4-15 | 4-15 |
De voorzitter. - Ik stel voor het wetsvoorstel en het voorstel van resolutie samen te bespreken. (Instemming)
Mevrouw Els Schelfhout (CD&V-N-VA), rapporteur over het wetsvoorstel. - Ik verwijs naar mijn schriftelijk verslag.
M. François Roelants du Vivier (MR). - Notre collègue M. Wille a pris l'heureuse initiative de déposer une proposition de loi pour lutter contre les fonds vautours, proposition soutenue par les ministres des Finances et de la Coopération au développement.
Notre assemblée poursuit, dans ce cadre, une oeuvre de précurseur, comme elle l'a fait concernant d'autres thèmes. Cette disposition, pour être efficace, devrait être adoptée dans d'autres pays afin d'immuniser la plus grande partie possible de l'aide budgétaire fournie par un maximum de pays aux partenaires de notre Coopération au développement.
Il faut donc assurer - ce sera une tâche ultérieure - une « contagion » de l'initiative prise par M. Wille. En effet, nous ne pouvions rester passifs devant une situation où nous ne pouvions plus accorder une aide budgétaire à un certain nombre de pays - je pense par exemple au Congo - de peur que celle-ci fasse l'objet d'une saisie de la part de fonds vis-à-vis desquels nous devons lutter avec la plus grande efficacité. Démunis face au statut juridique des territoires dans lesquels ils sont implantés, nous devons sécuriser l'aide en l'immunisant de telles pratiques.
Il faut en effet mettre fin à ces pratiques qui reviennent à enrichir des fonds peu scrupuleux en profitant des efforts financiers des pays dits riches, une pratique perverse, dite du passager clandestin, consistant à monter dans l'avion du désendettement pour mieux exiger le paiement de créances à première vue modestes, mais qui sont alourdies de frais multiples et de taux d'intérêt frisant l'absurde.
La condamnation en 2006 du Congo Brazzaville par la justice britannique dans l'affaire Kensington International-Elliott Associates a mis ce phénomène en lumière.
Kensington International, qui est l'un de ces fonds vautours, avait racheté pour 1.698.596 dollars quatre dettes, d'un montant de 32.580.000 dollars, datant des années quatre-vingts.
Cette société a obtenu d'un tribunal britannique la somme invraisemblable de 121.365.437 dollars, avec des intérêts de 8% l'an.
Les efforts financiers de pays endettés attirent l'attention de ces fonds. Je pense aux annulations de dettes consenties par les pays riches et les bailleurs internationaux : le FMI, la Banque mondiale... Ainsi, la Zambie a vu sa dette réduite de 95% par le Club de Paris. Cela l'a rendue plus solvable aux yeux de la justice qui, du coup, s'est montrée plus réceptive aux demandes de ses créanciers.
Les conséquences de ces pratiques sont désastreuses. Cela ruine les logiques coopératives mises en place avec ces pays, les incite à cacher leurs ressources et compromet les objectifs de lutte contre la pauvreté.
Le groupe MR soutient donc résolument la proposition de notre collègue M. Wille. Nous plaidons pour qu'elle soit rapidement votée par la Chambre et nous attendons que ce dispositif puisse être adopté par d'autres pays.
De heer Paul Wille (Open Vld). - Het wetsvoorstel werd opgesteld naar aanleiding van de bespreking van het voorstel van resolutie. We waren geschokt toen we hoorden wat de concrete impact was van het optreden van een aantal fondsen op de internationale samenwerking van ons land. Samengevat komt het er op neer dat de ontwikkelingssamenwerking van ons land op structurele wijze in gevaar kan worden gebracht en dat aasgierfondsen nu juridische spitstechnologie gebruiken om ons land te overladen met schadeclaims. Het gaat over heel praktische zaken. Zo hebben in Congo-Brazzaville enkele schuldeisers ondertussen geprobeerd 90 miljoen euro te versieren. Omdat ons land op het ogenblik van de claim juist een lening van land tot land had uitgeschreven aan Congo-Brazzaville, hebben de schuldeisers beslag gelegd op die lening. Ruim 5 miljoen euro Belgisch belastinggeld, bestemd voor een thermische centrale, werd in beslag genomen in afwachting van een vonnis ten gronde. Gelet op de juridische precedenten hebben we geen reden tot optimisme.
