3-187

3-187

Belgische Senaat

Handelingen

DONDERDAG 9 NOVEMBER 2006 - NAMIDDAGVERGADERING

(Vervolg)

Voorstel van Verordening van de Raad houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 2201/2003 wat de bevoegdheid betreft en tot invoeging van regels inzake toepasselijk recht in huwelijkszaken. (Test ter controle van de subsidiariteitsprocedure) (Stuk 3-1892)

Bespreking

De voorzitter. - Het woord is aan mevrouw Talhaoui voor een mondeling verslag.

Mevrouw Fauzaya Talhaoui (SP.A-SPIRIT), rapporteur. - Ik breng verslag uit over een test inzake de subsidiariteitsprocedure die we gisteren in de Commissie voor de Justitie hebben uitgevoerd. De vierentwintigste COSAC, de conferentie van de commissies voor Europese Aangelegenheden in de nationale parlementen van de Europese Unie, heeft in oktober 2005 in Londen aan de nationale parlementen opgedragen aan de hand van tests de subsidiariteits- en de proportionaliteitscontrole door te voeren en te reageren op wetgevingsvoorstellen van de Europese Commissie. Daarbij werd verwezen naar de relevante bepaling in het Verdrag van Amsterdam en het Protocol betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie.

Tijdens een vergadering van de voorzitters van de COSAC in februari 2006 werd beslist om twee tests uit te voeren: één over de voltooiing van de interne markt voor postdiensten - die test zullen we binnenkort in de bevoegde Senaatscommissie uitvoeren - en één over het toepasselijk recht en de rechtsbevoegdheid inzake echtscheiding en huwelijkszaken, die we gisteren in de commissie voor de Justitie van de Senaat hebben uitgevoerd.

De conclusies die de Senaat vandaag goedkeurt, zullen aan de Europese Commissie worden overgezonden. Ze worden tevens naar de COSAC overgezonden, die tijdens de vergadering van 20 en 21 november in Helsinki uitgebreid op die conclusies zal ingaan. Hoewel de Europese Commissie niet gebonden is door deze conclusies, aangezien de relevante bepalingen wegens niet-ratificatie van de Europese Grondwet niet van kracht zijn, heeft ze wel aangekondigd dat ze rekening zal houden met de opmerkingen die de nationale parlementen formuleren.

Vandaag breng ik verslag van het advies dat gisteren in de commissie voor de Justitie werd geformuleerd. In huwelijksmateries en echtscheidingszaken is het niet zo gemakkelijk om vanuit het gemeenschappelijk recht regels te formuleren die in alle lidstaten van de Unie kunnen gelden.

De commissie heeft een aantal bezwaren geuit inzake de subsidiariteit.

De regeling van privébetrekkingen tussen personen, in het bijzonder het huwelijk en de echtscheiding, is steeds een gevoelige nationale materie. Deze aangelegenheden vertonen per definitie een emotionele dimensie en hebben in iedere lidstaat eigen kenmerken waarmee rekening moet worden gehouden. Zo is het nationaal familierecht van België bijvoorbeeld niet helemaal hetzelfde als dat van Denemarken of Zweden.

In de verordening wordt niet gekozen voor een wetboek van internationaal privaatrecht, maar voor een Europees materieel recht, hetgeen bijzonder is. Het lijkt erop dat men niet alleen naar het recht van een andere lidstaat van de Europese Unie zou kunnen verwijzen, maar zelfs naar het recht van een derde land. Artikel 20quater van de ontwerpverordening geeft bovendien niet goed weer wat de bedoeling van de Europese Commissie is in verband met die verwijzingsregels. Wil de Commissie op termijn komen tot een Europees wetboek van internationaal privaatrecht voor alle lidstaten van de Unie?

Rekening houdend met het Belgische internationaal privaatrecht, dat nog niet zolang geleden in de Senaat werd goedgekeurd, kan worden aangenomen dat de voorliggende verordening in België aanleiding kan geven tot een verhoogd aantal betwistingen. De criteria aangereikt door het Belgische internationaal privaatrecht, voornamelijk gebaseerd op de verblijfplaats en niet op de nationaliteit, lijken ons te volstaan.

De commissie formuleerde ook opmerkingen in verband met de proportionaliteit.

Het toepasselijke recht inzake huwelijkszaken dient verder niet te worden geregeld bij verordening. Voor ons is een aanbeveling of richtlijn meer aangewezen.

