4-17

4-17

Belgische Senaat

Handelingen

DONDERDAG 21 FEBRUARI 2008 - NAMIDDAGVERGADERING

(Vervolg)

Mondelinge vraag van de heer Hugo Coveliers aan de minister van Justitie over «het Instituut voor gerechtelijke opleiding» (nr. 4-149)

Mondelinge vraag van de heer Hugo Vandenberghe aan de minister van Justitie over «de opleidingen georganiseerd door het nieuwe Instituut voor gerechtelijke opleiding» (nr. 4-152)

De voorzitter. - Ik stel voor deze mondelinge vragen samen te voegen. (Instemming)

De heer Hugo Coveliers (VB). - De opleiding van magistraten is geruime tijd een heikel punt geweest. Sommigen beweerden dat dit een taak was van de onafhankelijke rechterlijke macht. In 1970 zei de toenmalige procureur-generaal Matthijs van het hof van beroep te Gent al dat er dringend iets aan de opleiding van magistraten moest gebeuren.

Ongeveer achtentwintig jaar later kwamen de Octopusakkoorden tot stand. In het boek dat het Tijdschrift voor Privaatrecht ter gelegenheid van zijn vijfendertigjarige bestaan in die periode uitgaf, schreef professor Storme dat in de Octopusakkoorden in volgende nogal sibillijnse bewoordingen over de magistratenschool geschreven wordt: `Er zal per gemeenschap een magistratenschool opgericht worden onder de vorm van een interuniversitair centrum. Hierover zal een samenwerkingsakkoord worden afgesloten met de gemeenschappen waarvoor ook een functionele band met de Hoge Raad voor de Justitie zal worden voorzien.'

Van 1999 tot 2003 heeft de toenmalige minister van Justitie geprobeerd om dat samenwerkingsakkoord met de gemeenschappen en de functionele band met de Hoge Raad voor de Justitie te realiseren. Dat stuitte op zeer heftig verzet van socialistische zijde, met als gevolg dat het akkoord nooit tot stand is gekomen.

De volgende minister van Justitie, die eind 2003 minister werd, kwam plots naar voren met een wetsontwerp dat manifest indruist tegen de Octopusakkoorden: er zou een instituut worden opgericht waar de magistraten worden opgeleid. In het ontwerp stond niets over contacten met de gemeenschappen. Over de raad van bestuur van het instituut zei het ontwerp wel dat die twaalf leden telt, gelijkelijk verdeeld tussen het Nederlandse en het Franse taalstelsel - wat dus een ondervertegenwoordiging is van het Nederlandse taalstelsel - maar niets over een vertegenwoordiger van de gemeenschappen. Uiteindelijk werd het ontwerp in een sneltreintempo door het Parlement gejaagd. Collega Van Hauthem heeft gepoogd om in het Vlaams Parlement een belangenconflict in te roepen, maar dat is niet gelukt, hoewel er manifest een belangenconflict was.

De discussie tussen 1999 en 2003 ging precies over de vraag of de opleiding, conform de Grondwet en de bijzondere wet van 8 augustus 1980, niet tot de bevoegdheid van de gemeenschappen behoort. Professor Storme bespreekt in bovenvermeld boek heel wat buitenlandse systemen en stelt vast dat in elk federaal land, zoals Duitsland, waar de bevoegdheid inzake justitie tot de Länder behoort, ook de opleiding door de deelstaten georganiseerd wordt.

De minister van Justitie heeft nu gezegd dat hij die wet niet zal uitvoeren omdat er geen kredieten zijn en omdat ze tegen vroeger aangegane verbintenissen ingaat. Daarop kwam onmiddellijk reactie van oud-minister Landuyt, die het een schande vond dat de minister de wet niet uitvoert. Op dat punt heeft hij natuurlijk gelijk: een minister moet de wet uitvoeren. De minister stelt echter terecht dat de vroegere beslissing tegen de Grondwet, tegen de bijzondere wet van 1980 en zeker tegen het Octopusakkoord ingaat, maar hij zou dan ook moeten zorgen voor een juridisch kader.

Misschien kan de opleiding en permanente bijscholing van de magistraten een van de communautaire borrelhapjes worden die op Witte Donderdag aan de gemeenschappen zullen worden aangeboden.

