3-184

3-184

Sénat de Belgique

Annales

VENDREDI 20 OCTOBRE 2006 - SÉANCE DU MATIN

(Suite)

Discussion de la déclaration du gouvernement

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Deze week peilde de TV-zender Canvas naar onze culturele kennis. Daarbij werd onder meer het bekende schilderij Ceci n'est pas une pipe van Magritte getoond. Vandaag wil ik dat schilderij parafraseren en zeggen: dit is geen parlementair debat. Niet enkel omdat de premier het niet waard acht om naar de Senaat te komen - wat ik daarover al allemaal heb gezegd zal ik niet herhalen, maar het blijft geldig - en evenmin omdat verschillende meerderheidsfracties bij het begin van dit debat niet eens vertegenwoordigd zijn. Er zijn andere gemeenschappelijke kenmerken tussen het schilderij van Magritte en het parlementair debat dat we vandaag voeren. Het gaat niet enkel over de vorm, ook over de grond. Zowel het schilderij als het debat hebben iets surrealistisch. In de kunst is surrealisme een inspirerende beweging, in de politiek is het een gevaarlijk fenomeen. De huidige beleidsverklaring is surrealistisch, niet zozeer wegens de vorm, maar vooral wegens de inhoud en de aaneenrijging van illusies.

Het nadeel dat het debat hier enkele dagen later wordt gevoerd dan in de Kamer is tegelijkertijd een voordeel. De party op de regeringsbanken is voorbij. De roes en de glitter zijn weg. Alle ernstige analisten in de civiele maatschappij hekelen de ongeloofwaardigheid van de beleidsverklaring en de begroting. De premier of zijn vertegenwoordiger zullen vandaag zeker volharden in hun boosheid. Ook dat zijn we gewoon. Niet enkel de kritiek van de oppositie zal van tafel worden geveegd, ook die van het Arbitragehof, van het Rekenhof, van de Raad van State, van de OESO, van alle mogelijke binnen- en buitenlandse deskundigen, en zelfs van degenen die tot de eigen politieke familie van de eerste minister behoren. Al die kritiek zal naar surrealistische gewoonte in de wind worden geslagen. Dat belet ons niet om uit intellectuele en politieke eerlijkheid onze kritiek te formuleren, wat onze verantwoordelijkheid is vanuit de democratische oppositie.

De voorbije jaren zijn we gewend geraakt aan het feit dat paars de realiteit probeert te verbloemen. Vorige dinsdag hebben we daar enkele spitse staaltjes van aangehoord. Ik denk aan het bedrag dat genoemd wordt als one shots. De regering spreekt van 1,25 miljard euro, experts spreken daarentegen van 2,2 miljard euro. Ik denk ook aan het primaire saldo: in de jaren '90 werd keer op keer een verbetering van het primaire saldo gerealiseerd. De voorbije jaren is dat primaire saldo jaar na jaar gedaald. Nog niet zo lang geleden schommelde het primaire saldo tussen de 6 à 7%. Voor 2007 wordt het geraamd op 4,3%. Premier Verhofstadt spreekt steevast over een verbetering ten opzichte van dit jaar, waarin het primaire saldo slechts 4,1% bedraagt.

De premier doet mij glimlachen als hij beweert dat de behoorlijke economische groei te danken is aan zijn beleid. Als de groei wat minder is, verwijst hij steevast naar de internationale conjunctuur. Spijts de goede conjunctuur moet ik vaststellen dat de regering vandaag haar toevlucht neemt tot een pak eenmalige maatregelen om de begroting te redden. Het discours van de premier en zijn regering klinkt in hoge mate ongeloofwaardig.

Vorige week verloren de paarse partijen de lokale verkiezingen, maar ze deden alsof het een grote overwinning was. Wekenlang meldde de pers dat de regering op zoek was naar 4 à 5 miljard euro om de begroting in evenwicht te krijgen. Vorige dinsdag leek het er echter op dat de regering vooral tijd nodig had om een pak leuke maatregelen voor de mensen te nemen. We herinneren ons nog levendig hoe de regering in de campagne voor de federale verkiezingen van 2003 de bevolking om de oren sloeg met belastingverlagingen. Onmiddellijk na de verkiezingen werden echter de accijnzen op diesel en benzine opgetrokken en gingen allerhande heffingen fors omhoog. Inmiddels heeft België dankzij de nieuwe VLD de bronzen OESO-medaille voor fiscale druk gekregen. Met de nieuwe maatregelen zet de premier onder luid applaus van diezelfde VLD ons land op weg naar de gouden medaille. Ik kijk al uit naar het volgende OESO-rapport.

Bij de volgende federale verkiezingen zal het niet anders lopen. Vlak ervoor zullen de mensen allerlei leuks krijgen en vlak erna volgt de factuur. De verpakkingsheffingen zullen elk gezin ongeveer 200 euro per jaar kosten. De tabaksgebruiker zal nog wat dieper in de buidel moeten tasten. Iedereen zal moeten meebetalen voor de verkiezingscampagne van paars.

Ik vraag me af of de bevolking wel gediend is met die paarse peptalk. Zijn de mensen ermee gediend dat terechte kritiek in de kiem wordt gesmoord? Zou het niet kunnen dat het dovemansgesprek dat de meerderheid voert en zelfs haar weigering tot een debat tot de reële verzuring bijdragen?

In de beleidsverklaring valt alleszins op dat de regering niet langer stilstaat bij de werkelijke sociale toestand van het land, bij de hoge werkloosheid ondanks de hoogconjunctuur, bij de toenemende armoede, bij de desintegratie en de verkilling van de samenleving, bij de implosie van de departementen Justitie en Financiën.

De aanpak van de vergrijzingsproblematiek is ver zoek en intussen blijkt ook dat het Generatiepact een maat voor niets is geworden. Maatregelen om ons land op het spoor van de duurzame ontwikkeling te zetten, zijn er al evenmin.

Vier punten van het beleid zou ik kort willen becommentariëren: het klimaatbeleid, de bestrijding van de werkloosheid, de strijd tegen de armoede en het buitenlandse beleid. Andere collega's van de fractie zullen ingaan op andere aspecten van het beleid.

In België bestaat een ruime consensus over het te voeren klimaatbeleid. De vraag is echter waar de daadkracht van de federale overheid op dat vlak blijft.

In 2004 hebben de gewesten en de federale overheid een samenwerkingsakkoord gesloten om de CO2-uitstoot te verminderen. Ook de federale overheid zou haar bijdrage leveren en pakte hiertoe uit met twee speerpunten: de aankoop van schone lucht in het buitenland en de plaatsing van windmolens in zee.

Ik wil vooral ingaan op dat tweede punt. De federale overheid heeft er zich toe verbonden om de kosten voor de CO2-uitstoot te reduceren met 2 miljoen euro dankzij de bouw van een windmolenpark in zee. Tegen 2010 zou tussen 5,2% en 5,6% van onze elektriciteit door de zeewindmolens moeten worden geproduceerd. Daartoe had de federale regering zich krachtig verbonden. In het regeerakkoord van 2003 lezen we overigens dat tegen 2004 - dus twee jaar geleden al - het eerste windmolenpark op en achter de Thorntonbank elektriciteit zou beginnen te produceren. Van dat grootse project is tot op heden echter nog niets gerealiseerd.

Wellicht heeft Al Gore, de voormalige vicepresident van de VS, toen hij onlangs op bezoek was de premier hierover geen vragen gesteld omdat gewoon werd nagelaten hem te informeren over dat project.

Ik kom nu tot de strijd tegen de werkloosheid. De premier verwijst graag naar de hogere economische groei in België, in vergelijking met onze buurlanden. Helaas heeft hij het niet aangedurfd ook de werkloosheidscijfers te vermelden. In België bedraagt de werkgelegenheidsgraad gemiddeld 61,1%. Dat is heel ver van de 70% waartoe diezelfde premier zich in 2000 in Lissabon heeft geëngageerd. In Duitsland bedraagt de werkgelegenheidsgraad 64,4%, in Nederland 73,2%. In de leeftijdscategorie tussen 55 en 64 jaar bedraagt de werkgelegenheidsgraad in ons land 31,8%, wat dramatisch laag is. In Duitsland is dat 45,4% en in Nederland 46,1%. Onze jobachterstand tegenover andere Europese landen neemt eerder toe dan af. De jeugdwerkloosheid bedroeg in 2000 15%, nu is dat 21%. De werkloosheid onder niet-EU-burgers bedraagt nog altijd 32%, de werkloosheid bij laaggeschoolden neemt alle dagen toe. De premier gaf zichzelf een 8 op 10 voor jobcreatie. Het zou maar erg zijn dat er geen jobcreatie was bij een groeiende arbeidsbevolking. Het is echter zorgwekkend dat die jobcreatie vooral plaats vindt in de ruime overheidssector. Een regering die de problemen niet erkent, zal ze ook niet aanpakken. Dat is volgens ons een van de redenen van de verzuring, van het onbehagen in onze samenleving. Werk is in de Westerse samenleving cruciaal voor de integratie in de samenleving. Werk geeft zin aan het leven, geeft mensen kansen om zich te ontplooien, om iets te betekenen in de samenleving. Het gebrek aan werkgelegenheid is een absolute tekortkoming in het paarse beleid. CD&V wil alvast de strijd tegen de werkloosheid en de activiteitsvallen opvoeren, de activering van de werkzoekenden versterken, de opleidingsinspanningen stimuleren, de mobiliteit van de arbeidsmarkt vergroten, de loonkostverlaging gerichter maken en de participatie van alle groepen aan het arbeidsproces garanderen.

