4-13

4-13

Sénat de Belgique

Annales

JEUDI 17 JANVIER 2008 - SÉANCE DE L'APRÈS-MIDI

(Suite)

Examen de subsidiarité : proposition de décision-cadre du Conseil modifiant la décision-cadre 2002/475/JAI relative à la lutte contre le terrorisme (Doc. 4-508)

Discussion

(Pour le texte adopté par la commission de la Justice, voir document 4-508/2.)

M. le président. - La parole est à M. Tony Van Parys pour un rapport oral.

De heer Tony Van Parys (CD&V-N-VA), rapporteur. - Er was een boeiende bespreking in de commissie voor de Justitie over het kaderbesluit van de Raad tot wijziging van het kaderbesluit inzake terrorismebestrijding. Onze assemblee moet de controle van de subsidiariteitsprocedure en van het evenredigheidsbeginsel testen. Verschillende fracties hebben voorstellen geformuleerd en er is een consensus over de besluitvorming van de commissie voor de Justitie.

Wat het subsidiariteitsbeginsel betreft, stemt de commissie voor de Justitie ermee in om de bestraffing van terrorisme op Europees niveau te regelen. Dat is evident, vooral wegens de internationale draagwijdte van het terrorisme en het grensoverschrijdende internetgebruik. Een enkele definitie komt de efficiëntie ten goede.

De commissie voor de Justitie vraagt zich af of de Europese Commissie niet preciezer kan aantonen waarom de nationale wetgever niet in staat zou zijn gepast te reageren.

Men zou minstens, eventueel via rechtsvergelijking, moeten nagaan of de lidstaten zelf al proactief inspanningen hebben gedaan.

Inzake het evenredigheidsbeginsel stelt de commissie voor de Justitie unaniem voor een voorbehoud te maken. Ze heeft daarvoor verschillende redenen.

Zo zijn er onvoldoende gegevens om het nut en alle gevolgen van de voorgestelde maatregelen te evalueren, in het bijzonder van de strafbaarstelling van het publiekelijk uitlokken van het plegen van een terroristisch misdrijf zoals omschreven in het voorstel van kaderbesluit. De commissie stelt ook voor dat moet worden aangetoond dat de overwogen maatregelen, vooral de al genoemde strafbaarstelling, niet verder gaan dan nodig om de doelstellingen van het besluit te realiseren. Ze denkt daarbij in de eerste plaats aan de vrijwaring van de fundamentele rechten en vrijheden, zoals de vrijheid van meningsuiting en van vereniging en de persvrijheid. Op dat terrein moeten we een evenwicht vinden tussen de samenwerking inzake veiligheid en de samenwerking inzake de individuele vrijheden en rechten.

Het voorbehoud slaat bijna vanzelfsprekend ook op het feit dat men zich vragen stelt bij de voorgestelde uitbreiding, aangezien liefst zeven lidstaten van de Unie artikel 1 van het kaderbesluit van 2002 nog altijd niet in hun nationale wetgeving hebben omgezet, waaronder ook Duitsland, Italië en het Verenigd Koninkrijk. De commissie voor de Justitie vraagt zich daarom af in welke mate het nuttig en nodig is om nu reeds een nieuw element aan de besluitvorming toe te voegen.

Bij het voorbehoud wordt ook gevraagd dat er een studie zou komen over de manier waarop magistraten van de lidstaten de definitie van een terroristisch misdrijf kunnen hanteren. De voorgestelde definitie is namelijk niet dezelfde als die in artikel 5, §2 van het Verdrag van Europa.

Verder vraagt de commissie dat er een studie wordt gemaakt over de budgettaire kosten van de uitbreiding en dat er een strikte naleving komt van het legaliteitsbeginsel.

Ten slotte stelt de commissie voor de Justitie voor dat België aan de Europese commissie zou vragen waarom ze de voorkeur geeft aan een aparte en specifieke strafbaarstelling in plaats van in artikel 4, §1 van het kaderbesluit een precisering aan te brengen. Dat laatste zou correcter zijn.

