4-27

4-27

Sénat de Belgique

Annales

MERCREDI 30 AVRIL 2008 - SÉANCE DE L'APRÈS-MIDI

(Suite)

Débat d'actualité

L'assouplissement des quotas de médecins

M. le président. - Au cours de sa réunion de ce midi, le Bureau a décidé de tenir un débat d'actualité sur « L'assouplissement des quotas de médecins ».

M. Paul Magnette, ministre du Climat et de l'Énergie, répondra.

De heer Louis Ide (CD&V-N-VA). - Mijnheer de voorzitter, ik had eigenlijk minister Onkelinx willen ondervragen.

In 1998 heeft de toenmalige socialistische minister van Volksgezondheid, Marcel Colla, de federale contingentering van de studenten geneeskunde ingevoerd om het aantal artsen te beperken. Hiermee diende de instroom van het aantal artsen beperkt te worden: België had toen in Europa volgens de OESO immers, op Italië en Griekenland na, het hoogste aantal artsen per 1000 inwoners. Met de contingentering zou men ook het risico op overconsumptie in de gezondheidszorg beperken en zo de solidaire gezondheidszorg vrijwaren. Vanaf dan zouden nog slechts 700 artsen per jaar mogen afstuderen, waarvan 60% in Vlaanderen en 40% in Franstalig België.

In Vlaanderen werd prompt een ingangsexamen ingevoerd. De Vlaamse Gemeenschap vond dat eerlijker dan de studenten pas na hun studies de toegang tot het beroep te ontzeggen. De Vlaamse regering was er zich wel van bewust dat de democratische toegang tot het hoger onderwijs daardoor een stukje werd ingeperkt.

In Franstalig België werd veel te lang veel te weinig gedaan. De aanvankelijk ingevoerde A- en B-attesten werden algauw met terugwerkende kracht naar de prullenmand verwezen. Het huidige systeem van een selectie-examen na het eerste kandidaatsjaar kwam grandioos te laat. Intussen staat België op de tweede plaats in de OESO-rangschikking, alleen Griekenland doet nog `beter'.

In de loop der jaren is de numerus clausus al verschillende keren aangepast. In 2015 zouden 1230 artsen afstuderen. Dit aanpassen is nattevingerwerk vanwege de Planningscommissie; er zijn namelijk geen gegevens beschikbaar in België die antwoord geven op de volgende vraag: wie wat doet en hoeveel? Misschien bestaan die gegevens wel, maar wil men ze niet vrijgeven. Ik heb er immers al ettelijke keren om gevraagd.

(M. Marc Verwilghen, vice-président, prend place au fauteuil présidentiel.)

De regularisatie van overtallige afgestudeerden die nu op tafel ligt, is geen oplossing. Overtallige afgestudeerden, geen overtollige; er is een duidelijke linguïstische nuance. De regularisatie is een kaakslag voor de vele duizenden Vlaamse studenten die in de loop der jaren niet aan hun artsenopleiding mochten beginnen. Het is een kaakslag voor de ongeveer 100 Vlaamse kinesitherapeuten wie jaarlijks de toegang tot het beroep wordt ontzegd. Op hen wordt de contingentering rigide toegepast; van een flexibele contingentering zoals voor de artsen en tandartsen is voor de kinesitherapeuten geen sprake. Men meet met twee maten.

Het contingent optrekken is helemaal geen oplossing voor het dreigende tekort aan huisartsen. Er is misschien wel een tekort aan huisartsen, maar waar blijven de objectieve gegevens? Alles begint bij de herwaardering van de huisarts en dat begint al bij de opleiding. Vele studenten kiezen niet meer voor het beroep omdat het statuut van huisarts in opleiding vele hiaten vertoont, zeker in vergelijking met het statuut van geneesheer-specialist in opleiding. Een eerlijk en degelijk statuut voor huisartsen in opleiding is dan ook hic et nunc onontbeerlijk. Het is jammer dat minister Onkelinx juridische drogredenen inroept om een beslissing van haar voorganger Rudy Demotte tot verbetering van het statuut opnieuw een jaar op de lange baan te schuiven. Ook aan die maatregel hangt mijns inziens een communautair reukje.

Is het niet beter eerst een kadaster te maken en te bekijken wie wat doet, en daarna op basis van die objectieve gegevens het beleid uit te stippelen? Op basis van het huidige aantal artsen zal elke Gemeenschap haar behoeften voor de toekomst kunnen inschatten. Die objectieve cijfers zullen naar alle waarschijnlijkheid de woorden van de rectoren Van Camp en Van Loon bevestigen dat er een Belgische plethora is, doch geen Vlaamse. In dat perspectief zal de discussie over contingentering en de regularisatie helemaal anders worden gevoerd.

Erkent de minister dat in dit land inzake geneeskunde in de feiten geen harde cijfers voorhanden zijn van wie, wat en hoeveel doet?