Ik vraag mij af waarom de Hoge Raad voor de Justitie op 15 februari 2008 nog een document stuurt, dat inhoudelijk weliswaar interessant is, maar dat qua timing - onmiddellijk na de verklaring van de minister - toch merkwaardig is. De Hoge Raad voor de Justitie laat uitschijnen dat er voor het eerste semester van 2008 geen sprake is van een consultatie van de gemeenschappen en dat de functionele band met de Hoge Raad voor de Justitie, waarvan sprake in de Octopusakkoorden, bijna een hiërarchische band wordt. De gemeenschappen zullen immers uiteindelijk alleen maar kunnen instemmen met wat daar wordt beslist.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V-N-VA). - De brochure Opleidingen voor de magistraten en gerechtelijke stagairs van de Hoge Raad voor de Justitie heeft ons verrast. Ze geeft een `beknopte' voorstelling van de specifieke opleidingsprogramma's - niet alleen voor het eerste, maar ook voor het tweede semester van 2008 - die de subcommissie Opleiding van de Hoge Raad voor de Justitie voorbereid heeft en die bestemd zijn voor de effectieve en plaatsvervangende magistraten en de gerechtelijke stagairs. Het is de bedoeling de magistraten en gerechtelijke stagairs de mogelijkheid te bieden de organisatie van hun professionele activiteiten in de strikte zin van het woord en hun behoefte aan permanente vorming optimaal op elkaar af te stemmen.

Het document op zich geeft niet veel aanleiding tot opmerkingen, maar wanneer we het in de politieke context plaatsen, doet het heel wat vragen rijzen. De heer Coveliers herinnerde eraan dat de opleiding van de magistratuur volgens de Octopusakkoorden samen met de gemeenschappen en de universiteiten moet worden georganiseerd. Hij verwees ook naar de keuze van de vorige meerderheid voor de oprichting van een Instituut voor gerechtelijke opleiding, zodat nog vlak voor de verkiezingen een reeks politieke benoemingen konden gebeuren, die als reddingsboei konden dienen voor politici die bij een slechte verkiezingsuitslag niet meer of onvoldoende aan bod zouden komen. Onze fractie heeft daar om de door iedereen gekende principiële redenen tegengestemd.

Op 2 februari 2008 is de wet van 31 januari 2007 inzake de gerechtelijke opleiding en tot oprichting van het Instituut voor gerechtelijke opleiding in werking getreden.

Sinds dat ogenblik is het Instituut bevoegd. Er rijst nu een bevoegdheidskwestie. Het programma gaat uit van de Hoge Raad voor de Justitie, maar volgens de wet is het Instituut bevoegd.

De heer Landuyt zegt dat de minister de wet moet uitvoeren. Dat roept vragen op wanneer er een nieuwe politieke meerderheid is. De minister zou kunnen stellen dat de wet ongrondwettig is. Over dat formeel argument valt te discussiëren. De vorige meerderheid heeft op de valreep van de legislatuur allerlei wetten goedgekeurd met de bedoeling ze aan de nieuwe meerderheid op te dringen. De nieuwe meerderheid moet die wetten dus niet zomaar ne varietur uitvoeren.

De oplossing is voor mij evident: de opleiding van magistraten moet naar de gemeenschappen. Overigens meen ik dat voor de vorming van de magistraten het Duitse model veel performanter is.

De brochure roept dus de nodige vragen op. In welk kader en met welk budget zullen de opleidingen in 2008 worden georganiseerd? Hoe verhoudt deze organisatie zich met het Instituut voor gerechtelijke opleiding? Op welke manier wordt de verhouding bepaald met de opleidingen aangeboden door de Hoge Raad voor de Justitie en de universiteiten?

Ik voeg eraan toe dat ook de Hoge Raad voor de Justitie wordt vernieuwd. Het is dan ook een bijkomend democratisch probleem of de uitredende Hoge Raad beslissingen kan nemen voor een periode waarvoor in feite de nieuwe Hoge Raad bevoegd is.

De heer Jo Vandeurzen, minister van Justitie. - De opleiding en de vorming van de magistraten moet uiteraard in de best mogelijke omstandigheden gebeuren. Krachtens artikel 151 van de Grondwet speelt de Hoge Raad voor de Justitie op dit domein een essentiële rol. Volgens paragraaf 3, lid 4, van dat artikel oefent de Hoge Raad zijn bevoegdheden uit in de vorming van de rechters en de ambtenaren van het openbaar ministerie. De wet van 31 januari 2007 heeft nadere regels bepaald inzake de gerechtelijke opleiding en een Instituut voor gerechtelijke opleiding opgericht. Volgens artikel 50 van deze wet bepaalt de Koning voor elk artikel de dag waarop het in werking treedt en dit ten laatste één jaar na de bekendmaking. Sinds de bekendmaking zijn er geen koninklijke besluiten uitgevaardigd en dus is deze wet sinds 2 februari 2008 van kracht.

Buiten de benoeming van twee personen zijn er ter uitvoering van deze wet geen andere organen aangesteld. Ik kan bijgevolg niet anders dan vaststellen dat twee personen in de huidige omstandigheden onmogelijk de vorming van de magistraten kunnen garanderen. Het is precies om te voorkomen dat de vorming van de magistraten wordt stopgezet dat ik zowel het directoraat-generaal Rechterlijke Orde als de Hoge Raad voor de Justitie heb gevraagd, ter vrijwaring van de continuïteit van de openbare dienst, hun activiteiten zoals in het verleden voort te zetten.

