4-29 | 4-29 |
M. le président. - M. Etienne Schouppe, secrétaire d'État à la Mobilité, adjoint au premier ministre, répondra.
Mevrouw Nahima Lanjri (CD&V-N-VA). - In een eerste opvangfase gaan niet-begeleide minderjarigen naar een federaal observatie- en oriëntatiecentrum (OOC). Daar krijgen ze een voogd toegewezen en kunnen ze vijftien dagen blijven, eenmaal verlengbaar met 5 dagen. Er zijn twee OOC: één in Steenokkerzeel en één in Neder-over-Heembeek. Deze centra zijn een goede maatregel en hebben hun nut zeker al bewezen.
Alleen stellen we vast dat heel wat niet-begeleide minderjarige vreemdelingen verdwijnen terwijl ze worden opgevangen. Het overgrote deel verdwijnt uit de twee observatie- en oriëntatiecentra in Neder-over-Heembeek en Steenokkerzeel. Er werden in die centra in 2007 respectievelijk 631 en 271 verdwijningen van niet-begeleide minderjarige vreemdelingen bij de politie gemeld. De meeste verdwenen binnen 48 uur na aankomst.
In slechts 36 nieuwe dossiers van niet-begeleide minderjarige vreemdelingen werd contact opgenomen met Child Focus. Een verklaring hiervoor is dat de verdwijning vaak als een vrijwillig vertrek wordt beschouwd. Daarom is het noodzakelijk om bij hun aankomst goede informatie over de betrokkenen in te winnen. Er is immers meestal erg weinig informatie om te kunnen inschatten of een verdwijning al dan niet onrustwekkend is.
Er moet werk gemaakt worden van een goede informatiedoorstroming en van samenwerking tussen de verschillende instanties zoals de dienst Voogdij, de opvangcentra en Child Focus. Ook moet worden gewerkt aan een veilige vorm van opvang - dus niet noodzakelijk een gesloten opvang - om te verhinderen dat een kind wordt blootgesteld aan risico's van mensenhandel, mensensmokkel of andere vormen van misbruik of uitbuiting. Dat geldt in het bijzonder voor de centra die instaan voor de eerste opvang van niet-begeleide minderjarige vreemdelingen. In de gemeenschapscentra Minor-Ndako, Juna en El Paso bestaan nu reeds maatregelen die erop gericht zijn de opgevangen minderjarigen te beschermen. Tijdens de opvang in het observatie- en oriëntatiecentrum moet ook een pedagogisch klimaat worden gecreëerd dat het mogelijk maakt de minderjarige van nabij te volgen. Hiertoe moet een aantal voorwaarden vervuld zijn. Er moet voldoende en goed opgeleid personeel zijn; er moet worden gewerkt kleine leefgroepen; de infrastructuur moet aan de eisen van een voldoende beveiligde opvang worden aangepast. Hiervoor moeten de nodige middelen en personeel ter beschikking worden gesteld. Dat geldt uiteraard ook voor de open centra van Fedasil, waar ook minderjarigen die asiel aanvragen worden opgevangen.
Is de minister bereid maatregelen te nemen om de twee observatie- en oriëntatiecentra en de open centra beter te omkaderen en de nodige maatregelen te nemen zodat de opgevangen minderjarigen beter kunnen worden beschermd?
Is de minister bereid om de intake van de niet-begeleide minderjarige vreemdelingen te verbeteren en samen te werken met de verschillende instanties om een goede informatiedoorstroming uit te werken, zodat bij een verdwijning beter kan worden ingeschat of het gaat om een onrustwekkende verdwijning? Het is mogelijk dat onder de bijna 1.000 gevallen ook niet-onrustwekkende verdwijningen zitten, maar aangezien het om minderjarigen gaat, is voorzichtigheid geboden.
Welke andere maatregelen wil de minister nemen voor de bescherming van de niet-begeleide minderjarige vreemdelingen?
De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit, toegevoegd aan de eerste minister. - Ik lees het antwoord van minister Arena.
Eerst wil ik een en ander verduidelijken in verband met het traject van de niet-begeleide minderjarigen vreemdelingen en het aantal verdwijningen.
Het verblijf in een observatie- en oriëntatiecentrum dient om de niet-begeleide minderjarige te registreren, te identificeren en hem of haar via de Voogdijdienst een voogd te geven. In de praktijk worden voogden alleen snel toegewezen wanneer de jongere een bijkomende kwetsbaarheid vertoont of wanneer het om een problematische situatie gaat. In de andere gevallen wordt de voogd meestal toegewezen van zodra de jongere naar de opvangstructuur van de tweede fase wordt overgeplaatst, om ervoor te zorgen dat hij of zij een voogd krijgt die zo dicht mogelijk bij de opvangstructuur woont.