We hebben ook het voorbeeld besproken van een particulier met een schuldvordering van 170.000 euro tegen onze voormalige kolonie, de Democratische Republiek Congo, die er via een rechterlijke uitspraak in geslaagd is dat geld te vorderen in ons land. Die uitspraak heeft dus enorme gevolgen. Het zit mij vooral dwars dat aasgierfondsen voor niets terugdeinzen en bereid zijn gelden bestemd voor hulpprogramma's in ontwikkelingslanden te blokkeren en voor zichzelf op te eisen.
Enerzijds probeert de regering schuldverlichting te realiseren en, anderzijds, zijn er malafide particuliere schuldeisers die alle mogelijke achterpoortjes gebruiken om de internationale verdragen in hun eigen voordeel te wijzigen.
Als dit voorstel wordt goedgekeurd, wat ik hoop, zullen de gelden en de goederen die bestemd zijn voor ontwikkelingssamenwerking en de toegekende bedragen voor de leningen, niet meer in bewarend of uitvoerend beslag kunnen worden genomen. Dat geldt mutatis mutandis ook voor de leningen van staat tot staat, die passen binnen de internationale samenwerking, alsook voor de financiering van de bilaterale of de multilaterale programma's.
Ik was bijzonder verheugd over de consensuele wijze waarop we rond dit voorstel hebben kunnen werken. Ik dank de minister van Ontwikkelingssamenwerking voor zijn inbreng.
De grondslag van de wet is te vinden in een aantal obstructieve gerechtelijke acties, waardoor de continuïteit van de openbare dienst, in concreto de uitvoering van een constructief Belgisch samenwerkingsbeleid, met een aantal zeer arme landen de facto ernstig wordt verhinderd of onmogelijk wordt gemaakt. Tot voor kort heerste er, ook internationaal, veel gelatenheid ten opzichte van de mogelijkheden om ons daartegen te verzetten. Men ging ervan uit dat er niet veel tegen kon worden gedaan en dat het gerecht wel een uitspraak zou doen. Ik vind echter dat we de weerstand tegen dat soort fataliteit moeten versterken. Vandaar dit wetsvoorstel en het voorstel van resolutie.
Met het voorstel van resolutie willen we dergelijke fondsen meer aanpakken op middellange en lange termijn en op het bilaterale niveau. Ik denk onder meer aan het verlenen van juridische bijstand aan de partnerlanden en aan de codes of good conduct om precies te voorkomen dat de schulden van land tot land worden doorverkocht aan malafide schuldeisers en aan de uitwerking van een soort gerechtelijk akkoord voor de HIPC-landen.
Het mooie is dat het wetsvoorstel en het voorstel van resolutie elkaar aanvullen en aldus de aasgierfondsen aanpakken op nationaal, Europees en internationaal vlak en dat ze ook oplossingen aanreiken om er op korte, middellange en lange termijn tegen in te gaan.
Ik ben de collega's die ook in de commissie de inhoud van dit voorstel en van deze resolutie mee grondig hebben bijgewerkt en uiteindelijk een consensus hebben gevonden, enorm dankbaar voor hun inzet.
Mme Olga Zrihen (PS), rapporteuse pour la proposition de résolution. - La pratique des fonds vautours est fermement condamnée par le groupe socialiste ainsi que par l'ensemble des membres de cette assemblée.
Un consensus s'est rapidement dégagé sur cette problématique lorsqu'elle fut abordée en commission des Relations extérieures. Le groupe socialiste n'a pas manqué de saluer l'initiative ainsi entreprise et a immédiatement cosigné la présente proposition de loi.
Ce que l'on nomme fonds vautours, ce sont ces fonds d'investissement privés qui rachètent à très bas prix des créances sur des pays pauvres pour ensuite les poursuivre en justice. De cette manière, ces investisseurs privés obtiennent en toute légalité le remboursement de l'intégralité des créances nominales majorées des intérêts de retard. Cette pratique scandaleuse met à mal tout ce qui peut être consenti par les pays riches en matière d'allégement de la dette des pays en voie de développement ou des pays pauvres très endettés.
Ces financiers peu scrupuleux ne lâchent jamais leurs proies et sont prêts à ponctionner les moindres richesses des pays en développement, lesquels sont de plus en plus menacés par leur stratégie.
Actuellement, on dénombre approximativement 45 petites structures qui se nourrissent et s'enrichissent grâce au rachat de créances à l'abandon.
Il me semble opportun de rappeler ici que les fonds vautours ont déjà engrangé, grâce à leur technique bien éprouvée, près d'un milliard de dollars par voie de décisions de justice.
