4-556/1

4-556/1

Belgische Senaat

ZITTING 2007-2008

12 FEBRUARI 2008


Wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot de regels betreffende de handelshuur

(Ingediend door de heer Marc Verwilghen en mevrouw Martine Taelman)


TOELICHTING


Dit wetsvoorstel neemt de tekst over van een voorstel dat reeds op 26 september 1995 in de Kamer van de volksvertegenwoordigers werd ingediend (stuk Kamer, nr. 49-81/1 — BZ 1995).

Tachtig procent van de handelaars zijn huurder en sluiten bijgevolg een overeenkomst waarop de regels van het Burgerlijk Wetboek betreffende de handelshuur van toepassing zijn (afdeling 2bis van hoofdstuk II van titel VIII van het derde boek, ingevoegd door de wet van 30 mei 1931 en vervangen door die van 30 april 1951). Na meer dan vijftig jaar blijken die bepalingen echter een aantal gebreken te vertonen.

Dit voorstel beoogt deze gebreken te verhelpen en het houdt daarbij rekening met de bedrijfszekerheid die onontbeerlijk is voor de handelaar-huurder en het eigendomsrecht van de eigenaar-verhuurder.

1. De huidige regels betreffende de handelshuur (artikel 3) laten verhuurder en huurder toe overeen te komen dat de verhuurder in sommige gevallen het recht heeft de huur te beëindigen na elke periode van drie jaar. Zo'n beding holt de principiële negenjarige duur van de overeenkomst uit en ontmoedigt huurders, die vaak aanzienlijke bedragen in hun handelszaken moeten investeren.

Een voortijdige beëindiging van de handelshuur is meestal rampzalig voor de handelaar en komt het economisch verkeer niet ten goede. Dit voorstel laat slechts toe een dergelijk beding te sluiten na het verstrijken van de eerste periode van 9 jaar (artikel 2).

2. Naast de regels met betrekking tot de overdracht van het gehuurde goed (artikel 3 van het voorstel) wijzigt dit voorstel ook de regels over de hernieuwing van de huur (artikelen 4 tot 10). Wanneer de huurder de hernieuwing van de huur niet tijdig aanvraagt, wordt de overeenkomst vaak beëndigd, tenzij de huurder ingaat op de nieuwe voorwaarden van de verhuurder. Vaak probeert de verhuurder dan zijn machtspositie te gelde te maken, ten koste van de bedrijfszekerheid van de handelaar-huurder.

Dit voorstel verplicht de verhuurder het initiatief te nemen : de huurder moet niet langer de hernieuwing vragen, maar de verhuurder moet de huur opzeggen.

Die regeling tast het eigendomsrecht niet aan : als de verhuurder een handelshuurovereenkomst sluit, weet hij dat hij zijn eigendom voor een vrij lange termijn ter beschikking stelt van een handelaar. Het is de eigenaar die dan attent moet blijven en moet laten weten of hij de overeenkomst wenst voort te zetten, en onder welke voorwaarden, of niet.

3. Ook het vergoedingsregime vertoont gebreken : als de verhuurder de huur opzegt om zelf een niet soortgelijke handel te voeren in het pand moet hij merkwaardig genoeg geen vergoeding betalen; dit is onbillijk.

Dit voorstel maakt daar een einde aan (artikel 10).

Marc VERWILGHEN
Martine TAELMAN.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In artikel 3, vijfde lid, van afdeling IIbis van hoofdstuk II van titel VIII van boek III van het Burgerlijk Wetboek (« Regels betreffende de handelshuur in het bijzonder »), gewijzigd bij de wet van 29 juni 1955 en de wet van 5 juli 1963, worden tussen de woorden « toekennen om » en de woorden « bij het verstrijken » de woorden « na afloop van de eerste negen jaar » ingevoegd.

Art. 3

In artikel 12, eerste lid, van dezelfde afdeling worden tussen het woord « verkrijgt » en de woorden « de huurder » de woorden « na afloop van de eerste negen jaar van de overeenkomst » ingevoegd.

Art. 4

Artikel 13, laatste lid, van dezelfde afdeling wordt aangevuld als volgt :

« op voorwaarde dat de verhuurder of één van de verhuurders hiervan melding doet aan de huurder binnen de termijnen en op de wijze die artikel 14 van deze afdeling voorschrijft ».

