4-9

4-9

Sénat de Belgique

Annales

JEUDI 20 DÉCEMBRE 2007 - SÉANCE DE L'APRÈS-MIDI

(Suite)

Projet de loi modifiant la loi du 10 mai 2007 tendant à lutter contre la discrimination entre les femmes et les hommes en matière d'assurances (Doc. 4-477) (Procédure d'évocation)

Proposition de loi modifiant l'article 10 de la loi du 10 mai 2007 tendant à lutter contre la discrimination entre les femmes et les hommes en vue d'introduire la dérogation permise à l'article 5 de la directive 2004/113/CE du Conseil (de Mme Dominique Tilmans et consorts, Doc. 4-352)

Discussion générale

De heer André Van Nieuwkerke (sp.a-spirit), rapporteur. - Voorliggend wetsontwerp regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet. Het werd in de Kamer van volksvertegenwoordigers door de heer Tommelein ingediend. De Kamer heeft het voorstel op 13 december 2007 met 94 tegen 37 stemmen, bij 1 onthouding, aangenomen en de Senaat heeft het op 14 december 2007 geëvoceerd.

De commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden heeft het wetsontwerp op 12 en 18 december 2007 besproken. Aan de bespreking van het wetsontwerp werd ook het wetsvoorstel van mevrouw Tilmans toegevoegd, dat hetzelfde onderwerp heeft. Het wetsvoorstel van mevrouw Tilmans werd al op 14 november 2007 besproken en het Adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen heeft in een uitvoerig verslag een advies geformuleerd.

De discussie gaat niet alleen over gelijke kansen, maar ook over de afwijkingen die andere lidstaten hebben toegestaan. De commissie vroeg hierover een toelichting aan de heer Pereira van de Europese Commissie.

Het ontwerp en het voorstel hadden voor- en tegenstanders. De tegenstanders hadden vooral kritiek op de juridische onzekerheden rond de voorstellen. De commissie wilde dan ook het advies van de Raad van State vragen, maar besliste uiteindelijk met zes stemmen tegen zeven om dat niet te doen.

Er was ook discussie over de uiteindelijke procedure. De commissie vroeg hierover het advies van de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid en van de heer Pereira van de Europese Commissie. Uiteindelijk werd beslist dat de Senaat uiterlijk op 20 december over het ontwerp zou stemmen en dat de eerste minister of de bevoegde minister het ontwerp mee ondertekent. De mededeling aan de Europese Commissie kan eventueel later gebeuren.

Ik kom nu tot de inhoudelijke bespreking.

Mevrouw Tilmans vindt het belangrijk een afwijking goed te keuren. Zij haalt enkele specifieke verzekeringstakken aan, zoals motorrijtuigen, hospitalisatie- en levensverzekeringen. De Europese richtlijn laat een afwijking van het gelijkheidsbeginsel toe. Als er in ons land geen uitzondering komt, zullen volgens haar de verzekeringsmaatschappijen de premies voor vrouwen en mannen verhogen.

Ze spreekt ook een beetje namens de verzekeraars zelf, want die stellen dat de premies zullen worden aangepast aan het niveau van de hoogste premies. In Frankrijk heeft een harmonisatie van de renteverzekering geleid tot een algemene stijging van de premies, zowel voor vrouwen als voor mannen. Aangezien verschillende landen al afwijkingen hebben toegestaan, zullen volgens Assuralia, de beroepsvereniging van de verzekeringsmaatschappijen, buitenlandse makelaars goedkopere verzekeringen aanbieden in andere Europese landen, waaronder België. De senator ziet dus een gevaar voor buitenlandse concurrentie.

Haar voorstel wil voor de bovenvermelde verzekeringsdiensten de huidige toestand behouden, zodat vrouwen noch mannen benadeeld worden. Gelet op de uiterste datum, 21 december 2007, moeten de uitzonderingen dringend worden goedgekeurd.

Minister Verwilghen, bevoegd voor Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid, stipt aan dat het om een parlementair initiatief gaat. Niet alleen moet het Parlement de uitzonderingen goedkeuren, maar de eerste minister of een andere bevoegde minister moet het ontwerp ondertekenen opdat het voor de EU rechtsgeldig wordt.

Wanneer er een uitzondering komt, moet het Parlement die tegen maart 2011 evalueren. Al de lidstaten moeten tegen december 2009 bij de EU verslag uitbrengen en in december 2010 zal de Europese Commissie een rapport publiceren met een overzicht van de situatie in al de lidstaten. Het Parlement moet bij de evaluatie gebruik maken van dit rapport en ook van het verslag van een door de Koning op te richten evaluatiecommissie, waarin alle betrokken actoren, zoals verzekeraars en consumentenorganisaties, kunnen zitten.

Volgens de heer Pereira, vertegenwoordiger van de Europese Commissie, hebben op 12 december 2007 de 11 volgende landen richtlijn 2004/113 al geheel in nationale wetgeving omgezet: België, Bulgarije, Spanje, Litouwen, Letland, Nederland, Finland, Oostenrijk, Italië, Hongarije en Duitsland. Slovakije en Estland hebben de richtlijn gedeeltelijk omgezet.

De meeste landen lijken uitzonderingen te vragen voor de verzekeringssector. Ook bij de landen die momenteel de richtlijn nog niet hebben omgezet, zoals Frankrijk en Luxemburg, lijkt er een tendens te zijn om uitzonderingen te vragen. De uitzondering is soms beperkt tot de levensverzekeringen, zoals in Nederland, maar soms wordt de ruimere verzekeringssector beoogd, zoals in Spanje.

Zoals minister Verwilghen wijst ook de heer Pereira erop dat 21 december de uiterste termijn is om uitzonderingen te vragen.

De heer Dallemagne vraagt zich af welke de gevolgen zullen zijn wanneer de richtlijn niet tijdig wordt omgezet en hoeveel landen te laat zullen zijn met de omzetting?

De heer Pereira verklaart dat in dat geval de Europese Commissie de geijkte juridische procedure voor niet-omzetting zal starten. Dit geldt uiteraard niet voor België, aangezien de richtlijn al is omgezet. Indien een lidstaat de richtlijn te laat omzet, maar toch een uitzondering vraagt, dan is deze uitzondering niet conform de richtlijn en kan ze op verschillende niveaus worden aangevochten.

De heer Daras vraagt zich af of buitenlandse verzekeringsinstellingen in België producten kunnen verkopen onder hun nationale regelgeving. Kunnen concurrerende verzekeringsmaatschappijen uit andere lidstaten van de Europese economische ruimte diensten in ons land aanbieden zonder zich zorgen te moeten maken over de bijzonderheden van onze wetgeving? Heeft, met andere woorden, het principe van het vrij verkeer van goederen en diensten voorrang op het principe van de gelijkheid tussen man en vrouw? Of is het omgekeerd?

De heer Pereira moet het antwoord op deze vraag gedeeltelijk schuldig blijven. Hij stelt tevens dat de Europese Commissie moeilijk een antwoord op deze vraag zal kunnen verstrekken, gezien het korte tijdsbestek. Hij verwijst wel naar richtlijn 2002/83/EG betreffende de levensverzekering. In deze richtlijn geldt het algemene principe dat het recht van de lidstaat waar de verbintenis wordt gesloten, op de overeenkomst van toepassing is. Uitzonderingen zijn echter mogelijk.

De voorzitter beslist hierop een advies te vragen aan de dienst Wetsevaluatie.

Mevrouw Zrihen verwijst naar artikel 5 van de richtlijn waarin sprake is van `de gevallen waarin sekse een bepalende factor is bij de beoordeling van het risico op basis van relevante en nauwkeurige actuariële en statistische gegevens.'

De heer Pereira antwoordt dat de beslissing voor 21 december 2007 moet worden genomen.

De heer Vankrunkelsven herinnert eraan dat verzekeren nog altijd een vorm van solidariteit is. Als men de sterftecijfers van een land als Frankrijk bekijkt, dan zijn de verschillen tussen het noorden en het zuiden groter dan die tussen de geslachten. Niet alleen de sekse, maar ook de woonplaats en de woon- en leefomstandigheden zijn belangrijk. Hij vraagt of de verzekeringssector dan ook verschillende bijdragen hanteert op basis van de woonplaats? Hoe ver gaan de verzekeringsondernemingen in het segmenteren? Hoe ver kan de wetgever hierin interfereren?

De heer Pereira bevestigt dat maar een derde van het verschil verklaard kan worden door het geslacht. De rest wordt bepaald door sociale factoren, levenswijze en zo meer.

De heer Van Nieuwkerke merkt terecht op dat bovenstaande redenering een goed argument vormt om geen uitzonderingen toe te staan. Hoewel ik als rapporteur objectief moet blijven, vind ik dat niettemin een terechte opmerking van de heer Van Nieuwkerke.

Mevrouw Vienne verklaart dat op het principe van de gelijkheid tussen vrouwen en mannen geen uitzonderingen mogen worden toegestaan. Wetenschappelijk is bewezen dat vrouwen op gemiddeld hogere leeftijd sterven omdat ze een andere, betere levenswijze hebben. Het verschil tussen vrouwen en mannen is dus niet natuurlijk, maar gebonden aan factoren zoals rook- of drinkgedrag, rijgedrag of de manier van werken.

Louter op basis van het geslacht bepaalde beslissingen treffen gaat in tegen de strijd die vrouwen én mannen hebben gevoerd voor gelijkheid. Momenteel wordt de discriminatie gehanteerd volgens het valse idee dat ze blijkbaar voordelig is voor de vrouwen. In de toekomst echter kan een andere maatregel worden ingesteld vanuit het valse idee dat ze voordelig is voor de vrouwen. In werkelijkheid echter kan het tegengestelde waar zijn.

Ze verwijst naar het advies van de dienst Wetsevaluatie, waarin duidelijk de principes van het Europese recht en hun gevolgen voor het Belgische recht worden weergegeven en dat zegt dat tot op heden geen enkel objectief argument is dat aantoont dat de Belgische verzekeringsondernemingen een commercieel nadeel lijden.

De voorzitter. - Artikel 38.6. van het Reglement van de Belgische Senaat stipuleert het volgende: `De rapporteur heeft het recht als eerste het woord te voeren om het verslag van de commissie toe te lichten. Hij mag daarbij het verslag niet voorlezen noch persoonlijke overwegingen uiten die strijdig zijn met de besluiten van de commissie.' U leest hier het verslag, paragraaf na paragraaf.

De heer André Van Nieuwkerke (sp.a-spirit). - Ik lees het verslag niet voor, maar citeer eruit.

De voorzitter. - U moet hier een samenvatting brengen van de werkzaamheden en niet het verslag voorlezen.

De heer André Van Nieuwkerke (sp.a-spirit). - Het verslag is toch een samenvatting van de bespreking in de commissie?

De voorzitter. - Ik breng u enkel het reglement in herinnering, mijnheer Van Nieuwkerke.

De heer Geert Lambert (sp.a-spirit). - Mijnheer de voorzitter, ik heb begrip voor uw opmerking, maar aangezien ik geen lid van de bewuste commissie ben, ken ik het verloop van de werkzaamheden niet. Het verslag van de heer Van Nieuwkerke is voor mij dus helemaal niet overbodig. Het laat me toe straks met kennis van zaken te stemmen.

M. le président. - Puis-je néanmoins vous inviter à ne plus donner lecture du rapport, monsieur Van Nieuwkerke ? Tous les membres ont eu l'occasion de le lire.

