4-124/1

4-124/1

Belgische Senaat

BUITENGEWONE ZITTING 2007

26 JULI 2007


Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiėnt

(Ingediend door mevrouw Christine Defraigne)


TOELICHTING


Net als andere Europese landen, Denemarken, Finland, Griekenland, Frankrijk en Nederland bijvoorbeeld, heeft Belgiė zich in 2002 voorzien van een wet betreffende de rechten van de patiėnt. De patiėnt was tot dan toe slechts beschermd door de algemene rechtsbeginselen, door bepaalde internationale verdragen en meer bepaald artikel 8 van het Europees Verdrag inzake de rechten van de mens (« informed consent ») en een aantal grondwettelijke bepalingen over het privéleven (artikelen 22 en 23). Om deze situatie te verhelpen en aansluitend op de internationale ontwikkelingen op dit gebied, werd er ook in Belgiė steeds meer naar gestreefd om de rechtspositie van de patiėnt te verbeteren door de rechten die hem aanbelangen, te bundelen.

De rechten die specifiek door die wet van 22 augustus 2002 worden gewaarborgd zijn :

Het recht op kwaliteitsvolle gezondheidszorg : eenieder heeft recht op kwaliteitsvolle gezondheidszorg die ook respect inhoudt voor de menselijke waardigheid en dit ongeacht het inkomen, de nationaliteit of de persoonlijke overtuiging van de patiėnt. Er mag geen onderscheid worden gemaakt op basis van de culturele, morele, levensbeschouwelijke of godsdienstige overtuiging.

Het recht op vrije keuze van de zorgverlener : eenieder mag vrij zijn zorgverlener kiezen en mag zijn keuze wijzigen indien gewenst. Er zijn een aantal wettelijke beperkingen van die keuzevrijheid, bijvoorbeeld wanneer er een beroep wordt gedaan op de arbeidsgeneesheer of de controlearts, die niet vrij gekozen kunnen worden.

Het recht op informatie : iedere patiėnt heeft het recht informatie te krijgen over zijn gezondheidstoestand. De zorgverlener dient hierbij rekening te houden met de patiėnt als individu, aangezien niet iedereen dezelfde informatie nodig heeft. De informatie moet in elk geval duidelijk geformuleerd zijn. De patiėnt heeft echter ook het recht niet over zijn gezondheidstoestand geļnformeerd te worden. Hij kan bijvoorbeeld schriftelijk vragen om deze informatie te bezorgen aan een vertrouwenspersoon. In bepaalde, zeer beperkte omstandigheden, kan de zorgverlener besluiten om bepaalde informatie niet aan de patiėnt mee te delen (therapeutische uitzondering).

Het recht op toestemming : wanneer een zorgverlener vindt dat een bepaalde behandeling nodig is, moet de patiėnt hier vooraf over geļnformeerd worden en moet hij hiervoor zonder dwang zijn toestemming kunnen geven. In de meeste gevallen kan de zorgverlener uit het gedrag van de patiėnt opmaken dat hij die toestemming heeft gekregen, en dit nadat hij hem de nodige inlichtingen heeft verstrekt (met betrekking tot de aard van de behandeling, de duur ervan, de risico's eraan verbonden, de nazorg, de financiėle gevolgen, ...). Beide partijen kunnen weliswaar vragen om die toestemming, de weigering of de intrekking ervan, schriftelijk in het medisch dossier vast te leggen.

Het recht van de patiėnt op een medisch dossier : iedere patiėnt heeft recht op zijn eigen medisch dossier, dat zorgvuldig moet worden ingevuld en bewaard. Hij mag dit rechtstreeks raadplegen en er een afschrift van vragen, zich laten bijstaan door een vertrouwenspersoon van zijn keuze, of zijn recht op inzage laten uitoefenen door die vertrouwenspersoon. Alleen de persoonlijke notities van de beroepsbeoefenaar of de gegevens die een andere persoon dan de patiėnt (een derde persoon) betreffen, mogen niet worden ingekeken. Een afschrift kan alleen worden geweigerd als de beroepsbeoefenaar aanwijzingen heeft die hem doen vrezen dat de patiėnt onder druk staat om deze stukken aan derden te bezorgen (zoals bijvoorbeeld verzekeringsinstellingen).