Art. 5

Artikel 14 van dezelfde afdeling, gewijzigd bij de wet van 29 juni 1955 en de wet van 5 juli 1963, wordt vervangen als volgt :

« Artikel 14. De huur wordt steeds hernieuwd tenzij een van de partijen opzegging geeft aan de tegenpartij.

De huurder kan dit doen op de wijze die artikel 3 voorschrijft.

De verhuurder moet de opzegging op straffen van verval bij exploot van deurwaarder of bij aangetekende brief ter kennis van de tegenpartij brengen, uiterlijk de achttiende maand voor het eindigen van de lopende huur. De kennisgeving van de verhuurder moet op straffe van nietigheid de reden vermelden waarom de verhuurder opzegt. In dit geval moet de hoofdhuurder een afschrift van de opzegging die aan hem wordt gedaan, betekenen aan de onderhuurder binnen 7 dagen.

Als de hoofdhuurder opzegt dient deze tegelijk met de opzegging aan de verhuurder, de opzegging aan de onderhuurder te betekenen.

Als de onderhuurder opzegt dient deze de opzegging enkel te betekenen aan de hoofdhuurder. »

Art. 6

In artikel 16 van dezelfde afdeling, laatst gewijzigd bij de wet van 9 mei 2007, worden de volgende wijziging aangebracht :

1º de inleidende zin van cijfer 1 wordt als volgt vervangen :

« De verhuurder kan de huur opzeggen om één van de volgende redenen : »;

2º in cijfer IV, worden de woorden « de hernieuwing weigeren », vervangen door de woorden « de huur opzeggen ».

Art. 7

In artikel 17 van dezelfde afdeling, worden de woorden « weigering van hernieuwing » vervangen door het woord « opzegging ».

Art. 8

Artikel 18 van dezelfde afdeling wordt vervangen als volgt :

« Artikel 18. Iedere partij heeft de mogelijkheid om binnen de termijnen en op de wijze die artikel 14 voorschrijft aan de tegenpartij een voorstel te betekenen van nieuwe voorwaarden betreffende de huurprijs, de bijdrage in de lasten, de wijze van genot of andere huurvoorwaarden. De tegenpartij wordt verondersteld deze voorwaarden aan te nemen indien hij geen tegenvoorstel betekent bij exploot van deurwaarder of aangetekende brief binnen 3 maanden na ontvangst van het voorstel van de initiatiefnemende partij.

Indien omtrent die voorwaarden onenigheid blijft bestaan, wendt de initiatiefnemende partij zich tot de rechter binnen dertig dagen na het antwoord van de tegenpartij, op straffe van verval. »

Art. 9

Artikel 24 van dezelfde afdeling wordt vervangen als volgt :

« Artikel 24. Indien de rechter de redenen die de verhuurder aanhaalt voor de opzegging, ongegrond verklaart, wordt de huur ten behoeve van de huurder hernieuwd, behoudens het recht van de verhuurder om aanspraak te maken op andere voorwaarden, of zich te beroepen op het aanbod van een derde, overeenkomstig de artikelen 14 en 21.

De termijn waarover de verhuurder beschikt om de voorwaarden waarvan de hernieuwing afhankelijk is of het aanbod van een derde te doen kennen aan de huurder, is evenwel beperkt tot een maand te rekenen van de betekening van het vonnis. »

Art. 10

In artikel 25 van dezelfde afdeling, gewijzigd bij de wet van 29 juni 1955, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º de inleidende zin van het eerste lid wordt vervangen als volgt :

« Als de opzegging aan de huurder regelmatig is, heeft hij in de hierna bepaalde gevallen recht op een vergoeding, die behoudens akkoord van partijen, gesloten na het ingaan van dat recht, forfaitair bepaald wordt als volgt : »;

2º het eerste lid, 2º, wordt aangevuld als volgt :

« Evenwel is de vergoeding in dit geval gelijk aan één jaar als het om een niet soortgelijke handel gaat. ».

24 januari 2008.

Marc VERWILGHEN
Martine TAELMAN.