4-190/1

4-190/1

Belgische Senaat

BUITENGEWONE ZITTING 2007

19 SEPTEMBER 2007


Wetsvoorstel tot invoeging van een § 1bis in artikel 7 van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering, om de verplichting in te voeren kennis te geven van internationale aanhoudingsbevelen

(Ingediend door de heer Josy Dubié c.s.)


TOELICHTING


Dit wetsvoorstel neemt de tekst over van een voorstel dat reeds op 18 januari 2007 in de Senaat werd ingediend (stuk Senaat, nr. 3-2027/1 - 2006/2007).

De materie van de uitlevering wordt in België hoofdzakelijk geregeld door de wet van 15 maart 1874, gewijzigd door de wet van 31 juli 1985. Maar omdat de uitlevering per definitie thuishoort in een context van verhoudingen tussen staten, die de nationale grenzen overstijgt, is België er snel toe gekomen bi- en multilaterale verdragen en overeenkomsten te sluiten waardoor de Belgische regeling van gemeen recht genuanceerd werd.

Die multilaterale instrumenten betreffende de uitlevering hebben voorrang op de normen van intern recht, zelfs wanneer die laatste er na de wet zijn gekomen. Ze zijn dus een essentieel gegeven in de uitleveringsreglementering.

De belangrijkste verdragen terzake zijn de volgende drie :

— Het Verdrag aangaande de uitlevering en de rechtshulp in strafzaken tussen het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden, dat het Beneluxverdrag wordt genoemd;

— De Overeenkomst ter uitvoering van het akkoord van Schengen van 14 juni 1985, die is goedgekeurd door de wet van 18 maart 1993 en die heel wat Europese landen bindt (België, Luxemburg, Nederland, Frankrijk, Duitsland, Spanje, Portugal, Italië, Oostenrijk en Griekenland);

— Het Europees Verdrag betreffende de uitlevering van de Raad van Europa van 13 december 1957, dat door België slechts op 22 april 1997 werd geratificeerd.

De Belgische wet van 15 maart 1874 voorziet niet in de uitlevering van eigen onderdanen. Artikel 1 heeft het immers alleen over de uitlevering van « vreemdelingen ». Die weigering om eigen onderdanen uit te leveren is een algemene regel in de Staten met een continentale traditie en wordt verklaard door het feit dat hun wetgeving meestal in de mogelijkheid voorziet hun onderdanen die in het buitenland misdrijven hebben gepleegd te vervolgen en te berechten. Onze rechtscolleges zijn inderdaad bevoegd om kennis te nemen van feiten gepleegd door Belgen buiten het grondgebied van het Rijk en wel krachtens de artikelen 6 tot 9 van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering.

Aangezien er tussen het uitleveringsverzoek van de verzoekende Staat en het moment waarop hij de vereiste documenten langs diplomatieke weg overzendt enige tijd kan verstrijken, voorziet de wet van 15 maart 1874 in de mogelijkheid dat de vreemdeling onder bepaalde voorwaarden en op grond van een bevel tot aanhouding verleend door een Belgische onderzoeksrechter voorlopig wordt aangehouden.

Die mogelijkheid bestaat ook in de belangrijkste internationale uitleveringsverdragen.

Voor hij een bevel tot voorlopige aanhouding uitreikt, moet de onderzoeksrechter nagaan of alle voorwaarden voor de uitlevering vervuld zijn.

Indien blijkt dat de betrokkene een Belgisch onderdaan is, zal de onderzoeksrechter weigeren een bevel tot voorlopige aanhouding uit te vaardigen.

In afwachting van de eventuele beslissing van de Belgische overheid om zelf de persoon te berechten, staat het hem vrij het Belgische grondgebied te betreden en te verlaten en kan hij niet worden uitgeleverd.

De zaak « Bahar Kimyongür », naar de naam van de Belgische onderdaan van Turkse afkomst, die in Nederland werd aangehouden op grond van een internationaal bevel tot aanhouding dat tegen hem werd uitgevaardigd door Turkije, en waarover hij nooit werd ingelicht, en voor wie dus uitlevering aan Turkije dreigde, heeft ons evenwel onlangs de beperkingen van die « bescherming » van de eigen onderdanen aangetoond.

Kennelijk vaardigen bepaalde landen, waaronder Turkije, vrij systematisch internationale aanhoudingsbevelen uit tegen personen die terecht of ten onrechte van « terrorisme » worden beschuldigd.

In het geval van de heer Kimyongür heeft de Nederlandse gerechtelijke overheid die Belgische onderdaan uiteindelijk vrijgelaten, omdat ze meende dat de beschuldigingen in het dossier dat de Turkse overheid had overgezonden, ongegrond waren.

Niettemin heeft die Belgische burger meer dan twee maanden achter de tralies gezeten, bevreesd te worden uitgeleverd aan een land dat door diverse organisaties voor de verdediging van de mensenrechten ervan wordt beschuldigd die rechten te schenden, vooral in de gevangenissen.

In het licht van die droevige ervaring en omdat blijkt dat elke Belgische onderdaan tegen wie een internationaal bevel tot aanhouding wordt uitgevaardigd, op elk moment kan worden aangehouden en eventueel uitgeleverd zodra hij het Belgisch grondgebied verlaat, is het minste wat een land dat de democratische waarden verdedigt kan doen, zijn onderdaan verwittigen van het bestaan van een internationaal bevel tot aanhouding jegens zijn persoon.

Op die manier kan de betrokkene zich tenminste verdedigen tegen beschuldigingen en, indien hij toch mocht beslissen het Belgisch grondgebied te verlaten, dan doet hij dat met kennis van de risico's die hij neemt.

Onderhavig voorstel strekt er dus toe de Belgische overheid ertoe te verplichten een persoon met Belgische nationaliteit wiens uitlevering gevraagd wordt, in te lichten over het bestaan en de herkomst van dat uitleveringsverzoek alsook over de motieven die het in de ogen van het verzoekende land verantwoorden.

Josy DUBIÉ.
Isabelle DURANT.
José DARAS.
Carine RUSSO.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet

Art. 2

In artikel 7 van de wet van 17 april 1878 houdende de voorafgaande titiel van het Wetboek van strafvordering, vervangen door de wet van 16 maart 1964 en gewijzigd door de wet van 5 augustus 2003, wordt een § 1bis ingevoegd, luidende :

« § 1bis. — Wanneer een verzoek tot uitlevering betreffende een Belgische onderdaan die in België verblijft aan de Belgische overheid wordt gericht en de onderzoeksrechter weigert voor de betrokkene een bevel tot voorlopige aanhouding te verlenen, dan wordt aan die persoon bij aangetekende brief binnen vierentwintig uur kennis gegeven van die beslissing en van het verzoek tot uitlevering.

6 augustus 2007.

Josy DUBIÉ.
Isabelle DURANT.
José DARAS.
Carine RUSSO.