De commissie voor de Justitie heeft unaniem deze benadering goedgekeurd.

M. Philippe Mahoux (PS). - Je tiens à faire trois remarques.

Premièrement, le libellé mentionné dans l'ordre du jour devrait indiquer qu'il s'agit de subsidiarité et de proportionnalité. À l'avenir, ce libellé devrait être adapté, d'autant que sur le plan européen, y compris en ce qui concerne le futur traité de Lisbonne, des discussions ont lieu sur l'intégration ou la non-intégration de la problématique de la proportionnalité dans les pouvoirs conférés aux parlements nationaux.

Deuxième remarque : l'avis que nous remettrons doit être clair. En ce qui concerne la subsidiarité, indépendamment des remarques que nous émettons, il n'y a pas de problème fondamental, tandis qu'en ce qui concerne la proportionnalité, nous activons ce qui est prévu dans le traité. Dans la démarche qui sera faite, au-delà du vote de notre assemblée, il importera de pouvoir faire la distinction avec la position adoptée par la Chambre, laquelle s'est contentée d'émettre des remarques au sujet du principe de subsidiarité et de proportionnalité sans soulever expressis verbis le problème de la proportionnalité.

Ma troisième remarque est d'ordre plus général. Vu l'ensemble des initiatives de la Commission européenne, en ce qui concerne l'incrimination du terrorisme, on peut quand même constater une distorsion entre les avancées importantes dans la collaboration nécessaire entre les forces de police et les différents parquets sur le plan européen, et le peu d'initiatives normatives européennes relatives à la protection des citoyens dans leur vie privée ou dans leurs droits à l'égard de la justice et des démarches policières. C'est important de le souligner, d'autant plus qu'il existe à cet égard une forme de flou de responsabilité.

Je me souviens d'avoir interrogé à plusieurs reprises nos ministres successifs de la Justice et de l'Intérieur pour m'entendre répondre que cela échappait à leurs compétences. Dans le même temps, on constatait l'impossibilité d'un contrôle par le Parlement européen. Cela constitue une anomalie en matière de droits des citoyens sur le plan européen. Il importe d'insister sur le parallélisme indispensable entre cette lutte contre le terrorisme et la protection des droits individuels.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V-N-VA). - Ik dank de heer Van Parys voor zijn mondeling verslag, dat goed de nuances weergeeft die in de commissie voor de Justitie tot uiting zijn gekomen.

Het verheugt ons dat we de gelegenheid krijgen het begrip subsidiariteit in te vullen en we willen daar gebruik van maken. Het begrip subsidiariteit kwam geruime tijd in vele politieke redes voor, maar het werd nooit juridisch vastgelegd. Wat niet afdwingbaar is, heeft geen betekenis. Het is dus belangrijk dat we het begrip subsidiariteit operationeel maken. In wezen is de subsidiariteit een bevoegdheidsverdelende regel: de hogere overheid is niet bevoegd wanneer het probleem op een lager niveau kan worden opgelost.

De heer Van Parys en de heer Mahoux hebben er terecht op gewezen dat de proportionaliteit niet terzijde kan worden geschoven wanneer subsidiariteit aan de orde is. Het zijn wel twee afzonderlijke denkcategorieën, maar in wezen, bij de toepassing ervan, impliceert het onderzoek van het ene ook de overweging van het andere.

Gisteren heeft advocaat-generaal Poiares Maduro in zijn advies voor het Europees Gerechtshof te Luxemburg in de zaak Yassin Abdullah Kadi gesteld dat de EU-verordening krachtens welke het vermogen van vermoedelijke terroristen kan worden bevroren, in strijd is met het recht van de Europese Unie. Volgens de advocaat-generaal bij het Europees Gerechtshof schendt de Europese verordening het eigendomsrecht van de betrokkene, zijn hoorrecht en het recht op een effectieve rechtsbescherming.

