Vragen en Antwoorden

BELGISCHE SENAAT


Bulletin 3-83

ZITTING 2006-2007

Vragen waarop niet werd geantwoord binnen de tijd bepaald door het reglement (Art. 70 van het reglement van de Senaat)

(N.): Vraag gesteld in het Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in het Frans


Minister van Middenstand en Landbouw

Vraag nr. 3-6336 van de heer Steverlynck d.d. 29 november 2006 (N.) :
Gewaarborgde minimumpensioenen. — Gemengde loopbanen.

Wie minstens twee derden van een volledige pensioenloopbaan heeft, heeft recht op een proportioneel deel van een gewaarborgd minimumpensioen. Vroeger rees daarbij een probleem voor bepaalde mensen met een gemengde loopbaan (werknemer-zelfstandige) van minstens twee derden van een volledige loopbaan, waarvan een relatief beperkt aantal jaren als werknemer. Zij konden voor die jaren als werknemer geen minimumpensioen verkrijgen, waardoor sommigen na een gemengde loopbaan minder pensioen kregen dan wanneer zij heel hun leven zelfstandige zouden geweest zijn. Wij hebben dat in het verleden enkele keren aangeklaagd.

Sinds 1 april 2004 is hierin verandering gekomen. Het koninklijk besluit van 14 februari 2003 tot vaststelling van het gewaarborgd minimumpensioen voor werknemers voerde het principe in dat in zulke gevallen mensen voor de werknemersjaren minstens recht hadden op een proportioneel deel van het gewaarborgd minimumpensioen voor zelfstandigen (het zogenaamde « kleine minimum »), zodat zij alvast niet minder pensioen zouden krijgen dan wanneer betrokkene heel zijn loopbaan zelfstandige zou geweest zijn.

Nu wordt het gewaarborgd minimumpensioen voor zelfstandigen gedurende een periode van 4 jaar (2004-2007) geleidelijk verhoogd, om het dichter te brengen bij het niveau van het gewaarborgd minimumpensioen in de werknemersregeling. Gelet op het principe dat men wilde invoeren door het bovengenoemde koninklijk besluit van 14 februari 2003 zou men mogen verwachten dat deze aanpassing van het gewaarborgd minimumpensioen voor zelfstandigen ook in het voordeel speelt van die werknemers die door dat koninklijk besluit geviseerd werden.

In de praktijk blijkt dat nu evenwel niet het geval te zijn. En inderdaad, als we het koninklijk besluit van 14 februari 2003 doornemen, dan stellen we vast dat in de beoogde situaties voor de berekening van het minimumpensioen voor de werknemersjaren in de tekst niet verwezen wordt naar de wetgeving op het minimumpensioen voor de zelfstandigen, maar naar het minimumpensioen in de werknemersregeling (waarop een coëfficiënt wordt toegepast : 0,80691 voor een gezinspensioen — 0,75634 voor een pensioen alleenstaande — 0,76842 voor een overlevingspensioen).

Op 1 april 2003 klopten die verhoudingen wel : het gewaarborgd minimumpensioen voor zelfstandigen (gezinsbedrag) was op dat moment inderdaad 80,69 % van het gewaarborgd minimumpensioen in de werknemersregeling. Maar intussen is het gewaarborgd minimumpensioen voor de zelfstandigen sterker gestegen dan het gewaarborgd minimumpensioen voor de werknemers en daardoor klopt die verhouding nu niet meer.

Met andere woorden, op dit moment wordt iemand die enkele jaren als werknemer gewerkt heeft met een relatief laag inkomen en voor het overige zelfstandige geweest is benadeeld ten opzichte van iemand die hetzelfde aantal jaren gewerkt heeft maar uitsluitend zelfstandige geweest is. De gelijke behandeling, die beoogd werd door het koninklijk besluit van 14 februari 2003, wordt dus niet langer gerealiseerd. Nemen we het voorbeeld van een zelfstandige met een gemengde loopbaan werknemer 1962-1971 en zelfstandige 1972-2006, die op de leeftijd van 65 jaar, zijn rustpensioen neemt op 1 januari 2007. Berekening rustpensioen als gezin :

— klein minimum bij de werknemers : 10/45 × 890,97 = 197,99 euro;

— gewaarborgd minimum bij de zelfstandigen : 35/45 × 996,05 = 774,70 euro;

— totaal rustpensioen gezin = 972,69 euro per maand.

Indien betrokkene een volledige loopbaan zou hebben gehad als zelfstandige, dan zou hij 996,05 euro ontvangen. Nu ontvangt hij 23,36 euro per maand minder, hoewel hij een volledige loopbaan heeft.

Om de doelstelling van het koninklijk besluit te realiseren, zou er in het besluit beter verwezen worden naar de regelgeving betreffende het gewaarborgd minimumpensioen voor de zelfstandigen (artikel 131 van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen).

Graag kreeg ik een antwoord op de volgende vragen :

1. Erkent de geachte minister het probleem ?

2. Waarom werd er initieel geen koppeling met de regelgeving betreffende het gewaarborgd minimumpensioen voor de zelfstandigen ingebouwd ?

3. Zal de geachte minister het vermelde koninklijk besluit aanpassen om het opnieuw in overeenstemming te brengen met de oorspronkelijk beoogde doelstelling ?

4. Zo ja, wanneer mogen wij een aangepaste regeling verwachten ? En zal die regeling worden ingevoerd met terugwerkende kracht ?