Uitgerekend op de dag van de State of the Union, vorige dinsdag, heeft de Koning Boudewijnstichting de tussentijdse resultaten voorgesteld van het onderzoek naar het inkomen van de allochtonen in België, naar aanleiding van de werelddag van verzet tegen armoede. Ik heb in de verklaring van de premier weinig gehoord om aan dit schrijnende probleem tegemoet te komen. Uit de studie van de Koning Boudewijnstichting blijkt dat 10,16% van de autochtone Belgen een inkomen heeft dat lager ligt dan de Europese armoedegrens van 777 euro per maand, waardoor ze een zeer groot armoederisico lopen. Onze voorzitster, die een armoede-expert is op internationaal niveau, zal me zeker niet tegenspreken. Het armoederisico is groter voor allochtonen: liefst 55,6% van de mensen van Marokkaanse herkomst en 58,9% van de mensen van Turkse afkomst lopen een ernstig armoederisico. 38,7% van de mensen van Turkse afkomst en 25% van de mensen van Marokkaanse herkomst moeten zelfs rondkomen met minder dan 500 euro per maand. Als we dat gegeven koppelen aan de lage participatie van allochtonen aan het arbeidsproces, het middel bij uitstek voor integratie in onze samenleving, kunnen we niet anders dan spreken van een schrijnende situatie. Ik hoor de premier graag pleiten voor verdraagzaamheid en voor een open samenleving. Wij staan allemaal achter die doelstelling, we vragen ons alleen af hoe ze kan worden ingevuld, hoe de voorwaarden kunnen worden gecreëerd om ervoor te zorgen dat die samenleving standhoudt en dat iedereen er zijn of haar plaats zou vinden. In de beleidsverklaring van de premier staat nauwelijks iets om de problematiek van armoede en integratie krachtdadig en concreet aan te pakken.

Tot slot wil ik het hebben over het internationaal beleid. Ook CD&V is er voorstander van dat België zitting heeft in de Veiligheidsraad gedurende de komende twee jaar. Dit echter voorstellen als de bekroning van ons internationaal engagement is een loopje nemen met de waarheid. De waarheid is veel prozaïscher. Voor de regio waartoe ons land behoort zijn twee zitjes in de Veiligheidsraad voorbehouden. Aanvankelijk waren daarvoor Australië, Italië en België kandidaat. Australië heeft zich enkele maanden geleden teruggetrokken. Er waren dus nog maar twee kandidaten voor twee zitjes. België zal proberen op een waardige manier die plaats in te nemen. Dit voorstellen als een grote overwinning van het Belgische buitenlands beleid maakt deel uit van de show van de regering.

De eerste minister zegt terecht dat ons land zijn verantwoordelijkheid op internationaal vlak opneemt door troepen te sturen naar brandhaarden in de wereld. Dit engagement moet evenwel worden gerespecteerd. De regering beloofde extra troepen voor Afghanistan. Toch slaagde ze er niet in om deze belofte na te komen wegens onenigheid in de regering. Dergelijke loze beloftes verzwakken onze internationale positie.

De Veiligheidsraad kent een onvoorspelbare agenda. Toch kan ons land van zijn lidmaatschap gebruik maken om een aantal eigen accenten te leggen. Ik juich toe dat België het thema van de kindsoldaten naar voren schuift. Ons land moet dan wel zijn eigen wetgeving aanpassen conform de aanbevelingen van resolutie 1370 van de Senaat. Ons land heeft nog altijd een zeventigtal jongeren tussen 16 en 18 jaar met een militair statuut die als kandidaat-officier of -onderofficier aan de militaire school studeren en dus volgens het internationaal recht onder de definitie van kindsoldaten vallen. In geval van oorlog of een aanval op het Belgische grondgebied worden ze niet als burgers beschermd, maar zijn ze volgens het oorlogsrecht een legitiem doelwit. Op internationaal vlak is een coherent beleid belangrijk om geloofwaardig te zijn. Ik reken erop dat van de hervorming van het statuut van het militair personeel, dat ook op stapel staat, gebruik wordt gemaakt om het probleem van de minderjarigen in opleiding op te lossen. In de al bekend geraakte ontwerpteksten is over die hervorming helaas geen spoor te vinden. Wel staat daarin een deel over de aspirant-onderofficieren.

De Senaat nam al een standpunt in over resolutie 1325 van de Veiligheidsraad. Die resolutie ligt in de lijn van één van de drie prioriteiten van het Belgische ontwikkelingsbeleid, namelijk de participatie van vrouwen aan de vrede en de strijd tegen seksueel geweld. Andermaal is België geen goede leerling. Een nationaal actieplan, zoals aanbevolen in resolutie 902 van de Senaat, is er nog steeds niet. De minister van Buitenlandse Zaken heeft al herhaaldelijk verklaard dat een interdepartementale werkgroep zou worden opgericht. Het blijft bij woorden. Resolutie 1325 dringt erop aan dat België, zowel multilateraal als unilateraal, deze problematiek op de agenda zou brengen.

Er wordt eveneens aangedrongen op een evenwicht tussen mannen en vrouwen bij de diplomatieke carrière. Eens te meer schiet het Belgisch beleid tekort.

De eerste minister stelt verder in zijn inleiding terecht dat we een specifiek engagement hebben in Congo. We hebben de voorbije jaren vele inspanningen gedaan om de transitie te begeleiden. Aanhoudende inspanningen zullen evenwel nodig blijven. Bovendien moeten we met zijn allen zeer alert zijn voor de berichten over de huidige toestand in Congo, over de tweede ronde die over een paar dagen plaatsvindt en vooral over het posttransitieproces. We weten dat de financiële toestand in Congo vandaag catastrofaal is. De staatskas is leeg. Dat legt een hypotheek op goed en duurzaam bestuur. Namens mijn fractie wil ik benadrukken dat een onvoorwaardelijke schuldkwijtschelding niet kan. Er zullen garanties moeten komen dat het bedrag van de kwijtschelding van de bilaterale schuld effectief wordt aangewend ten dienste van de Congolese bevolking en ter begeleiding van goed bestuur en duurzame vrede. Ook aan de stabilisatie van vrede in Congo zal de komende weken en maanden immers hard moeten worden voort gewerkt. Er zijn geruchten over de toenemende wapenwedloop. Dat maakt meteen ook duidelijk dat de strijd tegen de lichte wapens prioritair is. Wat zijn in het Belgisch plan ter ondersteuning van de democratie in Congo de concrete inspanningen om die wapenwedloop tegen te gaan? Ik heb daarover geen concrete engagementen gezien.

Alertheid en een proactief conflictpreventiebeleid zijn absolute voorwaarden om de toestand in Congo niet te laten escaleren in de periode na de verkiezingen. Ook hier laat de regering kansen liggen: de bevoegdheidsverdeling over twee ministers en meerdere administraties verhindert een goed conflictpreventiebeleid. Er zijn te veel actoren en te veel projecten. De middelen zijn versnipperd. Ons land blinkt uit in kleinschaligheid en kan niet efficiënt wegen. CD&V pleit daarom voor één administratie, één budgetlijn en één verantwoordelijke minister voor de interventies inzake conflictpreventie en vrede, waardoor eindelijk de versnippering van bevoegdheden, middelen en knowhow wordt tegengegaan. Ons engagement voor Subsaharaans Afrika zal heel sterk moeten worden opgedreven. De schokkende beelden van jonge bootvluchtelingen die Afrika ontvluchten om in Europa op zoek te gaan naar een echte toekomst moeten ons ervan bewust maken dat onze inspanningen om Afrika uit de extreme armoede te helpen en er de vrede te bevorderen veel hoger op onze agenda moeten staan. Als we daar werk van willen maken moet dat onder meer ook blijken uit de financiële inspanning voor ontwikkelingssamenwerking. Opnieuw worden in de beleidsverklaring beloftes gemaakt waarvan iemand die het dossier kent, weet dat ze gewoon leugenachtig zijn. Dat blijkt uit de cijfers met betrekking tot de 0,7%-verbintenis. De regering kondigt fier aan dat ze met 0,55% van het BNI voor ontwikkelingssamenwerking in 2007 op schema zit om in 2010 de 0,7%-norm te halen. In 2005 was dat 0,53% van het BNI. Dit betekent een stijging van slechts 0,02% in twee jaar tijd. Als dit tempo wordt aangehouden, bereiken we volgens mijn berekeningen de 0,7%-norm pas in 2022.