Het advies van de advocaat-generaal gaat in tegen de beslissing die het Europees Hof in eerste aanleg velde. De betrokkene stond sedert oktober 2001 op de geheime lijst van de verdachten voor terrorisme van de Verenigde Naties. De Europese Unie moet die geheime lijst overnemen. Dat heeft tot gevolg dat Europese regels in werking treden, waarbij onder meer het vermogen van de verdachte wordt geblokkeerd.

De klacht van de betrokkene in beroep betrof de schending van zijn grondrechten en was in eerste aanleg niet gevolgd. De advocaat-generaal bij het Europees Hof vraagt nu dat de verordening nietig wordt verklaard. Hij herinnert er terecht aan dat de Europese Unie op het algemeen beginsel van het respect voor de mensenrechten en het algemeen rechtsbeginsel van de rule of law van de rechtsstaat berust. De bescherming van vrede en veiligheid kan er niet toe leiden dat de basisbeginselen van het Unierecht worden uitgeschakeld en de mensenrechten aan de burgers die in de Europese Unie verblijven, worden onttrokken. Hij onderstreept dat bij verregaande zekerheidsmaatregelen die getroffen worden wegens de uitzonderlijkheid van de dreiging, de hoven hun opdracht om het respect voor `het algemeen rechtsbeginsel van de rechtsstaat te verzekeren, de rule of law, met verhoogde waakzaamheid moeten vervullen.' Dat wil zeggen: hoe indringender de maatregelen zijn die de overheid voorstelt, hoe nauwlettender we erop moeten toezien dat de mensenrechten worden nageleefd.

In het licht van de discussie over het Europese aanhoudingsbevel en van de andere maatregelen die in zekere mate per sneltrein door de kamers zijn goedgekeurd, moeten wij dus indachtig zijn dat hoe verder de maatregelen gaan, des te waakzamer we moeten zijn dat de tegenpool aanwezig is.

De heer Hugo Coveliers (VB). - Het heeft vrij lang geduurd voordat Europa het strafrecht heeft ontdekt. Alles begon met het vrije verkeer van personen, goederen en kapitaal. De Europese wetgeving had dan ook vooral te maken met handelsrecht en een aantal burgerrechtelijke bepalingen.

Met het strafrecht, dat veel dichter bij de burgers staat en dus sterker verschilt van lidstaat tot lidstaat, heeft men lang gewacht. Vandaag kunnen we nog steeds niet gewagen van een Europees strafrecht en het is zeer de vraag of er ooit een alomvattend strafrecht zal bestaan, voor zover dat al noodzakelijk is.

Telkens wanneer er sprake is van een Europese procureur-generaal of van een Europees parket rijst er heftig verzet in het Verenigd Koninkrijk, omdat dit in het Angelsaksische systeem als een onrechtvaardigheid wordt beschouwd.

Ons onderzoek beperkt zich tot twee elementen: de subsidiariteit en de proportionaliteit. Gezien het grote aantal lidstaten is subsidiariteit zeer belangrijk.

In België hebben we enige ervaring met de toepassing van beide beginselen, onder meer in verband met de bijzondere politietechnieken. We krijgen er opnieuw mee te maken wanneer binnenkort na de BOM-wet ook de BIM- en de BAM-wet ter sprake zullen komen.

Terrorismebestrijding is een internationaal probleem. De daders vertonen nogal wat gemeenschappelijke kenmerken: zo is de geloofsovertuiging van bijna alle op het ogenblik bekende terroristen identiek.

Dat was overigens ook de draagwijdte van een dubbelartikel dat in 2004 in NRC Handelsblad verscheen. De ene helft was van de hand van Uri Rosenthal, VVD-fractielid in de Nederlandse Eerste Kamer en hoogleraar aan de universiteit van Leiden, en de andere helft van Ayaan Hirsi Ali en Geert Wilders, beiden lid van de VVD-fractie in de Nederlandse Tweede Kamer. Uit dit zeer degelijke artikel citeer ik Rosenthal: `Stop het debat over oorzaken van terreur en concentreer je op de bestrijding.' In die geest moeten we het kaderbesluit bekijken, dat eigenlijk samen hoort met de nota Intensivering van de strijd tegen het terrorisme van de Europese Commissie aan het Europees Parlement en de Europese Raad.