De heer Bart Martens (sp.a-spirit). - Ik heb een vraag omtrent de procedure. Zonet werd meegedeeld dat het Vlaams Parlement overgaat tot de stemmingen over de begroting. Aangezien de heer Van Nieuwkerke gemeenschapssenator is, wou ik vragen de vergadering te schorsen zodat de gemeenschapssenatoren hun democratische plicht kunnen vervullen. Daarna kunnen we de uiterst nuttige toelichting bij het verslag verder aanhoren.

M. le président. - Cette demande revient constamment. Chaque fois, nous avons décidé de poursuivre nos travaux, sauf dans des situations exceptionnelles et moyennant un large consensus.

De heer Bart Martens (sp.a-spirit). - Is dit dan geen uitzonderlijke situatie?

De heer André Van Nieuwkerke (sp.a-spirit). - Mevrouw Vienne verwondert zich dat de liberale partijen commerciële lobby's ondersteunen en er de spreekbuis van zijn geworden.

Mevrouw Kapompolé verwijst naar een beslissing uit 1992 toen in België verzekeraars werd verboden vragen te stellen over genetische aandoeningen.

De heer Daras verwijst naar de visie van de dienst wetsevaluatie van de Senaat en wenst evenmin een afwijking van het gelijkheidsbeginsel.

Mevrouw Vanlerberghe citeert enkele vrouwelijke CD&V-collega's uit het Adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen. Zij zal daarover zelf uitweiden. Ze vraagt terecht of de commissie kan zeggen waarom deze bepaling moet worden goedgekeurd en wat dan de wens van de meerderheid is.

De commissie heeft zich nog lang over de procedure en het advies van het Adviescomité gebogen. Uiteindelijk vraagt mevrouw Vanlerberghe aan CD&V, en dan vooral aan de vrouwelijke senatoren, hoe het verschil tussen de stemming in de commissie voor de Financiën en de bespreking in het Adviescomité verklaard kan worden.

Namens de CD&V-senaatsfractie verklaart de heer Van Parys dat ze de tekst van de Kamer van volksvertegenwoordigers, die gebaseerd is op amendementen van mevrouw Partyka, zal steunen. Die steun komt er omdat het wetsvoorstel wordt beperkt tot de levensverzekeringen. Ik verwijs in dit verband naar de bespreking in de commissie, waar dit duidelijk wordt aangevochten door de tegenstanders ervan. Uiteindelijk is de heer Van Parys van mening dat hier geen suprematie van de ene commissie over de andere mag heersen. Wel belangrijk zijn de elementen die mee een invloed hebben op de uiteindelijke beslissing.

De heer Martens vraagt dat het wetsvoorstel dat in de Senaat werd ingediend, als basis wordt genomen voor de besprekingen. De Senaat organiseerde immers hoorzittingen, consulteerde de verschillende organisaties en eigenlijk leverde de senaatscommissie voor de Financiën grondiger werk dan de collega's in de Kamer. Op dat vlak is het voorstel in feite achterhaald. De heer Martens heeft ook kritiek op het feit dat het wetvoorstel van de heer Tommelein in feite een kopie is van de vraag van Assuralia, de koepelorganisatie van verzekeringsmaatschappijen. Ethisch gezien kan dat niet.

Dat ook de consumentenverenigingen en de vrouwenbewegingen zich tegen de afwijking kanten is niet onbelangrijk. De heer De Gucht is echter van mening dat België geen cavalier seul mag spelen en vindt dat de Senaat zich bij de stemming in de Kamer van volksvertegenwoordigers moet aansluiten.

Hij bevestigt ook dat hij lid is van een partij die pleit voor de gelijkheid van kansen voor mannen en vrouwen. Vrouwen zullen meer moeten betalen en de uitzondering voor de levensverzekering is niet abnormaal omdat vrouwen nu eenmaal langer leven dan mannen.

De heer De Gucht vindt dat de tijd dringt. Ook de heer Vankrunkelsven kan zich vinden in de logica van de verzekeringsondernemingen. Het verschil in levensverwachting is reëel en ook duidelijk groepsgebonden. Er kan dus worden gedifferentieerd op basis van het geslacht. Hij haalt het voorbeeld aan van Frankrijk waar zelfs rekening wordt gehouden met belangrijke regionale verschillen.

De heer Schouppe verwijst naar de in het ontwerp opgenomen uitzondering voor de levensverzekeringen. In België is er echter geen enkele verplichting om bepaalde sterftetafels te hanteren. Ten slotte antwoordt de minister dat buitenlandse maatschappijen verzekeringen kunnen aanbieden volgens hun stelsel, maar dat de basiswetgeving nog altijd van toepassing is.

Uiteindelijk werd het wetsontwerp in zijn geheel aangenomen met vijf stemmen voor, vier stemmen tegen en twee onthoudingen.

Ingevolge de goedkeuring van dit wetsontwerp vervalt het wetsvoorstel tot wijziging van artikel 10 van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen om de afwijking in te voeren die is toegestaan in artikel 5 van de richtlijn 2004/113/EG van de Raad.

Mme Olga Zrihen (PS). - La proposition de loi en discussion tend à lutter contre la discrimination entre les femmes et les hommes en vue d'introduire la dérogation permise par une directive européenne. Ce titre aurait déjà dû nous mettre la puce à l'oreille et nous aurions déjà dû nous dire que le combat ne serait pas facile.

Le 25 février 2003, la Belgique adoptait une loi interdisant les discriminations sur la base du sexe dans le domaine des assurances. Il n'était possible de déroger à ce principe général que lorsque des objectifs légitimes et des moyens appropriés et adéquats justifiaient une différence de traitement.

En 2004, lorsque je siégeais au Parlement européen et que nous avons été confronté au même texte, nous avons adopté une directive, sur proposition de la Commission européenne, exigeant que les États membres interdisent les discriminations entre hommes et femmes dans le domaine des assurances moyennant certaines exceptions précises et restrictives que ces derniers pouvaient prévoir s'ils le désiraient. La directive prévoyait que ces exceptions éventuelles soient communiquées à l'Europe avant le 21 décembre 2007.

Entre-temps, les groupes de pression se sont largement manifestés malgré quelques lenteurs dans certains cabinets ministériels, peut-être dues aux fonctions que certains occupaient à l'époque.

Le lobbying du secteur des assurances s'est récemment manifesté et prône des exceptions en ce qui concerne les assurances-vie, les assurances automobiles, les accidents du travail et les soins de santé.

D'autres lobbyings intenses ont défendu, quant à eux, le principe d'égalité entre les femmes et les hommes, auprès des syndicats, des associations de défense des consommateurs et auprès de nos propres associations de représentantes de femmes, qu'il s'agisse des Conseil des femmes néerlandophones ou celui des femmes francophones.

Les conclusions d'une audition qui a eu lieu voici deux semaines à l'Institut de l'égalité des chances et à laquelle assistaient deux groupes de pression ont remis en question le principe de cette dérogation.

Les principaux arguments de nature économique relayés par le lobby des assurances portaient sur l'affaiblissement de la position concurrentielle des entreprises d'assurance belge et l'alignement vers le haut des primes d'assurances.

Certains groupes politiques qui mettent au coeur même de leurs valeurs le principe de la concurrence, dont l'application permettrait d'établir un équilibre entre tous les citoyens dans le sens de la réduction des charges pour le consommateur, adoptent soudainement une position frileuse très en retrait face à la position concurrentielle de la Belgique.

En ce qui concerne l'alignement vers le haut des primes d'assurances, l'article de DKV publié aujourd'hui par Le Soir nous montre que, d'une part, le secteur des assurances ne se permettra pas de travailler de manière rétroactive sur les assurances en cours mais qu'il se penchera sur les nouvelles et, d'autre part, qu'il maintiendra une discrimination mais, cette fois, fondée sur l'âge puisque les femmes paieront moins avant quarante-deux ans et davantage après. Où est le problème ?

Les arguments avancés par le secteur des assurances sont extrêmement peu étayés et ne prouvent aucunement un lien de causalité. Par ailleurs, que je sache, aucune étude d'impact n'a été réalisée ni par le secteur des assurances ni même par un des ministères concernés. En outre, l'argument de l'augmentation de prix pour les consommateurs est contredit par une étude réalisée par Test-Achats.

Faut-il en déduire que le secteur des assurances ne connaîtrait pas nos principes de non-discrimination et qu'il serait plutôt résistant au changement ? En effet, un examen attentif des propositions de critères montre que les critères liés au comportement et à d'autres facteurs objectifs, par exemple le type de conduite automobile individuelle, le nombre de kilomètres, sont bien plus rentables que les critères liés au sexe.

D'aucuns considèrent dans certains partis qu'il faudrait autoriser une dérogation uniquement pour les produits d'assurances-vie. C'est méconnaître les caractéristiques mêmes de ces produits. Les assurances-vie sont des produits de capitalisation et non des produits d'assurances au sens strict du terme. Leur rendement est déterminé par le cours de la bourse et non par la méthode de calcul actuarielle. Les tables de mortalité hommes/femmes n'interviennent pas dans le calcul du rendement de ces produits.

De manière plus générale, tenir des propos inégalitaires selon lesquels les femmes conduiraient moins bien que les hommes ou se soigneraient mieux ou moins bien que les hommes, c'est véritablement aller à l'encontre du principe même d'une société démocratique. La philosophie même de l'égalité de traitement exige d'individualiser les différences de traitement et s'oppose à des généralisations statistiques liées à des critères que l'on ne maîtrise pas.

Autoriser aujourd'hui une dérogation au principe de l'égalité femme-homme, c'est permettre demain d'ouvrir la voie à d'autres exceptions, parce que derrière ce débat, se cache celui plus large de la segmentation dans les assurances, des différenciations selon des critères géographiques, allopathiques, socioprofessionnels. Ceux qui seraient tentés de se rallier aux arguments commerciaux très frileux, il faut l'admettre, avancés par le secteur des assurances, devraient aborder ce débat dans une perspective plus large.

Un seul exemple : il est prouvé scientifiquement que les personnes ayant un handicap vivent moins longtemps que les personnes valides. Allons-nous autoriser une discrimination en la matière parce que ce fait a été prouvé scientifiquement ? Autre exemple : des études scientifiques démontrent que les femmes sont plus exposées que les hommes à certains types de cancer. Allons-nous pour autant autoriser une discrimination en la matière ? Il s'agit d'une question de principe. Si on l'autorise aujourd'hui, demain, certaines compagnies d'assurances proposeront des produits fondés sur des critères purement statistiques. Les questions de principe ne doivent pas être abandonnées à la logique économique car à terme, nous savons que ce sont les plus faibles, les personnes les plus touchées par la vie qui en paieront le prix et, bien entendu, nous savons par expérience mais aussi d'après les statistiques, que ce seront sans doute les femmes qui en paieront les premières la facture.

La position de principe qui consiste à dire « non » à la discrimination et la logique économique avancée par d'aucuns seraient pourtant conciliables à condition d'adopter une vue à long terme.

Cette brèche dans le principe de non-discrimination ouvre la voie à la segmentation. Les personnes les plus démunies verront le montant de leurs primes augmenter. Elles pourraient même se retrouver sans assurance, le risque devenant trop élevé pour les compagnies.