De heer Wille zegt dat de voorbije jaren zwaardere budgettaire inspanningen werden gedaan dan gepland. Hij zwijgt wel in alle talen over het feit dat 20 tot 30% van de totale begroting voor ontwikkelingshulp uit schijnhulp bestaat. Naast de opvang van asielzoekers, de sanering van de Nationale Delcrederedienst en de maatregelen in het licht van de Kyotonorm, bestaat het grootste deel van die schijnhulp uit schuldkwijtscheldingen. Zo slokten in 2005 de schuldkwijtscheldingen aan Nigeria en Irak alleen al 20% van de begroting. Niet één euro daarvan werd daadwerkelijk in het Zuiden geïnvesteerd. Dat legt een zware hypotheek op het groeipad naar de 0,7%.

Vanaf 2008, wanneer de schuldkwijtscheldingen volledig zullen zijn opgedroogd, zal de regering ter compensatie nieuwe budgettaire middelen moeten zoeken, naast de door het groeipad voorziene stijging met 0,05 procentpunt.

Kortom, na de verkiezingen van volgend jaar zal sterk bijgestuurd moeten worden zoals dat ook voor vele andere begrotingsposten het geval zal zijn.

In de politiek volstaat het niet een goed kunstenaar te zijn, het is zelfs gevaarlijk. Wat we vandaag nodig hebben, zijn ernstige politici die de problemen in de samenleving zien en ze ook aanpakken!

M. Philippe Mahoux (PS). - Nous avons été particulièrement attentifs à la déclaration de politique générale du premier ministre. Dans un cadre souvent convenu, nous allons exprimer nos motifs de satisfaction. Comme à la Chambre, notre groupe soutiendra le gouvernement.

Le budget 2007 renforcera le pouvoir d'achat de nos concitoyens et surtout celui des plus vulnérables d'entre eux. Grâce à un contrôle strict des dépenses ainsi qu'à de nouvelles recettes, autres que celles qui grèvent le facteur « travail », des excédents ont pu être dégagés pour faire face aux défis que devra immanquablement rencontrer notre système de sécurité sociale, comme la problématique particulière du vieillissement.

En effet, au fonds « vieillissement » déjà existant, le gouvernement a ajouté un fonds dans le secteur des soins de santé. Le groupe socialiste adhère donc pleinement à cette politique qui assure sans conteste la pérennité de notre système de sécurité sociale.

En outre, des corrections sociales importantes se concrétisent dans l'immédiat.

Le contrat de solidarité entre générations avait prévu la base légale du mécanisme d'adaptation au bien-être des prestations sociales. Cette mesure est maintenant une réalité et nous nous en félicitons tout particulièrement.

L'accès à l'emploi reste à nos yeux l'élément essentiel d'intégration dans notre société. Plus qu'une allocation sociale, les demandeurs d'emploi réclament avant tout le droit au travail. Le gouvernement a été attentif à ce dossier. En effet, indépendamment de la polémique en cours et du référent statistique utilisé alternativement par la majorité et l'opposition, Eurostat relève que depuis 2003, quelque 157.000 nouveaux emplois ont été créés en termes nets.

Je le répète, ces données sont critiquées en fonction du choix des analystes pour évaluer le nombre d'emplois créés. Pour ma part, je suis assez sensible aux arguments du premier ministre qui préfère placer la barre haut et se faire reprocher de ne pas l'avoir complètement atteinte plutôt que d'avoir de faibles ambitions et de se satisfaire d'une attitude moins volontariste. La comparaison des critères d'analyse permet d'apprécier la réalité. En tout état de cause, soulignons qu'il faut poursuivre dans cette démarche volontariste, sachant que celle-ci implique de mobiliser toutes les énergies pour que les objectifs ambitieux soient atteints.

Pour nous, il a toujours été hors de question de remettre en cause les principaux mécanismes de solidarité. Nous restons convaincus qu'une protection sociale optimale renforce une gestion rigoureuse des deniers publics. Le secteur des soins de santé, en particulier, montre actuellement que ce soutien des mécanismes de solidarité est une réussite.

Nous approuverons donc, sans réserve, l'avancée sociale majeure que constitue l'extension du statut VIPO à d'autres ayants droits. Cela nous amènera à une conversion de vocabulaire puisque le terme VIPO sera remplacé par OMNIO. Cette transformation, qui n'est pas que sémantique, permettra à 100.000 familles à bas revenus et fragilisées de bénéficier désormais d'un statut préférentiel.

Le gouvernement annonce une politique sociale qui rencontre bon nombre de nos préoccupations. J'épinglerai au passage quelques mesures significatives : le financement de l'augmentation du salaire minimum interprofessionnel, l'augmentation des pensions les plus modestes, la création d'un fonds visant à indemniser les victimes de l'amiante, l'élargissement du maximum à facturer relatif aux maladies chroniques - vous savez combien la prise en compte des maladies chroniques est fondamentale dans un système de solidarité -, un meilleur remboursement des médicaments anti-douleur et des pansements actifs modernes, extrêmement coûteux mais efficaces pour les plaies chroniques.

Au cours de cette législature, notre groupe a eu l'occasion d'intervenir à plusieurs reprises, tant sur la lutte contre la douleur que sur ces pansements fort coûteux. Nous nous réjouissons donc que le gouvernement ait rencontré ces préoccupations.

J'ajoute encore la prise en compte des frais de déplacement pour les parents d'enfants cancéreux hospitalisés. Ces situations sont extrêmement dramatiques sur le plan humain et impliquent des dépenses parfois insupportables pour les familles. Nous voulons donc saluer de manière particulière ces prises en compte dans le cadre de la sécurité sociale.

Un autre point de satisfaction concerne la décision du gouvernement d'augmenter le revenu d'intégration sociale et d'assurer sa liaison au bien-être. Concrètement, en deux législatures, le revenu d'insertion sociale aura augmenté de 10%, comme le gouvernement l'avait d'ailleurs promis en 1999.

Relevons, dans la palette des mesures sociales, les positions prises par le gouvernement en matière d'accès au logement : le droit au logement est certes inscrit dans notre constitution mais cela ne suffit pas pour qu'il devienne une réalité. Un nombre croissant de personnes rencontrent des difficultés majeures à acquérir un bien immobilier ou à prendre un logement en location. Cette démarche devient hors de portée pour les plus pauvres. Nous saluons les efforts réalisés par le gouvernement pour aboutir à des avancées significatives en la matière.

En tant que socialistes, nous saluons donc ce qui a été obtenu. Nous continuons à être attentifs - je sais que nos représentants au gouvernement le sont de manière particulière - à ce que les mesures prises soient suivies d'effets, soient contrôlées et que l'on progresse encore dans cette direction.

Sans l'économie, les mesures sociales se révèlent parfois inapplicables. Or, on constate que notre économie connaît un indice de croissance supérieur à celui de la moyenne des pays voisins. C'est un élément important, qui doit être souligné et qui est déterminant. Pour la cinquième fois consécutive notre pays réalisera de meilleurs scores dans la zone euro.

À cet égard, le renforcement de la collaboration fiscale entre les différents niveaux de pouvoir devrait aviver encore davantage la compétitivité de notre pays. J'ai lu que le budget de la Région wallonne avait été proposé hier au gouvernement et qu'il s'inscrivait dans une direction de cette nature. Je pense qu'au fédéral également on peut s'en réjouir.

Dans ce contexte, nous pouvons également nous réjouir de ce que le taux de faillite des entreprises ait diminué de quatorze pour cent par rapport à l'année dernière tandis que notre pays enregistre cette année la création de 33.000 nouvelles entreprises.

Point de triomphalisme cependant : cette bonne santé économique n'entraîne malheureusement pas de manière automatique la disparition de la précarité pour une bonne partie de nos concitoyens.

Nous devons continuer, inlassablement, à défendre et améliorer le système de sécurité sociale basé sur le principe de la solidarité responsable et permettant de concilier des mesures sociales et une économie compétitive.