Naar aanleiding van de recente terreurdreiging in ons land zouden we daarover eens een boompje kunnen opzetten. Het debat daarover is naar verluidt uitgesteld, maar niet afgesteld.

De subsidiariteitskloof lijkt me in dat verband onbetwistbaar. Terrorisme is bijna per definitie een internationaal probleem en de bestrijding ervan dient in grote lijnen minimaal op Europees niveau te worden aangepakt en zelfs op een hoger niveau. Denken we maar aan een aantal lofwaardige initiatieven van de Raad van Europa en van de Verenigde Naties.

De tekst van het kaderbesluit is tevens het resultaat van een evaluatie. Terecht rijst de vraag waarom sommige lidstaten, waaronder overigens enkele niet onbelangrijke landen, de beslissing van 2002 niet hebben toegepast.

Voor één keer was ons land eens op tijd: we hebben Titel Iter immers al in 2003 aan het Strafwetboek toegevoegd. Daarin wordt trouwens aan een terroristisch bedrijf de definitie gegeven die de EU nu aanprijst. Dat moet ook voor de andere landen bekeken worden.

Collega Vandenberghe merkte terecht op dat er een probleem is inzake proportionaliteit. De commissie zegt in de motivering dat het evenredigheidsbeginsel geen probleem kan zijn, omdat het kaderbesluit bindend is wat de te bereiken resultaten betreft, maar de lidstaten vrij de vorm en de wijze van tenuitvoerlegging kunnen kiezen.

Dat mag er niet toe leiden dat het doel de middelen heiligt. Dat kan trouwens in geen enkele lidstaat aanvaard worden. Het is de plicht van deze assemblee na te gaan of ook in de andere lidstaten het doel de middelen niet zal heiligen. Er zijn immers enkele betwistbare voorbeelden van uitvoering van het Europees arrestatiebevel. Het Europees aanhoudingsbevel is eigenlijk een bevel tot medebrenging, waarbij de nationale rechter van de staat waar de verdachte wordt aangetroffen, maar een marginaal toetsingsrecht heeft. Hij kan controleren of de vordering niet verjaard is en of er geen schending is van het Europees Verdrag voor de bescherming van de rechten van de mens. Dat is alles. Daarvoor moet hij zich baseren op een uiteenzetting van nog geen halve pagina in het aanhoudingsbevel. Dat gaat allemaal zeer snel. Het risico bestaat dan ook dat de fundamentele rechten van de verdachte worden geschonden.

In het kader van het evenredigheidsbeginsel is het gerechtvaardigd te vragen dat de Commissie evalueert of in de 27 lidstaten - van Malta, met minder inwoners dan de stad Antwerpen, tot de grootste lidstaat Duitsland, waar alle Länder dat zullen moeten toepassen - de fundamentele rechten en vrijheden worden geëerbiedigd.

Ik kan diegenen volgen die zich afvragen wat men met die vrijheden is als men bij een terroristische aanslag het leven verliest. Maar ook de kwaliteit van het leven is belangrijk. Wat is de betekenis van het leven als men de vrijheid, die nu al zo beperkt is, nog verder beperkt omdat men in het kader van een echte of illusoire terroristische dreiging zeer verregaande maatregelen kan nemen, bijvoorbeeld het bevriezen van gelden. Collega Vandenberghe gaf al een voorbeeld. Onlangs was ook een koppel uit het Mechelse het slachtoffer van een maatregel die, zo bleek achteraf, ten onrechte hun vrijheid beperkte. Zoiets kan ingrijpend het leven van mensen veranderen.