Indien de minister dat erkent, is de minister dan bereid om, in plaats van nattevingerwerk te leveren, te wachten op een kadaster met officiële, objectieve gegevens om op basis daarvan een beleid uit te stippelen dat echt aan de noden voldoet en dat de Gemeenschappen recht doet? Is de minister dus bereid te wachten met plannen tot er cijfers zijn?

Indien de minister dat niet erkent, welke cijfers zullen dan worden gebruikt? Betwist de minister de cijfers van de OESO?

Als het de minister dan toch zo menens is met de herwaardering van het beroep van huisarts, waarom zorgt ze dan niet voor een degelijk statuut voor de huisartsen in opleiding, dat haar voorganger overigens al op tafel had gelegd?

Wat zal de minister ondernemen om de jaarlijks 100 Vlaamse kinesitherapeuten die niet aan het beroep kunnen beginnen op te vangen? Wordt het beleid met twee maten gewoon doorgetrokken?

Mevrouw Nele Jansegers (VB). - Ik wens eerst uiting te geven aan mijn ongenoegen omdat minister Onkelinx hier niet is. Normaal was ze nu in de Kamer, maar aangezien daar de plenaire vergadering van vandaag werd geannuleerd, heeft ze geen enkel excuus om hier niet aanwezig te zijn. Er is hier duidelijk onwil in het spel en voor mij is het tevens een bewijs van haar minachting voor deze assemblee.

Ik lees in het regeerakkoord: `Het planningssysteem van het medisch aanbod zal worden herzien, rekening houdend met de studie van het KCE, de adviezen van de planningscommissie en op basis van het kadaster van medische beroepen dat eind 2008-begin 2009 in werking zal treden om beter rekening te houden met de bevolkingspiramide, de vervrouwelijking, de specifieke noden, enzovoort. In overleg met elke gemeenschap zal op korte termijn een regularisatieoplossing worden gevonden voor de overtalligen in verhouding tot het huidige contingent en quota tijdens de opleiding op basis van het spreidingsvoorstel van de Planningscommissie.'

De minister stelt in haar beleidsnota voor, de aanbevelingen van de Planningscommissie over de verhoging van de quota te volgen. Ze wijst erop dat de commissie een vereffening van de overtallige studenten voorstelt, maar dat dit alles zou kunnen worden verbeterd en verfijnd met de invoering van een kadaster van medische beroepen.

Op een schriftelijke vraag van de heer Flahaut in de Kamer over de contingentering antwoordde de minister op 11 februari 2008 het volgende: `In de loop van de komende jaren zou een systeem van vereffening kunnen worden overwogen.' Nu plots, omdat er zogezegd opeens een tekort aan huisartsen zou zijn, vaardigt de minister een koninklijk besluit uit dat volgens Le Soir van eergisteren in de eerstvolgende weken wordt gepubliceerd. Zij is dus blijkbaar iedereen, ook haar regeringspartners, te vlug af.

Met dat besluit zal de minister de quota optrekken en er bovendien voor zorgen dat de 1100 studenten die vandaag overtallig zijn toch een RIZIV-nummer kunnen krijgen. Het plafond zou niet langer per jaar gelden, maar voor de hele periode 2008-2018. Op die manier zouden de universiteiten meer studenten kunnen toelaten in het ene jaar op voorwaarde dat het contingent van een ander jaar wordt aangepast. Plots is er dus geen sprake meer van wachten op het kadaster van medische beroepen dat de situatie zou rechttrekken. Het is bovendien ook niet meer nodig om de nodige hervorming op basis van objectieve criteria te laten verlopen. Vanwaar die haast?

De regularisatie van de overtallige studenten lijkt natuurlijk een nobele doelstelling, maar schijn bedriegt. Terwijl het aantal geneeskundestudenten in Vlaanderen al sinds 1998 beperkt werd en een regeling aan Franstalige kant pas in 2003 werd ingevoerd, schuilt er een grote communautaire adder onder de geplande regularisatie en zijn de overtollige artsen vooral een probleem in Franstalig België.

Het initiatief van de minister valt niet alleen in slechte aarde bij het Syndicaat van Vlaamse Huisartsen, dat stelt dat er geen enkele reden is om de numerus clausus af te schaffen. In de Europese Unie heeft België na Griekenland immers het hoogste aantal artsen per 1000 inwoners. Ook volgens professor Jan De Maeseneer van de Universiteit Gent is de numerus clausus versoepelen geen oplossing, maar is het besluit vooral bedoeld om het teveel aan studenten geneeskunde in Wallonië te regulariseren.

Wat is de concrete inhoud van het voorliggende ontwerp van koninklijk besluit? Waarom wil de minister de contingentering van het aantal huisartsen opheffen zonder te wachten op het kadaster van medische beroepen zoals ze altijd heeft verkondigd?

Heeft de minister overleg gepleegd met de regeringspartijen en werd over het voorliggende initiatief een akkoord bereikt?

Werden de deelstaten bij dit initiatief betrokken? Zo neen, waarom niet?