La présente démarche parlementaire ne s'écarte pas d'initiatives prônées de part et d'autre du globe. La communauté internationale commence enfin à s'indigner de ces pratiques méprisables.
Différents pays européens ont désormais la volonté de se pencher sur la question et de légiférer dans ce domaine afin de mettre fin aux activités desdits fonds vautours, à l'instar de la Grande-Bretagne et des Pays-Bas, ou peut-être plus encore du gouvernement français qui a récemment déposé une proposition de loi par laquelle les juges français saisis par des fonds vautours pouvaient déclarer leurs actions irrecevables ou les rejeter.
Cependant, toutes les initiatives internationales ne débouchent pas toujours sur une meilleure défense des intérêts des pays les plus fragiles économiquement. Ainsi, la mesure préconisée par le Club de Paris - ce groupe informel de 19 États créanciers du Nord qui est chargé de renégocier les dettes publiques bilatérales - et qui consiste à faciliter le dialogue entre les pays endettés et les pays non membres de ce club afin d'éviter que ces pays vendent leurs créances à des fonds vautours est insuffisante. En effet, elle n'empêche pas de mener des actions en justice.
Que l'on ne s'y trompe pas ! L'impact des fonds vautours est universel. Si, dans le cas de notre initiative parlementaire, il s'agit avant tout de protéger les fonds destinés à la coopération au développement en les déclarant insaisissables et incessibles, les conséquences économiquement néfastes de telles pratiques financières concernent autant les citoyens des pays en développement que ceux de l'hémisphère Nord.
Pour preuve, la crise des subprimes en Amérique du Nord. N'est-il pas effarant de constater que ces mécanismes financiers mis en place et qui opèrent de façon tout à fait légale touchent non seulement les États, mais également les citoyens ?
De la dette publique des pays en voie de développement aux prêts subprimes, le constat est simple et sans appel : les victimes de ces hold-up sont irrémédiablement les individus les plus fragiles, c'est-à-dire ceux composant anonymement les populations du tiers-monde et du quart-monde.
La titrisation des subprimes, au coeur de l'actualité, est un nouveau mécanisme mis en place par la finance internationale afin de réaliser des profits substantiels avec l'argent issu du travail des plus pauvres.
On peut trouver de multiples similitudes entre ces deux drames financiers, tant au niveau des victimes de ces pratiques que de ceux qui placent les prêts et tant en ce qui concerne les mensonges utilisés pour convaincre les emprunteurs que les risques considérables pris par les banques et par les créanciers. Mais dans un cas comme dans l'autre, seul le système financier engrange des bénéfices démesurés.
De toute évidence, fonds vautours et subprimes mettent tous deux en danger l'économie planétaire mais, surtout, mettent en faillite des pays pauvres dans le premier cas et les pauvres du pays de l'économie triomphante - les États-Unis pour ne pas les nommer - dans le second.
La problématique des fonds vautours ne peut faire l'économie d'un vrai débat sur les perspectives d'annulation pure et simple ou d'allégement des dettes dont sont criblées les économies des pays en voie de développement. Il en va simplement de la volonté de s'engager dans la réalisation des Objectifs du millénaire pour le développement. L'un d'entre eux est l'éradication de moitié de l'extrême pauvreté, dans le cadre d'un deuxième objectif, celui de l'émergence d'un partenariat mondial pour le développement.
S'il est impératif de lutter contre les fonds vautours et de mettre tout en oeuvre afin de limiter leur impact sur l'allégement de la dette et de sauvegarder la coopération au développement, il est tout aussi impératif de rappeler que la seule mesure véritablement efficace contre les agissements de ces investisseurs privés est l'annulation totale de la dette odieuse des pays en développement, notamment ceux de la catégorie des pays pauvres très endettés.
Toute démarche en ce sens ne peut se faire sans l'outil indispensable qu'est l'audit de la dette. L'exemple équatorien nous en apprend beaucoup à ce sujet. L'Équateur est le pays d'Amérique du Sud qui consacre la part la plus importante de son budget au remboursement de la dette. En conséquence, un processus a été mis en place par le nouveau gouvernement équatorien afin d'arriver à l'annulation totale de cette dette. Pour ce faire, ce nouveau gouvernement tente d'identifier la part de la dette qui peut être incontestablement dénoncée et répudiée. Dans cette perspective, il souhaite s'appuyer sur les résultats de travaux effectués par la commission d'audit mise en place par le gouvernement antérieur et créer une nouvelle commission d'audit qui pousserait ses travaux beaucoup plus loin et qui associerait experts nationaux et experts internationaux.