Het recht op respect voor de intimiteit : de patiėnt heeft recht op de bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer. Hij kan de toegang tot zijn kamer weigeren aan iedereen behoudens de arts en het medisch personeel dat instaat voor zijn verzorging (hij mag bijvoorbeeld weigeren dat er studenten aanwezig zijn bij het dagelijkse bezoek van de arts). Hij kan ook eisen dat de inlichtingen betreffende zijn gezondheidstoestand niet aan derden worden meegedeeld.

Het recht om klacht in te dienen bij een ombudsdienst : tot nog toe wist de patiėnt als hij een conflict had met de zorgverlener niet goed tot wie hij zich kon wenden. De enige mogelijkheid was een beroep te doen op het gerecht, wat vaak tot een lange en dure procedure leidt. De wet voorziet in verschillende vormen van bemiddelingsdiensten voor de verschillende medische beroepsgroepen. Ieder ziekenhuis zou over een eigen ombudsdienst moeten beschikken, om de klachten aangaande het eigen personeel te behandelen. De wet voorziet ook in specifieke ombudsdiensten voor de andere groepen van therapeuten (artsen, fysiotherapeuten, ...). Ten slotte wordt er ook een federale dienst opgericht voor de klachten aangaande zorgverleners waarvoor er geen aparte ombudsdienst bestaat. De patiėnt behoudt altijd het recht om een rechtsvordering in te stellen.

De wet van 22 augustus vormt onbetwistbaar een ware vooruitgang voor de relaties tussen de zieken en de beroepsbeoefenaars. Deze tekst brengt een echt vertrouwenscontract tot stand dat het evenwicht tussen de twee partijen herstelt. De wet versterkt de verplichtingen van de dokter ten aanzien van zijn patiėnt. Voor het eerst wordt in een wettekst vastgelegd dat de patiėnt toegang moet hebben tot duidelijke informatie. Thans is de dokter immers verplicht de tijd te nemen om zijn patiėnt volledig in te lichten, om zich te vergewissen van zijn instemming alvorens hij enige therapeutische handeling verricht en om rekening te houden met zijn weigering.

Bovendien zorgt de wet voor duidelijkheid met betrekking tot delicate punten als de vertegenwoordiging van patiėnten die niet of niet meer in staat zijn om hun toestemming te verlenen. De toenemende vergrijzing van de bevolking bevestigt de noodzaak dat dit punt duidelijk in de wet zou worden geregeld.

Deze wet legt uiteraard nieuwe verplichtingen op aan het medisch korps. Sedert hun inwerkingtreding zijn deze wetsbepalingen wat achterhaald en worden ze best eens getoetst aan de huidige praktijk. Hoewel het voornaamste doel erin bestond de vertrouwensrelatie tussen de patiėnt en zijn dokter te versterken, is de patiėnt nu immers makkelijker geneigd klacht in te dienen bij de bevoegde bemiddelingsfunctie of een rechtsvordering in te stellen omdat hij het niet-toepassen van een specifieke tekst kan aanklagen. Het risico bestaat dat dit uiteindelijk leidt tot defensieve of selectieve geneeskundige praktijken, waarvan de patiėnt het eerste slachtoffer wordt.

Het is goed eraan te herinneren dat de arts beschikt over therapeutische en diagnostische vrijheid. Dit recht houdt evenwel bepaalde beperkingen in. De arts mag geen onverantwoorde onderzoeken en behandelingen verrichten of zomaar geneesmiddelen voorschrijven. In de voorgestelde denkpistes om de socialezekerheidsuitgaven te drukken komt dit ook aan bod. Hetzelfde principe is overigens duidelijk vermeld in artikel 36 van de deontologische code.

De indiener heeft geenszins de bedoeling de onderliggende filosofie van deze tekst ingrijpend te wijzigen, maar wel rekening te houden met de opmerkingen van beroepsbeoefenaars en tevens enkele bepalingen en begrippen te omschrijven teneinde de toepasbaarheid van de wet nog doeltreffender te maken.

Het volgende is nieuw in dit voorstel.