M. Berni Collas (MR). - Mon groupe est favorable à une gestion rationnelle de la planification de l'offre médicale.

Premièrement, nous plaidons pour une amélioration de l'attractivité des professions médicales en termes d'honoraires, de temps de travail ainsi que de réduction des charges administratives.

Deuxièmement, nous prônons une évaluation et une adaptation des quotas de médecins généralistes et spécialistes en fonction des besoins réels en matière de santé publique, adaptation qui tienne compte du vieillissement de la population, du développement rapide des connaissances médicales et de la féminisation de la profession.

Troisièmement, nous souhaitons la mise en place d'un cadastre faisant état du nombre réel de médecins en activité. Je rappelle l'initiative prise par mon collègue Jacques Brotchi en la matière. Le cadastre qui est en bonne voie, semble-t-il, nous a été promis pour la fin de l'année.

Quatrièmement, nous demandons une gestion plus efficace et transparente des numéros INAMI.

Cinquièmement, nous souhaitons que l'on incite les médecins généralistes à travailler dans les zones géographiques où l'on observe une pénurie, notamment les zones rurales. Je voudrais savoir à cet égard où en est le Fonds Impulseo. Quel est son impact ? Quel succès a-t-il remporté ?

Sixièmement, nous plaidons pour que l'on incite certains spécialistes à travailler dans des services hospitaliers dits désertés.

Je voudrais évoquer brièvement la situation en Communauté germanophone. J'en ai fait le sujet d'une demande d'explications. On y observe une pénurie tant au niveau des généralistes qu'au niveau des spécialistes. J'ai cosigné, avec le ministre de l'enseignement de la Communauté germanophone, M. Oliver Paasch, une lettre adressée à Mme Dominique Simonet, ministre de l'Enseignement supérieur en Communauté française. J'en cite un extrait : « Quel que soit le sort réservé à la politique des quotas, nous adhérons à la proposition des doyens des facultés francophones de médecine de remplacer par un examen d'entrée le système de numerus clausus actuel qui, en plus d'être particulièrement inique, instaure un climat plutôt malsain parmi les étudiants. » Au cas où l'examen d'entrée serait retenu, nous plaidons pour qu'il soit organisé en allemand. En effet, il n'est pas évident pour un étudiant qui vient de terminer ses humanités en allemand et qui doit présenter un examen d'entrée en français, de rivaliser avec ses compagnons et collègues francophones.

Je demande que cet aspect soit pris en considération lors de la concertation que la ministre aura avec les ministres de l'enseignement supérieur de la Communauté française et de la Communauté flamande, afin que nos étudiants soient traités de manière plus juste et qu'ils aient de réelles possibilités d'accéder à ces études et à cette profession.

Mevrouw Marleen Temmerman (sp.a+Vl.Pro). - In het regeerakkoord staat dat een regularisatieoplossing zal worden gezocht voor gediplomeerde artsen die overtallig zijn ten opzichte van de huidige contingenten.

Via de pers vernemen we nu dat de minister de numerus clausus voor toekomstige artsen opnieuw wil versoepelen, zodat vroegere overtalligen via de zogenaamde `lissage' toch een RIZIV-nummer kunnen krijgen omdat een tekort aan (huis)artsen dreigt.

Dat lijkt me wel een nobele intentie, maar dat zo plots via een koninklijk besluit en met terugwerkende kracht te willen regelen, roept vragen op, temeer omdat we alleen maar op de pers kunnen afgaan en ons nog geen teksten bekend zijn. Door de ingreep zullen van 2015 tot 2018 jaarlijks 1.230 artsen een vervolgopleiding tot huisarts of specialist kunnen volgen.

Ik wil niet de communautaire toer opgaan, maar het zijn toch vooral Franstalige studenten die met deze operatie een RIZIV-nummer krijgen. Het gaat immers om 870 Franstalige studenten tegenover 360 Nederlandstalige studenten. Door het strikte beleid van de Vlaamse overheid inzake de numerus clausus krijgen de Vlaamse studenten nu het deksel op de neus. Deze cijfers roepen overigens ook heel wat vragen op. Volgens gegevens van de Vlaamse Gemeenschap studeren dit jaar zelfs iets minder artsen af dan het contingent toelaat, wat ernstige ethische problemen doet rijzen. De Franstalige Gemeenschap heeft zich niets aangetrokken van de numerus clausus, de Vlaamse Gemeenschap wel, en daardoor kregen Nederlandstalige studenten minder kans om arts te worden. Hierdoor ontstond tussen noord en zuid een structureel asymmetrische uitstroom aan artsen, een probleem waarmee we nog jaren zullen worden geconfronteerd, aangezien de artsenopleiding 7 jaar duurt.

Ons land heeft in Europa - na Griekenland - het hoogste aantal artsen per 1.000 inwoners. Het Syndicaat van Vlaamse Huisartsen (SVH) signaleert dat bepaalde specialisaties blijven toenemen, terwijl een tekort dreigt aan huisartsen en andere specialiteiten. Er bestaat hoe dan ook een grote wanverhouding.