La précarité n'est pas seulement économique, elle est également environnementale et, puisque tout le monde fait référence à la visite de M. Al Gore et à ses prises de positions, disons que celles-ci reflètent nos préoccupations.

Osons le dire, notre plan Kyoto nous semble insuffisant. Nous devrons mettre en place, ensemble, de nouveaux instruments pour lutter contre le phénomène désastreux du réchauffement planétaire et nous plaçons beaucoup d'espoir, à cet égard, dans le rôle international que joue la Belgique.

Ce rôle international est important. Le premier ministre l'a souligné : la présence de nos troupes armées, entre autres, au Liban, en Afghanistan et au Congo vise à contribuer au développement démocratique et social de ces pays et à éviter le déclenchement de nouveaux conflits.

La volonté du gouvernement belge de consacrer, d'ici 2010, sept dixièmes de pour cent du PIB à la coopération au développement rencontre dès lors notre approbation. Nous considérons que dans les relations entre le Sud et le Nord de la planète, dans les relations entre les pauvres et les nantis, ou considérés comme tels, l'augmentation des moyens budgétaires à l'aide au développement est une nécessité absolue.

Mais si elle est soucieuse de la sécurité à l'étranger, la Belgique doit également se préoccuper de celle de ses propres citoyens dans notre pays. Je terminerai donc cette brève intervention en évoquant les mesures gouvernementales relatives à la Justice et aux Affaires intérieures.

Dans sa déclaration, le premier ministre relève, avec émotion, la violence croissante à l'égard des victimes innocentes.

C'est en pensant à ces victimes que nous apprécions les efforts consentis par le gouvernement en matière de Justice et, notamment, l'accent qui a été mis sur l'opportunité de la peine et sur la réinsertion.

Sans approfondir ici en détail les dispositions proposées, il nous parait cependant évident que certaines constituent des mesures synthétisant deux valeurs qui nous sont chères, à savoir l'humanisme duquel le système carcéral doit aussi faire la preuve et la sécurité de nos concitoyens.

Je soulignerai donc, malgré les échos parfois discordants sur les possibilités de mise en application, les mesures suivantes : la création des tribunaux d'application des peines, sujet que nous avons largement discuté au Sénat et particulièrement en commission de la Justice, l'augmentation de l'usage des bracelets électroniques et l'amélioration des conditions carcérales, notamment par l'engagement de nouveaux agents pénitentiaires.

Dans le même registre d'idées, le groupe socialiste prend note de la volonté gouvernementale de vouloir renforcer les forces de police, spécialement les forces de police locale. Nous espérons donc que l'effectif promis de 3.200 policiers supplémentaires sera complet pour la fin de la législature.

Ces agents pourront ainsi se consacrer davantage à la protection des citoyens, renforcer leur présence sur le terrain et remplir leur mission de proximité, une des tâches essentielles des zones de police locale, sans devoir réaliser les tâches complémentaires sollicitées de manière trop régulière par la police fédérale.

Le texte soumis à notre examen annonce clairement le renforcement significatif de la protection sociale dans tous ses aspects et la maîtrise des dépenses publiques. Une attention particulière est également accordée à la sécurité de nos concitoyens et aux défis internationaux et environnementaux.

Il ne nous revient pas d'accorder la confiance au gouvernement, c'est là le rôle de la Chambre. Si une motion pure et simple est déposée - ce qui ne manquera pas d'être le cas - nous la signerons, mais ce ne sera toutefois pas sans réserve ; on n'accorde d'ailleurs jamais sa confiance sans réserve.

Cette confiance impliquera un suivi et une vigilance jusqu'au terme de cette législature, suivi et vigilance que tout parlementaire doit avoir à l'égard de l'exécutif.

De heer Bart Martens (SP.A-SPIRIT). - Ik beperk mij tot de maatregelen inzake de fiscale hervorming en het energiebeleid.

België is Europees koploper in het belasten van wat goed is voor de maatschappij. Arbeid wordt in geen enkel OESO-land zo zwaar belast als in België. De arbeidskosten zijn dan ook dermate hoog dat de werkgelegenheid hieronder lijdt. Het is zeer duur om laaggeschoolden aan te werven.

Tegelijkertijd bengelt België aan de staart van het Europese peloton inzake de belastingen op wat slecht is voor de maatschappij. Het milieubelastend grondstoffengebruik wordt in ons land bijna niet belast.

De regering probeert die scheeftrekking in de nieuwe beleidsverklaring recht te zetten. Ploegenarbeid wordt goedkoper en de loonkosten voor onderzoekers worden verder verlaagd. Dat moet ons land op de weg zetten naar een duurzame kenniseconomie en naar de activering van veel meer mensen.

De beleidsverklaring bevat ook een belangrijk hoofdstuk over ecofiscaliteit. De fiscale aftrekbaarheid van investeringen in energiebesparende initiatieven wordt verhoogd. Dat is positief. Mensen die energie willen sparen en het milieu willen ontzien, worden beloond. Met dergelijke maatregelen kunnen onze energieverslaving en onze energieverspilling een halt worden toegeroepen. Wie zijn huis beter isoleert, wie zijn oude stookketel door een moderne condensatieketel vervangt of wie fotovoltaïsche zonnepanelen plaatst, krijgt een extra fiscaal steuntje.

Ook het gebruik van verpakkingsafval zal hoger worden belast. Die maatregel is op heel wat scepsis onthaald. Nochtans heeft een vergelijkbaar systeem van gedifferentieerde belastingen op primaire verpakkingsmaterialen in Denemarken mooie resultaten opgeleverd. Producenten brengen daar minder verpakkingsmaterialen op de markt en milieubelastende verpakkingen worden door minder belastende verpakkingen vervangen.

FOST Plus, de verpakkingsindustrie en zelfs de Vlaamse minister van Leefmilieu maken weinig onderscheid tussen het recyclage- en het productbeleid. Dat verpakkingsmateriaal volledig of grotendeels kan worden gerecycleerd, betekent immers niet dat het gebruik niet milieubelastend is. Uit alle levenscyclusanalyses blijkt dat glazen wegwerpverpakkingen nog altijd zeer belastend zijn voor het milieu, ondanks het feit dat ze voor 80 tot 90% worden gerecycleerd.

Een gedifferentieerde belasting op verpakkingsmaterialen kan ertoe leiden dat we milieubelastende verpakkingen door minder belastende vervangen. Op die manier leveren we een extra bijdrage tot de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen en andere vervuilende stoffen. Dat kan ons milieu alleen maar ten goede komen.

Ik hoop alleen dat die belasting niet zoveel opbrengt als geprogrammeerd is. Dat zou immers betekenen dat de bedrijven onder invloed van de belasting inderdaad hun gedrag wijzigen in de plaats van de kosten integraal aan de consument door te rekenen. Hopelijk zullen bedrijven door deze belasting inderdaad minder en andere verpakkingen op de markt brengen.

Deze belasting afdoen als een pure financieringsheffing lijkt me niet juist. Het is een regulerende, gedragsturende heffing die resultaat moet opleveren en dat volgens mij ook zal doen. Ik betreur dan ook de reactie van de verpakkings- en de voedingsindustrie, die de indruk wekken dat ze geen keuze hebben en geen maatschappelijke verantwoordelijkheid moeten dragen. Hun berekeningen lijken me helemaal overtrokken. Volgens de prognoses van de federale regering zal de belasting per jaar 300 tot 350 miljoen euro opleveren. Dat is zo'n 30 euro per inwoner. Om dat op te blazen tot een totaalbedrag van 200 euro per gezin, moet men toch van slechte wil zijn.

In elk geval geniet de fiscale hervorming die in de beleidsverklaring wordt aangekondigd, onze volle steun. We moeten inderdaad af van het belasten van arbeid en komen tot het belasten van wat slecht is in deze maatschappij, namelijk energieverspilling en negatieve invloed op het milieu.

Ik wil nog even ingaan op de hervorming van ons energielandschap. In de beleidsverklaring is daarover weinig of niets terug te vinden, maar de premier heeft er op dit spreekgestoelte wel op ingezoomd. In de dagen voorafgaand aan de beleidsverklaring is er nauw overleg geweest met de grote bazen van SUEZ en Gaz de France, die, zoals iedereen weet, een fusie plannen met grote gevolgen voor de dominantie van de spelers op onze energiemarkten, zowel op het vlak van de productie en levering van stroom als van de levering van aardgas.

