3-193 | 3-193 |
Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - Bij eerdere gedachtewisselingen in de Senaat werd de problematiek van de therapeutische hardnekkigheid besproken. Vandaag lezen we in de pers het opmerkelijke verhaal van een jonge moeder die vorig jaar beviel van een kind dat na enkele dagen een zwaar en onherstelbaar hersenletsel bleek te hebben. Men heeft toen niet geoordeeld dat men respect moest hebben voor het stervensproces van de baby door hem palliatieve zorgen toe te dienen.
Dit en andere incidenten bij kinderen en volwassenen geven aan dat de problematiek van de therapeutische hardnekkigheid nog altijd persisteert.
Het rapport over de palliatieve zorg van mei 2005 benadrukt dat naast de onderfinanciering van de palliatieve zorgen van ongeveer 20 miljoen euro, therapeutische hardnekkigheid nog altijd bestaat. Het rapport raamt de meerkosten die hieruit voortvloeien voor de medische sector op 100 miljoen.
Ook blijkt een gebrekkige vertrouwdheid met de patiëntenrechtenwet en met de palliatieve zorgen, ook voor baby's en andere minderjarigen. Ouders zouden kunnen vragen behandelingen stop te zetten om palliatieve zorgen toe te dienen. De wens van de ouders wordt niet altijd gerespecteerd en er blijkt weinig overleg te zijn met de geneesheren-specialisten.
Zal de minister maatregelen nemen om de therapeutische hardnekkigheid terug te dringen en het overleg te bevorderen?
De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - Het probleem van de therapeutische hardnekkigheid is moeilijk te beheren eens we overstappen van de theorie naar de praktijk.
Ik ben er ook niet zeker van of deze kwestie moet worden verbonden met die van de palliatieve zorgen of zelfs van euthanasie. Zowel de wet als de medische deontologie bevestigen uitdrukkelijk dat therapeutische hardnekkigheid verboden is. Het wordt echter moeilijk als men het onderscheid moet maken tussen het voortzetten van de therapie en therapeutische hardnekkigheid, die impliceert dat er geen hoop meer is. Dat verschil wordt beoordeeld door de beroepsbeoefenaars op het terrein en hangt niet af van wetgevende bepalingen.
Ik ga niet in op het voorbeeld dat mevrouw De Schamphelaere aanhaalt. In dergelijke delicate situaties is de berichtgeving zelden bij machte de complexiteit van de medische situatie waarheidsgetrouw weer te geven. De voorbije jaren werden maatregelen getroffen ten gunste van de palliatieve zorgen. De gedeeltelijke depenalisering van de euthanasie heeft gezorgd voor een grotere openheid in de discussie over de problemen rond het levenseinde.
Het Raadgevend Comité voor Bio-ethiek zal weldra een advies uitbrengen met betrekking tot de therapeutische hardnekkigheid. Op basis van dat advies zullen we kunnen nagaan of nieuwe initiatieven moeten worden genomen.
Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - De vraag is niet of de wetgever medische richtlijnen moet opstellen en moet bepalen wanneer behandelingen moeten worden voort- of stopgezet. De toepassing van de wet op de patiëntenrechten betekent ook dat open wordt gecommuniceerd over welke behandelingen nog mogelijk zijn en welke niet. Elke patiënt moet worden geïnformeerd; in het geval van pasgeborenen moeten de ouders worden geïnformeerd over de toestand, over de mogelijke risico's en over het feit dat het stervensproces is ingezet en kan worden begeleid. Hoe kunnen hier de patiëntenrechten beter worden gegarandeerd?
De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - Wij wachten op het advies waarover ik sprak in mijn antwoord, alvorens een definitief standpunt in te nemen.