Een `numerus fixus' zoals bepleit door het SVH is daarom nog niet zo'n slecht idee. Het eenzijdig opheffen van de numerus clausus zal het probleem immers niet oplossen.

Heeft de minister deze maatregel vooraf grondig doorgepraat met de ministers van Onderwijs en van Volksgezondheid van de gemeenschapsregeringen? Is de minister bereid, alvorens de maatregel op te leggen, een grondig debat te voeren waarbij keuzes en planning in de gezondheidszorg voorop staan en wordt nagedacht over de taken en echelonnering van artsen?

Gaat het om een tijdelijke maatregel?

Lijkt een voorafgaand onderzoek en een grondig debat over het benodigde aantal artsen, over de wanverhouding artsen/specialisten en over de aanpak van de blinde regionale en sectorale vlekken binnen de hele gezondheidssector niet de aangewezen eerste oefening alvorens eenzijdig de numerus clausus op te heffen?

Dient men de keuze voor huisartsgeneeskunde niet te stimuleren via een aantrekkelijk statuut in de opleiding en via maatregelen om de uitoefening van de huisartsgeneeskunde aantrekkelijker te maken, in de plaats van het koninklijk besluit eenzijdig te wijzigen?

De heer Patrik Vankrunkelsven (Open Vld). - Ik sluit mij aan bij een aantal vraagstellers en ik wil er de minister op attenderen dat de contingentering ingesteld is omdat was aangetoond dat het aanbod medebepalend is voor de onkosten die gegenereerd worden in de gezondheidszorg. Zoals we allen weten is de bekommernis inzake gezondheidszorg nu juist de kosten in toom te houden. Het Kenniscentrum heeft dit element zeer recent nog bevestigd. Daarom wil ik de minister tot voorzichtigheid aanmanen als het gaat om het overboord gooien van de contingentering. Bovendien zou de contingentering precies worden afgeschaft in een regio van ons land waar de densiteit van artsen het hoogste is.

We hebben in dit land immers net evenveel Franstalige artsen als Nederlandstalige: ongeveer 20.000 aan weerszijden van de taalgrens. Dat betekent dat er in Franstalig België voor 4 miljoen mensen 20.000 artsen zijn, en in Vlaanderen en Brussel voor 6 miljoen Vlamingen evenveel artsen. Ik wil dus een groot vraagteken plaatsen bij het feit dat juist vanuit de regio waar de hoogste densiteit aan artsen is in Europa en misschien zelfs in de wereld, de roep het hardst klinkt om meer artsen op te leiden. Daarmee slaan we alle records en maken we ons hopeloos belachelijk ten aanzien van iedereen die zich in de wereld bezig houdt met gezondheidszorg.

De situatie is zo dat de vraag om meer artsen op te leiden vooral uit de ziekenhuizen en van rectoren van universiteiten komt. In ziekenhuizen, zowel in het noorden als in het zuiden van het land, beschikt men immers graag over goedkope assistenten, die als een soort slaven intra muros het werk doen, zodat de specialisten zeer beperkt actief kunnen zijn in het ziekenhuis en daarnaast in hun privépraktijk hun patiënten ontvangen. Ik denk niet dat we die mentaliteit nog eens extra moeten aanmoedigen.

In de opmerkingen van mevrouw Onkelinx hoor ik de aanvoering dat met dit antwoord op de vraag om meer artsen op te leiden het probleem van het tekort aan huisartsen zal worden opgelost, quod non. Dat probleem lost men op door de werkomstandigheden van de huisartsen te verbeteren: vergoeding, infrastructuur, praktijkassistentie, organisatie van de wachtdienst, veiligheid van de uitoefening van het beroep, enz. Als men daar iets aan zou doen, zou dat een antwoord zijn op de moeilijkheden die zich soms voordoen in de eerstelijnszorg. Het aantal artsen verhogen daarentegen biedt daarvoor geen oplossing.

Ik stel vast dat op de banken van de universiteiten in Franstalig België 700 studenten in overtal zitten. In Vlaanderen zijn het er 500. In verhouding tot de bevolking is dat aan Franstalige kant dus het dubbele. Ik vind het onbegrijpelijk dat de onverantwoordelijkheid van de universiteiten op deze manier nog eens zou beloond worden.

Ik besluit. Op deze manier bewijst minister Onkelinx, die hier vandaag vervangen wordt, dat in België het beleid inzake Volksgezondheid zich ongelooflijk vastrijdt.