Het principe van de vrije keuze van beroepsbeoefenaar door de patiėnt wordt opnieuw verduidelijkt.

De verplichting voor de beroepsbeoefenaar om informatie te verstrekken, blijft beperkt tot de bevoegdheid van die geraadpleegde beroepsbeoefenaar.

De informatie hoort in een verstaanbare vorm meegedeeld te worden, veeleer dan in een verstaanbare taal, met andere woorden in woorden die duidelijk zijn en die de persoon tot wie ze gericht zijn goed kan begrijpen.

Op verzoek van de patiėnt kan deze informatie schriftelijk worden vastgelegd. Indien de patiėnt hier niet om verzoekt, zal de patiėnt ingeval er een geschil ontstaat, verondersteld worden ingelicht te zijn en zal hij zelf moeten bewijzen dat hij niet werd geļnformeerd zoals het hoort.

Er is voorzien in een uitbreiding van de verplichting tot informatie wat betreft de nieuwe risico's die zijn ontstaan na de ingreep (ingrepen) van de beroepsbeoefenaar, dit alles voor zover het mogelijk is de betrokken patiėnt achteraf nog op te sporen.

Wensen in verband met bepaalde medische handelingen of behandelingen die de patiėnt vooraf heeft neergeschreven voor het geval hij niet langer in staat zou zijn om zijn wil kenbaar te maken, dienen volgens de indienster louter een aanwijzing te vormen voor de beroepsbeoefenaar.

Wat het recht op inzage van het dossier betreft, verdient het de voorkeur dat de patiėnt zijn dossier inkijkt in aanwezigheid van een arts teneinde de verschillende stukken waaruit het bestaat behoorlijk te kunnen interpreteren en begrijpen. Indienster vindt daarenboven dat het inzien van persoonlijke notities onaanvaardbaar is, tenzij er vooraf overleg is gepleegd tussen de arts en de auteur van de notities.

De beroepsbeoefenaar kan momenteel weigeren om een afschrift te geven van een element in het dossier, als hij over duidelijke aanwijzingen beschikt dat de patiėnt onder druk staat om dit afschrift aan derden te bezorgen. Deze bepaling kan, hoewel het eerste doel ervan is de patiėnt te beschermen en meer bepaald tegen verzekeraars met minder goede bedoelingen, ook in het nadeel van de patiėnt uitvallen. De patiėnt zou immers, als de beroepsbeoefenaar deze bepaling toepast, niet in staat zijn om een afschrift te krijgen van bepaalde stukken in zijn dossier, stukken die zijn verzekering heeft gevraagd alvorens hem een vergoeding voor te stellen. Dit houdt ook in dat de beroepsbeoefenaar zou kunnen weigeren een afschrift te verstrekken als hierom wordt gevraagd voor rechtsbijstanddossiers, in het kader van de medische aansprakelijkheid. Wij stellen dus voor deze zin te schrappen.

De minderjarige patiėnt kan deelnemen aan de uitoefening van zijn rechten als hij in staat is tot een redelijke beoordeling van zijn belangen. De tekst zegt niet of dit beoordelingsvermogen moet worden ingeschat door de ouders, door de arts, of door iemand anders. Volgens ons is de arts de persoon die het best geschikt is om te oordelen of de minderjarige in staat is te begrijpen wat hem overkomt.

De arts kan in het belang van de patiėnt en indien er spoed mee gemoeid is, ingaan tegen diens wens. Voor kinderen bepaalt artikel 15 tevens dat de beroepsbeoefenaar, in het belang van de patiėnt en teneinde ieder gevaar voor zijn leven of iedere ernstige bedreiging van zijn gezondheid te voorkomen, indien nodig en in het kader van multidisciplinair overleg, mag besluiten niet te voldoen aan de wens van de persoon die de patiėnt vertegenwoordigt. De arts dient in deze gevallen beschermd te zijn tegen eventuele vervolging, aangezien zijn enig doel is het leven van zijn patiėnt te beschermen.

