4-27

4-27

Sénat de Belgique

Annales

MERCREDI 30 AVRIL 2008 - SÉANCE DE L'APRÈS-MIDI

(Suite)

Demande d'explications de Mme Anke Van dermeersch au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles et au secrétaire d'État au Budget et à la Politique des familles sur «le fait que le gouvernement s'est écarté de la trajectoire budgétaire esquissée dans le programme de stabilité» (nº 4-257)

Mevrouw Anke Van dermeersch (VB). - In zijn publicatie `Commentaar en opmerkingen bij de ontwerpen van staatsbegroting voor het jaar 2008' is het Rekenhof zeer kritisch over het feit dat de regering is afgeweken van het begrotingspad zoals dat in het stabiliteitsprogramma werd vastgelegd. Het Hof wijst hierbij vooral op de nefaste gevolgen voor het Zilverfonds.

(M. Hugo Vandenberghe, premier vice-président, prend place au fauteuil présidentiel.)

Destijds werd in het Belgische stabiliteitsprogramma een zogenaamd begrotingspad uitgestippeld om het hoofd te bieden aan de budgettaire druk die de vergrijzing van de Belgische bevolking met zich meebrengt. Volgens haar langetermijnplanning moest de regering in 2007 beginnen met de graduele opbouw van begrotingsoverschotten die in het Zilverfonds moeten worden gekapitaliseerd om de stijging van de pensioenlasten te financieren. Aldus moesten volgens de gewijzigde wet op het Zilverfonds de gezamenlijke overheden in 2007 een overschot van 0,3% van het BBP realiseren en moest dat surplus jaarlijks met 0,2% van het BBP toenemen tot 1,3% van het BBP in 2012. In 2008 moet volgens die planning dus een vorderingenoverschot van 0,% van het BBP in het Zilverfonds worden gestort.

Bij de opmaak van de begroting 2007 werd nog uitgegaan van een overschot van 0,3% van het BBP voor het betreffende jaar. Er werd toen op een niet-gesplitst krediet van de begroting van de rijksschuld een overeenkomstig bedrag van 900 miljoen euro ingeschreven, dat aan het Zilverfonds als parastatale instelling zou worden overgedragen. Aangezien in 2007 geen overschot werd gerealiseerd, kon dat bedrag evenwel niet in het Zilverfonds worden gestort. Voor 2008 wordt evenmin uitgegaan van een overschot en is in de begroting bijgevolg geen storting aan het Zilverfonds opgenomen.

De begroting 2008 wijkt op die manier af van het begrotingspad dat in het stabiliteitsprogramma werd uitgestippeld om de gevolgen van de vergrijzing op te vangen. Dat impliceert dat de financiering van de kosten van de vergrijzing worden uitgesteld naar toekomstige begrotingen. Voor de tweede keer op rij werd niets in het Zilverfonds gestort. Dat fonds dreigt een lege doos te worden.

Welke maatregelen heeft de regering reeds genomen om een herhaling van dat scenario te voorkomen?

Heeft de regering een alternatief begrotingspad opgesteld om de achterstand bij de opbouw van het Zilverfonds in te halen?

Als de huidige trend zich voortzet, zal het Zilverfonds niet over voldoende middelen beschikken om de vergrijzing zelfs maar gedeeltelijk op te vangen. Welke alternatieve begrotingsmaatregelen heeft de minister voorzien om dat probleem op te lossen?

De heer Melchior Wathelet, staatssecretaris voor Begroting, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris voor Gezinsbeleid, toegevoegd aan de minister van Werk. - De regering keurde op de Ministerraad van 18 april 2008 het Belgische stabiliteitsprogramma voor de periode 2008-2011 goed. Dat programma kadert in het Europese Stabiliteits- en groeipact en geeft de budgettaire intenties van de regering voor de regeerperiode weer. De begroting 2007 eindigde met een tekort van 0,2% van het BBP. De regering voorziet dat de begroting 2008 in evenwicht zal eindigen. Voor beide jaren betekent dat een afwijking van 0,5 procentpunt van het budgettaire pad dat in de Zilverfondswet werd geschetst.

Vanaf 2009 worden volgens het stabiliteitsprogramma structurele overschotten opgebouwd: 0,3% van het BBP in 2009, 0,7% in 2010 en 1% in 2011. Op die manier zullen we tegen het einde van de regeerperiode bijna opnieuw aansluiten bij de vorige bijwerking van het stabiliteitsprogramma en bij het budgettaire pad dat in de gewijzigde wet op het Zilverfonds geschetst wordt.