Le lundi 3 décembre, le Comité d'avis pour l'égalité des chances entre les femmes et les hommes a rendu un avis sur la proposition de loi. Le CD&V-N-VA, le Open Vld et le cdH ont voté pour. Le PS et le MR se sont abstenus, pour des raisons différentes.

Le Comité a refusé de se prononcer sur les questions de nature économique ou commerciale. Il s'est borné à examiner la conformité de la proposition de loi au principe de non-discrimination entre les femmes et les hommes.

Le Comité a rappelé que le principe de non-discrimination ne souffre aucune exception et que le maintien d'une ou de plusieurs dérogations serait inadéquat.

À la suite d'un amendement du cdH, il a toutefois tenu à stipuler que « le présent avis ne préjuge pas des arguments de nature commerciale qui pourraient être évoqués lors de la discussion en commission des Finances et des Affaires économiques ».

L'adoption de cet amendement a en grande partie justifié, au-delà des questions relatives à l'organisation et au fonctionnement du Comité, l'abstention du PS lors du vote.

En effet, cet amendement organise la violation des principes fondateurs du Comité d'avis pour l'égalité des chances. Dans une certaine mesure, il autorise la commission des Finances et des Affaires économiques à faire prévaloir des considérations d'ordre mercantile sur un principe fondamental d'organisation de la vie en société.

Le PS soutiendra une application claire et sans équivoque du principe de non-discrimination entre les femmes et les hommes dans le secteur des assurances. Le PS est opposé à toute dérogation à ce principe. Le PS votera contre le projet de loi et contre tout amendement allant dans le sens d'une dérogation.

Dans les couloirs, certaines femmes ont avoué qu'elles soutenaient notre point de vue. Elles nous ont expliqué que dans d'autres instances européennes où elles ont siégé, elles s'inscrivaient également dans cette position, mais que les contingences politiques du moment les contraindront à ne pas maintenir leur engagement. Je ne puis que le déplorer.

De heer Bart Martens (sp.a-spirit). - Inzake verzekeringen spelen vaak twee tegengestelde principes. Aan de ene kant is er het principe van de solidariteit van een grote groep mensen die gezamenlijk premies betalen en die uit een gezamenlijke pot putten om de schade bij een onzeker voorval ten laste van een individuele verzekerde te dekken. Aan de andere kant is er de wens van elke individuele verzekerde om een zo laag mogelijke premie te betalen, een premie die is toegespitst op het eigen risicoprofiel en niet op het hogere risicoprofiel van een andere verzekerde. De verzekeraars delen hun klanten dan ook in min of meer homogene risicogroepen op, afhankelijk van de kenmerken van elke individuele verzekerde en van de impact van die kenmerken op het risico dat die verzekerde voor de verzekeraar vormt.

In vele gevallen is die indeling perfect verdedigbaar, zoals het gebruik van een bonus-malusstelsel in de autoverzekering. De verzekerde weet daarbij exact op welke manier hij kan ingrijpen op de premie die hij betaalt en wat er gebeurt indien hij minder verantwoord met de wagen gaat rijden en veel brokken maakt. Eenzelfde vorm van verantwoorde segmentering is die tussen rokers en niet-rokers, bijvoorbeeld in het kader van levensverzekeringen. Ook daar weet de verzekerde op voorhand dat zijn levensverwachting daalt als hij ervoor kiest om te roken en dat zijn levensverzekering dan in kostprijs stijgt.

In vele andere gevallen kunnen we heel wat vragen stellen bij de indeling in risicocategorieën. Zo wordt in het merendeel van de persoonsverzekeringen - hospitalisatieverzekering, schuldsaldoverzekering, levensverzekering - een verschillende premie gevraagd aan mannen en vrouwen. Statistisch gezien zal het wel kloppen dat het ene geslacht een hoger of een lager risico vormt dan het andere, maar daar heeft de verzekerde geen boodschap aan. Al wat hij of zij merkt is dat hij of zij een hogere premie moet betalen voor het toevallige feit een man of een vrouw te zijn, een eigenschap waarvoor de verzekerde niet zelf koos en waar in principe, behoudens via kostelijke operaties, geen verandering aan kan worden gebracht.

Met de wet van 10 mei 2007, de zogenaamde genderwet, werd dan ook beslist dat vanaf 21 december 2007 verzekeringsmaatschappijen in hun polissen en premies geen onderscheid meer mogen maken op basis van geslacht. Het hoeft geen betoog dat dit initiatief op gejuich werd onthaald bij de vrouwenorganisaties. Met deze wet werd meteen de Europese richtlijn van 13 december 2004 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten, in Belgisch recht omgezet.

Blijkbaar komt het verstand echter pas met de jaren. Uiteindelijk heeft Open Vld ontdekt dat wat ze op 10 mei hebben goedgekeurd, toch niet zo een goede regeling is. Plots wil de liberale familie bepaalde discriminaties op basis van geslacht wel mogelijk blijven maken en wil ze gebruik maken van de uitzonderingen op het discriminatieverbod die de Europese richtlijn onder bepaalde voorwaarden en in bepaalde omstandigheden toestaat. De bocht bij de liberalen werd ingezet door collega Bart Tommelein die in de Kamer een wetsvoorstel daaromtrent indiende. Officieel heet het het voorstel-Tommelein, maar in feite is het het voorstel-Assuralia want het voorstel-Tommelein wijkt met geen punt of komma af van de tekst van een voorontwerp van wet die de juridische dienst van Assuralia in september dit jaar had uitgewerkt. De partij die altijd de mond vol heeft over het primaat van de politiek en die beweert komaf te willen maken met de invloed van belangengroepen en lobby's ontpopt zich hier als de slippendrager van de verzekeringsmaatschappijen en laat de lobbyisten van de verzekeraars wetsvoorstellen voorschrijven.

De innige band tussen de Open Vld en de verzekeraars is de minister wellicht bekend. De voormalige adviseur verzekeringen van de minister is ondertussen voorzitter geworden van Assuralia, de koepel van verzekeraars. De afstand tussen de Open Vld en de verzekeraars is blijkbaar zo kort dat economische actoren zelf de wetten schrijven die hun sector moeten reguleren. Dat is een vorm van regulatory capture, een zeer laakbare praktijk. We dachten dat ze enkel in de Verenigde Staten voorkwam, maar blijkbaar gebeurt dat soort praktijken ook bij ons. Ze tasten de waardigheid van het parlementaire ambt ernstig aan.

De CD&V heeft op zijn minst nog de moeite gedaan om het wetsvoorstel van kamerlid Tommelein te amenderen. De CD&V heeft haar werk in de Kamer gedaan door amendementen in te dienen die de uitzonderingen in het voorstel-Tommelein inperken. Het resultaat is echter een typische CD&V-aanpak, die de uitzondering enkel duldt voor de levensverzekering en niet voor de autoverzekering en de hospitalisatieverzekering. In de plaats van een duidelijk en algemeen principe, namelijk een non-discriminatie op basis van geslacht, krijgen we nu een vorm van uitzonderingswetgeving, die alleen maar de complexiteit verhoogt.

Wie wordt nu beter van de regeling? Noch de consumenten, noch de patiënten, noch de vrouwen. Het lijkt er sterk op dat oranjeblauw de consumenten en de vrouwen tegen hun zin gelukkig wil maken. Zowel de patiëntenverenigingen, de vrouwenbeweging als de consumentenorganisatie Test-Aankoop hebben ons gesmeekt om niet af te stappen van het ingevoerde discriminatieverbod en om geen gebruik te maken van de uitzonderingen die de Europese richtlijn toestaat. Ze betwijfelen ook of het discriminatieverbod tot aanzienlijk hogere premies voor vrouwen zal leiden. Ze wijzen er zelfs op dat voor verschillende polissen de premies juist zullen dalen. Zo betalen bijvoorbeeld jongere vrouwen vandaag duidelijk hogere hospitalisatieverzekeringspremies wegens de kosten die verbonden zijn aan een zwangerschap en bevalling. Aangezien de portefeuilles van de verzekeringsmaatschappijen in principe ongewijzigd blijven en uit eenzelfde verhouding mannen en vrouwen zullen blijven bestaan, zullen we in de praktijk eerder een nivellering naar het gemiddelde zien, dan een verhoging van de algemene premies.

De consumenten-, vrouwen- en patiëntenverenigingen stellen ook ernstige vragen bij de door de verzekeraars ingeroepen concurrentienadelen. Het verbod om genetische informatie te vragen in het kader van verzekeringen heeft niet geleid tot het overspoelen van onze markt door buitenlandse consumenten die in een land wonen waar dergelijke informatie wel mag worden gevraagd. Onze markt werd niet overspoeld door mensen met genetische afwijkingen uit het buitenland. We moeten dus ook niet vrezen voor een exodus van bepaalde bevolkingsgroepen die zich in het buitenland gaan verzekeren, in landen waar discriminatie op basis van geslacht wel toegelaten is.

Ook de politieke vrouwenorganisaties lieten zich niet onbetuigd. Ik moet aan mevrouw de Bethune, mevrouw Smet of mevrouw Lanjri niet zeggen dat Vrouw en Maatschappij op 19 oktober laatstleden een persbericht heeft verspreid onder de titel `CD&V-vrouwen willen behoud van de antidiscriminatieregel voor verzekeringen.' In dat bericht halen ze de juiste argumenten aan om niet in te gaan op de uitzonderingen die de Europese richtlijn toestaat.

Ook de Liberale Vrouwen zijn gevolgd. Op 5 november hebben ze een persbericht verspreid waarin ze tarieven die variëren met het geslacht, bestempelen als strijdig met het non-discriminatiebeginsel. De liberale vrouwen roepen de overheid op om haar verantwoordelijkheid op te nemen en geen gebruik te maken van de vrijstelling die kan worden aangevraagd. Duidelijker kan het niet.

We zijn benieuwd naar het stemgedrag niet alleen van de CD&V-vrouwen die zich in dit debat niet onberoerd hebben gelaten, maar ook van senator Luc Van den Brande. Het Comité van de Regio's heeft in 2004 immers een advies uitgebracht over de ontwerprichtlijn van de Europese Commissie en erop gewezen dat die richtlijn te veel uitzonderingen op het non-discriminatiebeginsel toestaat. Luc Van den Brande heeft dat advies gesteund.

Gelet op het standpunt van de Liberale Vrouwen en van Vrouw en Maatschappij, verwondert het ons dan ook niet dat de vrouwen in de fracties die het wetsvoorstel van Bart Tommelein steunen, zich in het Adviescomité voor Gelijke Kansen voor vrouwen en mannen, tegen de uitzonderingen hebben verzet.

Mevrouw Smet heeft verklaard dat een segmentatie alleen op basis van andere criteria dan het geslacht kan worden ingevoerd. Een segmentatie op basis van de ongelijkheid tussen vrouwen en mannen, heeft ze als een onaanvaardbare discriminatie bestempeld.

Mevrouw Miet Smet (CD&V-N-VA). - Ik blijf daarbij.

De heer Bart Martens (sp.a-spirit). - Het siert mevrouw Smet dat ze de moed van haar overtuiging heeft. Ik hoop dat de vrouwelijke collega's in de andere fracties evenveel moed aan de dag zullen leggen.

Ook mevrouw Hermans heeft zich in het Adviescomité krachtig verzet tegen de invoering van uitzonderingen. Ze heeft letterlijk verklaard dat het principe van gelijkheid tussen vrouwen en mannen onweerlegbaar is.

We kijken met veel interesse uit naar het stemgedrag van de moedige vrouwen.