TOELICHTING BIJ DE ARTIKELEN

Artikel 2

Het dossier van de patiėnt is niet louter een medisch dossier. Het ziekenhuisdossier bevat ook de verpleegkundige en paramedische verslagen. Deze verduidelijking is nog belangrijker wanneer men weet dat de wet op de patiėntenrechten alle beroepsbeoefenaars beoogt die worden bedoeld in het koninklijk besluit nr. 78 over de geneeskunst.

Artikel 3

Het « interprofessioneel » aspect dient te worden toegevoegd. Door dit element kan worden voorkomen dat alleen de medische disciplines bij het multidisciplinair overleg worden betrokken. De paramedische beroepen kunnen immers ook nuttig zijn op dit niveau.

Artikel 4

Het begrip « kwaliteitsvolle zorg » is onduidelijk en subjectief. Men zou artikel 4 van de code van geneeskundige plichtenleer moeten gebruiken om coherenter te zijn.

Artikel 5 A

Het is belangrijk dat de voorafgaande informatie ook de voorgestelde medische behandeling omvat.

Artikel 5 B

Met betrekking tot deze informatieplicht gelden natuurlijk enkele beperkingen. Enerzijds moet zij binnen de professionele bevoegdheden van de betrokken beroepsbeoefenaar vallen. Aan een kinesitherapeut wordt niet gevraagd op dezelfde wijze te informeren als een neurochirurg en aan een verpleegster wordt niet dezelfde informatie gevraagd als aan een dokter.

Anderzijds wordt de informatie verstrekt met inachtneming van de beroepsregels die gelden voor elke beroepsbeoefenaar, de deontologische code bijvoorbeeld.

Artikel 5 C

Met de term « langue », zou de patiėnt het recht hebben te eisen dat de beroepsbeoefenaar zijn taal spreekt of een beroep doet op een tolk. In de praktijk is dat natuurlijk helemaal niet denkbaar. De wet heeft uiteraard tot doel dat de informatie in een duidelijke « taal » wordt meegedeeld dat wil zeggen in duidelijke termen, die begrijpelijker zijn voor de persoon tot wie ze gericht is. Het is echter beter dat de informatie, in de mate van het mogelijke, wordt meegedeeld in een taal die de patiėnt begrijpt.

Artikel 5 D

Het is de bedoeling de nadruk te leggen op het belang van de vertrouwensrelatie die tussen dokter en patiėnt moet bestaan. Hierbij moet het principe van de mondelinge informatie de voorrang krijgen.

Als ervoor gezorgd wordt dat de patiėnt de mogelijkheid heeft een afschrift van de informatie te vragen en als hij vooraf op de hoogte wordt gebracht van deze mogelijkheid, is het niet overdreven aan te nemen dat hij behoorlijk is ingelicht ingeval hij geen gebruik maakt van deze mogelijkheid. Bijgevolg komt het hem toe dit vermoeden te weerleggen. Het is eveneens belangrijk dat de patiėnt weet dat dit eventueel mogelijk is.

Artikel 6 A

Het is de bedoeling het begrip « tussenkomst van de beroepsbeoefenaar » te verduidelijken. Er dient immers te worden uitgemaakt wat dit begrip dekt. Het kan doelen op de technische handelingen van de beroepsbeoefenaar, maar ook op het toedienen van een geneesmiddel.

Artikel 6 B

De voorafgaande informatie moet beperkt blijven tot de volgens de stand van de medische wetenschap te voorziene gevolgen. Men kan een beroepsbeoefenaar immers niet verwijten dat hij niet heeft gewaarschuwd voor een neveneffect dat nog niet op de bijsluiter vermeld stond.

Artikel 6 C

« Het recht hebben vrij toe te stemmen » lijkt ons een ongepaste formule. Het is immers vanzelfsprekend dat de patiėnt dit recht heeft. Het is belangrijk dat de patiėnt ook op de hoogte wordt gebracht van de risico's en gevaren die na de ingreep zijn ontdekt. Zijn leven kan op het spel staan. Enige uitzondering op die verplichting : als de patiėnt onvindbaar lijkt.

Artikel 6 D

Het is belangrijk om hier reeds te vermelden dat in spoedgevallen, de beroepsbeoefenaar alle maatregelen mag nemen die hij nuttig acht om het leven van de patiėnt te redden, zonder dit alles in detail uit te leggen. In dit soort situaties gaat het er vaak om snel te handelen !

