4-626/1 | 4-626/1 |
10 MAART 2008
Vele vrouwen moeten privé-leven en beroepsleven met elkaar verzoenen.
Daarom hebben vrouwen, bij de geboorte van een kind, wettelijk recht op moederschapsrust.
Dit verlof beantwoordt aan twee noden.
Enerzijds moet het de moeder in staat stellen uit te rusten na de bevalling, en anderzijds kan het kind zo in het gezin worden opgenomen.
De duur van de moederschapsrust wordt op verschillende manieren bepaald en hangt ervan af of de zwangere vrouw werkneemster of zelfstandige is.
De moederschapsrust van de werkneemster is geregeld door de arbeidswet van 16 maart 1971 (artikelen 39 e.v.), alsook door de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994 (artikelen 111 e.v.).
Zo is er onder meer bepaald dat, op verzoek van de werkneemster, de voorbevallingsrust aanvangt ten vroegste vanaf de zesde week vóór de vermoedelijke datum van de bevalling of vanaf de achtste week vóór deze datum wanneer de geboorte van een meerling wordt verwacht.
De werkneemster mag geen arbeid verrichten vanaf de zevende dag die de vermoedelijke datum van de bevalling voorafgaat tot het verstrijken van een periode van negen weken die begint te lopen op de dag van de bevalling (nabevallingsrust).
Op haar verzoek wordt de arbeidsonderbreking na de negende week verlengd met een periode waarvan de duur gelijk is aan de duur van de periode waarin zij verder gearbeid heeft vanaf de zesde week vóór de werkelijke datum van de bevalling of vanaf de achtste week wanneer de geboorte van een meerling wordt verwacht.
Ingeval van geboorte van een meerling, kan de periode van moederschapsrust na de negende week, eventueel verlengd worden met een periode van (maximaal) twee weken.
De arbeidsonderbreking kan ook na de negende week worden verlengd met een week, wanneer de werkneemster de hele periode vanaf de zesde week vóór de werkelijke datum van de bevalling (of vanaf de achtste week wanneer het een meerlinggeboorte betreft) arbeidsongeschikt is geweest.
Wanneer het pasgeboren kind na de eerste zeven dagen volgend op de geboorte, opgenomen dient te blijven in een verpleeginrichting, zijn er nadere bepalingen die dit geval regelen. Hierop komen we nog terug.
De moederschapsrust van de zelfstandige is momenteel geregeld door het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een uitkeringsverzekering en een moederschapsverzekering ten voordele van de zelfstandigen en van de meewerkende echtgenoten (artikelen 91 e.v.).
Tot 1 juli 2007 was de moederschapsrust een ononderbroken rustperiode van zes weken (of zeven weken in geval van een meerlinggeboorte), tijdens welke de werkneemster noch haar gewone beroepsactiviteit noch enige andere beroepsactiviteit mocht uitoefenen.
De voorbevallingsrust begon ten vroegste vanaf de derde week en ten laatste vanaf de zevende dag vóór de vermoedelijke bevallingsdatum.
Indien de bevalling plaatsvond vóór de bovenvermelde datum, moest de werkneemster de nabevallingsrust voortzetten om te komen tot een volledige periode van zes weken of zeven weken wanneer het de geboorte van een meerling betrof.
De nabevallingsrust nam een aanvang vanaf de dag van de bevalling en strekte zich uit over een tijdvak dat overeenstemt met het saldo van de periode van zes weken, of zeven weken in geval van een meerlinggeboorte, waarvan het tijdperk van de voorbevallingsrust in mindering werd gebracht.
Sedert 1 juli 2007 zijn er, door een koninklijk besluit van 7 juni 2007, wijzigingen aangebracht in de voorschriften die de moederschapsrust voor de zelfstandigen regelen.
De zelfstandige heeft nu recht op een moederschapsrust van acht weken in plaats van zes weken
In geval van geboorte van een meerling, wordt de moederschapsrust verlengd van zeven tot negen weken.
De voorbevallingsrust neemt een aanvang ten vroegste vanaf de derde week en ten laatste vanaf de zevende dag vóór de vermoedelijke bevallingsdatum.
De nabevallingsrust neemt een aanvang vanaf de dag van de bevalling en strekt zich uit over een tijdvak dat overeenstemt met het saldo van de periode van acht weken, of negen weken in geval van een meerlinggeboorte, waarvan het tijdperk van de voorbevallingsrust in mindering wordt gebracht.
De vrouwelijke zelfstandige kan wel zelf beslissen om haar verlof in te korten : zes of zeven weken in geval van een « gewone » bevalling en zeven of acht weken in geval van de geboorte van een meerling.
Deze nieuwe mogelijkheden houden zeker een verbetering in van de regeling van de moederschapsrust voor zelfstandigen en houden rekening met de specificiteit van de beroepsactiviteit van de zelfstandigen.
Bij het bepalen van de duur van de moederschapsrust kunnen zij nu rekening houden met hun beroepsactiviteit.
Dit is een manier voor de zelfstandigen om hun beroepsactiviteit en persoonlijk leven beter op elkaar af te stemmen.
Dit voorstel wil moederschapsrust voor zelfstandigen nog gunstiger maken, door hen een mogelijkheid toe te kennen die tot nog toe alleen voor de werkneemsters bestond.