Het is goed dat de Europese Commissie dit dossier met argusogen volgt en tracht te voorkomen dat de fusie voor de consument negatief uitpakt, omdat ze leidt tot minder keuze tussen verschillende concurrerende energieleveranciers en door afwezigheid van concurrentie tot het wegvallen van de neerwaartse druk op de prijzen. Het is ook goed dat ons land heeft geprobeerd bovenop de engagementen die SUEZ en Gaz de France al tegenover de Europese Commissie zijn aangegaan, nog bijkomende maatregelen af te dwingen.

Wij geven de Pax Electrica bis dus het voordeel van de twijfel, al zouden we wel graag de precieze inhoud ervan willen kennen. Tot nog toe moeten we daarvoor voortgaan op berichten in de media. We moeten er toch voor opletten dat dergelijke akkoorden niet leiden tot een enorm democratisch deficit. Nu is het de premier die herenakkoorden sluit op de canapé van de Wetstraat 16. We moeten ervoor zorgen dat die akkoorden ook afdwingbaar en duidelijk zijn en dat iedereen de inhoud ervan kent.

In die zin blijven we enigszins sceptisch, omdat we ook zien dat de eerste Pax Electrica, de eerste, vrijwillige overeenkomst tussen SUEZ en de federale regering, alles behalve volledig is uitgevoerd. Die eerste Pax Electrica kwam er na het overnamebod van SUEZ op alle Electrabelaandelen. Volgens die overeenkomst zou SUEZ zich bijvoorbeeld uit het beheer van het hoogspanningsnet terugtrekken tot onder de blokkeringsminderheid en een pakket stroom van 500 megawatt op de Belpexbeurs brengen. Die engagementen zijn nog helemaal niet nagekomen en dat doet uiteraard vrezen voor de afdwingbaarheid van het nieuwe, vrijwillige akkoord.

Het akkoord omvat een aantal positieve elementen. Het is goed dat drie volwaardige spelers op de markt kunnen komen. Het is positief dat de Pax Electrica bis kan leiden tot een reddingsoperatie van de tweede speler op de markt, SPE, en dat er een derde speler kan komen. Dat zal evenwel niet voldoende zijn om een competitieve stroommarkt te ontwikkelen. We zullen voor prijsregulering moeten zorgen, zodat, enerzijds, de prijzen voor de consument niet hoger worden en, anderzijds, de dominante speler op de markt de prijzen van de ene dag op de andere niet volledig doet instorten. Dit zou als gevolg hebben dat nieuwe investeringen uitblijven en concurrentie op termijn onmogelijk wordt.

We wensen duidelijkheid over wat er nu precies is overeengekomen tussen SUEZ en de federale overheid. Mocht de overeenkomst onvoldoende blijken, dan houden we ons het recht voor om het regelgevend werk voort te zetten en ervoor te zorgen dat de concurrentie op de markt effectief gewaarborgd blijft, ten voordele van de consument en ten voordele van het milieu.

Als we de keuze hebben tussen de bestendiging van het bestaande monopolie met de kunstmatige levensduurverlenging van aftandse, vuile en steeds onveiliger wordende elektriciteitscentrales of een gelijk speelveld en een investeringsklimaat voor nieuwe spelers, effectief investeren en de bouw van performantere elektriciteitscentrales, dan kiezen we voor het tweede. We hopen dat de hervorming van de energiemarkt dat niet onmogelijk maakt.

De heer Paul Wille (VLD). - Nooit twee zonder drie! Mochten we op het einde van deze bespreking de laatste begroting van de regering kunnen goedkeuren, dan zou de rentree nog belangrijker zijn. Met de hervorming Dehaene-Tobback is dit echter niet meer de taak van de Senaat. Het spanningsveld van ons debat vandaag is dan ook anders dan dat van de Kamer.

Tijdens de beleidsverklaring heb ik de lichaamstaal van de premier en die van de collega's in de zaal goed bekeken. Ik heb ze geplaatst tegenover de lichaamstaal van het jaar voordien. Er zijn een paar opvallende dingen.

Ondanks het nachtelijke werk was de premier merkwaardig gezond en bevlogen. Nadat de verklaring was voorgelezen was de gelukzaligheid die ik de jongste maanden in dit halfrond bij een aantal mensen kon bespeuren en die we ons herinneren uit de periode van `Mooi, het leven is mooi' nagenoeg verdwenen.

In de uiteenzetting van de fractievoorzitter van de CD&V was er geen sprake van grote tevredenheid. Ze maakte weliswaar een paar vergelijkingen die ze ook naar zichzelf had kunnen doortrekken, onder meer over ontwikkelingssamenwerking, maar haar meeste argumenten waren niet bijzonder inhoudelijk.

De heer Wouter Beke (CD&V). - De opmerkingen van de oppositie zijn even inhoudelijk als de opmerkingen van een hele reeks professoren, zoals uw notoire voormalige collega Paul De Grauwe, die in De Standaard de begroting deskundig de grond hebben ingeboord. Ze stellen dat deze begroting absoluut niet duurzaam is. Misschien was de non-verbale communicatie van deze specialisten toen zij de begroting onder ogen kregen, nog veelzeggender dan de non-verbale communicatie van de premier dinsdag.

De heer Paul Wille (VLD). - Ik stel voor dat collega Beke reageert op wat ik zeg in plaats van op wat ik moet zeggen, en dat hij reageert op mij in plaats van op die paar mislukte academici, die toch al niet onze grootste vrienden zijn en die van de gelegenheid gebruik maken om zaken te zeggen waarvan nauwelijks iemand vindt dat ze op hun academische waarde moeten worden getoetst.

In verband met geloofwaardigheid wil ik trouwens herinneren aan de grote expert van de CD&V, gewezen minister van Financiën Van Rompuy, die jaar na jaar zegt dat de financiële benadering van de regering nergens toe leidt en dat na een jaar de ontmaskering van het beleid al zwart op wit zal blijken. Er zijn ook nog enkele gezellen-vazallen zoals de picadors à la Pieter De Crem, die nog eens mogen steken met argumenten die op emopolitiek berusten, maar die niet echt kwetsen omdat het aangekondigde falen geen werkelijkheid werd. De regeringen-Verhofstadt presenteerden niet alleen elk jaar een begroting als een geheel, met zijn voor- en tegenstanders, maar ook bleek na een jaar de rekening telkens te kloppen. Op het vlak van geloofwaardigheid en verantwoordelijkheid was de uiteenzetting van de premier van dinsdag dus niet zo slecht. Integendeel.

De VLD zal vandaag niet proberen het debat dat in de Kamer werd gevoerd, over te doen of er een afkooksel van te maken. Daar is geen behoefte aan. Ik wil daarmee echter helemaal niet zeggen dat de Senaat niet voldoende ruggengraat heeft om een degelijk debat te voeren. We moeten wel van de gelegenheid gebruik maken een aantal zaken te zeggen.

De VLD-fractie is van mening dat, meer nog dan vorige jaren, er een evenwicht in de begroting is waarin wij ons als liberaal-democraten zeer goed kunnen terugvinden. Een goed bestuur bestaat niet alleen uit het opsommen van cadeaus, maar ook uit minder populaire maatregelen. Dat is besturen. Sommige partijen, zowel uit de meerderheid als uit de oppositie, kennen dat. Andere partijen hebben, gewild of ongewild, de lusten en de lasten van het bestuur nog niet meegemaakt. Dit keer is de begroting veel evenwichtiger dan sommige vorige begrotingen. Onze fractie zal de begroting dan ook steunen.

Ik wil nog iets zeggen over paars besturen in een ruimer geheel. We staan bijna aan het einde van een rit van acht jaar paars bestuur.

Maar laat mij duidelijk zijn over dat `bijna'. Het is immers niet zeker dat de winnaars van de opiniepeilingen vandaag in het voorjaar de verkiezingen winnen. Tussen de peilingen van de herfst en de echte verkiezingen ligt er zowel voor de meerderheid als voor de oppositie nog een lange en harde winter. Het werkstuk dat voorligt, zal er hopelijk vele mensen van overtuigen dat de balans van het paarse beleid positief is.

Een groot deel van de mensen, vooral zij die het echt nodig hebben, zijn er zeker niet op achteruitgegaan. De maatregelen voor economische en sociale vooruitgang zijn wel degelijk in evenwicht met elkaar. Het Zilverfonds en het Generatiepact zijn het resultaat van beleidsbeslissingen van de huidige ploeg. Academici die niet aan politiek doen of verstandige politieke waarnemers zijn, zien hierin het bewijs dat de regering de belangrijke uitdagingen is aangegaan waarmee vooral toekomstige generaties zullen worden geconfronteerd. De weerslag van die maatregelen is misschien niet onmiddellijk voelbaar, maar er moet wel geld voor worden gereserveerd.