In verband met de inhoud merkt de Commissie op dat de tekst van de verordening tot discriminatie leidt tussen echtgenoten van verschillende nationaliteit, aan wie een ruime soepelheid wordt toegestaan in verband met de keuze van het toepasselijke recht, en de in België verblijvende Belgische echtgenoten, die het nationaal materieel recht moeten naleven.

Tevens werd opgemerkt dat het niet duidelijk is tot waar de autonomie van partijen bij de keuze van het toepasselijke recht precies reikt: betreft dit enkel de echtscheiding of ook de gevolgen hiervan, zoals de vereffening en verdeling of het hoederecht?

Volgens de commissie voor de Justitie is het dus niet eenvoudig en misschien ook niet gewenst om naar een Europees gemeenschappelijk recht inzake huwelijkszaken te streven.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Het ontwerp van Europese Grondwet, dat spijtig genoeg niet werd aanvaard, had tot doel om de democratische kloof tussen de burgers en de Europese instellingen te dichten. Het wilde de nationale parlementen veel dichter bij de Europese besluitvorming betrekken. In mijn ogen een zeer juiste gedachte. De nationale parlementen zouden een knipperlicht kunnen doen branden om de Europese Commissie, de Europese Raad of het Europees Parlement erop te wijzen dat bepaalde beslissingen opnieuw in overweging moeten worden genomen. Nu de Europese Grondwet niet is goedgekeurd, ontbreekt het ons aan een formele basis om de toepassing van een actuele versie van die procedure af te dwingen.

Dat is nog geen reden om die procedure ook feitelijk te laten vallen, want het begrip subsidiariteit, waarover zoveel te doen is, heeft tot op vandaag een veel te beperkte juridische grondslag. Als subsidiariteit wordt geïnterpreteerd - zoals het in mijn ogen zou moeten - als een bevoegdheidsverdelend criterium, dan is het Europese niveau niet bevoegd zodra subsidiariteit geldt.

Die oefening hebben we gisteren en vandaag in de commissie met een voorstel van verordening gemaakt. Het verheugt me dat we binnen de ons toegestane termijn een advies hebben kunnen uitbrengen.

Er is geen reden om die oefening niet te herhalen. Er is immers voor de Senaat een belangrijke rol weggelegd om bepaalde Europese normen te bestuderen. Vijftig procent van onze wetgeving komt ver van ons tot stand, op het Europese niveau, waar zeer intens wordt gelobbyd. We moeten de besluitvorming dichter bij het volk leggen. De nationale parlementen zijn nog altijd meer betrokken als moet worden getoetst of de wetgeving coherent en conform de nationale wetgeving is.

De heer Luc Willems (VLD). - In vroegere debatten hebben wij de wijze waarop de Europese regelgeving over ons heen rolt, al aangeklaagd en erop gewezen dat de nationale parlementen worden gedwongen om notaris te spelen voor supranationale beslissingen. Zo werden ons een aantal kaderbesluiten in de strafrechtelijke sfeer opgelegd en de enige taak van het Parlement bestond erin ze zonder enige speelruimte om te zetten in de nationale wetgeving.

Het is dus goed dat nu een subsidiariteitsmechanisme wordt uitgetest en dat de nationale parlementen een advies moeten uitbrengen over de totstandkoming van de Europese regelgeving. De termijn waarbinnen wij een advies kunnen uitbrengen, is wel veel te kort om een gedetailleerd standpunt te kunnen uitwerken. Gelukkig is de commissie voor de Justitie erin geslaagd om het voorstel op korte tijd te bespreken.

De vraag rijst echter of in huwelijkse zaken een optreden van de gemeenschap noodzakelijk en doeltreffender is dan maatregelen die elk van de lidstaten afzonderlijk treffen.

We worden hier geconfronteerd met een materie waarin het Belgische Parlement een aantal belangrijke stappen heeft gedaan. Een al te strenge Europese verordening zal nieuwe problemen doen rijzen die we met het nieuw Belgisch internationaal privaatrecht hebben willen oplossen.

Als bijvoorbeeld in twee verschillende lidstaten eenzelfde echtscheidingszaak aanhangig wordt gemaakt, zal de regel gelden dat de rechter bij wie de zaak eerst aanhangig wordt gemaakt, bevoegd is. Die regel zal misschien zekerheid bieden, maar zou ook kunnen leiden tot een rush to court waarbij nieuwe betwistingen rijzen die in het Belgische recht opgelost zijn.

Het feit dat de nieuwe Europese regelgeving is opgenomen in een verordening, die een directe werking in het Belgische recht heeft, zal tijdrovende betwistingen doen rijzen over het toepasselijke recht, terwijl in echtscheidingszaken een snelle oplossing aangewezen is.