Het aantal verdwijningen dat in het jaarverslag van Child Focus vermeld staat, komt niet overeen met de realiteit zoals vastgelegd in de verslagen van de observatie- en oriëntatiecentra. Er moet namelijk een onderscheid worden gemaakt tussen vertrek en verdwijning. Volgens de door Fedasil verstrekte informatie verlaten ongeveer 600 jongeren de centra omdat ze naar hun familie in het buitenland terugkeren of omdat ze meerderjarig zijn geworden en elders in Europa hun leven gaan leiden. Daarnaast meldt Fedasil ons vijf onrustwekkende verdwijningen op 1.325 jongeren die vertrekken.
We spreken van een onrustwekkende verdwijning wanneer het gaat om zwangere jonge vrouwen, jongeren met mentale gezondheidsproblemen, jongeren van wie wordt vermoed dat ze het slachtoffer van mensenhandel zijn geweest en jongeren van minder dan twaalf jaar.
Ik kom dan bij de maatregelen. Er is een voortdurende bekommernis om de niet-begeleide minderjarige vreemdelingen maximaal te beschermen. In de werking van beide centra zijn reeds heel wat beschermingsmaatregelen ingebouwd.
Ten eerste wordt de jongere de eerste twee dagen afgeschermd van externe contacten en wordt zijn of haar gsm gedurende het verblijf in bewaring genomen. Zo wordt de niet-begeleide minderjarige vreemdeling afgeschermd van mogelijke netwerken. De contacten van de jongeren met de buitenwereld worden steeds met de grootste omzichtigheid gevolgd.
Ten tweede worden bezoekers steeds gecontroleerd alvorens ze contact kunnen hebben met een niet-begeleide minderjarige die in het centrum verblijft. De personeelsleden zijn voortdurend waakzaam en houden in het oog welke personen zich rond het centrum ophouden. Bij de minste twijfel wordt contact met de politie opgenomen om deze personen te controleren.
Ten derde wordt er met de jongeren onmiddellijk een gesprek gevoerd om hen de nodige uitleg te verstrekken over hun situatie en de verdere stappen die worden gedaan en om zoveel mogelijk informatie over hun identiteit te krijgen. De centra hebben hiervoor een aantal documenten, zoals het huishoudelijk reglement, in een twintigtal talen ter beschikking. Er worden ook tolken ingeschakeld om zeker te zijn dat jongeren de boodschap begrepen hebben en meer inzicht krijgen in de verdere evolutie van hun verblijf in België. Na dit gesprek volgen er nog gesprekken met de jongere om de situatie te verduidelijken.
Ten vierde is er in de centra een pedagogisch project dat ervoor zorgt dat de niet-begeleide minderjarige zich veilig voelt en gewend raakt aan een collectief en gestructureerd leven. Dit bestaat uit een eerste herstel van het gewone leven en een begeleiding. Het personeel zorgt voor een actieve begeleiding van de jongere en neemt initiatieven om een vertrouwensrelatie met hem of haar op te bouwen.
Ten vijfde wordt de niet-begeleide minderjarige gedurende vijftien dagen voortdurend begeleid. Er is in het centrum een activiteitenaanbod uitgebouwd waardoor zijn of haar leven lijkt op dat van een gewone Belgische minderjarige. Tevens worden er op verschillende momenten aanwezigheden opgenomen.
Ten zesde wordt er voor de personeelsleden een permanente vorming georganiseerd om de reeds aanwezige vaardigheden en kennis om mogelijke signalen van slachtoffers te detecteren nog te verhogen. Bij de minste twijfel wordt er ook contact opgenomen met de organisaties die deze begeleiden om de situatie uit te klaren. Slachtoffers van mensenhandel worden heel snel doorgestuurd naar de gespecialiseerde voorzieningen.
Ten slotte wordt de politie steeds op de hoogte gebracht indien een niet-begeleide minderjarige vreemdeling het centrum verlaat. Dit gebeurt op een standaardmanier. De beschikbare info wordt aan de politie medegedeeld. Child Focus heeft de in de centra ontwikkelde formulieren ook opgenomen in zijn voorstel van protocol.
Het vaststellen van het onrustwekkend karakter is een bevoegdheid van het parket. Indien de verdwijning als onrustwekkend wordt beschouwd, komen de politiediensten onmiddellijk ter plaatse om de nodige vaststellingen te doen.
Zoals aangehaald in de vraag, gebeuren de verdwijningen van minderjarigen meestal binnen 48 uur na aankomst en dus voornamelijk tijdens de eerste opvangfase.
Sinds de oprichting van de twee OOC's kennen de opvangstructuren van de zogeheten tweede fase van het Fedasilnetwerk, maar ook die van de gemeenschappen, zoals Minor-N'dako, Juna en El Paso een sterke afname van het aantal verdwijningen. Volgens de actoren op het terrein toont dit aan dat een aantal jongeren om welbepaalde redenen niet wil worden opgenomen in een opvangstructuur.