Het paarse bestuur stond en staat garant voor een degelijk tweesporenbeleid op economisch en sociaal vlak. Het gaat in tegen het dorpsideaal dat de Vlaamse minister-president promoot in zijn nieuw boek. Vol nostalgie verwijst hij naar de wereld van vroeger, die kleinschaliger en zogenaamd menselijker was. De gedachten zijn vrij, maar voor mijn aanvoelen volgt hij een conservatief denkspoor dat haaks op onze visie staat.

In onze ogen mag men de global village-gedachte niet weglachen. Ondanks de ruk naar behoudsgezindheid bij de bevolking zal die gedachte in de komende decennia volledig doorbreken. De technologische ontwikkeling en de goede individualisering - niet het materialisme - zijn op lange na nog niet op hun hoogtepunt. Onze visie is er één van individualisering met aandacht en respect voor de noden aan de onderkant van de maatschappij.

Men kan de maatschappelijke problemen altijd op twee manieren benaderen: ofwel gelooft men in de kracht en de creativiteit van het individu en in het respect voor elke mens, ofwel geeft men toe aan conservatieve reflexen en aan immobilisme en plooit men zich op zichzelf terug. Met alle respect voor de heer Leterme, maar ik denk dat hij die laatste keuze heeft gemaakt.

Het is immers veel gemakkelijker om toe te geven aan de verleidingen van het immobilisme en te kiezen voor een klein aantal zekerheden. Het vraagt daarentegen veel meer moed om ongeëffende paden in te slaan en alternatieven te zoeken. Angst en frustratie mogen ons toekomstbeeld niet overheersen. Onze samenleving verandert steeds sneller en laat ruimte noch tijd voor stagnatie. Er ligt maar één weg open: de weg vooruit, die wordt afgebakend door de wil om te innoveren.

Ik zeg dat niet zelfgenoegzaam, maar het moderne liberalisme, een progressieve beweging die gelooft in de kansen voor eenieders mogelijkheden, wijst ons die weg. Onze levensvisie is er een van geloof in de kracht en in de meerwaarde van elk individu en in de bundeling ervan tot maatschappelijke vooruitgang.

Dé waarheid bestaat niet. Ze is aan wijziging onderhevig. In die overtuiging ligt precies het verschil tussen rechtsconservatieven en progressieven en liberalen. Er kan maar vooruitgang worden geboekt, als men bereid is iedere dag opnieuw aan zekerheden te twijfelen. Door steeds opnieuw zekerheden in twijfel te trekken, creëert men nieuwe inzichten. Soms ligt dat moeilijk bij de publieke opinie. Het is echter de taak van de politicus om vooruit te kijken en de mensen voor zijn inzichten enthousiast te maken.

Men kan mijn woorden als zeer algemeen beschouwen. Ze zijn echter ook praktisch.

Ik geef het voorbeeld van de werkgelegenheidsgraad om mijn ergernis over het verloop van dit debat in het parlement, de publieke opinie en de media aan te tonen. Als econoom kijk ik graag naar cijfers. De werkgelegenheidsgraad is toegenomen van 57% in 1998 tot 60,3% in het eerste semester van dit jaar. Tegenover het vorige jaar is dat een lichte daling. Het is juist dat dit een tegenvaller is, omdat de regering rekende op een werkgelegenheidsgraad van 62,1% tegen het einde van dit jaar. Die lichte daling is evenwel te wijten aan het feit dat de bevolking in de beroepsactieve leeftijd sterker is gegroeid dan het aantal jobs.

De oppositie probeert die cijfers in een context te plaatsen waar ze economisch niet thuishoren. De werkgelegenheidsgraad is niet statisch. Het is een dynamisch gegeven. Niet elke periode kent dezelfde economische groei. Ook de toename van de beroepsbevolking evolueert. De professoren Vuchelen en De Grauwe zouden eens kunnen bestuderen of het principe van de gemiddelde werkgelegenheidsgraad per trimester kan worden toegepast.

Sinds het aantreden van paars in 2003 tot en met de eerste jaarhelft van 2006 zijn er 157.522 jobs bijgekomen, dat wil zeggen 13.127 per trimester of 146 per dag. Wanneer het gemiddelde wordt doorgetrokken tot en met het tweede trimester van 2007 komen we tot 210.031 jobs. We baseren ons dan op de gemiddelde cijfers, waarin ook rekening wordt gehouden met trimesters die een minder sterke economische groei kenden dan de trimesters op het einde van de legislatuur. De kiezer zal de cijfers beoordelen. De eerste minister had het bij de aanvang van de legislatuur over het streefcijfer van 200.000. Sommige mensen zeggen dan ook dat met 157.000 dat streefcijfer nog niet bereikt is. Wanneer echter het principe van de werkgelegenheidsgraad wordt gehanteerd en de cijfers in hun dynamiek worden bekeken, dan moeten we toegeven dat de hoop om aan 200.000 nieuwe jobs te geraken bijzonder groot is.

Ik hoop dat wij in de toekomst bij de beoordeling van de begroting deze stijl om met feiten en met politieke overtuigingen om te gaan, steeds meer kunnen overnemen.

De houding van de premier en van de volledige regeringsploeg sterkt mij in de overtuiging dat het paarse project er één is dat alsnog veel toekomst heeft. Sommige uitspraken van de Vlaamse minister-president, niet in minst die over communautaire aangelegenheden, geven daarenboven aan dat er geen tijd te verliezen is en dat alle progressieve geesten moeten worden gebundeld om niet te vervallen in een samenleving die op angst en verstarring gebaseerd is. Het liberalisme als humane beweging en als basis voor een rechtvaardige maatschappij met kansen voor iedereen, heeft dan ook een duidelijke weg.

De lichaamstaal van de leden van de meerderheid tijdens de beleidsverklaring van de premier was positief. Staat u mij dan ook toe, net als Churchill te zeggen: dit is nog niet het einde, het is zelfs niet het begin van het einde, het is hooguit het einde van het begin.

Mme Marie-Hélène Crombé-Berton (MR). - L'opposition crie au mensonge quand le Gouvernement annonce un budget en équilibre, comme à chaque fois depuis huit ans. Mais depuis huit ans, les chiffres montrent que le Gouvernement dit vrai. Soyons sérieux et reconnaissons le travail accompli.

Au-delà de l'équilibre, le Gouvernement dégage un excédent de 0,3% entièrement dédié au financement du vieillissement de la population. Ce seront donc 900 millions qui viendront assurer le financement des défis à venir. Le solde primaire atteint 4,3% grâce à des dépenses contenues dans tous les départements fédéraux. Il permet de poursuivre l'effort consenti en vue de diminuer la dette publique. Celle-ci tombera à 83,9% du PIB en 2007, performance inégalée dans la zone euro. On est loin des 114,9% du PIB atteints avant le retour de libéraux au pouvoir. Cette situation budgétaire améliore la confiance des consommateurs et agit positivement sur la croissance économique.

Le groupe MR tient à redire que le Gouvernement va dans le bon sens quand il diminue les charges pesant sur nos entreprises et qu'il ne se trompe pas en voulant rendre le travail plus attractif. Ce n'est pas toujours le cas à l'heure actuelle.

Nous soutenons les nouvelles réductions fiscales en matière de sous-traitance, d'heures supplémentaires, de distribution de dividendes.

Enfin, l'entreprise d'avenir est aussi celle qui sera créée demain.

Il faut donc encore, comme le Gouvernement le prévoit, encourager l'entreprenariat en facilitant la vie des candidats entrepreneurs. En 2007, créer une entreprise en Belgique ne prendra plus que trois jours. Parmi les mesures fiscales proposées par le Gouvernement, l'une a retenu mon attention. Il s'agit des réserves immunisées pour lesquelles seront prévus de nouveaux tarifs réduits incitant au réinvestissement dans notre économie de bon nombre de capitaux aujourd'hui inutilisés par les entreprises.

J'attire votre attention sur le caractère volontaire et incitatif de cette mesure innovante mais aussi sur la liberté de choix laissée aux entreprises en la matière. Il ne s'agit pas d'une nouvelle taxation obligatoire, je tenais à le souligner.

Je reviens également sur une autre mesure annoncée par le Premier ministre, à savoir la contribution sur les déchets d'emballages.

Certains la rejettent estimant que son objectif premier est de faire rentrer de l'argent dans les caisses de l'État - elle rapporterait près de 320 millions d'euros.

Je leur rappelle que l'équilibre budgétaire ne s'obtient pas par magie. Il fallait dégager des marges. Le Gouvernement l'a fait mais en veillant à ce que cette taxation nouvelle soit établie au service de valeurs sociales louables.