En guise de conclusion, il est absolument indispensable que la Belgique fasse tout ce qui est en son pouvoir pour éviter que des fonds de la coopération internationale ne soient saisis par des mécanismes financiers ignominieux. La proposition de loi déclarant l'insaisissabilité et l'incessibilité des fonds publics destinés à la coopération au développement est une première avancée dans l'élaboration d'un arsenal législatif et juridique garantissant l'usage des engagements financiers nationaux aux fins pour lesquelles ils ont été dégagés.
En Belgique également, les pratiques des fonds vautours deviennent de plus en plus audacieuses. En réponse à une question parlementaire, l'ancien ministre de la Coopération au développement, M. Armand De Decker, avait confirmé en son temps qu'un fonds vautour établi dans les îles Caïman avait fait saisir à deux reprises dans notre pays des fonds de l'État belge destinés au Congo-Brazzaville. Le fonds vautour en question avait donc acheté une dette du Congo-Brazzaville pour 1,8 million de dollars et réclamait par la suite à ce pays 120 millions de dollars. Afin de réaliser cette demande, ce fonds vautour a fait saisir des fonds destinés au Congo-Brazzaville dans le monde entier !
Cet exemple montre à souhait l'évolution néfaste eu égard aux conséquences pour la coopération au développement.
Les présentes propositions de loi et de résolution visent donc à limiter les dérives initiées par ce type d'agissements financiers. C'est la raison pour laquelle j'appelle l'ensemble de mes collègues à sanctionner par un vote positif ces initiatives parlementaires.
M. Josy Dubié (Ecolo). - Je tiens à me joindre aux félicitations adressées à notre collègue Paul Wille pour avoir porté à l'ordre du jour de notre assemblée cette résolution, transformée en proposition de loi, et qui est à mon sens assez fondamentale si l'on veut lutter contre cette escroquerie financière internationale complètement scandaleuse que sont les fonds vautours.
Je m'inscris totalement dans la demande de Mme Olga Zrihen. Nous souhaitons également que l'on réalise un audit de la dette odieuse en Belgique. M. le président se souviendra certainement que nous avons eu un petit débat à ce sujet.
Il est important que nous puissions connaître en Belgique le montant de cette dette odieuse pour déterminer le traitement que nous lui accorderons. Ce n'est toujours pas le cas à l'heure actuelle.
Nous voterons bien entendu en faveur tant de la résolution que de la proposition, mais nous pourrions peut-être aller un peu plus loin. En commission, j'ai annoncé le dépôt d'une proposition de loi portant sur la mise en oeuvre d'un dispositif préventif à l'encontre des fonds vautours. En effet, en complément au texte que l'on nous propose maintenant, la proposition de loi que je déposerai aura pour but de lutter contre les fonds vautours à la source, c'est-à-dire à titre préventif et pas seulement curatif.
L'essentiel des créances que détient la Belgique vis-à-vis des pays en développement trouve son origine à l'Agence belge des crédits à l'exportation, c'est-à-dire l'Office national du Ducroire, qui se retourne contre les pouvoirs publics de ces pays lorsque ces derniers n'honorent pas, pour l'une ou l'autre raison, les contrats d'achat de biens ou de services souscrits par les exportateurs belges qu'assure l'Office national du Ducroire.
L'article 9 de la loi de 1939 permet à l'Office national du Ducroire de céder les créances qu'il détient sur les pays en voie de développement s'il l'estime opportun.
À l'échelon du Club de Paris - groupe informel de créanciers publics dont la mission officielle consiste à trouver des solutions coordonnées aux difficultés de paiement des pays en développement endettés, et dont la Belgique est membre -, il existe une sorte de gentleman agreement visant à empêcher les opérations de vente de dettes à des acheteurs qui pourraient en faire un usage abusif, autrement dit les fameux fonds vautours. Cependant, cet accord n'est pas contraignant et ne constitue donc pas une assurance suffisante.
Le but de la proposition de loi complémentaire que je déposerai et qui, je l'espère, sera soutenue par l'ensemble des collègues parce qu'elle s'inscrit dans la même logique que celle qui vise aujourd'hui à s'opposer aux fonds en question, est d'éviter que les créances belges ne soient achetées par des fonds vautours, tout en préservant des possibilités de rachat de dettes par les pays concernés eux-mêmes ou si l'opération de rachat par des tiers a le consentement explicite du pays en question.
-De algemene bespreking is gesloten.