Het advies laat dus weinig plaats voor verbeelding: `Het Adviescomité voor Gelijke Kansen voor vrouwen en mannen adviseert bijgevolg om in de toekomst geen enkele afwijking op basis van gender toe te staan.

Wanneer bij het verlenen van een advies inderdaad uitgegaan wordt van het gelijkheidsprincipe, dan moet vastgesteld worden dat het voorliggende wetsvoorstel ontegensprekelijk het creëren of continueren van een vorm van ongelijkheid tussen mannen en vrouwen impliceert. Uitgaande van het gelijkheidsprincipe kan het advies van het Adviescomité over het voorliggende wetsvoorstel dan ook niet anders dan negatief zijn.'

Het comité houdt dan wel een slag om de arm door eraan toe voegen: `Dit advies heeft geen invloed op de commerciële argumenten die tijdens de bespreking in de Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden kunnen worden aangevoerd.'

Bij de bespreking van het wetsontwerp in de commissie hebben we echter moeten vaststellen dat de voorstanders van het ontwerp die commerciële argumenten niet hebben aangevoerd. Niemand is op de voorgrond getreden om ook maar te proberen argumenten aan te reiken waaruit de aantasting van het concurrentievermogen van onze verzekeraars kan blijken.

Integendeel het advies van de dienst Wetsevaluatie van de Senaat zegt dat er van een concurrentienadeel weinig of geen sprake kan zijn. De dienst beklemtoont dat de gelijkberechtiging van vrouwen en mannen en het niet-discriminatiebeginsel moeten worden beschouwd als een loi de police die ook van toepassing is op polissen die buitenlandse verzekeraars op de Belgische markt aanbieden.

Volgens de dienst Wetsevaluatie kan dus helemaal niet hard gemaakt worden dat onze verzekeraars concurrentienadeel zullen ondervinden ten gevolge van de non-discriminatie die we in de genderwet van mei van dit jaar hebben goedgekeurd.

We zullen hier dus moeten kiezen tussen de toepassing van een breed maatschappelijk gedragen principe van non-discriminatie en een vermeend concurrentienadeel voor de Belgische verzekeringsmaatschappijen.

Er is niet alleen het feit dat de buitenlandse verzekeraars onze wetgeving zullen moeten toepassen bij het aanbieden van polissen op onze markten, maar omgekeerd moeten we ook niet echt vrezen voor een exodus van bijvoorbeeld vrouwen die in het buitenland, waar er wel een discriminatie is op basis van geslacht, een autoverzekering zullen afsluiten. Dergelijke grensoverschrijdende aankopen van verzekeringen hebben we ook niet vastgesteld nadat we het gebruik van genetische informatie in het kader van verzekeringen in België hadden verboden.

Het advies van de dienst Wetsevaluatie heeft ons nog iets anders duidelijk gemaakt, namelijk dat we eigenlijk al te laat zijn. We kunnen bijgevolg dus beter ons boeltje pakken en de collega's van de nieuwe coalitie naar hun partijcongressen laten vertrekken. De dienst Wetsevaluatie zegt immers dat het aanvragen of goedkeuren van uitzonderingen in verband met non-discriminatie niet alleen vóór 21 december moet worden goedgekeurd, maar vóór die datum ook in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd moet worden. De dienst is namelijk van oordeel dat alle rechtsonderhorigen op voorhand hun rechten en plichten moeten kennen.

Dat is niet alleen het standpunt van de dienst Wetsevaluatie, mijnheer Vandenberghe, maar dat was ook het besluit van de advocaten en juristen op het actualiteitscollege van de leergang Pensioenrecht die vorige dinsdag in de KULeuven werd gehouden.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V-N-VA). - In dat geval is er helemaal geen probleem! Uw partij hoeft zich dan ook niet langer te verzetten. Laat ons de bespreking dan beëindigen en onmiddellijk stemmen.

De heer Bart Martens (sp.a-spirit). - Professor Vandenberghe, zult u zich als eminent jurist bezondigen aan rechtsvervuiling door een wet goed te keuren die nadien door het Grondwettelijk Hof of het Europees Hof van Justitie onderuit zal worden gehaald? Ik verwachtte van u een meer principiële houding. Als u het eens bent met de standpunten van genoemde advocaten en juristen en met onze dienst Wetsevaluatie, maak dan vlug een einde aan dit debat zodat we het ontwerp unaniem kunnen verwerpen.

Een ander juridisch vraagstuk is het al dan niet schenden van het standstillbeginsel door in te gaan op de voorliggende uitzonderingen op het discriminatieverbod. Wat dat betreft, stellen eminente juristen immers dat men het er in mei 2007 over eens geworden is dat op basis van geslacht niet mag worden gediscrimineerd. Een aantal juristen zegt dat het standstillbeginsel wordt aangetast als op dat akkoord wordt teruggekomen. En als we dan toch te laat komen met de stemming, kunnen we over dat punt beter het advies van de Raad van State vragen. Gaat u ons steunen, mijnheer Delpérée.

M. Francis Delpérée (cdH). - Non.

De heer Bart Martens (sp.a-spirit). - Als u onze vraag om advies van de Raad van State niet steunt, hebt u ongetwijfeld iets te verbergen.

De heer Bart Martens (sp.a-spirit). - Als dit wetsontwerp straks door een meerderheid zou worden goedgekeurd, zullen volgens mij tal van consumentenorganisaties met grote kans op succes een procedure bij het Grondwettelijk Hof inleiden. Zij die dit ontwerp goedkeurden, moeten zich dan maar verantwoorden voor het feit dat ze een ongrondwettige tekst hebben goedgekeurd. Welke wetgeving er ook komt, het risico is meer dan reëel dat de verzekeraars de al dan niet vandaag gewijzigde wetgeving zullen misbruiken om hun premies te verhogen. Aangezien het aantal mannen en vrouwen in de portefeuille in principe niet zal wijzigen, zou er een nivellering op het niveau van het gemiddelde moeten komen. Vandaag horen we evenwel dat de verzekeraars naar boven zullen harmoniseren en dus een oneigenlijk gebruik zullen maken van de genderwet. Er is immers nog geen verlaging aangekondigd van de premie voor de hospitalisatieverzekering voor jonge vrouwen, die als gevolg van kosten in verband met zwangerschap en bevalling vandaag veel meer betalen dan mannen. Die discriminatie moet tengevolge van de genderwet en van voorliggend wetsontwerp worden afgeschaft en de premies zouden dus moeten dalen. De verzekeraars zeggen echter alleen dat de premies zullen stijgen, omdat ze voor mannen en vrouwen gelijkgeschakeld worden op het hoogste niveau. Wat dat betreft, denken we dat we moeten rekenen op een goede toepassing van de wet op de landverzekeringsovereenkomst, die in artikel 138bis, 4º, paragraaf 3, een procedure voorschrijft volgens welke premieverhogingen ten gevolge van wijzigingen van de wetgeving moeten worden aangevraagd en vooraf moeten worden goedgekeurd door de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen. Die commissie moet de erkenningen verlenen in samenspraak met het Federale Kenniscentrum voor de gezondheidszorg. We stellen echter vast dat een aantal verzekeraars vandaag premieverhogingen toepassen zonder die procedure te volgen. Ik heb de minister daarover een vraag gesteld.

Het antwoord was erg ontwijkend. Mijn vraag was of de verzekeraars, die nu al met een verhoging van hun premies op de proppen komen, conform artikel 138bis van de wet op de landverzekeringsovereenkomsten een erkenning bij de CBFA hebben aangevraagd en zo ja, of ze die ook hebben gekregen.

In het antwoord staat dat de briefwisseling tussen de verzekeraars en de CBFA onder het beroepsgeheim valt en dat de minister daarin geen inzage heeft. We vragen geen inzage in de dossiers waarin de verzekeraars moeten aantonen dat uit bepaalde wetswijzigingen bepaalde kostenverhogingen voortvloeien, maar wel of de erkenning is aangevraagd en toegekend. Dergelijke informatie zou toch openbaar moeten zijn, maar die wil of kan de minister niet geven.

Wie hier oprecht bekommerd is om de hoogte van de premies zou in de eerste plaats een correcte toepassing van de wet op de landverzekeringsovereenkomsten moeten eisen en eisen dat de CBFA in alle onafhankelijkheid haar werk kan doen en oordelen of bepaalde verhogingen tengevolge van wetswijzigingen al dan niet verantwoord zijn. Ik betreur dat dit de minister zo weinig interesseert, want intussen kijken patiënten en consumenten aan tegen een aanzienlijke verhoging van hun premies, die niets te maken heeft met de wet van 10 mei 2007 of met de voorliggende wetsontwerpen.

Wat ons betreft moeten de wettelijke regels op de controle van premies en polissen toegepast worden.

Ik besluit. Voor onze fractie is het beginsel van non-discriminatie heilig. We zien geen enkele reden om daar nu van af te wijken op vraag van de verzekeraars. We willen dat niet omdat patiënten-, consumenten- en vrouwenverenigingen dat zelf niet willen. Is het de taak van de Senaat om mensen tegen hun wil in gelukkig te maken, onder het mom van het verdedigen van hun belangen? Wat ons betreft zou elke vorm van discriminatie op basis van kenmerken waar je als individu geen vat op hebt, moeten worden weggewerkt: niet alleen geslacht, maar ook leeftijd, gezondheidstoestand, erfelijke gegevens enzovoort. Waar gaat dat eindigen als we discriminatie toestaan op basis van de vraag of iemand al dan niet chronisch ziek is bijvoorbeeld? De slechtst verzekerbare risico's zullen op de duur niet meer of nauwelijks nog te verzekeren zijn. Dat moet worden vermeden. Daarom vinden wij de non-discriminatie op basis van geslacht dan ook een eerste, belangrijke mijlpaal.

Mevrouw Marleen Temmerman (sp.a-spirit). - Het is de eerste keer dat ik vanop dit spreekgestoelte het woord voer. Ik had echter nooit kunnen denken dat ik anno 2007 in het Belgisch Parlement nog over discriminatie van vrouwen het woord zou voeren.

Sinds meer dan dertig jaar staan we op de bres. De jongste jaren neem ik in het buitenland, vooral dan in ontwikkelingslanden, België als voorbeeld van de gestreden strijd voor gelijke rechten voor vrouwen en mannen.

Ongelijkheid of factoren die de ongelijkheid in ziekte en gezondheid bepalen, zijn multipel. Gender speelt daarbij slechts een heel kleine rol. Recent heeft een van mijn doctoraatsstudenten een thesis verdedigd over gender en geslacht. Het verschil tussen mannen en vrouwen is niet zo simpel als het lijkt en verdient zeker een doctoraatsthesis. We hebben het dan nog niet over transseksuelen en transgenderpersonen.

Gezondheid wordt bepaald door verschillende factoren, waaronder sociaaleconomische discriminanten die veel belangrijker zijn dan geslachtsdiscriminanten, maar ook gedragsfactoren. Zal een verzekeringsmaatschappij differentiëren op alcoholgebruik, roken, sociaal-economische variabelen, welstand? In de geneeskunde ontwikkelen we op het ogenblik technieken om de risico's te bepalen op genetische voorbestemdheid voor borstkanker, voor cardiovasculaire aandoeningen. De verzekeringsmaatschappijen zouden de individuele rechten schenden als ze al deze factoren in rekening zouden brengen.