Le développement de cette fiscalité verte répond à ces valeurs et je ne serai pas de ceux qui condamnent cette initiative sans même lui laisser le temps de prouver son efficacité budgétaire et surtout, son utilité sociale et environnementale.

Enfin, si le Gouvernement diminue dans l'ensemble les prélèvements de type fiscal, il confirme en même temps, comme indispensable corollaire aux allégements fiscaux, sa priorité à la lutte contre la fraude fiscale. Les moyens qui y sont consacrés sont renforcés puisque pas moins de 256 millions d'euros seront débloqués à cet effet.

J'aborde à présent le chapitre des matières sociales.

En ce domaine, mon groupe se réjouit du fait que les dépenses de soins de santé restent dans le carcan du taux de croissance arrêté, à savoir 4,5%. On retrouve ici le même souci et le même respect de l'orthodoxie budgétaire.

De plus, le Gouvernement prépare l'avenir par la constitution d'un fonds de 300 millions d'euros destiné à compenser le phénomène inévitable du vieillissement de notre population.

En ce qui concerne les mesures plus précises qui seront prises en matière de sécurité sociale, je relève l'adoption prochaine d'un nouveau statut OMNIO destiné à octroyer le bénéfice du tarif préférentiel en matière de soins de santé aux ménages dont les revenus se trouvent sous un certain seuil sans que, comme c'est le cas actuellement, d'autres conditions supplémentaires ne soient requises. Cette mesure éminemment sociale permettra aux personnes économiquement plus vulnérables de se soigner à moindre coût.

La mise en oeuvre du Pacte de solidarité entre les générations se poursuit. Je pense à l'instauration et au financement du régime du bonus pension destiné à encourager les personnes à travailler plus longtemps. Il m'est particulièrement agréable de voir que les indépendants n'ont pas été oubliés à cet égard.

En tant que libérale, je me réjouis de voir figurer dans la déclaration gouvernementale l'augmentation des allocations familiales pour le premier enfant des travailleurs indépendants. Il subsistait en effet une discrimination incompréhensible, inacceptable, vis-à-vis des milliers de familles dont les membres concourent de manière active et significative à la richesse du pays. Cette discrimination s'estompe. Nous nous acheminons enfin vers ce qui devrait être la règle absolue : « Un enfant égale un enfant ».

Mais que serait le bien-être socio-économique sans la préservation de l'essentiel : la sécurité des personnes et des biens ?

Je constate avec intérêt que différentes propositions sont envisagées pour améliorer la prise en charge des délinquants sexuels, aussi bien en défense sociale que dans le système carcéral. Toutefois, je suis déçue de ne rien trouver dans le volet répression.

En effet, la déclaration gouvernementale de 2003 annonçait un durcissement de la loi Lejeune, notamment l'obligation de purger les trois quarts de la peine en cas de récidive pour crimes de sang. Il faudrait aussi envisager une mise à disposition automatique du gouvernement en cas d'infraction sexuelle. Il me semble qu'en se limitant au traitement et au suivi et en ne durcissant pas la répression, le gouvernement néglige un élément important qui pourrait contribuer à la diminution de la récidive.

En février 2007, un nouvel outil devra prendre ses marques en matière de libérations conditionnelles : les tribunaux d'application des peines, souhaités depuis plus d'une décennie par le MR et enfin concrétisés par la ministre de la Justice. Encore faudra-t-il qu'ils disposent des moyens suffisants pour s'acquitter correctement de leur tâche.

Les caméras sont sans conteste un précieux outil technique mis à la disposition des policiers mais elles ne doivent pas les remplacer sur le terrain.

Les nettes augmentations annoncées par le gouvernement de la capacité opérationnelle de l'effectif policier, des recrutements supplémentaires réalisés dans les zones de police et du personnel civil constituent également de bonnes nouvelles. Tout comme les 2000 fonctionnaires de police supplémentaires annoncés dans nos rues pour la fin de l'année. Il s'agit d'une vieille revendication du MR. Elle contribuera sans nul doute à réduire le sentiment d'insécurité ressenti par certains de nos concitoyens.

J'aborderai enfin la question du logement en lui réservant les développements qu'elle mérite. Je me réjouis que le gouvernement se propose, en cette fin de législature, d'agrandir le parc immobilier locatif, dans les grandes villes notamment.

Force est de constater que, d'une manière générale, les prix des locations d'appartements ou de maisons sont de plus en plus élevés. Comment pourrait-il en être autrement au vu de la hausse des prix d'achat de l'immobilier ? Or, dans le même temps, le nombre de logements sociaux est clairement insuffisant. Cette situation met de nombreuses familles dans une situation inextricable.

Le droit au logement est un droit essentiel garanti par la Constitution. Son effectivité doit être assurée. C'est l'objectif louable que s'est donné le gouvernement.

Les différentes mesures fiscales envisagées, qu'elles visent les propriétaires privés - incitants fiscaux en cas de location via une agence immobilière sociale, TVA de 6% au lieu de 21% en cas de démolition d'une maison insalubre pour la remplacer par une nouvelle construction - ou publics - TVA de 6% au lieu de 12% pour les construction des logements sociaux par des sociétés régionales de logement - amélioreront sans aucun doute la situation.

Par contre, j'ai du mal à suivre le gouvernement lorsqu'il décide de ramener la garantie locative à deux mois. Je pense que cette mesure, au lieu de favoriser l'accès au logement, le rendra au contraire plus difficile. Je crains fort qu'une diminution de la garantie locative ne pousse dans les faits les propriétaires à accorder une location uniquement à des personnes garantissant un revenu suffisant et stable, extraits de rôle à l'appui.

Je comprends qu'il est difficile pour une famille de débourser au début d'une location l'équivalent de trois mois de loyer. Il faut trouver une solution à ce problème mais j'estime que ce n'est pas aux propriétaires de le résoudre.

Les propriétaires d'appartements ou maisons, ne sont pas, comme certains le croient, uniquement des grosses sociétés qui peuvent faire face aux manquements d'un locataire. Il s'agit surtout de propriétaires relevant des classes moyennes qui ont besoin de leurs loyers pour compléter leurs revenus, leurs pensions ou rembourser leurs emprunts hypothécaires. Cette nouvelle mesure pourrait leur être fortement préjudiciable.

La déclaration gouvernementale n'est pas une déclaration de fin de législature. Il s'agit d'un projet ambitieux, qui nous permet d'envisager l'avenir avec la conviction forte que nous avons préservé l'essentiel : un budget en boni, une sécurité sociale parmi les plus performantes du monde et une fiscalité fortement allégée. Pour cela, le groupe MR remercie le gouvernement et l'encourage à continuer son action.

De heer Joris Van Hauthem (VL. BELANG). - Guy Verhofstadt is iemand die er als geen ander in slaagt waarnemers, commentatoren en misschien zelfs de publieke opinie op het verkeerde been te zetten, althans voor even. De dag na zijn verklaring in Kamer en Senaat luidde het dat paars helemaal terug is, dat we met een herboren Verhofstadt te maken hadden, bevlogener en voluntaristischer dan ooit. Verhofstadt is het levende bewijs dat perceptie in de politiek soms belangrijker is dan de realiteit. Alleen wanneer na een paar dagen het stof is gaan liggen, blijkt dat de bevlogen woorden van de premier voor een stuk windowdressing waren. Het drama van Verhofstadt is dat hij zichzelf nog gelooft ook, al is hij op het einde van de rit de enige die dat nog doet.

Besturen is meer dan beheren, besturen is grenzen verleggen. Dat heeft de premier hier zelf gezegd. De premier heeft inderdaad grenzen verlegd, niet zozeer de grenzen van het voluntarisme, maar wel die van het cynisme, van de arrogantie van de macht, van de schaamteloze pretentie en van de zelfvoldaanheid. Het is begrijpelijk dat een premier probeert zijn beleid zo positief mogelijk voor te stellen. Daar is niets op tegen. Het omgekeerde zou verbazen. Ik heb echter nog nooit meegemaakt dat een premier zichzelf op het einde van de rit punten geeft, een 7 of zelfs een 8 op 10, een grote onderscheiding dus. Dat is voor een premier die nu al jaren in een virtuele paarse wereld rondhuppelt, een staaltje van pretentieuze zelfbewieroking zonder voorgaande. En in die sfeer van voluntarisme geeft hij nog een klap aan Yves Leterme, die weggestuurd wordt met een schamele 5 op 10. Niet gehinderd door enige vorm van bescheidenheid beschrijft de premier zichzelf als de stoere kapitein die op de voorplecht met visie en missie het schip door de woelige baren stuurt, terwijl Leterme wordt afgedaan als een amechtige beheerder die wat doelloos ronddobbert op zee. Paars was altijd wel te vinden voor een nummertje CD&V-bashing. Nu komt er nog een nummertje Leterme-bashing bij.