Wat we zien gebeuren is dat de regio met de meeste artsen en waar de overconsumptie dus het grootst is - en we weten dat deze twee zaken gelieerd zijn, wat tot spanningen leidt - aan de andere regio, met het minste aantal artsen in overtal en derhalve de minste overconsumptie, tegen zijn zin dit soort maatregelen opdringt. Daarmee worden de inspanningen die aan de universiteiten in Vlaanderen zijn gebeurd belachelijk gemaakt. Als de minister doorgaat met deze maatregel, die indruist tegen wat in het regeerakkoord is afgesproken, dan ondergraaft zij zelf elke mogelijkheid om in België Volksgezondheid nog federaal te beheren.

M. Marc Elsen (cdH). - Le cdH se réjouit de la révision à la hausse des quotas limitant l'accès à la profession de médecin. Cette révision, inscrite dans l'accord de gouvernement, concerne les étudiants surnuméraires en cours de formation.

Il fallait agir car des pénuries étaient annoncées voire constatées dans certaines zones et pour certaines spécialités.

La ministre a décidé d'organiser l'intégration des étudiants en surnombre par le biais du mécanisme de lissage, ce qui permet de les comptabiliser sur les quotas des années à venir.

Les besoins évoluent et l'offre de soins doit donc être régulièrement adaptée. Les récentes études relatives aux pratiques médicales montrent d'ailleurs qu'il faudra probablement élargir le contingentement.

La mesure prise par Mme Onkelinx est une mesure one shot ; elle est positive mais elle concerne les étudiants des dernières années : il faut aller plus loin et adopter une véritable politique structurelle basée sur un cadastre évolutif permettant d'adapter l'offre de soins en fonction des besoins. Cela concerne les numéros INAMI mais aussi la politique des Communautés en charge de l'enseignement supérieur et les étudiants doivent clairement connaître le cadre dans lequel ils pourront évoluer ! En Communauté française - et vous savez à quel point la ministre Simonet y est attentive -, des étudiants en fin de première année n'ont pu poursuivre leurs études à cause des quotas. Il me semble que l'État fédéral et les Communautés devraient se concerter afin de remédier à ce type d'injustice.

Mevrouw Vera Dua (Groen!). - Ik was verrast toen ik vernam dat minister Onkelinx de quota voor artsen wil optrekken. De minister komt daarmee tegemoet aan een probleem dat vooral in Franstalig België rijst. In Vlaanderen is er immers een toegangsexamen en is er geen overaanbod van artsen.

Vergeleken met andere landen, telt ons land een ongelofelijk hoog aantal artsen in verhouding tot het aantal inwoners. De contingentering werd ingevoerd om de overconsumptie tegen te gaan.

Is er een tekort aan artsen? We hebben vooral een tekort aan goede huisartsen. Steeds minder studenten kiezen voor de eerstelijnsgezondheidszorg. De specialistenrichtingen blijken veel aantrekkelijker te zijn. Vorige week heb ik een vraag om uitleg gesteld over het schandalig slechte statuut van huisartsen in opleiding, vergeleken met specialisten in opleiding. Het is dan ook normaal dat studenten veeleer opteren voor specialisatie.

We hebben zeer veel artsen, maar toch is er een tekort aan huisartsen. Dat probleem wordt niet opgelost door een eenmalige maatregel die iedereen de kans geeft arts te worden, maar wel door een structurele verbetering van de positie van de huisarts. De snelheid waarmee minister Onkelinx deze eenmalige maatregel wil invoeren, staat in schril contrast met de traagheid waarmee ze het statuut van de huisarts in opleiding wil verbeteren.

Ik vraag minister Magnette er bij minister Onkelinx op aan te dringen dat, als zij haar opdracht ernstig neemt, ze iets zou doen aan de eerstelijnsgezondheidszorg, zodat meer afgestudeerden voor een huisartsenopleiding kiezen.

Mevrouw Lieve Van Ermen (LDD). - De minister beweert dat er een prangend tekort aan artsen dreigt. Hoe komt zij aan de cijfers 700 en 500? Collega Temmerman heeft het over 870 en 360. Wat is haar maatstaf voor een tekort? Is dat het Europese gemiddelde?

Gisteren publiceerde de onafhankelijke denktank Itinera zijn rapport `Hoe gezond is de gezondheidszorg in België?' op het internet. Op pagina 103 lees ik dat de productiviteit van de Waalse arts 17 tot 26% lager ligt dan bij zijn Vlaamse collega.

Als de minister toch een generaal pardon geeft aan de jobverlener, namelijk het RIZIV, waardoor zij de sociale zekerheid uitholt, dan moet zij eerst aan tweetalige artsen een RIZIV-nummer geven. Zij moet voorrang geven aan de artsen die in het Brusselse werken en vooral dan op de spoedgevallendienst. Ik verwijs naar de Raad van Europa die na het rapport van mevrouw Cliveti tot het besluit kwam dat er problemen zijn en dat vele Brusselse artsen Nederlandsonkundig waren.

Als de minister haar plan toch wil doorvoeren, zou zij beter wachten tot Wallonië zelf zijn gezondheidszorg beheert. Haar koninklijk besluit bewijst dat de gezondheidszorg dringend moet worden gedefederaliseerd. We willen geen dubbele standaarden in beide landsdelen. Dit koninklijk besluit promoot overconsumptie. Vlaanderen, en in het bijzonder de partij die pleit voor gezond verstand, doet hier niet aan mee.