Wanneer het pasgeboren kind na de eerste zeven dagen te rekenen vanaf zijn geboorte in de verpleeginrichting moet opgenomen blijven, kan, wanneer het om een werkneemster gaat, op verzoek van die werkneemster de nabevallingsrust verlengd worden met een duur gelijk aan de periode dat haar kind na die eerste zeven dagen in de verpleeginrichting opgenomen blijft. De duur van deze verlenging mag vierentwintig weken niet overschrijden.
Die bepaling werd ingevoegd bij de programmawet van 9 juli 2004.
In het regeerakkoord van 2003 was immers beloofd dat de mogelijkheid om gezin en werk te combineren vergemakkelijkt zou worden door een verlenging van de moederschapsrust indien de pasgeborene in het ziekenhuis moest worden opgenomen.
Indien het kindje opgenomen blijft na de eerste zeven dagen die volgen op de geboorte, blijft het in zekere zin afgesneden van zijn gezin. De verlenging van de moederschapsrust in geval de pasgeborene opgenomen is in een verpleeginrichting bevordert de integratie van het kind in het gezin en beantwoordt dus aan één van de doelstellingen van de moederschapsrust, namelijk het opvangen van het kind in het gezin.
Deze ongetwijfeld positieve maatregel bestaat momenteel niet voor de zelfstandigen.
Toch moet ook hun kind soms langdurig worden opgenomen in een verpleeginrichting.
Indienster vindt dus dat ook vrouwelijke zelfstandigen hun moederschapsrust moeten kunnen verlengen in geval de pasgeborene in een verpleeginrichting opgenomen blijft.
Het zou hier gaan om een mogelijkheid die de zelfstandige wordt geboden wanneer zij een moeilijke situatie het hoofd dient te bieden en tegelijkertijd moet zorgen dat haar beroepsactiviteit kan doorgaan.
Dit zou de zelfstandigen helpen om hun privé-leven en hun beroepsleven nog beter op elkaar af te stemmen.
Wanneer de pasgeborene in een verpleeginrichting opgenomen moet blijven, worden de werkneemsters en de zelfstandigen aldus op gelijke voet behandeld.
De indienster van het wetsvoorstel kan jammer genoeg niet berekenen wat de budgettaire gevolgen zullen zijn van de verlenging van de moederschapsrust voor zelfstandigen in geval van opname van de pasgeborene in een verpleeginrichting.
Zij dient dus tegelijkertijd en ter aanvulling van dit wetsvoorstel een resolutie in, die de regering verzoekt om de gevolgen voor de begroting van deze maatregel te bepalen, alsook om na te gaan hoeveel zelfstandigen geconfronteerd worden met een ziekenhuisopname van hun kind na de geboorte.
Artikel 2
Na bovenvermelde aanvulling, biedt artikel 93 van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een uitkeringsverzekering en een moederschapsverzekering ten voordele van zelfstandigen en van de meewerkende echtgenoten, de zelfstandigen de mogelijkheid tot verlenging van de periode van de moederschapsrust wanneer de pasgeborene, na de eerste zeven dagen volgend op de geboorte, opgenomen blijft in een verpleeginrichting.
De verlenging van de nabevallingsrust kan maximum vierentwintig weken duren.
Artikel 3
Na bovenvermelde aanvulling, bepaalt artikel 95 van hetzelfde koninklijk besluit dat de zelfstandige, wanneer zij de verlenging wenst van de moederschapsrust omdat de pasgeborene na de eerste zeven dagen volgend op de geboorte opgenomen blijft in een verpleeginrichting, aan haar verzekeringsinstelling een getuigschrift moet bezorgen van die verpleeginrichting, met vermelding van de duur van de opname van het kind.
Christine DEFRAIGNE. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
Artikel 93 van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een uitkeringsverzekering en een moederschapsverzekering ten voordele van de zelfstandigen en van de meewerkende echtgenoten, vervangen door het koninklijk besluit van 7 juni 2007, wordt aangevuld met het volgende lid :
« Wanneer het pasgeboren kind na de eerste zeven dagen te rekenen vanaf de geboorte in de verplegingsinrichting opgenomen moet blijven, kan op verzoek van de gerechtigde de nabevallingsrust verlengd worden met een duur gelijk aan de periode waarin het kind na die eerste zeven dagen in de verplegingsinrichting opgenomen blijft.
De duur van deze verlenging mag vierentwintig weken niet overschrijden. »
Art. 3
Artikel 95 van hetzelfde koninklijk besluit, vervangen door het koninklijk besluit van 7 juni 2007, wordt aangevuld met het volgende lid :
« Wordt verlenging van de moederschapsrust aangevraagd omdat het kind na de eerste zeven dagen te rekenen vanaf zijn geboorte in de verplegingsinrichting opgenomen moet blijven, dan bezorgt de gerechtigde aan haar verzekeringsinstelling een getuigschrift van de verplegingsinrichting dat de duur van de opname van het kind vermeldt. »
11 januari 2008.
Christine DEFRAIGNE. Nahima LANJRI. Patrik VANKRUNKELSVEN. Anne DELVAUX. |