Het verheugt me dat nu ook in het Parlement de `girl power' meespeelt. Uit verklaringen van onder meer de senatoren Miet Smet en Sabine de Bethune en van Els Van Hoof, voorzitster van Vrouw & Maatschappij, blijkt dat zij betwijfelen of het voor vrouwen voordelig zou zijn dat de verzekeringen in de toekomst een ander tarief hanteren op basis van geslacht. Zij stellen dat het principe van non-discriminatie van mannen en vrouwen voor CD&V heel belangrijk is, ook in dit domein. Volgens mevrouw de Bethune gaat een tarifering in functie van het geslacht in tegen het principe van de gelijke behandeling en alle gemeenschapsjurisprudentie. De CD&V-vrouwen zijn ervan overtuigd dat minder segmentering leidt tot meer solidariteit en dus betaalbare tarieven voor iedereen.

Ook de liberale vrouwen verzetten zich tegen discriminatie in verzekeringspremies. Zij vinden dat de bevolking verkeerd werd ingelicht over dit dossier. Zij zijn ervan overtuigd dat de afschaffing van het huidige tariefsysteem niet hoeft te leiden tot hogere tarieven voor vrouwen en integendeel zou moeten leiden tot meer betaalbare tarieven voor iedereen. Ook de liberale vrouwen staan volkomen achter het principe van de gelijke behandeling van mannen en vrouwen. Ook zij menen dat een tarifering in functie van het geslacht tegen dit principe indruist. Mevrouw Hermans heeft dat vandaag nog herhaald. De liberale vrouwen roepen de overheid op de verantwoordelijkheid op zich te nemen en geen gebruik te maken van de mogelijke vrijstelling die kan worden aangevraagd.

Test-Aankoop, het Vlaams Patiëntenplatform en ikzelf als lid van de Nederlandstalige Vrouwenraad hebben samen met andere organisaties een gemeenschappelijk standpunt ondertekend over discriminatie tussen mannen en vrouwen in de verzekeringssector.

De sp.a vraagt de Senaat dan ook dit ontwerp en voorstel van wet niet goed te keuren en het gelijkheidsprincipe tussen de geslachten inzake verzekeringen intact te laten.

M. le président. - Je félicite Mme Temmerman à l'occasion de son maiden speech. (Applaudissements sur tous les bancs)

Mme Christiane Vienne (PS). - J'imagine que certains d'entre vous se posent la question de savoir pourquoi une mesure qui n'est pas de nature à remettre en cause les équilibres de l'État fait couler autant de salive et suscite autant de questions.

C'est parce qu'elle fait resurgir des arguments largement utilisés autrefois - dont l'argument biologique - et qui sont inacceptables pour les femmes. C'est sur ce principe de fond que nous réagissons, en refusant des discriminations dans le domaine des assurances, au nom de l'argument biologique. Durant des générations, cet élément a été utilisé pour confiner les femmes dans un rôle de mère et de femme au foyer. Notre nature nous prédisposait, prétendait-on, à dispenser amour, chaleur et affection, tandis que la nature masculine se caractérisait par une prédisposition à l'aventure, à la politique, etc.

L'argument biologique ne peut justifier des discriminations qui n'ont d'autres motivations qu'économiques. Cela reviendrait à remettre en cause les bénéfices de multiples combats féministes.

Certains se demandent ce que pourraient encore souhaiter les femmes vu que, selon eux, elles ont déjà tout obtenu. Les femmes veulent l'application du principe, toujours pas acquis, « À travail égal, salaire égal », les mêmes promotions et les mêmes perspectives de carrière que les hommes dans les entreprises, un partage équitable des charges au sein du foyer, la prise en compte par la société de leurs enfants, notamment par des systèmes d'accueil, pour leur permettre de faire carrière.

D'aucuns diront sans doute que tout cela n'est pas remis en cause dans la proposition de loi. C'est pourtant le cas, d'une certaine manière, car le principe même de discrimination que l'on avait cru chasser par la grande porte grâce à la loi antidiscrimination du ministre Dupont et à la dimension européenne en la matière, revient par une petite fenêtre.

Les paroles de Simone de Beauvoir sont toujours d'actualité : « On ne naît pas femme, on le devient. » C'est la société qui répartit les rôles ; c'est elle aussi qui créé des chemins différents. L'égalité des chances consiste à permettre que ces chemins puissent être empruntés par tous.

Pour parodier le titre d'un film célèbre, je vous dirai que la femme est un homme comme les autres. Tout conflit avec ce principe est totalement inacceptable pour nous. Certains ont prétendu que la mesure visait à protéger les femmes. Mais ces dernières savent bien qu'un jour, il n'y a plus personne pour les protéger de leur protecteur.

Il est donc fondamental - et j'insiste - de lutter contre toutes formes de discrimination, même celles qui sont présentées comme favorables aux femmes. Dans la réalité, le principe même ouvrirait la porte à toute une série d'autres discriminations qui, elles, seraient désavantageuses pour les femmes.

C'est donc le principe d'égalité qui exige les mêmes droits, les mêmes devoirs, le même accès à la vie sociale, que nous défendons à travers notre opposition à cette demande dérogatoire. Cette dernière crée en effet une brèche inacceptable dans un principe que nous avons défendu depuis des années et qui nous semblait acquis. À titre personnel, je voterai contre cette demande de dérogation.

Mevrouw Freya Piryns (Groen!). - Zowel in de Kamer als in de Senaat hebben de Ecolo- en Groen! -fracties de debatten en hoorzittingen over de wetsvoorstellen, eerst van mevrouw Tilmans en later van de heer Tommelein, met veel aandacht gevolgd. Beide wetsvoorstellen werden geamendeerd, maar wegens tijdsgebrek blijft nu alleen nog het voorstel van de heer Tommelein over. Volgens de indieners zal dit voorstel niet alleen de verzekeringssector, maar ook de vrouwen ten goede komen. Dit is de mening van de indieners.

Ik wil even de geschiedenis van het wetsvoorstel overlopen? Op 10 mei 2007 keurde de paarse regering een wet goed ter omzetting van de Europese richtlijn 2004/113/EG. Deze richtlijn moest voorgoed komaf maken met de discriminatie tussen mannen en vrouwen. Ik herinner me dat ik als heel klein kindje in de buggy met mijn mama naar betogingen tegen dit soort discriminaties ging. Pas dertig jaar later vaardigde de Europese Unie een richtlijn uit die het beginsel van gelijkheid tussen mannen en vrouwen een waardige en cruciale plaats in de Unie gaf. Ten laatste op 21 december van dit jaar moeten alle lidstaten deze richtlijn hebben omgezet. Er is dus nog enkele uren de tijd. Zoals de heer Martens ook al aangaf, moet dit gebeuren volgens de gebruikelijke regels en met de gebruikelijke publicaties, maar gelukkig zette België, net zoals twaalf andere lidstaten, deze richtlijn reeds om, namelijk op 10 mei van dit jaar.

Helaas bespreken we nu een wetsontwerp dat de wet van 10 mei 2007 wijzigt. Dit moet gebeuren in overeenstemming met het nu wel bij iedereen bekende `optierecht' uit artikel 5.2 van de Europese richtlijn. Dit optierecht staat proportionele verschillen toe tussen premies en uitkeringen in de drie verzekeringstakken leven, auto en hospitalisatie, in gevallen waar het geslacht een bepalende factor is - in de toelichting wordt dit afgezwakt tot `een van de bepalende factoren', maar toch - bij de beoordeling van het risico op basis van relevante en nauwkeurige actuariële en statistische gegevens. Dit optierecht blijft wel de uitzondering op de regel van de gelijkheid tussen man en vrouw. De indieners van het wetsvoorstel verwezen bij hun indiening naar twee concrete dreigingen. Ten eerste zou er naast een algemene stijging van de premies ook een stijging komen van de premies voor vrouwen. Dat is het gevolg van het schrappen van het verschil op basis van geslacht en een algemeen verhoogd risico dat op zijn beurt het gevolg is van het verlies aan segmentering of met andere woorden het spreiden van de zogezegde slechte verzekeringen. Een tweede dreiging zou uitgaan van de internationale, de inter-Europese concurrentie. Door de hogere premies zou de verzekeringssector niet meer met buitenlandse aanbieders kunnen concurreren, met financieel verlies en banenverlies tot gevolg.

Deze twee argumenten werden door de Groenen in de Kamer en in de Senaat aandachtig gehoord. Aangezien dezelfde partijen die dit wetsvoorstel hebben ingediend de wet van 10 mei 2007 ook hebben goedgekeurd, hebben we met de dringende behandeling van dit wetsvoorstel ingestemd.

We hebben ons bereid verklaard om nieuwe element te horen en te luisteren naar alle mogelijke argumenten. Een maand lang werden hoorzittingen en debatten gehouden. De conclusie is eenduidig. De argumenten waarop het wetsvoorstel gebaseerd is, zijn ongegrond. Ik verwijs hiervoor naar een aantal standpunten van professoren en organisaties. Assuralia vraagt om een uitzondering, zodat het risico wordt beperkt, maar houdt wel rekening met een mogelijke herziening om de vijf jaar. Enkel het doorsturen van gegevens op basis van discriminatie is daarbij belangrijk.

Volgens professor Devolder moet het optierecht gelden, met een eventuele herziening na vijf jaar, om onzekerheden met betrekking tot buitenlandse verzekeringsmaatschappijen uit te sluiten.

De Koninklijke Vereniging van Belgische Actuarissen, de KVBA, heeft geen standpunt ingenomen, maar zegt wel dat het beginsel voorrang heeft op een technische motivering.

De belangenorganisatie Test-Aankoop is absolute voorstander van het gelijkheidsprincipe. Volgens Test-Aankoop mag men enkel rekening houden met variabelen die de verzekeringsnemers zelf in handen hebben.

Professor Drogenbroeck gaf aan dat discriminatie primeert boven een afwijking en dat het risico kan worden verminderd met een evaluatie na één jaar. Volgens professor Claessens is het niet de eerste keer dat er een isolering is, hij verwijst naar de zwakke weggebruikers, en was tegen een discriminatie.

De Nederlandstalige Vrouwenraad wil absoluut geen discriminatie op basis van geslacht, maar wil wel lifestylecriteria aanvaarden.

Het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen is geen voorstander van een afwijking, tenzij er een duidelijke aflijning is, gestaafd door heldere actuariële gegevens, met een opvolgingsmechanisme.

De Raad van de Gelijke Kansen voor Mannen en Vrouwen is absoluut tegen een wetswijziging gekant en wil op strikte gelijkheid geen uitzonderingen toestaan. Het Comité de Liaison des Femmes vraagt zich af waarom we niet gewoon de gelijkheid voor ogen houden. Het Vlaams patiëntenplatform is voor een volledige omzetting van de richtlijnen. Het vraagt een betaalbare toegang te waarborgen tot levensbelangrijke verzekeringen, onder meer inkomensverzekeringen. Het platform vreest dat voor de verzekeringsmaatschappijen deze wetswijziging weinig of geen stimulans zal zijn om alle discriminerende praktijken, voornamelijk ten aanzien van ex-patiënten en gehandicapten met hun gezin, stop te zetten.

De Nederlandstalige Vrouwenraad duldt geen seksediscriminatie bij verzekeringen. De CD&V-vrouwen en de sociaal-culturele verenigingen van de Vlaamse Liberale Vrouwen maken daar deel van uit.

Ook het Adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen van onze eigen Senaat heeft zich tegen een afwijking verzet.