Intussen is het van groot belang dat we dit dossier eerst grondig bestuderen. Het is immers logisch dat een beslissing die een zeer grote financiële impact heeft - na vijf jaar 1,9% van de loonmassa of 10.360.000 euro - met een kritisch oog wordt bekeken. We moeten waken over de correcte aanwending van elk budget.

Zowel de Hoge Raad als het directoraat-generaal levert inspanningen inzake opleiding. De financiering van de Hoge Raad komt overigens van het Parlement en niet van de uitvoerende macht. De opmaak van een budget vereist de samenwerking van alle betrokken partners.

Ik onderstreep dat het niet alleen gaat over de opleiding van magistraten, maar ook over die van de parketmedewerkers en het griffiepersoneel. Ook voor die personen is het essentieel de continuïteit te garanderen.

Dat geeft ons nu ook de tijd om stil te staan bij het juridische aspect van het dossier. Er is immers discussie gerezen over het feit dat de opleiding een gemeenschapsbevoegdheid is. Dat punt werd ook tijdens de oranjeblauwe onderhandelingen besproken.

De minister van Justitie, die de continuïteit moet verzekeren omdat opleiding een essentieel recht is van alle betrokkenen, staat dan ook voor een moeilijke keuze. Er is immers een wet van kracht zonder uitvoeringsbesluiten, de begroting moet correct worden aangewend, op politiek gebied moet omzichtig worden opgetreden, want het is niet uitgesloten dat dit punt over enkele weken opnieuw op de onderhandelingstafel terechtkomt. Om de continuïteit van de openbare dienst te verzekeren heb ik dus een aantal instanties gevraagd de nodige werkzaamheden voort te zetten, zodat de betrokken personeelsleden en magistraten niet het slachtoffer worden van deze moeilijke situatie.

Aangezien het onze grootste bezorgdheid is dat de opleidingen op een continue basis worden aangeboden, zullen we er in de eerste plaats voor zorgen dat ze ook effectief worden georganiseerd. De dienst Opleiding Rechterlijke Orde kan over de nodige middelen beschikken om die continuïteit te garanderen. Het aanbod valt dus niet weg en we hebben de tijd om verdere stappen te doen. Deze situatie kan uiteraard niet lang blijven aanslepen. We moeten zorgen dat de twee doelstellingen, namelijk een duidelijke situatie en continuïteit in de organisatie van de opleidingen, kunnen worden gecombineerd.

De Hoge Raad voor de Justitie is, ingevolge artikel 151 van de Grondwet, bevoegd voor de vorming van de rechters en de ambtenaren van het openbaar ministerie. Hij staat in voor de voorbereiding van de programma's van de interne opleidingen die het departement aanbiedt. De raad geeft ook inhoudelijk advies over externe opleidingen, die worden aangeboden door universiteiten, vzw's en particuliere firma's. De Hoge Raad voor de Justitie is niet bevoegd voor de opleiding van het ondersteunend personeel van de griffies en de parketten. Die opleiding wordt verzekerd door mijn departement.

De heer Hugo Coveliers (VB). - Ik heb niets gehoord over de Octopusakkoorden en de contacten met de gemeenschappen. Dat is, rekening houdend met de Grondwet en de bijzondere wet van 1980, een belangrijk element. Na de goedkeuring van de wet van 2007 is er geen belangenconflict ingeroepen, maar het is niet uitgesloten dat een nieuwe wet een belangrijk belangen- of bevoegdheidsconflict doet rijzen.

Het lijkt mij evident dat de opleiding moet worden verzekerd, al gaat het niet over de oorspronkelijke opleiding, maar over de voortgezette opleiding. Toch is het belangrijk dat de wet van 2007 wordt gewijzigd. Zo niet loopt de minister het risico telkens het verwijt te krijgen dat hij die wet, op basis waarvan nog maar twee personen werden benoemd, niet uitvoert.

Ik noteer ook dat deze materie blijkbaar over enkele weken eventueel opnieuw kan worden besproken en dat er dus misschien toch nog een borrelhapje kan worden opgediend.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V-N-VA). - Ik dank de minister voor het duidelijke antwoord. De oplossing waarvoor geopteerd wordt, is in de eerste plaats een interim-oplossing. We vallen terug op de Grondwet. De Hoge Raad voor de Justitie heeft een opleidingstaak. De Hoge Raad kan contact opnemen met de gemeenschappen of samenwerken met universiteiten. Hij is niet verplicht om louter in een bepaald perspectief de opleidingen te geven.

We zullen binnenkort stemmen over de nieuwe samenstelling van de Hoge Raad voor de Justitie en we zullen dan zien of we de kandidaten die daarover een bepaalde opvatting hebben, al dan niet steunen.

Over de grond van de zaak moet in de komende maanden politieke klaarheid geschapen worden. In dit perspectief zal deze zaak binnen het geheel van de onderhandelingen een oplossing moeten krijgen.