3-191

3-191

Belgische Senaat

Handelingen

DONDERDAG 30 NOVEMBER 2006 - NAMIDDAGVERGADERING

(Vervolg)

Vraag om uitleg van mevrouw Mia De Schamphelaere aan de vice-eersteminister en minister van Financiën over «de toepassing van het nieuwe verdrag met Nederland inzake de dubbele belasting» (nr. 3-1939)

De voorzitter. - De heer Vincent Van Quickenborne, staatssecretaris voor Administratieve Vereenvoudiging, toegevoegd aan de eerste minister, antwoordt.

Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - De Nederlandse wielrenner Suykerbuyk heeft, net als anderen die hun beroep in twee landen uitoefenen, moeilijkheden gekregen als gevolg van de toepassing van het nieuwe verdrag van 5 juni 2001 ter vermijding van dubbele belasting dat op 31 december 2003 in werking is getreden. In dat verdrag werd artikel 17 uitgebreid en opgedeeld in drie alinea's.

De draagwijdte van deze bepalingen is niet altijd duidelijk. Er zijn verschillende interpretaties mogelijk die moeilijkheden veroorzaken naar gelang het gaat om een Nederlandse of een Belgische werkgever. Wat de Nederlandse werkgever, bijvoorbeeld Rabobank, betaalt aan Belgische wielrenners die in Nederland of in België wonen, is in Nederland belastbaar ten belope van het gedeelte van de bezoldigingen dat aan in Nederland verrichte werkzaamheden kan worden toegeschreven. Als die wielrenner bijvoorbeeld 220 dagen actief was in Nederland, 85 dagen in België en 60 dagen in andere landen, konden dus maar 220 van de 365 dagen van het loon in Nederland worden belast.

Met de huidige redactie van artikel 17 wordt nu vastgesteld dat de Nederlandse fiscus het volledige loon dat door een Nederlandse werkgever wordt betaald aan wielrenners die waar ook ter wereld hun beroep uitoefenen (wedstrijden, trainingskampen), beschouwt als belastbaar in Nederland.

Is deze interpretatie correct? Wat zijn de verschillen tussen artikel 17 van het huidige verdrag en het verdrag van 1970?

De heer Vincent Van Quickenborne, staatssecretaris voor Administratieve Vereenvoudiging, toegevoegd aan de eerste minister. - De inhoud van artikel 17 van het Belgisch-Nederlands dubbelbelastingverdrag van 5 juni 2001 verschilt in feite niet van die van artikel 17 van het Belgisch-Nederlands dubbelbelastingverdrag van 19 oktober 1970. In het nieuwe verdrag met Nederland werden alleen twee paragrafen toegevoegd.

De tweede paragraaf heeft tot doel een aantal misbruiken te voorkomen. Deze paragraaf zorgt er immers voor dat de inkomsten van een sportbeoefenaar of artiest die betaald worden aan een vennootschap, eveneens belast worden in de Staat waar de activiteit wordt uitgeoefend.

Door het toevoegen van de derde paragraaf worden de inkomsten uit artistieke of sportieve prestaties in de Staat waar de activiteit wordt uitgeoefend, vrijgesteld indien blijkt dat deze voor een wezenlijk deel worden gefinancierd uit openbare middelen die worden verschaft door de woonstaat. In dit geval is de woonstaat heffingsbevoegd over deze inkomsten.

Concreet betekent dit dus dat de bezoldigingen van wielrenners, zowel in het oude als het nieuwe dubbelbelastingverdrag met Nederland, belastbaar zijn in de Staat waar de persoonlijke werkzaamheden verricht worden. De woonstaat van de betrokken wielrenner zal de nodige vrijstellingen verlenen, op voorwaarde dat hij kan aantonen dat deze prestaties effectief in het buitenland verricht zijn.

In het geval er toch een dubbele belasting zou ontstaan (bijvoorbeeld indien zowel Nederland als België de bezoldigingen zouden belasten), kan de betrokkene altijd op basis van artikel 28 van het Belgisch-Nederlands dubbelbelastingverdrag een verzoek tot onderling overleg indienen bij de bevoegde Directie van de Centrale Diensten van de Administratie van de Ondernemings- en Inkomensfiscaliteit.