Artikel 6 E

Het begrip « kwaliteitsvolle zorg » is volledig onduidelijk en subjectief. Hier hoort de bepaling van artikel 4 van de code van geneeskundige plichtenleer te worden overgenomen om coherenter te zijn en zoals reeds is voorgesteld voor artikel 5 van de wet van 22 augustus 2002.

Artikel 7 A

De huidige tekst bepaalt dat de persoonlijke notities van het recht op inzage zijn uitgesloten. In de tekst staat echter geen definitie van dat concept « persoonlijke notities ».

De parlementaire voorbereiding biedt een beter inzicht in dit concept. Er staat immers dat het gaat om « de aantekeningen die door de beroepsbeoefenaar afzonderlijk werden opgeborgen, die voor anderen, zelfs voor medebetrokkenen van de zorgverleningsequipe, nooit toegankelijk zijn en die nodig zijn voor het persoonlijk gebruik van de zorgverlener » (stuk Kamer, nr. 50-1642/1, blz. 33).

Het gaat dus om elementen die schadelijk kunnen zijn voor de patiėnt, elementen die tot de persoonlijke levenssfeer van de arts behoren (indrukken, subjectieve of ad-hocobservaties, ...) of nog, elementen die vallen onder de therapeutische vrijheid van de arts (niet-gecontroleerde redeneringen, vragen, werkhypotheses, ...)

Wij vinden het belangrijk dat dit element in de wet zelf wordt gedefinieerd, met name om de toegang van de patiėnt tot deze informatie adequaat te regelen en alle dubbelzinnigheid te voorkomen.

Artikel 7 B

Voor ons verdient het de voorkeur dat de patiėnt zijn dossier systematisch inkijkt in aanwezigheid van een dokter, teneinde de verschillende stukken waaruit het bestaat behoorlijk te kunnen interpreteren en begrijpen. Wij stellen dus veeleer een onrechtstreeks inzagerecht in, in plaats van een rechtstreeks recht.

In de huidige tekst heeft het inzagerecht in principe geen betrekking op de persoonlijke notities, behalve indien de patiėnt wordt bijgestaan door een dokter, dit in tegenstelling tot de situatie in Frankrijk en in Nederland.

Artikel 7 C

In Frankrijk bepaalt de wet van 4 maart 2002 relative aux droits des malades et ą la qualité du systčme de santé dat eenieder toegang heeft tot alle geformaliseerde gegevens over zijn gezondheid (dat wil zeggen gegevens die tot op zekere hoogte bewerkt en gecontroleerd zijn), die hebben bijgedragen tot de vorming en de follow-up van de diagnose en de behandeling of tot een preventief optreden, alsook alle gegevens waarover de beroepsbeoefenaars schriftelijk van gedachten hebben gewisseld.

De persoonlijke notities voldoen niet aan deze criteria. De Franse minister van Volksgezondheid heeft dat tijdens de debatten in de Assemblée nationale uitdrukkelijk verklaard : « les notes qui président ą la rédaction définitive du dossier, les notes d'un étudiant ou les réflexions d'un médecin ne font pas partie de la formalisation du dossier ».

In Nederland worden de persoonlijke notities, net als in Frankrijk, onrechtstreeks uitgesloten van het recht van de patiėnt op inzage van zijn medisch dossier door de wet op de persoonsbescherming (WPB genoemd) én door het Burgerlijk Wetboek. De WPB is immers niet van toepassing op de behandeling van gegevens van persoonlijke aard voor activiteiten met volstrekt persoonlijke doeleinden. De Nederlandse jurisprudentie en de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der geneeskunst menen dan ook dat de persoonlijke notities van de arts, die betrokken zijn bij een behandeling van medische gegevens en die de arts om louter persoonlijke redenen opstelt, uitgesloten zijn van de werkingssfeer van de WPB en dus ook van het recht op inzage als vastgesteld in artikel 35 van deze wet.

