Vragen en Antwoorden

BELGISCHE SENAAT


Bulletin 3-75

ZITTING 2005-2006

Vragen van de Senatoren en antwoorden van de Ministers (Art. 70 van het reglement van de Senaat)

(N.): Vraag gesteld in het Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in het Frans


Minister van Middenstand en Landbouw (Middenstand)

Vraag nr. 3-5768 van de heer Brotcorne d.d. 3 augustus 2006 (Fr.) :
Vrouwelijke zelfstandigen. — Moederschapshulp. — Dienstencheques. — Toekenningsvoorwaarden.

De tekst van deze vraag is dezelfde als die van vraag nr. 3-5769 aan de minister van Werk, die hiervoor werd gepubliceerd.

Antwoord : Alvorens te antwoorden op de vragen gesteld door het geachte lid, graag het volgende.

1. Een totaal nieuwe uitkering voor de vrouwelijke zelfstandigen

De uitkering « moederschapshulp » is ingevoerd ten voordele van de vrouwelijke zelfstandigen, helpsters en meewerkende echtgenoten die bevallen zijn van een kind en die, zoals het geachte lid in de aanhef van uw vraag zelf aangeeft, na een periode van minimale bevallingsrust, hun beroepsactiviteiten als zelfstandige hervatten.

Deze nieuwe uitkering voor moederschapshulp, die duidelijk onderscheiden dient te worden van de moederschapsverzekering, vloeit voort uit een akkoord binnen de Federale regering die het mogelijk moet maken het gezins- en het beroepsleven van de actieve bevolking (werknemers én zelfstandigen) beter op elkaar af te stemmen.

Zo zijn er bij de werknemers sinds 1 juli 2004 maatregelen genomen betreffende het moeder- en vaderschapsverlof (verlenging van de moederschapsrust bij meerlinggeboorten en wanneer de pasgeborene langer dan 7 dagen in het ziekenhuis wordt opgenomen).

Bij de zelfstandigen werd — bewust — niet voor de verlenging van de bestaande moederschapsrust (die momenteel zes weken bedraagt) gekozen. De praktijk wijst immers uit dat een groot aantal van de vrouwelijke zelfstandigen niet de volledige periode van moederschapsrust opneemt. Dit blijkt onder andere uit het recente onderzoek van Marjan Van Aerschot, onderzoekster bij het Steunpunt Gelijkekansenbeleid. Een verlenging van deze 7 weken moederschapsrust zou dus bitter weinig zin hebben en zou vooral het doel van het akkoord binnen de federale regering voor de zelfstandigen voorbijschieten.

Daarom koos de federale regering voor een totaal andere aanpak én voor een totaal nieuwe maatregel. Om de vrouwelijke zelfstandige toe te laten haar zelfstandige beroepsactiviteiten na de bevalling (en de minimale periode van bevallingsrust) vlotter en makkelijker te hervatten, werd er beslist gratis 70 dienstencheques toe te kennen aan de vrouwelijke zelfstandige, onder welbepaalde voorwaarden. Met deze dienstencheques kan de vrouwelijke zelfstandige een beroep doen op een persoon om huishoudelijke taken te verrichten, zoals het schoonmaken van de woning, boodschappen doen, ramen lappen, wassen en strijken, enz.

De moederschapshulp berust op het bestaand systeem van dienstencheques dat in 2001 werd ingevoerd door de federale overheid (FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg). Dit systeem past in het kader van de maatregelen tot bevordering van de buurtdiensten en -banen. Het is de bedoeling om banen te creëren die prioritair worden ingevuld door laaggeschoolde werknemers en om zwartwerk te bestrijden. Elk sociaal statuut, of het nu gaat om — zoals door u aangehaald in de inleiding op uw vragen — het statuut « student », « werknemer » of « werkloze » — beschikt over zijn eigendheden. Dit is — uiteraard en logisch — niet anders indien men spreekt over het sociaal statuut der zelfstandigen.