De opbouw van begrotingsoverschotten is weliswaar een belangrijk onderdeel van de vergrijzingsstrategie van de overheid, maar is niet de enige pijler. Twee andere belangrijke prioriteiten zijn enerzijds de verdere afbouw van de historische overheidsschuld en anderzijds de verhoging van de werkgelegenheidsgraad.

De overheidsschuld zou in 2011 gedaald moeten zijn tot 71,1% van het BBP, daar waar deze in 2007 nog 84,9% van het BBP bedroeg, cijfers inclusief het FSI. Uitgaande van de macro-economische assumpties die gehanteerd werden voor het stabiliteitsprogramma, impliceert dit een daling van de rentelasten van 3,8% het BBP in 2007 naar 3,3% in 2011. Een dalende rentelast betekent vanzelfsprekend een grotere budgettaire ruimte.

Een hogere werkgelegenheidsgraad impliceert dat meer mensen belastingen en sociale bijdragen betalen en minder mensen uitkeringen genieten, wat het realiseren van begrotingsoverschotten vergemakkelijkt. Een hogere werkgelegenheidsgraad betekent ook een gunstiger verhouding van de actieven ten opzichte van de gepensioneerden, en dus een minder grote impact van de vergrijzing. De regering heeft zich dan ook geëngageerd om in deze legislatuur resoluut de kaart van de activering van werklozen en de stimulering van de economische activiteit te trekken, een keuze die reeds in de begroting 2008 zichtbaar is.

Mevrouw Anke Van dermeersch (VB). - Voor 2008 wordt uitgegaan van een begroting in evenwicht en met het stabiliteitsprogramma zou er een overschot moeten zijn gerealiseerd. Ik hoop dat dit alsnog het geval zal zijn.

De minister beweert tegen het einde van de legislatuur de achterstand van 2007, en naar mijn oordeel ook deze van 2008, te hebben ingehaald. Ik vraag me af of de legislatuur niet eindigt in 2008 gezien de moeilijkheden in de Kamer, onder meer over Brussel-Halle-Vilvoorde.

Men beweert dat het Zilverfonds niet de enige steunpilaar is om de vergrijzing aan te pakken, maar dat dit eveneens gebeurt middels de afbouw van de staatsschuld. Daar ben ik het mee eens, maar als men de werkgelegenheidsgraad en de activering bestempelt als instrumenten om de vergrijzing aan te pakken, moet men ook rekening houden met de demografie. Wil men meer actieven dan gepensioneerden om meer inkomsten te verwerven en minder uitgaven te hebben, dan moet er een voldoende aantal actieve burgers zijn en in het algemeen voldoende bevolking op zich. Aangezien de demografie in dalende lijn gaat, vrees ik dat men niet mag hopen op het verhogen van de werkgelegenheidsgraad. Het verleden heeft trouwens al uitgewezen dat het afbouwen van de staatsschuld en het proberen te verhogen van de werkgelegenheidsgraad niet volstaan, reden waarom het Zilverfonds werd opgericht. Daarom moet dit fonds effectief worden gerealiseerd. Ik zal dan ook nauwlettend in het oog houden of in de toekomst nog stortingen in het Zilverfonds worden gedaan.

M. Melchior Wathelet, secrétaire d'État au Budget, adjoint au premier ministre, et secrétaire d'État à la Politique des familles, adjoint à la ministre de l'Emploi. - L'important pour faire face au coût du vieillissement, dont il est question aujourd'hui, est d'avoir un budget en équilibre structurel. En effet, ce n'est nullement en dégageant un surplus grâce à des mesures non récurrentes et en reportant le coût de ce surplus sur les années ultérieures et les générations futures que l'on pourra supporter le coût du vieillissement. C'est la raison pour laquelle nous avons tenu, cette année enfin, à assurer l'équilibre structurel du budget.

Par ailleurs, j'admets que la démographie est une donnée importante mais les chiffres que nous retenons en ce qui concerne le taux d'activité sont ceux sur lesquels tablent les perspectives du Bureau du Plan. Quand il s'agit de tracer des perspectives d'avenir, il me semble tout à fait logique qu'un gouvernement se fonde sur les chiffres que lui communiquent le Bureau du Plan et la Banque nationale.