M. Paul Magnette, ministre du Climat et de l'Énergie. - Ce débat est passionnant. Je voudrais d'emblée rassurer Mme Dua : je vous ai bien écoutée et je transmettrai vos observations à Mme la ministre Onkelinx.

Je vous lis à présent la réponse de la ministre.

Het ontwerp van koninklijk besluit is gebaseerd op talrijke wetenschappelijke studies, waaronder ook de recente studie van het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg. Het besluit volgt trouwens het advies van de planningcommissie, die is samengesteld uit experts en terreinactoren, waaronder professor De Maeseneer van de Universiteit Gent, wiens naam in een van de vragen wordt vernoemd. Het besluit stemt ten andere overeen met het regeerakkoord en het zal zeer binnenkort aan de Ministerraad worden voorgelegd.

De 40/60-verhouding tussen de Franstalige en de Nederlandstalige artsen zal niet worden gewijzigd. Het principe van de vereffening verandert niets aan het principe van de contingentering, die behouden blijft. De twee gemeenschappen kunnen die vereffening beheren zoals ze dat wensen en er wordt met de bevoegde gemeenschapsministers overleg gepleegd.

Er zijn thans 475 overtallige studenten aan Vlaamse kant en 600 aan Franstalige. Aan Franstalige kant gebeurt de selectie aan het einde van het eerste jaar; er wordt rekening gehouden met de quota van het federale contingent. Omdat aan Vlaamse zijde de selectie momenteel gebeurt zonder rekening te houden met die quota, bestaat de kans dat het aantal Nederlandstalige overtallige studenten in de loop van de komende maanden nog zal toenemen.

In overeenstemming met het advies van de planningcommissie zal worden voorgesteld de quota vanaf 2014 te verhogen. Studies tonen aan dat een dergelijke verhoging nodig is, rekening houdend met enerzijds de vervrouwelijking van en met de leeftijdspiramide binnen het beroep en anderzijds met de vergrijzing van de bevolking.

Diverse studies tonen bovendien aan dat bijna 30 tot 40% van de artsen die een RIZIV-nummer hebben, geen actieve praktijk hebben. De vergelijking van de concentratie met de buurlanden is bijgevolg moeilijk te interpreteren. De tekorten zijn daarentegen duidelijk aangekondigd op het terrein, en dat zowel in Vlaanderen, Wallonië als Brussel.

De tekorten gelden voor de huisartsen, de kinderpsychiatrie, de urgentiegeneeskunde, de oncologie en de ziekenhuispediaters. Inzake de huisartsen voorziet het ontwerp van koninklijk besluit een minimum van 300 huisartsen per jaar tot in 2014 en 360 vanaf 2015. Het spreekt vanzelf dat het aangekondigde tekort aan huisartsen, zowel in Vlaanderen als in Wallonië, zal moeten worden aangepakt met maatregelen voor de herwaardering van het beroep. Dat hebben we recent gedaan met de fondsen Impulseo I en II. De herwaardering van het statuut van de huisartsen in opleiding is trouwens niet opgegeven, maar om juridische redenen gewoon enkele maanden uitgesteld.

De meer diepgaande studie van het kadaster van de geneesheren, dat we eind van dit jaar ter beschikking zullen hebben, zal het mogelijk maken om een meer verfijnde planning uit te voeren, maar de huidige maatregelen zijn nodig om een harmonieuze planning te garanderen en om op reële behoeften te beantwoorden.

Het probleem van de kinesisten staat op de agenda van de volgende planningcommissie. De voorgenomen oplossing bestaat erin de quota te verhogen en rekening te houden met het aantal kinesisten die een RIZIV-nummer verkregen, maar die na enkele jaren geen praktijk meer uitoefenen. De maatregel zou het mogelijk moeten maken de quota met ongeveer 20% te verhogen, wat zou overeenkomen met de behoeften die de Vlaamse Gemeenschap kenbaar heeft gemaakt.

De maatregelen die in het ontwerp van koninklijk besluit worden voorgesteld inzake de medische planning hebben absoluut geen communautair tintje en ze beantwoorden aan de behoeften van de twee gemeenschappen.

Het ontwerp van koninklijk besluit verandert trouwens niets aan het probleem van de tweetaligheid van de Brusselse ziekenhuisartsen. Daar worden sinds meerdere jaren reeds heel wat inspanningen gedaan en die zullen worden voortgezet.

De heer Louis Ide (CD&V-N-VA). - Ik vind het antwoord onvoldoende. De cijfers zouden gebaseerd zijn op een studie van het Kenniscentrum en de Planningscommissie, maar hun gegevens zijn niet gestoeld op objectieve, harde basisinformatie. Ik kan het er nog mee eens zijn dat het niet terecht is dat België op de OESO-rangschikking na Griekenland op de tweede plaats staat, omdat sommige artsen wel een RIZIV-nummer hebben, maar niet voltijds werken. Alleszins is het belangrijk de gegevens te objectiveren.