Kortom, de angst van de verzekeringsmaatschappijen en van de mannelijke liberalen en christen-democraten dat de vrouw de dupe wordt van de wet, wordt vooral door de vrouwenbewegingen zelf tegengesproken en van tafel geveegd. Als de omzetting van de Europese richtlijn in nationale wetgevingen al kosten zou meebrengen, dan zijn de vrouwenbewegingen bereid die kosten te dragen. Ze strijden al jaren voor gelijke rechten en elke verovering heeft hen bloed, zweet en tranen gekost.

Ze zijn in geen geval bereid om een precedent toe te laten dat de deur openzet voor segmenteringen of discriminaties op grond van factoren waarop het individu zelf geen invloed heeft.

Ik word in deze zienswijze niet alleen gesteund en gesterkt door de collega's van sp.a en PS, maar ook door de vrouwenwerkingen van zowel CD&V als Open Vld en vooral door de Nederlandstalige Vrouwenraad, het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen, de Raad van de Gelijke Kansen voor Mannen en Vrouwen, door het Vlaams Patiëntenplatform, door het Comité de Liaison des Femmes, door de Conseil des Femmes Francophones de Belgique en door Test-Aankoop. Bovendien heeft ook het Adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen van de Senaat, waar CD&V-N-VA, cdH en Open Vld een meerderheid vormen, een duidelijk advies tegen het invoeren van een afwijking en dus voor een algemene invoering van het gelijkheidsbeginsel heeft afgeleverd.

Dit advies brengt me bij een tweede argument, dat de indieners van de wetsvoorstellen zelf naar voren hebben gebracht, namelijk dat van de internationale concurrentie. De Belgische markt zou overspoeld worden door buitenlandse verzekeringsmaatschappijen, die hier goedkopere polissen zouden kunnen aanbieden, omdat ze niet gebonden zijn door onze wetgeving. Deze vrees blijkt echter volstrekt ongegrond. Dat zegt niet alleen KUL-professor Yves Thierry, ook onze eigen wetgevende diensten zijn het er unaniem over eens dat de genderwet een geharmoniseerde wet en een loi de police is. Dat wil zeggen dat artikel 32 van richtlijn 2002/83/EG, dat bepaalt dat de wetgeving van de lidstaat waar de verzekeringnemer zijn gewone verblijfplaats heeft, op de overeenkomst van toepassing is. De vrees dat het niet invoeren van een afwijking op het gelijkheidsbeginsel tot oneerlijke concurrentie zou leiden, is dus manifest ongegrond en niet juist.

Ik stel me daarom meer en meer de vraag waarom de partijen die het gelijkheidsbeginsel zo hoog in hun vaandel dragen, niet willen aanvaarden dat er geen argumenten zijn om een afwijking aan te vragen.

Wij hebben op 10 mei 2007 het beginsel van de gendergelijkheid in onze wet ingeschreven. Vandaag 20 december zijn er geen elementen voorhanden om deze beslissing op basis van valabele argumenten terug te draaien.

Ik vraag dan ook om dat niet te doen.

Tot nu toe heb ik enkel de standpunten van de Groenen gegeven op basis van inhoudelijke argumenten. Die maken uiteraard de kern uit van ons pleidooi, maar er moeten ook ernstige kanttekeningen worden geplaatst bij de context waarin dit wetsontwerp tot stand is gekomen. Op donderdag 22 november kwam het Adviescomité voor gelijke kansen samen, op donderdag 29 november werd het voorstel Tommelein in de Commissie Bedrijfsleven van de Kamer besproken. Wegens onduidelijkheid over de toepassing van het optierecht van andere landen, heeft de Commissie een officiële vraag gesteld aan de Europese Commissie. Maandag 3 december is het Adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen een tweede keer samengekomen. Het Adviescomité adviseerde negatief over het wetsvoorstel. Er werd gevraagd of het Adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen van de Senaat had beslist om geen uitzonderingen te vragen. Er werd een advies voorgesteld waarin werd gevraagd geen rekening te houden met commerciële argumenten. De drie CD&V-leden stemden voor, het cdH-lid stemde voor, de twee VLD-leden stemden voor. Er waren geen tegenstemmen en er was één onthouding. Die stemming was dus duidelijk. Op dinsdag 4 december kwam het adviescomité voor de maatschappelijke emancipatie van de Kamer samen, evenals de Commissie Bedrijfsleven van de Kamer, waar het wetsvoorstel werd besproken. Op woensdag 5 december is de commissie voor de Financiën van de Senaat samengekomen. Daar werd de bespreking uitgesteld. De standpunten van de partijen en de teneur die in de Commissie van de Senaat naar voren kwam, verschillen sterk van die in de Kamer. Zo drong ook de VLD erop aan om eerst duidelijkheid te krijgen over de Europese Unie en de situatie op Europees vlak alvorens een wetsvoorstel te willen goedkeuren dat het gelijkheidsbeginsel aantast. Die duidelijkheid is er vandaag evenmin. De collega's van de rode familie bleven resoluut tegen een afwijking, gezien het negatieve advies van veel belangenverenigingen. De cdH sloot zich aan bij de vraag naar meer duidelijkheid, maar is voorstander van een uitdovende uitzondering enkel voor de tak `leven'. CD&V blijkt zich volledig in de rol van de oppositie te kunnen terugvinden en laat uitschijnen dat ze het voorstel van de VLD niet zullen goedkeuren. We hebben ondertussen de mening van collega Smet gehoord. Ik hoop dat haar partijgenoten haar zullen volgen.

Door de wet van 10 mei 2007 terug te draaien schenden we het standstillprincipe. Volgens dat principe mag de toepassing van een EU-richtlijn een bestaande wet niet versoepelen. Dat is hier duidelijk het geval.

Het wetsvoorstel zet richtlijn 2004/113/EG om in Belgisch recht en dient te worden samengelezen met de wet van 10 mei 2007 waarin het gelijkheidsbeginsel zonder uitzonderingen is opgenomen. De kans is groot dat de Europese Commissie het verzoek tot uitzondering niet aanvaardt. Bij monde van Fernando Pereira kondigde de Commissie overigens al aan dat ze streng zou toezien op de omzetting van de richtlijn en dat voor haar het gelijkheidsbeginsel de voorkeur geniet.

Dat brengt mij bij de flagrante en arrogante manier waarop de verzekeringssector haar wil tot wet wil laten verheffen. De verzekeringssector was immers duidelijk de motor achter het wetsvoorstel. Alle parlementsleden, zowel Senatoren als Kamerleden, hebben de nagenoeg letterlijke tekst van voorliggend wetsvoorstel in de brievenbus ontvangen. De VLD heeft enkel het opschrift moeten veranderen. Het gelijkheidsbeginsel wordt gewoonweg van tafel geveegd.

Laten we nog even in de tijd terugkeren. Het optierecht zelf werd zonder veel discretie door de lobby's van de verzekeringssector op Europees niveau doorgedrukt. Ze zijn erin geslaagd een onzekere situatie te creëren waardoor de lidstaten tegen elkaar konden worden uitgespeeld. In elke lidstaat wordt nu dan ook dezelfde discussie gevoerd. De enige die voordeel haalt uit het wetsvoorstel, is de verzekeringssector zelf. De sector maakte overigens ook misbruik van de onzekere situatie waarin het land verkeert om het wetsvoorstel door te drukken.

Een stem tegen het wetsvoorstel is niet alleen een stem voor gendergelijkheid, maar ook een stem tegen het machtsvertoon van lobbygroepen die geen enkele legitimiteit hebben. Verwijzen naar het bestaan van het optierecht is geen voldoende reden om er ook meteen een beroep op te doen.

Ik wil graag afsluiten met een iets positievere noot. Er zijn absoluut geen argumenten om het wetsvoorstel goed te keuren. Zoveel is nu wel duidelijk. Bij de context zowel als bij de gevolgde procedure kunnen we zware kanttekeningen maken.

Even belangrijk om aanhalen is de mogelijke wisseloplossing. Als we het wetsvoorstel niet goedkeuren zal de verzekeringssector eindelijk moeten innoveren. De innovatie zou er mijns inziens kunnen in bestaan om af te stappen van oude criteria als het geslacht en over te stappen op lifestylecriteria. Voor ons moet een verzekeringspremie idealiter afhangen van parameters waarop elke individuele mens zelf vat heeft: al dan niet roken, al dan niet regelmatig alcohol of vetrijke voeding gebruiken. We voelen ons in die redenering gesterkt door onder andere Testaankoop, de Vrouwenraad, de Raad van Gelijke Kansen voor Mannen en Vrouwen, het Vlaams patiëntenplatform, enzovoorts.

Voor de verzekeringssector zelf is werken met lifestylevariabelen een goede zaak. Het levert een meer adequaat beeld op van de feitelijke situatie en dus een correctere berekening van de premies.

M. Philippe Mahoux (PS). - Autant il est inacceptable d'établir des discriminations sur le genre, autant il faut être prudent quant à toutes les différences de traitement liées de manière systématique au comportement. En réalité, dans l'ensemble des secteurs de la santé et des assurances, si le critère du comportement est repris de manière systématique, il existe un important risque d'intrusion dans les modes de comportement choisis.

Nous marquons notre accord sur l'ensemble de votre intervention, madame, mais il convient de réfléchir intensément au risque de dérive par rapport à l'intrusion sur les comportements.

Mevrouw Freya Piryns (Groen!). - Ik wil er tot slot nog op drukken dat we onze Belgische verzekeraars beter een vernieuwingsimpuls geven door het gebruik van lifestylevariabelen aan te moedigen en het optierecht af te weren in plaats van hen op te zadelen met een angstreflex, die door sommige collega's blijkbaar wordt gedeeld.

Mme Anne-Marie Lizin (PS). - J'irai dans le même sens que la collègue qui m'a précédée. En effet, depuis de nombreuses années dans cette assemblée, les combats pour l'égalité en droit ont toujours été gagnants. Nous avons toujours progressé vers plus d'égalité et vers le repérage, dans chaque élément du droit antérieur, de ce qui pouvait être créateur d'une discrimination. Notre évolution parmi les parlements d'Europe n'est peut-être pas « le » modèle, mais elle est remarquable en droit.

Il est bon de rappeler quelques antécédents en cette matière. À un moment donné, dans cette assemblée, nous avons imposé l'égalité, alors qu'elle concernait un dossier extrêmement lourd. Elle s'appuyait aussi sur une directive de la Communauté européenne, à savoir la directive « égalité en matière de pensions ». On a imposé à l'époque bien pire qu'une égalité en matière de primes d'assurances : on a prélevé toutes les réserves des travailleuses salariées, soit 23 milliards de francs belges, pour les placer dans le pot commun de l'assurance pension. Dans ce cas aussi, comme elle présentait un très grand avantage pour les caisses de l'État, la directive imposant l'égalité a été appliquée sans état d'âme. On a donc augmenté le nombre d'années de travail incombant à une salariée pour obtenir un droit à la pension, pour lequel elle avait largement cotisé. Au moment de l'égalité en matière de pensions, il n'y a pas eu d'état d'âme, on a appliqué l'égalité.

Ensuite, minimiser l'importance symbolique d'une dérogation est toujours une erreur. A fortiori si elle consacre une différence physique ou sociologique, une dérogation est toujours grave. De plus, nous ne connaissons pas les arguments scientifiques des assurances concernées ; par conséquent, cette dérogation ne peut pas être considérée comme anonyme. Plus on minimise une dérogation, plus il importe de s'y intéresser de près.