Artikel 43 van deze wet staat de verantwoordelijke voor de behandeling (de arts) ook toe om een verzoek om inzage te weigeren teneinde de rechten en vrijheden van anderen te beschermen. Er wordt niet in de wet gepreciseerd om wie het juist gaat, maar uit de toelichting bij het wetsontwerp blijkt dat de term ook slaat op de verantwoordelijke voor de behandeling. De arts kan de patiėnt dus inzage in zijn persoonlijke notities weigeren om zijn eigen rechten en vrijheden te beschermen (bijvoorbeeld zijn recht op de bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer).

Wij vinden dat de inzage van dit soort gegevens gevaarlijk kan zijn en dat bepaalde beperkingen moeten worden ingebouwd. De arts heeft immers het recht om zijn eigen ideeėn en persoonlijke indrukken over bepaalde problemen te uiten en niet alle geheugensteuntjes of notities over denkpisten kunnen zomaar deel uitmaken van het voor de patiėnt toegankelijke dossier. Wij hebben de mogelijkheid van inzage behouden maar dan alleen door een beroepsbeoefenaar, zoals ook is gesuggereerd door de commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer die vindt dat het in elk geval mogelijk moet zijn dat een derde kennis neemt van alle gegevens uit het dossier, met inbegrip van de persoonlijke notities.

Zoals deze instantie ook opmerkt, biedt deze oplossing wellicht meer waarborgen dan het systeem waarin de zorgverlener zelf allerhande informatie aan het inzagerecht kan onttrekken door ze te bestempelen als persoonlijke notities.

Wij hebben evenwel een element toegevoegd, namelijk de verplichting voor de door de patiėnt aangewezen beroepsbeoefenaar om eerst te spreken met de auteur van de notities alvorens deze aan de patiėnt te bezorgen. Daarmee willen we uiteraard voorkomen dat verwarring, interpretatieproblemen en wederzijds onbegrip ontstaan, wat voor alle betrokken partijen nadelig zou zijn.

Deze bepaling beoogt in de eerste plaats de patiėnt te beschermen maar kan zich ook tegen hem keren. Indien de beroepsbeoefenaar deze bepaling toepast, kan het voor de patiėnt immers onmogelijk zijn een afschrift van bepaalde stukken uit zijn dossier te krijgen, die zijn verzekering hem vraagt vooraleer hem een prijs voor te stellen.

Bovendien heeft dit tot gevolg dat de beroepsbeoefenaar kan weigeren een afschrift te verstrekken indien dit wordt gevraagd voor rechtsbijstanddossiers in het kader van de medische aansprakelijkheid.

Artikel 8

De bescherming van de persoonlijke levenssfeer is belangrijk, maar het lijkt ons ook goed om te eisen dat de beroepsbeoefenaar gebonden is aan het beroepsgeheim, of hij nu arts is of een parallelle vorm van geneeskunde uitoefent, dan wel een paramedische activiteit.

Artikel 9 A

Ook de beroepsbeoefenaar moet het recht hebben een klacht in te dienen betreffende de toepassing van deze wet.

De orde der geneesheren heeft rechtspersoonlijkheid en kan dus op basis van deze wet klachten ontvangen.

Artikel 9 B

Het is belangrijk de onafhankelijkheid van de bemiddelaars te waarborgen teneinde de conflicten objectief te kunnen oplossen.

Artikel 10

Dit hoeft niet alleen te gelden voor pijn — wat zowel hoofdpijn als een gebroken voet kan inhouden — want dit zou betekenen dat voor alles wat geen pijn doet, de meest aangepaste zorg niet nodig is. Wat natuurlijk niet de bedoeling is.

Artikel 11

Het lijkt ons passend dat in de wet wordt bepaald welke persoon beoordeelt of de minderjarige al dan niet is staat is tot een redelijke beoordeling van zijn belangen. De beroepsbeoefenaar lijkt ons de persoon die aan de hand van een gesprek in alle objectiviteit kan bepalen of de minderjarige in staat is te begrijpen wat hem overkomt.

Wij benadrukken de bijzondere aard van de medische relatie, die betrekking heeft op een strikt persoonlijk recht van het individu. In het licht van de eis dat minderjarigen vanaf een bepaalde leeftijd enige autonomie zouden moeten krijgen, steunen wij de wettelijke versoepeling van de regel inzake het ouderlijk gezag.