Men kan pas plannen maken wanneer is vastgesteld wie wat doet en hoeveel. Dit ontbreekt in de plannen van de minister. Eerst moet dus een kadaster worden gemaakt om pas daarna verfijnd tot planning over te gaan, rekening houdend met de behoeften, alsook tot het invullen van het contingent. Daarbij is het bepalen van welke gezondheidszorg men nastreeft dan weer van belang. Wil men de huisarts daarin als spil, dan moeten er huisartsen bijkomen, wat slechts mogelijk is door het beroep van huisarts te herwaarderen, niet alleen financieel maar ook ondersteunend, onder meer door het fors verminderen van de administratieve lasten.

Over het aantal overtallige studenten doen inmiddels al drie soorten cijfers de ronde. Ik zou graag de correcte gegevens kennen.

Sta me toe erop te wijzen dat niet alleen de huisarts moet worden geherwaardeerd, maar de intellectuele akte in het algemeen. Dat zou getuigen van een doortastend gezondheidsbeleid. Het blind optrekken van een contingent is dat niet, omdat het principe van het contingent overeind blijft. Door het alsmaar verhogen van het aantal RIZIV-nummers wordt het contingent immers een lege doos.

Tot slot nog een lichtpuntje. De minister zal werken aan het probleem van de honderd Vlaamse kinesitherapeuten die jaarlijks aan de deur worden gezet. Ik hoop dat ze er snel werk van maakt, evenals van het statuut van huisartsen in opleiding. Dat zou zelfs hic et nunc moeten gebeuren.

Mevrouw Nele Jansegers (VB). - Het antwoord biedt ons weinig nieuws, maar dat is natuurlijk niet de schuld van minister Magnette.

Ook wij zijn benieuwd naar de juiste cijfers over de overtallige studenten. Die te verkrijgen blijkt een probleem te zijn, zowel hier als voor de pers. Opmerkelijk is alleszins dat in die cijfers telkens de Vlaamse studenten worden vergeten die hun studies nooit hebben kunnen aanvatten, omdat ze niet slaagden voor het toelatingsexamen. Zij worden dus zelfs niet in rekening gebracht.

Bovendien weten we allemaal dat als de situatie omgekeerd zou zijn, de maatregel niet zou worden genomen. In tegenstelling tot Vlaamse ministers, nemen de Waalse immers geen enkele beslissing waaraan geen voordeel verbonden is voor hun taalgemeenschap of regio.

De opmerkingen van de heren Ide en Vankrunkelsven stemmen me tevreden. Ze tonen zich terecht tegenstander van de maatregel. Ik wijs er evenwel op dat die deel uitmaakt van het regeerakkoord dat door hun partijen werd goedgekeurd. We kijken dan ook met belangstelling uit naar de stemming over de begroting en de daaraan verbonden beleidsnota's in de Kamer.

Mevrouw Marleen Temmerman (sp.a+Vl.Pro). - Minister Onkelinx heeft ons inderdaad weinig nieuws meegedeeld.

Ik ben zelf lid van de Planningscommissie, alsook van de Hoge Raad van Geneesheren-Specialisten en van Huisartsen en werk geregeld met het Kenniscentrum. Deze drie organisaties zijn ontgoocheld, omdat aan de maatregel geen grondig debat is voorafgegaan. De minister had de leden van de Planningscommissie, het Kenniscentrum, de Hoge Raad en anderen die met deze materie begaan zijn rond de tafel moeten brengen, in plaats van out of the blue unilateraal een maatregel aan te kondigen die niet gedragen wordt en daarenboven niet gebaseerd is op juiste cijfers. Ik blijf dan ook pleiten voor overleg met alle betrokkenen.

De heer Patrik Vankrunkelsven (Open Vld). - Het heeft natuurlijk niet zoveel zin een debat te voeren als er nu ook al bij de mondelinge vragen geen ministers meer aanwezig zijn. Ik vraag me af waar we mee bezig zijn. Ik heb trouwens ook geen verontschuldiging gehoord. Is mevrouw Onkelinx in het buitenland of zo? Wil minister Magnette misschien even uitleggen waarom de minister niet aanwezig is en waarom we niet met haar kunnen debatteren? Het debat voeren met een afwezige minister lijkt me weinig zinvol.