Sinds 1 januari 2006 bestaat er een « nieuwe » uitkering binnen het sociaal statuut der zelfstandigen, met name de moederschapshulp. Deze nieuwe uitkering kent echter geen tegenpool in de sociale zekerheid der werknemers. Binnen de sociale zekerheid der werknemer bestaat deze uitkering simpelweg niet. Dit is niet het geval voor de andere uitkeringen : gezinsbijslagen bestaan zowel aan werknemers als aan zelfstandigenzijde, hetzelfde geldt voor ziekte en invaliditeit en de terugbetaling van de geneeskundige verzorging.

2. De band met de bijdragen

Wat de uitkeringen voor zelfstandigen betreft, bestaat er een band tussen de bijdragebetaling enerzijds en de uitkeringen anderzijds. Binnen het sociaal statuut der zelfstandigen is het zo dat uitkeringen slechts kunnen worden toegekend, indien de betrokken zelfstandige in orde is met de sociale bijdragen van bepaalde referteperiodes.

In het geval van de moederschapshulp, is deze periode beperkt tot de 2 kwartalen voorafgaand aan het kwartaal van de bevalling en tot dit laatste kwaraal.

Het is inderdaad zo dat, wat de moederschapshulp betreft, het algemeen geldend principe van het sociaal statuut der zelfstandigen behouden werd, met name de band met de sociale bijdragen.

Ik vestig de aandacht van het geachte lid op het feit dat de term « in orde zijn met de sociale bijdragen » niet noodzakelijk betekent deze sociale bijdragen effectief betaald hebben. Het is van geen belang of deze sociale bijdragen :

— betaald werden of;

— vrijgesteld werden door een beslissing van de Commissie voor Vrijstelling van Bijdragen (artikel 22 van het koninklijk besluit van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, hierna genoemd koninklijk besluit nr. 38) of;

— vrijgesteld zijn voor een periode van inactiviteit wegens ziekte of invaliditeit die gelijkgesteld is aan een periode van activiteit in de pensioenregeling voor zelfstandigen (artikel 15 van koninklijk besluit nr. 38 en artikel 50 van het koninklijk besluit van 19 december 1967 houdende algemeen reglement in uitvoering van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967, houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen).

In antwoord op zijn vragen, heb ik de eer het geachte lid het volgende mee te delen.

1. Binnen het raam van het voornoemde akkoord heeft de federale regering er voor gekozen om de volgende groepen van vrouwelijke zelfstandigen (zie artikel 1, § 2, tweede lid, van het voornoemd besluit van 17 januari 2006) de moederschapshulp toe te kennen :

— elke vrouwelijke zelfstandige (of helpster) die sociale bijdragen verschuldigd is in hoofdberoep krachtens artikel 12, § 1, eerste lid, van koninklijk besluit nr. 38;

— of elke vrouwelijke zelfstandige (of helpster) die sociale bijdragen verschuldigd is in bijberoep krachtens artikel 12, § 2, van het koninklijk besluit nr. 38, maar die minstens bijdragen betaalt op een inkomen dat hoger is dan het minimuminkomen vermeld in artikel 12, § 1, tweede lid;

— of elke meewerkende echtgenote die onderworpen is aan het maxistatuut en die sociale bijdragen verschuldigd is zoals bepaald in artikel 12, § 1ter, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 38.

Zijn bijvoorbeeld uitgesloten van de moederschapshulp :

— de vrouwelijke zelfstandigen die genieten van artikel 37 van het voornoemd koninklijk besluit van 19 december 1967 en die verminderde bijdragen verschuldigd zijn;

— de vrouwelijke zelfstandigen die verminderde bijdragen verschuldigd zijn in bijberoep krachtens artikel 12, § 2, van het koninklijk besluit nr. 38;

— de vrouwelijke zelfstandigen die na hun bevalling niet langer onderworpen zijn aan het sociaal statuut van de zelfstandigen ofwel omdat zij hun zelfstandige activiteit niet terug hebben aangevat, ofwel omdat zij een andere activiteit dan een zelfstandige activiteit uitoefenen, ofwel ingevolge het overlijden van de vrouwelijke zelfstandige.