De in het ontwerp van verordening gekozen opties hangen nauw samen met de nationaliteit van de rechtzoekenden. Ons internationaal privaatrecht is gebaseerd op de verblijfplaats. Dat is veel progressiever en moderner. Nu komt in de Europese verordening het nationaliteitsprincipe via een achterpoortje weer naar binnen.

Is het wel nuttig dat op Europees niveau een dergelijke regeling wordt gemaakt? De mogelijke belemmering van de interne markt en het vrije verkeer van personen is volgens ons geen voldoende argument om deze regeling te rechtvaardigen. Het toepasselijke echtscheidingsrecht lijkt geen criterium voor echtparen te zijn om af te zien van de verhuis van of naar een of andere lidstaat.

De verordening kan nuttig zijn voor een aantal landen, maar zal in ons land meer problemen creëren dan oplossen. De verordening is niet nodig voor ons land en is niet vereist voor het vrije verkeer van personen en de goede werking van de interne markt. Als er toch een keuze nodig is, is het beter niet te kiezen voor een verordening, maar wel voor een richtlijn die met enige speelruimte in nationaal recht kan worden omgezet.

Daarom is het goed dat ons parlement erin geslaagd is om binnen de vooropgestelde termijn een advies uit te brengen. Ik hoop dat daarmee bij de verdere Europese besluitvorming rekening zal worden gehouden.

M. Philippe Mahoux (PS). - Le Comité d'avis chargé des questions européennes et la commission de la Justice ont réussi à émettre un avis dans le court délai imparti.

Il s'agit d'un test et, donc, d'un exercice. Cet exercice n'est pas le premier à être décidé par la Conférence des organes spécialisés dans les affaires communautaires et européennes des parlements de l'Union européenne (COSAC).

Le thème n'a pas été choisi en fonction de son contenu mais simplement parce qu'il pouvait poser des problèmes de subsidiarité. Un test a déjà été fait. Il n'a posé aucun problème, ce qui signifie que le processus n'a pas été mené à terme. La réaction de la Commission par rapport aux positions diverses des parlements nationaux n'a donc pas pu être constatée. Il n'a pas été davantage possible d'apprécier si les parlements nationaux avaient des divergences quant à la subsidiarité. Quoi qu'il en soit, j'attire l'attention sur le fait que si le rapport parle à la fois de subsidiarité et de proportionnalité, le test actuel se limite à la subsidiarité.

J'en viens au fond du problème. Nous avons voté un texte sur le droit international privé qui prenait des options relativement claires. La discussion a porté sur le point de savoir nous devions nous référer à une législation européenne commune à l'ensemble des États membres pour aller vers une uniformisation des législations nationales ou si nous devions prendre l'initiative de régler les problèmes posés à nos compatriotes et à ceux qui avaient contracté soit mariage, soit liaison avec des compatriotes, à leur plus grand bénéfice et dans la plus grande transparence. Nous nous sommes évidemment orientés vers une option belge. Nous avons déterminé sur le plan belge quels étaient les tribunaux compétents et quel était le droit applicable aux citoyens qui ont un lien avec la Belgique. Bien sûr, le problème ne se poserait plus s'il y avait des règles communes aux vingt-cinq États membres de l'Union européenne. Nous sommes loin du compte, les objections sont légion. La Belgique a choisi des options différentes de celles retenues par la Pologne, par exemple. Il va de soi que nous défendons la législation belge et le fait que nos concitoyens puissent s'y référer. Les options que nous avons prises en droit international privé déterminent en toute clarté les droits de nos concitoyens qui ont contracté des alliances mixtes sur le plan géographique ou sur le plan des genres.

Il nous semble donc que par rapport à la pertinence d'une démarche à l'échelon communautaire, des objections peuvent être émises. C'est pourquoi nous considérons que la question du respect de la subsidiarité doit être posée et soumise telle quelle à la Commission européenne. Nous avons beaucoup discuté de la procédure à suivre pour ce renvoi à la Commission européenne. Certains avaient proposé de recourir à notre délégation permanente. Nous avons objecté que celle-ci est une émanation du pouvoir exécutif et qu'à partir du moment où le traité constitutionnel faisait référence au rôle des parlements nationaux, il n'y avait aucune raison de passer par un organe dépendant de l'exécutif. On a finalement trouvé une formule sui generis qui n'a pas de véritable réalité juridique : la décision que nous prendrons sera communiquée à un secrétariat des présidents d'assemblée qui, lui-même, la transmettra à la Commission européenne. Comment les autres parlements nationaux vont-ils réagir ? Réagiront-ils de la même manière dans leur État ? Quelle sera la réaction de la Commission européenne vis-à-vis de l'application du principe de subsidiarité par un État membre, du moins dans l'état actuel des choses, puisque nous ne connaissons pas encore la décision qui sera prise par nos collègues parlementaires des autres États membres. Autant de questions intéressantes.