Ik herhaal echter dat, als de minister op deze weg doorgaat, ze tegen het regeerakkoord ingaat. Dat bepaalt namelijk dat er wel degelijk overleg met de gemeenschappen moet zijn over de manier waarop dit probleem wordt aangepakt. Bovendien worden we hier duidelijk geconfronteerd met een verschil in visie. Ik ontken niet dat er voor jeugdpsychiatrie, psychiatrie in het algemeen en huisartsengeneeskunde in bepaalde delen van het land problemen bestaan. Ik huiver echter wanneer ik verneem dat men pediaters wil bijmaken, terwijl we al vijfmaal zoveel pediaters hebben als Nederland, en de minister hier zonder blikken of blozen zegt dat er op dat terrein een tekort is. Het probleem is dat pediaters niet in de ziekenhuizen willen werken en dat de pediaters in de periferie het werk doen dat normaal door de eerste lijn en door de huisartsen moet gebeuren. Dat is het probleem, maar daar doet de minister niets aan. De wantoestand is een argument om nog meer artsen, nog meer specialisten te maken. Dit is werkelijk een aanfluiting van elk beleid op dat vlak.

M. Marc Elsen (cdH). - Les lignes directrices qui viennent d'être exposées rejoignent en partie tout au moins notre vision des choses. En la matière, il importe de définir une politique structurelle qui permette, au fil du temps, sur la base d'un cadastre évolutif, d'adapter l'offre aux besoins, ce qui implique notamment de prendre en compte les spécificités des communautés. Une bonne communication et une large collaboration avec les ministres chargés de l'enseignement supérieur sont évidemment indispensables. Tous ces éléments forment un ensemble indissociable.

Nous continuerons à insister sur cet aspect des choses. L'action politique consiste notamment à essayer de prévoir l'évolution générale et à adapter au mieux la politique menée.

Mevrouw Vera Dua (Groen!). - Ook ik ben ontgoocheld en gefrustreerd. Ik zou een hele emmer opmerkingen over de heer Magnette kunnen uitstorten, maar dat heeft weinig zin.

Eigenlijk betreft het hier een fundamentele discussie over de manier waarop we onze gezondheidszorg organiseren, de eerste lijn goed uitbouwen, zorgen voor de juiste mensen op de juiste plaats en voor echelonnering, om dan zo te kunnen uitmaken waar we welke soort arts nodig hebben. Dat is het fundamentele debat en ik begrijp dat de heer Magnette daarop nu niet kan ingaan. Ik verwijt hem dan ook niets, maar geef hem wel mee dat ik zeer bevreesd ben voor de richting die mevrouw Onkelinx uitgaat. Met bepaalde beslissingen ging de heer Demotte naar mijn gevoel de goede richting uit, maar nu wordt de klok volledig teruggedraaid.

In zijn antwoord op mijn vraag om uitleg van vorige week over een beter statuut voor huisartsen in opleiding, zei staatssecretaris Devlies dat dit nog een jaar zou duren, terwijl minister Magnette nu van enkele maanden spreekt. Dat is toch al positief. Als we elke week een vraag stellen, vermindert het aantal maanden misschien systematisch en komt er vlug een oplossing.

Mevrouw Lieve Van Ermen (LDD). - Ik herhaal nogmaals wat ik in die studie heb gelezen. Er zijn aanwijzingen dat een hoog aanbod van een bepaalde categorie artsen tot overconsumptie van bepaalde prestaties kan leiden, bijvoorbeeld het wegnemen van de appendix en het plaatsen van heupprothesen. Daar maak ik me bezorgd over. We moeten de tering naar de nering zetten en voorkomen dat onze sociale zekerheid, de basis van onze welvaartsstaat, van binnenuit wordt uitgehold.

Verder zien we in studies dat een hoog aantal artsen niet meteen zorgt voor een hogere kwaliteit van de gezondheidszorg. België staat met zijn hoge aantal artsen amper op de 15de plaats.

Ik vind het allemaal erg frustrerend en de zoveelste kaakslag aan Vlaanderen. Vlaamse studenten die sinds 1998 een ingangsexamen moeten doen en soms niet slagen voor geschiktheidstests of andere duistere psychologische proeven, ook al waren ze primus perpetuus in de humaniora, blijven nu na zo'n bekendmaking wel erg gefrustreerd achter.

M. Paul Magnette, ministre du Climat et de l'Énergie. - Mme Onkelinx souhaitait vivement participer à ce débat mais les vice-premiers ministres sont tous retenus par d'autres préoccupations.

De heer Patrik Vankrunkelsven (Open Vld). - Ik verzoek de voorzitter van de Senaat mevrouw Onkelinx een brief te schrijven met de vraag aanwezig te zijn als er een actualiteitendebat is in de Senaat.

Een dienstreis in het buitenland zou bijvoorbeeld een aanvaardbaar argument zijn, maar ik heb geen goede reden gehoord voor het feit dat de minister hier vandaag niet is. Ik kan alleen maar vaststellen dat de premier hier vandaag wel was om vragen te beantwoorden en de vice-eersteminister niet.

M. le président. - Je propose de réfléchir à ce sujet au Bureau. Un débat d'actualité doit pouvoir se dérouler en présence du ministre. Il est toujours possible que ce dernier soit empêché mais, en l'occurrence, il n'y a aucune raison officielle. Je soumettrai également votre suggestion au Bureau.