Pour des millions de femmes vivant en dehors de l'Europe, on ne justifie pas l'introduction d'une discrimination dans les droits par l'intention de leur faire du tort ! Dans les pays où s'applique la charia, on ne dira pas que l'on crée un droit différencié pour faire du tort aux femmes. On prétendra au contraire que c'est pour leur bien. Ainsi est-ce pour leur bien, dit-on, qu'elles ne peuvent hériter, selon la charia ; c'est pour leur bien que leur père choisit leur mari, et ainsi de suite.

En l'occurrence, c'est pour le bien des femmes que l'on maintiendrait la discrimination dont il est question. Il est vrai qu'à première vue, on serait tenté de penser que la disposition prise l'est pour le bien des femmes : payer une prime d'assurance moins élevée ne peut être qu'un élément positif. Eh bien non, c'est pour le bien des assurances !

Et à ce sujet, monsieur le ministre spécialisé en matière d'assurances, parlons de la répartition des bénéfices que permettrait cette suppression de dérogation et qui serait bien nécessaire pour contribuer à la réforme du service d'incendie et de la sécurité civile. Nous aurions peut-être pu proposer de faire ici d'une pierre deux coups.

En conclusion, les organisations féministes ont été claires à ce sujet auprès de nos institutions. Je les suivrai donc, avec mon groupe, en refusant toute dérogation.

De heer Jean-Jacques De Gucht (Open Vld). - Het wetsontwerp dat wij bespreken, heeft een urgent karakter. Het is vandaag immers de laatste dag dat we een uitzondering kunnen toestaan op het principe van non-discriminatie in bepaalde verzekeringen, met name de levensverzekeringen. Als we dit vandaag niet mogelijk maken, dan is een verschillende behandeling op basis van het geslacht in de verzekeringen definitief uitgesloten, zelfs als dat negatieve gevolgen zou hebben voor de verzekeringssector. Aangezien vele lidstaten een uitzondering zullen aanvragen, lijkt het ons van belang het zekere voor het onzekere te nemen om te voorkomen dat we ons definitief vastrijden.

De heer Bart Martens (sp.a-spirit). - Mijnheer De Gucht, ook de heer Tommelein beweerde in de Kamer dat vele landen uitzonderingen hebben aangevraagd. Ons land zou bij wijze van spreken het kleine Gallische dorpje zijn dat zich als enige in Europa verzet tegen het imperium van de verzekeraars.

Wij hebben de diensten ook gevraagd hoeveel landen een uitzondering zullen vragen.

De heer Jean-Jacques De Gucht (Open Vld). - We hebben die vraag gesteld aan de heer Pereira, die ons bevestigd heeft dat verschillende landen een uitzondering hebben aangevraagd.

De heer Bart Martens (sp.a-spirit). - De heer Pereira heeft gezegd dat volgens hem dertien landen de richtlijn in nationale wetgeving hebben omgezet, maar hij wist niet hoeveel ervan een uitzondering hebben aangevraagd.

De heer Jean-Jacques De Gucht (Open Vld). - Hij heeft daar wel aan toegevoegd dat verschillende landen een uitzondering aangevraagd hebben.

De heer Bart Martens (sp.a-spirit). - `Verschillende' landen, dat kunnen ook twee landen zijn.

De heer Jean-Jacques De Gucht (Open Vld). - Naast het urgente karakter, heeft het ontwerp ook een beperkt karakter. Het stelt het principe van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op geen enkele wijze opnieuw ter discussie. De uitzondering heeft enkel betrekking op verzekeringen en in die sector dan nog uitsluitend op levensverzekeringen. De uitzondering kan alleen worden toegekend als het geslacht een bepalende factor is in het risico en alleen op basis van correcte en concrete actuariële en statistische gegevens. Die gegevens komen van een onafhankelijke instantie, namelijk de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen. De uitzondering is ook tijdelijk. Wanneer uit de evaluatie, die over enkele jaren zal worden georganiseerd, blijkt dat de uitzondering niet meer nodig is, kan ze worden afgeschaft. Bovendien wijs ik erop dat Europa maar een oordeel kan vellen op basis van de gegevens die de lidstaten voorleggen.

Last, but not least, gaat het om een uitzondering die de Europese richtlijn uitdrukkelijk toestaat. De Europese Commissie heeft dus zelf geoordeeld dat het gebruik van die uitzondering geen inbreuk is op het principe van de non-discriminatie. De lidstaten hebben de vrije keuze.

Het gebruik van het geslacht als een actuariële factor is nog altijd wijdverspreid bij het verlenen van een aantal verzekerings- en aanverwante diensten. Het geslacht kan soms effectief een bepalende factor zijn in de beoordeling van een te verzekeren risico. Concreet houdt dit in dat risico's, premies en de acceptatie van risico's benaderd worden in termen van groepen. Tussen die groepen wordt gestreefd naar gelijkheid zodat aan het individu de gemiddelde kenmerken van de groep worden toegekend, los van de eigen kenmerken van dat individu zoals levensstijl of rijgedrag.

In deze benadering gaat men ervan uit dat de groep met goede risico's niet moet bijdragen voor de groep met slechte risico's. Iedere risicogroep moet in staat zijn om de eigen risico's te dragen, zonder daarbij bevoordeeld of benadeeld te worden ten opzichte van de andere groep. We moeten toegeven dat die gelijke behandeling van groepen kan leiden tot een ongelijke behandeling van individuen.

Een dergelijke individualistische benadering houdt in dat het individu niet verschillend kan worden behandeld naargelang het gaat om een man of een vrouw, vooral omdat hij of zij daar niet voor gekozen heeft.

Bovendien is er geen mogelijkheid om door gedragswijziging van groep te veranderen.

Dit wetsontwerp aanvaardt in principe de individuele benadering. Dat betekent echter niet dat geen rekening moet worden gehouden met mogelijke perverse effecten van een absoluut verbod.

Ten eerste, de Europese Commissie laat de lidstaten toe zelf een keuze te maken; een groepsbenadering wordt dus niet uitgesloten. Na de besprekingen in de Kamer en de bevoegde Senaatscommissie is het dus helemaal niet duidelijk hoeveel landen de uitzondering hebben aangevraagd. De verzekeringssector zelf zegt dat enkel België tot nu toe vasthoudt aan een absoluut verbod. De gegevens van de sector worden hier en daar in twijfel getrokken, maar niet fundamenteel tegengesproken. De Europese Commissie zelf kan officieel nog geen uitsluitsel geven, omdat tot vandaag nog een uitzondering kan worden aangevraagd. Het lijkt evenwel vast te staan dat de meeste lidstaten een uitzondering zullen vragen voor de levensverzekering. Als ons land dan voor een verbod opteert, blijft er een nieuwe ongelijkheid, maar dit keer tussen landen.

Ten tweede is het niet uigesloten dat een absoluut verbod leidt tot een algemene premieverhoging. Een unisekstarief zal zich immers noodgedwongen tussen het hoogste en het laagste tarief bevinden, in de meeste gevallen op een niveau dat hoger is dan het rekenkundig gemiddelde van die twee tarieven. Zo hebben deskundigen-actuarissen in een advies van de Commissie voor verzekeringen benadrukt dat dit verbod niet altijd gunstig zal zijn voor vrouwen, die soms bereid zullen moeten zijn een hogere premie te betalen, maar dat zelfs in het tegenovergestelde geval het premieniveau niet noodzakelijk zal overeenstemmen met het gemiddelde van de premies die respectievelijk door mannen en vrouwen worden betaald. Dat zal maar het geval zijn indien de verzekeraar er zeker van is dat hij evenveel mannen als vrouwen in zijn portefeuille zal kunnen houden. Dit evenwicht zal er echter zelden zijn. Wie een hoger tarief moet betalen en dus benadeeld wordt, zal immers sterk geneigd zijn op de vrije markt minder dure alternatieven te zoeken.

Ten derde kan het geslacht in sommige gevallen wel degelijk beschouwd worden als een betrouwbare en accurate risicofactor en is het dus meer dan een loutere tussencategorie voor verschillen in levensstijl of omgevingsfactoren.

Ten vierde zijn er nadelen verbonden aan het peilen naar de levensstijl: schending van de persoonlijke levenssfeer, lagere betrouwbaarheid, hogere kostprijs en een hogere moeilijkheidsgraad om dergelijke risicofactoren vast te stellen. Deze verzekeringstechniek is dus duurder en zal bijgevolg tot hogere premies leiden.

De heer Bart Martens (sp.a-spirit). - U zegt dat geslacht in bepaalde omstandigheden een goed criterium is om objectieve verschillen in risico's vast te leggen, omdat geslacht soms ook bepalend is voor omgevingsfactoren. Hetzelfde kan misschien worden gezegd van etnische afkomst of ras. Is uw partij er dan ook voorstander van dat we straks discriminatie bij verzekeringen zullen toestaan op basis van het criterium `etnische afkomst' of `ras'?

De heer Jean-Jacques De Gucht (Open Vld). - Ik heb geen weet van dergelijke studies. Er zijn wel studies in verschillende landen die erop wijzen dat vrouwen langer leven dan mannen.

Mevrouw Marleen Temmerman (sp.a-spirit). - Er zijn voldoende studies die aantonen dat bepaalde etnische groepen betere levensverwachtingen hebben dan andere; soms is dat ook genetisch bepaald.

De heer Jean-Jacques De Gucht (Open Vld). - In onze contreien?

Mevrouw Marleen Temmerman (sp.a-spirit). - Ik heb het over mensen die in ons land komen wonen zijn.

De heer Jean-Jacques De Gucht (Open Vld). - Dan mag u mij die gegevens doorsturen.

Naast mogelijk nadelige gevolgen voor de verzekerden, moeten we ook rekening houden met een verzwakking van de slagkracht van de eigen verzekeringssector. De consument zal geneigd zijn zich tot buitenlandse verzekeringsondernemingen te wenden, waardoor de rendabiliteit van en de werkgelegenheid in de Belgische verzekeringssector in gevaar wordt gebracht. De verzekeringssector is nog altijd een belangrijke sector, waarin bovendien ook vele zelfstandigen werken.

Het gaat niet enkel om de belangen van grote ondernemingen, maar vooral om de belangen van duizenden werknemers en zelfstandige makelaars.

Ons pleidooi is niet om terug te komen op het principe van non-discriminatie. Ons pleidooi is enkel om gebruik te maken van een uitzondering waarin Europa zelf heeft voorzien in de hoop hiermee de negatieve consequenties voor verzekeraars en verzekerden correct in te kunnen schatten. Op relatief korte termijn wordt een evaluatie gepland, op basis waarvan nieuwe maatregelen kunnen worden genomen.

Het zou in elk geval verkeerd zijn de deur definitief dicht te slaan op een moment dat de meeste andere lidstaten de deur op een kier laten.

M. le président. - Monsieur De Gucht, je vous félicite pour votre première intervention dans notre assemblée. (Applaudissements sur tous les bancs)

Mme Isabelle Durant (Ecolo). - Pour l'examen de la présente proposition de loi, l'urgence était justifiée par l'échéance européenne du 21 décembre. Néanmoins, je constate avec étonnement que ce texte nous a été soumis tardivement alors que cette échéance était connue depuis bien longtemps.