De niet-begeleide minderjarige vreemdelingen die door de Voogdijdienst naar een van de twee OOC's worden doorverwezen, zijn niet altijd nieuwkomers. Bepaalde jongeren zwerven, soms al verschillende jaren, rond in Europa. Ook gebeurt het dat het niet om `niet-begeleide' minderjarigen gaat.
Een groot deel van de minderjarigen die maar korte tijd in een OOC verblijven, is afkomstig uit de Romagemeenschap. Deze jongeren worden tegen hun zin naar een van de OOC's gestuurd. In de meeste gevallen vragen zij zelfs niet om te worden opgevangen. Ze komen verschillende keren terecht in het OOC en verdwijnen telkens opnieuw. Om deze jongeren duidelijk te maken wat het centrum hun kan bieden, werd besloten een beroep te doen op een pool van bemiddelaars van Roma-afkomst via de vzw Le Foyer. Op die manier kan makkelijker een vertrouwensband met de jongeren worden gecreëerd. Indien de jongere kan uitleggen waar hij eventueel met zijn familie verblijft, kan hij weer samengebracht worden met hen. Zo kan ook worden achterhaald of het gaat om een begeleide minderjarige of niet, zodat de diensten van het centrum beter kunnen worden aangepast indien hij eventueel terugkeert.
Andere niet-begeleide minderjarige vreemdelingen zwerven ook sinds meerdere jaren rond in België en in Europa. Het gaat in zekere zin om straatkinderen. Deze jongeren hebben echte moeilijkheden om zich aan te passen aan traditionele opvangstructuren. Sinds januari 2006, bestaat er een conventie tussen het Federaal Agentschap voor de opvang van asielzoekers en de vzw Synergie 14, die een alternatief en gezellig opvangkader biedt voor niet-begeleide minderjarige vreemdelingen die niet geschikt zijn voor de traditionele opvangmethodes. Er bestaat dagelijkse samenwerking tussen deze vzw en de collectieve opvangstructuren van het netwerk, voornamelijk met de twee OOC's die opvang van de eerste fase organiseren.
Tot slot blijven wij verder zoeken naar oplossingen om een gepast antwoord te bieden op de vragen van deze jongeren.
Mevrouw Nahima Lanjri (CD&V-N-VA). - Mijn vraag is ingegeven door bezorgdheid. Het gaat om jongeren, die sowieso al kwetsbaar zijn.
Dat de cijfers van Child Focus betwist worden, kan ik begrijpen. Dat men met tal van factoren rekening moet houden, zoals de minister vraagt, kan ik ook verstaan. De cijfers van Fedasil geven echter aan dat er jaarlijks 1.325 vertrekken zijn, waarvan vijf onrustwekkende verdwijningen en 600 jongeren die naar hun familie terugkeren of meerderjarig worden. Vraag is waar de overblijvende 720 jongeren zijn gebleven. Zijn dat geen onrustwekkende verdwijningen? Vandaag spreekt men van een onrustwekkende verdwijning als de jongere zwanger is, mentale gezondheidsproblemen heeft, jonger is dan twaalf jaar of als er een vermoeden is dat hij/zij in de mensenhandel terechtgekomen is. Dat lijkt me een erg enge definitie. Een meisje van veertien dat niet zegt dat ze naar haar familie terugkeert en dat zonder enig bericht vertrekt, zou dan geen onrustwekkende verdwijning zijn. Zouden we dat ook vinden als een van onze kinderen, als een Belgisch meisje zomaar zou vertrekken?
Na een goed intakegesprek moet normaal blijken of een verdwijning onrustwekkend kan zijn. In een open centrum, waar mensen altijd kunnen vertrekken, zou men van de bewoners mogen vragen dat ze een bericht nalaten als ze vertrekken. Nu weten we van de jongeren helemaal niets. Belanden ze op straat of in de prostitutie? Misschien komen ze pas na hun verdwijning of vertrek in handen van mensenhandelaars of van mensen die hen uitbuiten.
Daarom vraag ik de minister om daar oog voor te hebben en die verdwijningen veel diepgaander te onderzoeken.
Een goed denkspoor zijn de werkmethodes die de minister voor de Romajongeren heeft opgestart. Maar de jongeren die zij `straatkinderen' noemt, laat ze dan weer aan hun lot over. Ook die hebben bescherming nodig. Daarnaast zijn er nog een heleboel jongeren die geen straatkinderen en geen Romajongeren zijn en die toch verdwijnen. De minister noemt dat niet onrustwekkend, omdat ze niet zwanger zijn, niet jonger dan twaalf, niet mentaal zwak ...
Aangezien minister Arena vroeger heeft gepleit voor deze opvangcentra, durf ik haar te vragen om er ook voor te zorgen dat jongeren daar niet zonder bericht verdwijnen. Dan hoeven we ons niet langer zorgen te maken. Ik wil het alleszins niet op mijn geweten hebben dat er morgen ergens een meisje uit zo'n centrum verkracht en vermoord wordt teruggevonden. Dat is dan wel onze verantwoordelijkheid.