Bref, cette matière soulève la question du respect du principe de subsidiarité. Telle est la décision qui doit être renvoyée à la Commission.

De heer Luc Van den Brande (CD&V). - Deze discussie gaat niet over meer of minder Europa. Wij menen absoluut dat de Europese Unie als politieke unie moet worden verdiept.

Europese aangelegenheden worden soms ervaren als buitenlandse aangelegenheden, maar de Europese aangelegenheden zijn, op vlak van de implementatie van Europese regelgeving in het eigen nationaal recht, binnenlandse aangelegenheden geworden.

Er is een tweede probleem: de trias politica speelt niet door in het Europese besluitvormingsproces. We hebben geen Europese regering en geen Europees parlement dat de volledige controle heeft. Ik zal niet pleiten voor het dubbelmandaat, zoals we dat ooit gekend hebben, maar de Europese besluitvorming van elk van de nationale ministers in de raden brengt mee dat er een manco aan parlementaire controle is.

De subsidiariteit als principe is eigenlijk een hulpgegeven om de democratie te versterken. Het probleem is dat het principe van de subsidiariteit tot op heden nog geen afdwingbare wettelijke vertaling heeft gekregen. Eerder dan te denken in termen van Kompetenzabgrenzung, moeten we nadenken over de subsidiariteit als bevoegdheidsverdelend criterium.

Ik weet dat de regering en de meerderheidspartijen geen voorstander zijn om de subsidiariteitstest; zoals we die nu kennen, echt door te zetten zolang er geen grondwettelijk verdrag of Europese grondwet is. Ik deel deze mening niet. Ik zie geen enkele reden waarom we reeds in deze fase, zelfs zonder Europees grondwettelijk verdrag of Europese grondwet, het democratisch gehalte niet zouden versterken door precies de subsidiariteitstest op een aantal voorstellen uit te voeren. Dit voorstel van verordening dat in de commissie besproken werd, is daar een heel goed voorbeeld van.

Ik heb voorgesteld dat de Belgische Senaat zou worden betrokken in de subsidiariteitsscreening die nu gebeurt in een aantal materies die behoren tot de bevoegdheid van gemeenschappen en gewesten. Er is een subsidiariteitsscreeningtest rond onderwijs en lifelong learning. Dat is in Belgisch verband natuurlijk een exclusieve bevoegdheid van de gemeenschappen. Misschien ligt het voor het federale parlement wat moeilijk om die subsidiariteitsscreening uit te voeren, maar er zijn heel wat domeinen waar er gemengde of gedeelde bevoegdheden zijn. De vraag van het Comité van de Europese regio's aan de Duitse en de Oostenrijkse Bundesrat om mee te werken aan de subsidiariteitsscreening, ook voor aangelegenheden die niet exclusief tot het federale beleidsdomein behoren, verdient navolging in de Belgische Senaat.

Mijn besluit: het standpunt van de commissie dat zij het op grond van het subsidiariteitsbeginsel niet eens is met het voorstel, is juist. De voorzitter gaat dit standpunt meedelen aan de Europese Commissie, maar ik pleit ervoor dat ze het meteen ter informatie ook doorspeelt aan de andere nationale parlementen, zodat zij zich bewust worden van de problemen die met dit voorstel van verordening kunnen rijzen. Volgens het early warning mechanism is er immers maar een termijn van zes weken.

De voorzitter. - Mijnheer Van den Brande, ik dank u voor uw positief voorstel.

Mme la présidente. - Je tiens à souligner que notre institution aura sans doute besoin d'un noyau de compétences et d'un staff chargé de suivre tout ce qui touchera à la subsidiarité.

M. Philippe Mahoux (PS). - Cela me paraît très important, madame la présidente. Voilà deux tests en l'espace de quinze jours. Si le traité constitutionnel devait voir le jour, des problèmes se poseraient régulièrement.

Je rappellerai également à M. Van den Brande qu'il existe un système de communication entre les parlements nationaux : l'IPEX. Un fonctionnaire est spécialement chargé d'en assurer le suivi.

Mme la présidente. - Il faudra retenir ce volet car il prend une grande importance.

-De bespreking is gesloten.

-De stemming over de conclusie van de commissie heeft later plaats.