Artikel 12

a) Als de mandatarissen die door de patiėnt zijn aangewezen, weigeren op te treden om de wensen van deze laatste kenbaar te maken, zegt de tekst dat het de beroepsbeoefenaar is — wie dat ook zij — die mag optreden. Wij vinden echter dat de huisarts de meest geschikte persoon is om in afwezigheid van mandatarissen, voor zijn patiėnt op te treden. Hij kent de patiėnt vaak al langere tijd.

b) Een jurist is zeker op zijn plaats bij het multidisciplinair overleg, aangezien het gaat om het uitoefenen van een mandaat, wat een juridisch begrip is.

Artikel 13

Krachtens het eerste lid kan de dokter in het belang van de patiėnt ingaan tegen diens wens. In het geval van een kind is het echter makkelijk te oordelen over het belang van het kind ingeval de ouders een transfusie weigeren, maar uiterst moeilijk over het belang van een te vroeg geboren kind van 1,2 kg met een risico van 50 % op een zware handicap, eventueel verhoogd door de zwangerschaps- of de bevallingsomstandigheden, zoals besmetting van de moeder en gebeurtenissen tijdens de voorgaande dagen. Het volstaat niet te beoordelen of het kind leefbaar is, maar ook of het zonder zware handicap kan leven, en deze beoordeling moet plaatsvinden op het moment van de bevalling, in het bijzijn van de ouders, en niet na weken expertise !

Bovendien is het nog moeilijker te oordelen over het belang van het kind tegen de wil van de ouders ! Indien de ouders het risico op een handicap niet hebben aanvaard, kan de dokter die de ouders dit kind opdringt door de ouders worden vervolgd met het oog op een schadevergoeding.

Het is dus van belang de dokter te beschermen tegen mogelijke vervolgingen wanneer hij enkel tot doel heeft het leven van zijn zieke te beschermen. Als het risico van vervolging als een zwaard van Damoclčs boven het hoofd van de arts hangt, kan er niet echt sprake zijn van therapeutische vrijheid.

Artikel 14

a) De zin hoort herschreven te worden. Het is wat omslachtig om het te hebben over de werking van de ombudsfunctie.

b) Het toezicht op de ombudsfuncties hoort in een precies kader te gebeuren en niet op een willekeurige grondslag.

Het is dus van belang te verduidelijken dat deze taak beperkt blijft tot het toepassingsgebied van deze wet.

Christine DEFRAIGNE.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

Artikel 2 van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiėnt wordt aangevuld met een 4ŗ, luidende :

« 4ŗ dossier : geheel van de medische, verpleegkundige of paramedische verslagen en protocollen van de medische of paramedische onderzoeken. ».

Art. 3

In de tweede zin van artikel 4 van dezelfde wet worden na het woord « multidisciplinair », de woorden « en interprofessioneel » ingevoegd.

Art. 4

In artikel 5 van dezelfde wet worden de woorden « kwaliteitsvolle dienstverstrekking die beantwoordt aan zijn behoeften » vervangen door de woorden « de beste verzorging die beantwoordt aan zijn behoeften, met inachtneming van de vooruitgang van de medische wetenschap ».

Art. 5

In artikel 7 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :

A. in § 1, worden de woorden « en de vermoedelijke evolutie ervan » vervangen door de woorden « , de vermoedelijk evolutie ervan en de voorgestelde medische behandeling »;

B. er wordt een § 1bis ingevoegd, luidende : « § 1bis. — Deze informatieplicht geldt voor alle beroepsbeoefenaars binnen het kader van hun bevoegdheden en met de inachtneming van de beroepsregels die op hen van toepassing zijn. »;

C. in § 2, worden de woorden « in een duidelijke taal » vervangen door de woorden « in een begrijpelijke taal die is aangepast aan het begripsvermogen van de patiėnt en indien mogelijk in een taal die hij beheerst »;

D. het tweede lid van § 2 wordt aangevuld als volgt :

« Bij gebreke van een dergelijk verzoek vanwege de patiėnt, wordt hij geacht ingelicht te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze wet. De patiėnt wordt op de hoogte gebracht van deze mogelijkheid en van het feit dat de bewijslast op hem rust indien hij vindt dat hij werd benadeeld. »

Art. 6

In artikel 8 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :

A. in § 1, de woorden « in iedere tussenkomst » vervangen door de woorden « met iedere medische handeling of behandeling die door de beroepsbeoefenaar wordt voorgesteld ».