Tant à la Chambre qu'au Sénat, des auditions extrêmement intéressantes ont été organisée au sujet de cette question complexe. Elles se sont révélées loin d'être superflues. En effet, bon nombre des personnes auditionnées, à l'exception de celles qui sont directement intéressées, ont souligné qu'il est important de ne pas toucher au principe d'égalité entre les sexes dans le domaine des assurances. Les primes d'assurance ne devraient pas être différenciées a priori selon des facteurs qu'on ne maîtrise pas. L'interdiction de différenciation des primes basée sur le sexe n'entraînera pas automatiquement l'arrivée en Belgique des risques les moins bons et le départ des bons risques vers d'autres pays. C'est toute la question de la possibilité de contracter une assurance à l'étranger. À cet égard, je retiens de nos auditions en commission que certaines maladies, par exemple génétiques et héréditaires, ont fait l'objet de certaines dispositions et il apparaît que, dans la pratique, le risque ne s'est pas déplacé vers l'étranger. Pour expliquer ce phénomène, le monde de l'assurance indique que les gens s'assurent près de chez eux, là où ils disposent d'un courtier et quand leur dossier d'indemnisation est établi dans leur langue. Autrement dit, tous les exemples montrent qu'on ne s'expatrie pas aussi aisément pour des questions d'assurance. C'est important car on nous a présenté la concurrence avec l'étranger comme une des raisons principales pour déroger au principe de l'égalité des sexes. Rappelons enfin le principe du secret médical. S'applique en général celui du pays dans lequel réside le consommateur. Celui-ci va rarement passer un examen médical à l'étranger. Une assurance se contracte donc en général dans le pays où on se trouve et le risque de délocalisation est très faible.

En outre, il ne faut craindre un départ des bons risques que si les conditions du marché sont transparentes pour les assurés et si les concurrents offrent des produits de remplacement moins chers. Nous disposons en outre, en Belgique comme ailleurs, d'avantages fiscaux qui nous permettent de conserver nos assurances sur notre territoire, même en cas de danger d'expatriation. Je pense donc que l'interdiction de discrimination est un droit individuel extrêmement important.

Certains ont soulevé l'argument de l'espérance de vie : les femmes vivent plus longtemps que les hommes. Il ne tient bien évidemment pas compte des facteurs de prévention. En effet, l'espérance de vie n'est pas uniquement liée au sexe mais aussi à des facteurs variant dans le temps et l'espace. Notre commission des Affaires sociales a entamé des discussions longues et importantes sur des maladies comme le diabète, l'anorexie et l'obésité.

Ces affections et ces maladies ont une incidence assez directe sur l'espérance de vie, tout comme le tabagisme ou toute autre maladie consécutive à des choix de vie personnels.

La prime dépend, en partie en tout cas, du comportement individuel. Il faut en tenir compte.

Mme Zrihen a fait référence à la problématique de l'assurance-vie. Je sais que mes collègues du cdH ont accepté une proposition, certes limitée, sur ce type d'assurance. L'assurance-vie, comme nous l'ont expliqué les experts entendus en commission, comporte essentiellement deux types. L'assurance décès, l'assurance solde restant dû, est quasi toujours liée à la souscription d'un prêt hypothécaire. Cela signifie que dans l'immense majorité des cas elle est souscrite par un couple. Pour autant que ce couple soit constitué de personnes de sexes différents, la prime va baisser pour l'homme, mais elle augmentera pour la femme. Il s'agit donc d'un jeu à somme nulle. Le coût de cette assurance n'augmentera pas pour le couple qui acquiert une habitation avec un prêt hypothécaire garanti par une assurance solde restant dû.

D'autres assurances sont concernées comme les assurances épargne. Les produits les plus transparents et les plus intéressants pour les consommateurs sont déjà des produits pour lesquelles on n'utilise pas de tables de mortalité. Dès lors, cela ne changera rien.

Pour l'assurance automobile, on pourrait aisément utiliser d'autres critères que le sexe comme le nombre de kilomètres parcourus, le fait de conduire ou non son véhicule le vendredi soir ou le samedi. Ce critère est déjà utilisé pour les jeunes et pose néanmoins des problèmes pour l'accès au lieu de travail dans certains cas.

De même pour l'assurance hospitalisation, une part significative dans la différence de sinistres entre les hommes et les femmes tient à des différences de comportement. Ainsi, les femmes visitent généralement plus régulièrement leur médecin et sont plus attentives à la prévention des maladies.

Mais - Mme Lizin l'a expliqué dans des termes un peu excessifs en comparant la charia et les assurances, même si sur le fond elle a raison - le sexe est un critère simple, stable, facile, sur lequel il n'y a pas de transaction ; il ne nécessite pas de calcul, de simulation, de transaction, toutes méthodes qui sont coûteuses en temps et en argent et demandent de tenir compte des nuances. Il est donc apprécié par les assureurs. Mais leurs critères ne sont pas les miens.

Je pense au contraire que nous n'avons aucune raison en tant que législateur de céder aux assureurs sur un critère qui leur facilite la vie, en renonçant à un principe de non-discrimination extrêmement important.

La question a été posée de savoir si la Belgique pouvait encore revenir sur son choix. Des auditions, il ressort plusieurs arguments. Le premier porte sur le fait que la position concurrentielle des sociétés belges serait mise en danger. La loi relative au genre peut cependant être appliquée aux sociétés étrangères. En outre, nous avons entendu plusieurs groupes, dont le Conseil national des femmes, le Vrouwenraad, qui ont mis en évidence le fait que, depuis longtemps, les compagnies d'assurances calculent des primes différentes selon les caractéristiques du preneur d'assurance, primes qui ne tiennent pas compte du sexe.

Les assureurs se basent donc sur des statistiques pour instaurer une différence de traitement entre les hommes et les femmes, grâce à notre complicité, par l'intermédiaire de ce texte. Le lien statistique entre le facteur et le risque est important en matière d'assurances mais la distinction entre le lien statistique et le rapport causal, c'est-à-dire la raison pour laquelle le facteur de risque est plus important, l'est davantage encore. Sur ce point également, le critère du style de vie est certainement plus prégnant que celui du sexe.

Selon la Commission européenne, le sexe est un facteur sur lequel nous n'avons aucune prise. Merci à la Commission européenne de nous le rappeler ! Cela signifie donc que les différences entre les primes en fonction du sexe sont discriminatoires.

Le droit à un traitement égal entre les hommes et les femmes est un droit individuel. Cela a été dit et répété en commission.

Notre groupe n'a pas été convaincu par les auteurs de cette proposition visant à permettre le maintien des tarifs différenciés entre les femmes et les hommes dans certaines branches de l'assurance. Nous ne pensons pas que le problème qui nous est soumis justifie une entorse à un principe aussi fondamental que celui de l'égalité entre les hommes et les femmes.

L'argument principal mis en évidence par les auteurs en commission était la concurrence déloyale avec des sociétés ayant leur siège dans d'autres pays, partant du fait que dix-huit pays européens ont demandé des exemptions. Je viens d'expliquer à quel point ce danger est faible. Nous ne connaissons rien de la teneur de ces exemptions. Nous ne savons pas si celles décidées par les dix-huit pays européens portent sur la totalité des branches d'assurance invoquées, si elles sont plus limitées ou si elles portent sur une durée plus courte. Nous avançons dans le brouillard et nous n'avons aucune précision sur l'argument avancé. Cela ne me paraît pas raisonnable.

Aucun argument sérieux nous prouve le risque de concurrence. Si celle-ci apparaissait néanmoins, il faut savoir que la plupart du temps, les sociétés d'assurance travaillent au départ de filiales établies en Belgique. Elles doivent dès lors se conformer à notre législation, tant que la fameuse directive dite Bolkestein ne sera pas appliquée.

Par ailleurs, il est tout à fait possible de segmenter différemment le marché. Il est en effet très discutable de maintenir des tarifs basés sur des critères aussi généraux et indépendants de l'individu que le sexe ou l'âge. On va ainsi à l'encontre de la responsabilisation individuelle et on stigmatise des groupes cibles. Il serait beaucoup plus intelligent de fixer des critères sur la base de comportements sur lesquels l'individu peut agir.

L'autre argument principal invoqué par les auteurs du texte est que les primes d'assurances vont évoluer dans les différents segments, en particulier en défaveur des femmes. Ce n'est pas tout à fait exact, les conséquences ne seront pas identiques dans tous les segments. Les femmes ou les hommes se verront parfois appliquer des tarifs supérieurs ou inférieurs à ceux d'aujourd'hui, et le marché devra immanquablement adapter son offre à la nouvelle donne.

C'est le prix à payer pour respecter un principe qui dépasse de loin l'objectif de la proposition de loi que nous examinons aujourd'hui.

Le texte adopté en séance plénière de la Chambre et en commission au Sénat a une portée réduite puisque celui-ci ne concerne que les assurances vie.

L'argument utilisé pour maintenir l'exemption ne me convainc pas davantage que les autres, monsieur Dallemagne. Vous dites en effet qu'il s'agirait de prendre acte du fait que, statistiquement, il est incontestable que les femmes meurent plus vieilles que les hommes. Ce critère fait abstraction des comportements de ces personnes. Il est évident que le mode de vie, le régime de travail, les habitudes alimentaires et autres ont un impact extrêmement important sur l'espérance de vie. C'est donc plutôt ce type de critères qu'il convient de prendre en compte.

M. Georges Dallemagne (cdH). - Je ne vois pas pourquoi Mme Durant cite un argument que je n'ai jamais développé, à savoir le fait que la différence d'espérance de vie justifierait un traitement différent en matière d'assurance vie.

Mon argumentation est tout autre. Je tenais simplement à le signaler.

Mme Isabelle Durant (Ecolo). - L'argument ne vient peut-être pas directement de vous, monsieur Dallemagne, mais il a néanmoins été évoqué pour justifier le segment choisi, c'est-à-dire l'assurance vie. Je ne prétends pas que vous soyez directement responsable de cette situation.

Si l'on veut revenir sur le principe même de l'égalité hommes-femmes qui est à la base du texte européen et qui justifie la demande d'exemption inscrite dans la proposition de loi, nous avons encore tous énormément d'efforts à réaliser pour que cette égalité soit atteinte.

Alors que nous faisons des résolutions sur l'égalité en matière de salaire ou de travail et que nous nous battons pour qu'il y ait un nombre équivalent d'hommes et de femmes dans les différentes enceintes parlementaires, le comité d'avis mis en place pour veiller à cette égalité s'empresse de déroger à ce principe.

Je pourrais difficilement accorder du crédit à des propositions visant à améliorer l'égalité hommes-femmes alors que nous avons l'opportunité de ne pas déroger à ce principe et de conserver à ce texte la possibilité de ne pas discriminer les hommes et les femmes.

Nous le savons, de nombreux stéréotypes persistent en la matière, y compris dans nos systèmes d'enseignement et dans la manière dont l'orientation des filles et des garçons s'organise dès le plus jeune âge. Le principe général d'égalité hommes-femmes sur lequel l'Europe se prononce clairement ne peut donc pas, à la faveur d'un texte qui plaît aux assurances, être bafoué à la première difficulté. Il nécessite au contraire que l'on s'y accroche en toutes circonstances pour que ce principe représente vraiment quelque chose et conduise à des améliorations réelles. C'est évidemment la raison du refus que nous opposons à cette proposition. J'espère que tous ceux qui, dans d'autres enceintes et commissions, défendent ce principe, adapteront leur vote en conséquence.