(N.): Vraag gesteld in het Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in het Frans
De tekst van deze vraag is dezelfde als die van vraag nr. 3-5771 aan de minister van Werk, die hiervoor werd gepubliceerd.
Antwoord : Alvorens te antwoorden op de vragen gesteld door het geachte lid, verwijs ik voor de algemene filosofie achter het systeem van moederschapshulp naar mijn antwoord op de schriftelijke vraag nr. 3-5768 van het geachte lid, die hiervoor werd gepubliceerd.
In antwoord op de gestelde vragen heb ik de eer het geachte lid het volgende mee te delen.
1. Ik begrijp de bekommernis van het geachte lid. De invoering van de moederschapshulp is, zoals reeds aangehaald in mijn antwoord op uw schriftelijke vraag nr. 3-5768, een volledig nieuwe uitkering die specifiek bedoeld is om de situatie te verbeteren van moeders die, na de bevalling en na een periode van minimale bevallingsrust, hun zelfstandige activiteit hervatten en die tegelijk hun huishouden moeten beheren en voor hun kind moeten zorgen.
Deze bevallingsrust, ook wel moederschapsrust genoemd, vormt een ononderbroken tijdvak van zes weken (zeven weken wanneer de geboorte van een meerling wordt voorzien) tijdens dewelke de vrouwelijke zelfstandige noch haar normale, noch enige andere beroepsactiviteit mag uitoefenen (zie artikel 93, eerste lid, van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een uitkeringsverzekering en een moederschapsverzekering ten voordele van de zelfstandigen en van de meewerkende echtgenoten).
De periode van voorbevallingsrust vangt ten vroegste aan vanaf de derde week en ten laatste vanaf de zevende dag voor de vermoedelijke bevallingsdatum (zie artikel 93, tweede lid, van voornoemd besluit van 20 juli 1971).
De periode van nabevallingsrust vangt aan vanaf de dag van de bevalling en strekt zich uit over een tijdvak dat overeenstemt met het saldo van de periode van zes (of zeven) weken, waarvan het tijdvak van de voorbevallingsrust in mindering wordt gebracht (zie artikel 93, derde lid, van voornoemd besluit van 20 juli 1971).
Daarom is, in de huidige stand van de reglementering, voorzien dat de dienstencheques worden toegekend na de bevalling, en meer bepaald na de periode van bevallingsrust.
Het is ongebruikelijk om twee uitkeringen op hetzelfde tijdstip te combineren. Daarom voorziet het koninklijk besluit van 17 januari 2006 tot invoering van een stelsel van uitkeringen voor moederschap ten gunste van vrouwelijke zelfstandigen en tot wijziging van het koninklijk besluit van 12 december 2001 betreffende de dienstencheques in artikel 3, § 5, dat de moederschapshulp ten vroegste kan ingaan de eerste dag van de zesde week volgend op de geboorte. Hierdoor sluit de uitkering moederschapshulp aan op de uitkering moederschapsrust, en dit rekening houdend met de maximale periode van vijf weken nabevallingsrust.
Ten slotte wil ik het geachte lid wijzen op het feit dat de betrokken vrouwelijke zelfstandige zelf een grote rol speelt bij het aanvangen van het tijdstip van de moederschapshulp, aangezien zij zelf aan haar sociaal verzekeringsfonds een aantal documenten dient te bezorgen en zich in orde dient te stellen met haar sociale bijdragen (zie infra).
2. Het aantal toegestane dienstencheques werd in functie van de beschikbare budgetten en in overleg met de minister van Begroting vastgelegd. Dit aantal is wel te verstaan vatbaar om het voorwerp uit te maken van een herziening op beslissing van de federale regering.
3. Artikel 4, § 5, van het voornoemd besluit van 17 januari 2006 bepaalt inderdaad de datum waarop het sociaal verzekeringsfonds ten vroegste kan en mag overgaan tot de betaling van de aankoopprijs van de 70 dienstencheques. De reden hiervoor is terug te vinden in mijn antwoord op uw eerste vraag.
Er is nergens een datum bepaald waarop het sociaal verzekeringsfonds « ten laatste » tot deze betaling kan en mag overgaan, aangezien het voornoemd sociaal verzekeringsfonds enerzijds afhankelijk is van de informatie die hem wordt verschaft door de vrouwelijke zelfstandige en anderzijds afhankelijk is van de handelingen die zij stelt.
Ik verduidelijk : pas indien alle voorwaarden van artikel 3 van het voornoemd besluit van 17 januari 2006 vervuld zijn, kan en mag het sociaal verzekeringsfonds overgaan tot de mogelijke betaling de aankoopprijs van de 70 dienstencheques (mits inachtname van de bepalingen van het voornoemd artikel 4, § 5).
Maar het is de zelfstandige zelf die zich in orde moet stellen met de sociale bijdragen van de twee kwartalen voorafgaand aan de bevalling en met de sociale bijdragen van het kwartaal van de bevalling zelf en die een aanvraag tot moederschapshulp moet indienen.
Ik vestig de aandacht van het geachte lid op het feit dat de term « in orde zijn met de sociale bijdragen » niet noodzakelijk betekent deze sociale bijdragen effectief betaald hebben. Het is van geen belang of deze sociale bijdragen :
— betaald werden of;
— vrijgesteld werden door een beslissing van de Commissie voor Vrijstelling van Bijdragen (artikel 22 van het koninklijk besluit van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, hierna genoemd koninklijk besluit nr. 38) of;
— vrijgesteld zijn voor een periode van inactiviteit wegens ziekte of invaliditeit die gelijkgesteld is aan een periode van activiteit in de pensioenregeling voor zelfstandigen (artikel 15 van koninklijk besluit nr. 38 en artikel 50 van het koninklijk besluit van 19 december 1967 houdende algemeen reglement in uitvoering van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967, houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen).
De betalingstermijnen voor de sociale bijdragen zijn opgelegd door en krachtens het artikel 15 van het koninklijk besluit nr. 38. Concreet houdt dit in dat de zelfstandige in principe uiterlijk de laatste dag van het kwartaal waarop de bijdragen betrekking hebben de gewone bijdragen dient te hebben betaald.
Wat de termijn van artikel 4, § 5, van het voornoemd besluit van 17 januari 2006 betreft, is er inderdaad geen einddatum voorzien. Het is namelijk niet mogelijk om te voorzien wanneer een vrouwelijke zelfstandige alle voorwaarden van artikel 3 van dit koninklijk besluit effectief vervult. Het is mijn bekommernis zo veel mogelijk vrouwelijke zelfstandigen van deze uitkering te laten genieten. Ik wou dan ook het risico niet lopen om, door een welbepaalde einddatum voor deze betaling te voorzien, een bepaalde vrouwelijke zelfstandige van de moederschapshulp uit te sluiten.