B. in § 1, eerste lid, na het woord « voorafgaandelijk », de woorden « wat de voorzienbare gevolgen betreft bij de huidige stand van de wetenschap » invoegen.

C. paragraaf 2 wordt aangevuld als volgt :

« Als er nieuwe risico's worden vastgesteld nadat de ingreep is uitgevoerd, wordt de patiėnt daarover geļnformeerd, tenzij hij onvindbaar blijkt. »

D. in § 3, de zin beginnen met « Behalve in spoedgevallen ».

E. in § 4, derde lid, de woorden « kwaliteitsvolle dienstverstrekking » vervangen door de woorden « de beste verzorging ».

Art. 7

In artikel 9, § 2, van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :

A. in het derde lid worden, na het woord « beroepsbeoefenaar », de woorden « zijnde de notities die de beroepsbeoefenaar heeft verborgen voor derden, zelfs voor de andere leden van het verzorgend team, en die enkel toegankelijk zijn in de gevallen bedoeld in het vierde lid van dit artikel, » ingevoegd;

B. het vierde lid wordt vervangen als volgt :

« Bij inzage van zijn dossier wordt de patiėnt bijgestaan door een beroepsbeoefenaar. Alleen die laatste mag de persoonlijke notities inzien en deze na overleg met de auteur, aan de patiėnt bezorgen. »

C. in § 3 wordt het tweede lid geschrapt.

Art. 8

Artikel 10 van dezelfde wet, § 1, eerste lid, wordt aangevuld als volgt : « De beroepsbeoefenaar is gebonden aan het beroepsgeheim ».

Art. 9

In artikel 11 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :

A. Paragraaf 1 wordt vervangen als volgt :

« Zowel de patiėnt als de beroepsbeoefenaar hebben het recht om een klacht neer te leggen betreffende de toepassing van deze wet bij de bevoegde ombudsfunctie en/of bij de Orde der Geneesheren. »

B. Hetzelfde artikel wordt aangevuld met een § 4, luidende :

« § 4. — De ombudsfunctie is niet verzoenbaar met de functie van ziekenhuisdirecteur, hoofdarts, voorzitter van de medische raad, hoofd van een verpleegdienst, noch met de functie van beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg als bedoeld in het koninklijk besluit nr. 78 inzake de uitoefening van de geneeskunst en die daadwerkelijk deze functie uitoefent in de betrokken instelling. »

Art. 10

In artikel 11bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 24 november 2004, vervallen de woorden « om de pijn te voorkomen, er aandacht voor te hebben, te evalueren, in aanmerking te nemen, te behandelen en te verzachten. »

Art. 11

In artikel 12, § 2, tweede zin, van dezelfde wet, worden de woorden « door de beroepsbeoefenaar » ingevoegd tussen « de minderjarige patiėnt die » en « tot een redelijke beoordeling ».

Art. 12

In artikel 14, § 2, derde lid, van dezelfde wet, worden de woorden « de betrokken beroepsbeoefenaar » vervangen door de woorden « de behandelende arts » en worden na de woorden « multidisciplinair overleg » de woorden « met een jurist » ingevoegd.

Art. 13

Artikel 15, § 2, van dezelfde wet, wordt aangevuld met een tweede lid, luidend als volgt :

« De beroepsbeoefenaar die overeenkomstig het vorige lid handelt, kan in geen geval op grond daarvan worden vervolgd. »

Art. 14

« In artikel 16, § 2, van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

A. in het 4ŗ vervallen de woorden « de werking van » en worden aan het einde van de zin de woorden « met toepassing van deze wet » toegevoegd;

B. in het 5ŗ, worden de woorden « de werking van een ombudsfunctie » vervangen door de woorden « de ombudsfunctie ».

13 juli 2007.

Christine DEFRAIGNE.