4-305/1 | 4-305/1 |
18 OKTOBER 2007
Dit wetsvoorstel neemt de tekst over van een voorstel dat reeds op 29 maart 2007 in de Senaat werd ingediend (stuk Senaat, nr. 3-2379/1 — 2006/2007).
Artikel 21, tweede lid, van de Grondwet werd door de preconstituante van 2007 niet opgenomen in de lijst van grondwetsbepalingen die voor herziening vatbaar waren.
Deze bepaling luidt als volgt : « Het burgerlijk huwelijk moet altijd aan de huwelijksinzegening voorafgaan, behoudens de uitzonderingen door de wet te stellen, indien daartoe redenen zijn. »
De wijziging van artikel 21, tweede lid, van de Grondwet, moet worden overwogen omdat de tekst moet worden aangepast aan de sociologische, religieuze en filosofische realiteit van de XXIe eeuw.
Artikel 21, tweede lid, van de Grondwet, vormt immers de grondslag van een van de pijlers van onze rechtsstaat, met name de scheiding van Kerk en Staat, ook al is dat beginsel niet altijd toegepast.
Toen artikel 21, tweede lid, van de Grondwet werd opgesteld, was het voornamelijk bedoeld om de Staat de mogelijkheid te bieden zijn registers van de burgerlijke stand bij te houden via de opstelling van lijsten van huwelijken, geboortes en overlijdens, wat tot dan toe werd overgelaten aan de goede zorgen van de kerkelijke overheid, zonder staatscontrole.
Onze westerse maatschappijen zijn veelal — de ene Staat al meer uitgesproken dan de andere — geëvolueerd naar seculiere staten, waarin de burgerlijke overheid autonoom van de kerken handelt en waarbij de beleving van religie voorbehouden blijft aan de persoonlijke levenssfeer. Deze seculiere staat wordt gekenmerkt door zijn openheid voor alle culturen, religies en filosofieën, ook al zijn het slechts minderheden. Deze openheid moet natuurlijk in een geest van wederzijds respect worden begrepen. Iemands geloofsovertuiging behoort tot zijn persoonlijke levenssfeer en mag niet onderworpen worden aan inmenging van de wet; als tegenprestatie moet de overtuiging natuurlijk wel de werkingsregels van onze rechtsstaat respecteren zoals die tot uiting komen in de wet als emanatie van onze maatschappij in al haar diversiteit.
Artikel 21, tweede lid, van de Grondwet bekrachtigt deze principes met name op het gebied van het huwelijk. In dat licht is het burgerlijk huwelijk, zoals geregeld door ons recht, de enige viering van een unie van twee mensen die een aantal grondbeginselen van onze maatschappij, zoals de gelijkheid van vrouwen en mannen, kinderrechten, vrijheid om te werken voor de echtgenoten, kan waarborgen. Het burgerlijk huwelijk is dan ook in vele opzichten voor de betrokkenen een juridische garantie en voor onze hele maatschappij een garantie voor de stabiliteit van onze essentiële democratische waarden.
Deze grondwetsbepaling wordt bevestigd in artikel 267 van het Strafwetboek dat bepaalt dat iedere bedienaar van een eredienst die een huwelijk inzegent vóór de voltrekking van het burgerlijk huwelijk en zo artikel 21, tweede lid, van de Grondwet overtreedt, strafrechtelijk wordt gestraft.
Sommigen wensen nu de inzegening van een huwelijk vóór de voltrekking van het burgerlijk huwelijk niet langer strafrechtelijk strafbaar te houden. Het debat is begonnen. Maar aangezien sommigen dit idee opperen, moeten nieuwe waarborgen worden ingebouwd.
Als een kerkelijk huwelijk kan worden ingezegend zonder een voorafgaand burgerlijk huwelijk is het mogelijk dat in een niet onaanzienlijk aantal gevallen enkel het kerkelijke huwelijk zal worden gesloten en dat het gehuwde koppel zal oordelen voldoende beschermd te zijn door de rechten en plichten die voortvloeien uit de religieuze normen, die evenwel ver verwijderd kunnen liggen van de fundamentele vrijheden die ons recht waarborgt. Wordt de inzegening van een kerkelijk huwelijk zonder voorafgaand burgerlijk huwelijk niet langer strafbaar gesteld, dan moet erop worden toegezien dat dat kerkelijke huwelijk geen burgerlijke rechten verleent of de uitoefening daarvan belemmert.
Er wordt voorgesteld artikel 21, tweede lid, van de Grondwet, te wijzigen om te bevestigen dat het burgerlijke recht voorrang heeft op religieuze voorschriften. Deze bevestiging van de seculiere staat moet uiteraard betrekking hebben op het huwelijk, maar eveneens op elke mogelijke inmenging van het sacrale in het burgerlijke leven. In tijden van almaar openlijker bekeringsijver tegenover de burgerlijke instellingen lijkt het nodig onze democratische samenleving te versterken : religie, van welke aard, oorsprong of strekking ook, moet wijken voor de burgerlijke wet die als enige de burgermaatschappij in al haar religieuze of filosofische verscheidenheid kan regelen. Religie kan slechts een individuele aangelegenheid zijn en kan onmogelijk als model dienen voor de organisatie van de samenleving.
Daarom wordt in dit voorstel van verklaring tot herziening van de Grondwet voorgesteld artikel 21, tweede lid, van de Grondwet te wijzigen zodat het expliciet vermeldt dat een religieuze akte geen enkel wettelijk gevolg kan hebben en dat uit geen enkele religieuze akte enig recht kan voorvloeien dat aan de burgers van dit land door een wet wordt verleend.
Christine DEFRAIGNE. |
De Kamers verklaren dat er redenen zijn tot herziening van artikel 21, tweede lid, van de Grondwet.
12 juli 2007.
Christine DEFRAIGNE. |