De toekenningsvoorwaarden voor moederschapshulp zijn hoegenaamd niet strenger dan deze opgelegd in het kader van andere uitkeringen, zoals bijvoorbeeld voor het verwerven van de hoedanigheid van rechthebbende in het kader van de gezinsbijslagenregeling. Het gaat er telkens om dat de betrokken zelfstandige in orde is met de sociale bijdragen in hoofdberoep of bijberoep of als meewerkende echtgenote in maxi-statuut, op voorwaarde dat zij deze bijdragen verschuldigd is op een inkomen dat ten minste gelijk is aan het minimumbedrag waarop bijdragen verschuldigd zijn door een zelfstandige in hoofdberoep. Daarom zie ik, in de huidige stand van zaken, geen reden om de voorwaarden inzake sociale bijdragen te versoepelen.

Zoals hiervoor reeds gesteld, betekent de term « in orde zijn met de sociale bijdragen » niet noodzakelijk dat de betrokkene deze bijdragen effectief betaald moet hebben. Het is van geen belang of deze bijdragen betaald werden, dan wel of er een beslissing van de Commissie voor Vrijstelling van Bijdragen bestaat die de betrokkene vrijstelt van de betaling ervan of nog of betrokkene zich in een periode van inactiviteit bevindt wegens ziekte of invaliditeit die gelijkgesteld is aan een periode van activiteit in de pensioenregeling voor zelfstandigen.

2. De voorwaarden van onderwerping zijn voorzien in artikel 3, lid 1, 1º en 3º, van het voornoemd koninklijk besluit van 17 januari 2006. Het is inderdaad zo dat de vrouwelijke zelfstandigen onderworpen moeten zijn aan het sociaal statuut der zelfstandigen gedurende de twee kwartalen die aan het kwartaal van de bevalling zijn voorafgegaan, gedurende het kwartaal waarin de bevalling gebeurt en gedurende de periode die voorafgaat aan het tijdstip waarop de moederschapshulp wordt toegekend. Dit heeft tot gevolg dat indien betrokkene gedurende deze refertekwartalen een ander sociaal statuut genoot (werknemer, student, werkloze), zij inderdaad geen rechten kan openen op de moederschapshulp, aangezien zij onmogelijk kan voldoen aan de voorwaarde van artikel 3, lid 1, 1º, van het voornoemd besluit van 17 januari 2006. Dit is echter niet ongewoon binnen de sociale zekerheid. Een vrouw die tijdens haar zwangerschap (maar voor haar bevalling) overstapt van de sociale zekerheid der werknemers naar het sociaal statuut der zelfstandigen, kan immers evenmin aanspraak maken op de 17 weken zwangerschapsverlof die voorzien zijn in de werknemersregeling, omdat zij niet langer de voorwaarden vervult om van deze uitkering gedurende 17 weken te genieten.

De uitkering moederschapshulp is specifiek bedoeld om de situatie te verbeteren van moeders die, na de bevalling en na een periode van minimale bevallingsrust, hun zelfstandige activiteit hervatten en die tegelijk hun huishouden moeten beheren en voor hun kind moeten zorgen.

3. Aangezien het hier gaat om een zeer specifieke maatregel, enkel en alleen bedoeld voor de vrouwelijke zelfstandige die na de bevalling en de periode van minimale bevallingsrust haar zelfstandige activiteit verder zet, is de voorwaarde bij uitstek dat ze tot aan het tijdstip van toekenning van moederschapshulp onderworpen moet blijven aan het sociaal statuut der zelfstandigen.

In functie van het antwoord gegeven op de tweede vraag, is het dan ook niet aangewezen om de effectieve toekenning van de moederschapshulp te versoepelen.