Dit alles belet niet dat terrorisme met alle middelen dient te worden bestreden. Er komen terecht strafverzwaringen. In het kaderbesluit staat ook dat het aanzetten tot terrorisme wordt bestraft. Dat is ook al overgenomen in het Belgisch strafwetboek. Sinds merkwaardige en memorabele arresten van het hof van beroep te Gent en van het Hof van Cassatie weten we wat onder het aanzetten tot terrorisme moet worden verstaan.

Indien we de arresten van het Hof van Cassatie en de twee arresten van het hof van beroep te Gent toepassen, is iemand die wekelijks, in de vorm van een gebed of in een taal die door de politiediensten niet verstaan wordt, aanzet tot verzet tegen onze instellingen, die wekelijks aanzet tot het weigeren van bepaalde beslissingen en die wekelijks in een religieus gebouw zegt dat men eerst de godsdienstige wet moet volgen en pas nadien de burgerlijke, wel degelijk schuldig aan het aanzetten tot terroristische activiteiten.

De vraag rijst dan ook wanneer de politiediensten de mogelijkheid krijgen zulke activiteiten op te sporen en duidelijk te zeggen dat de Belgische wet en de Europese richtlijn worden overtreden. Pas dan zal niet alleen de hele terrorismebestrijding, maar ook het hele Belgische strafrechtsysteem een grotere waarachtigheid krijgen en op meer instemming en steun van de bevolking kunnen rekenen.

Dit besluit voldoet volgens mij - en volgens de commissie voor de Justitie - duidelijk aan het subsidiariteitsbeginsel. Wat de evenredigheid betreft, is waakzaamheid geboden, niet alleen voor de situatie in ons land, maar ook voor die in alle uithoeken van de Europese Unie. Een Vlaming die zich, bijvoorbeeld, in Griekenland schuldig maakt aan terroristische misdrijven of het aanzetten tot terrorisme, moet daar worden opgepakt en, met respect voor zijn rechten op verdediging, voor een rechtbank worden gebracht. Ik aanvaard echter niet dat iemand die louter gebruik maakt van zijn recht op vrije meningsuiting, wordt opgepakt en in een gevangenis wordt gestopt zonder van zijn recht op verdediging gebruik te kunnen maken. Ik steun dus het advies, maar met het geformuleerde voorbehoud.

Mme Carine Russo (Ecolo). - Le groupe Écolo a déjà formulé, depuis 2002, d'importantes critiques à l'égard de la décision cadre relative à la lutte contre le terrorisme, notamment par rapport au danger d'aboutir à la criminalisation des luttes sociales et politiques.

Comme la plupart des collègues ici présents, je ne conteste ni la possibilité ni la gravité des menaces terroristes pesant sur les pays européens, voire sur le nôtre en particulier.

Une approche européenne du phénomène, de sa définition et des mesures à adopter pour lutter contre le terrorisme est justifiée dans le respect du principe de subsidiarité.

Les conclusions adoptées par la commission de la Justice du Sénat diffèrent fort heureusement de celles qui le furent à la Chambre. Je tiens d'ailleurs à saluer ceux qui ont pu s'affranchir de la position tracée par leur parti en adoptant ici des conclusions qui, si elles ne répondent pas entièrement à nos soucis, constituent toutefois un ensemble équilibré mettant l'essentiel en évidence.

Il est demandé à la commission de démontrer, tout d'abord, en quoi les législateurs nationaux ne seraient pas en mesure de réagir adéquatement par rapport à des comportements inacceptables, telle la provocation directe à commettre des délits terroristes, et, ensuite, que les nouvelles incriminations n'excèdent pas ce qui est nécessaire pour atteindre l'ensemble des objectifs poursuivis, en particulier en expliquant la compatibilité de ces dispositions avec le respect des droits fondamentaux, comme la liberté d'opinion, d'expression, d'association et de presse.

Nous soutenons donc les conclusions de la commission.

M. le président. - Merci, madame Russo. Je tiens à vous féliciter de cette première intervention à la tribune du Sénat. (Applaudissements)

-La discussion est close.

-Il sera procédé ultérieurement au vote sur la conclusion de la commission.