De heer Paul Wille (VLD). - Waarom zou de VLD altijd het mikpunt moeten zijn?

De heer Joris Van Hauthem (VL. BELANG). - Mijnheer Wille, ik ben hier niet om de heer Leterme te verdedigen. Ik stel alleen een aantal dingen vast.

De wijze waarop de premier zijn begroting heeft voorgesteld is bij wijlen hilarisch, maar de wijze waarop hij ons de heffing op verpakkingen probeert aan te praten is hallucinant. We worden geacht te geloven dat we die heffing te danken hebben aan Al Gore. De bevlogen Guy Verhofstadt wordt bij het zien van Al Gore's filmpje over de opwarming van de aarde ten gevolge van de CO2-uitstoot, als een Saulus van zijn paard gebliksemd en beslist om daar stante pede iets aan te doen. In plaats van te leuteren over het Kyotoverdrag, gaat hij tot actie over en voert een verpakkingsheffing in. We worden geacht te geloven dat de maatregel niets te maken heeft met het dichtrijden van het gat in de begroting. We worden geacht te geloven dat het bedrag van de verpakkingsheffing en de verhoging van de accijnzen op tabak toevallig overeenstemmen met het virtuele begrotingsoverschot dat de premier uit zijn mouw schudt. We worden in alle ernst geacht te geloven dat de consument een keuze heeft: als hij zijn koopgedrag aanpast, kan hij de heffing ontlopen. Papier en karton vallen inderdaad buiten het toepassingsgebied van de heffing, maar ik ken geen winkel waar men pakweg tandpasta in een kartonnen doos kan kopen.

Fiscale stimuli kunnen het gedrag van mensen sturen, maar als een gat in de begroting gedicht moet worden, geef dan toe dat je als regering daarvoor een heffing gebruikt. Ik zei het al, de consument heeft met de verpakkingsheffing geen keuze.

Wat de accijnzen betreft, wordt het belachelijk wanneer de minister van Begroting komt vertellen dat een accijnsverhoging rokers kan aanzetten tot stoppen met roken.

Als we de excellenties mogen geloven, hopen ze bij een volgende begrotingscontrole vast te kunnen stellen dat er geen begrotingsoverschot meer is omdat de heffing gewerkt heeft. Niemand die die redenering serieus neemt.

De waarheid is dat verpakkingsheffing alleen dient om het gat in de begroting te helpen dichten. Waarom daar niet eerlijk voor uitkomen?

Er is echter nog meer aan de hand met die heffing. Met die heffing gooit de premier met een pennentrek het succesvolle recyclagebeleid over boord, dat zorgvuldig werd uitgetekend door onder meer de Vlaamse regering. Minister Peeters vroeg zich woensdag in het Vlaams Parlement dan ook terecht af in welke mate de maatregel zijn eigen milieubeleid doorkruist.

De VLD die wellustig applaudisseert voor de heffing, zou daarenboven moeten weten dat de voedingsindustrie heeft berekend dat de heffing een gemiddeld gezin een 200 euro per jaar zal kosten. Als dat cijfer klopt, laten we dat even aannemen, dat moeten we beseffen dat de hardwerkende Vlaming die dit jaar - niet alleen onder luid applaus van de VLD, maar van heel de meerderheid en zelfs van de oppositie- door het Vlaams parlement werd beloond met een lastenverlaging, nauwelijks enkele maanden later dat voordeel ingevolge de verpakkingsheffing moet afstaan aan de federale overheid. Met de ene hand geven, met de andere terug nemen.

In het dossier van de verpakkingsheffing kunnen we echt spreken van de arrogantie van de macht. Twee keer heeft het Arbitragehof de heffing op drankverpakkingen geschorst. Nadat het Arbitragehof de heffing in 2005 had vernietigd, voert paars ze in 2006 opnieuw in.

Woensdag schorste het Arbitragehof de heffing voor de tweede keer. Nu gaat de regering opnieuw een verpakkingsheffing invoeren en legt ze daardoor de uitspraak van het Arbitragehof naast zich neer.

In een normale democratie zou een regering die zich op een dergelijke arrogante manier boven de wet stelt en de uitspraken van het hoogste rechtscollege van het land naast zich neerlegt, de laan worden uitgestuurd. In dit land heeft de notie verantwoordelijkheidszin echter plaatsgemaakt voor de waan van de dag. Het begrip rechtsstaat kan nu definitief worden opgeborgen.

Als na de euforie het stof gaat liggen, komt er tijd voor wat meer nuancering. Deze begroting is als een kartonnen doos die te lang in de regen heeft gestaan. Er worden snel nog wat touwen rond gebonden om te voorkomen dat ze helemaal uit elkaar valt.

Enkele economen hebben de begroting inderdaad vakkundig afgemaakt. Professor De Grauwe wordt voor zijn uitspraak `gebuisd'. Professor Moesen zegt over de begroting het volgende: `De regering hoopt op 250 miljoen besparingen op de departementen, de gemeenten en de deelgebieden. Maar welke besparingen dat moeten zijn, wordt nergens uitgelegd. Het blijft dus bij een vrome wens, met als bijgedachte: hoe we dat uitvoeren, zien we nog wel. Als ik de rekensom maak, stel ik vast dat ongeveer 2,2 miljard van de 4,6 miljard gevonden wordt door cosmetische, eenmalige maatregelen. Vroeger waren die flankerend, als bij de begrotingscontrole bleek dat de doelstelling niet werd gehaald. Nu zijn ze ingecalculeerd van in het begin. Het is alsof een kleuter zegt dat één plus één drie is en iedereen in de handen klapt.'

De meerderheid klapt in de handen voor een begroting die nochtans vol zit met de klassieke trucs. De regering schuift betalingen voor zich uit en int sommige belastingen vroeger. De obligate strijd tegen de fiscale fraude zit er uiteraard ook weer bij. Professor Vuchelen vraagt zich daarbij af hoe de fiscus die strijd zal voeren als hij zelfs niet in staat is de eigen inkomsten te berekenen. Ik lees dat bedrijven nog nauwelijks worden gecontroleerd. In 2005 hebben bijna 40.000 bedrijven geen aangifte gedaan en werden ze dan maar forfaitair belast op een geschatte winst van 9.000 euro.

Een tweede truc bestaat erin opnieuw pensioenfondsen in te schrijven en dat voor het niet onaardige bedrag van 500 miljoen euro. Het parlement mag echter niet weten over welke pensioenfondsen het gaat. Ofwel weet de regering het niet, ofwel wil ze het niet zeggen en wordt het parlement geacht een blanco cheque te ondertekenen.

Het dossier Cofinimmo betekent zeker een streep door de rekening van de regering, maar toch gaat de regering rustig door met de verkoop van gebouwen daarbij niet gehinderd door het vernietigende rapport van het Rekenhof dat het heeft over `een tijdbom onder de toekomst'. De regering schrijft 600 miljoen euro in als opbrengst van de verdere uitverkoop van het patrimonium. Wellicht zal premier Verhofstadt ooit het parlement meedelen dat hij geen gebouwen meer zal verkopen omdat alles al verkocht is.

Met trucs die nu al jaren worden toepast, creëert de regering een evenwicht en soms een virtueel overschot. Paars dweept met het overschot. Paars dweept met de schuldratio die inderdaad gedaald is tot 83% van het BBP.

Dat cijfer oogt spectaculair, maar we mogen niet vergeten dat de teller van de nominale staatsschuld nu al op 11.300 miljard staat. De regering zwijgt zedig over de conjunctuur- en de rentemeevallers. Evenmin wordt gezegd dat paars die rentemeevallers gulzig heeft opgesoupeerd zodat een kleine rentestijging in de toekomst zal volstaan om de begroting danig te doen ontsporen.

In het hoofdstuk Tewerkstelling zagen we de Eerste minister op zijn best, namelijk als een meester in misleiding en vervalsing. Hij stond dinsdag op het spreekgestoelte molenwiekend te peroreren dat Eurostat een dag vóór de beleidsverklaring had bekendgemaakt dat er sinds 2003 netto 157.000 jobs zijn bijgekomen. Mijn collega in de Kamer Gerolf Annemans heeft contact opgenomen met Eurostat, waar men hem wist te melden dat de meest recente cijfers dateren van 14 september en dat de volgende op 14 december zullen worden gepubliceerd. Naar het schijnt komt het woord `liegen' niet in de parlementaire woordenschat voor, maar het minste wat we kunnen zeggen is dat de heer Guy Verhofstadt de waarheid zwaar geweld heeft aangedaan.

Er kunnen trouwens heel wat kanttekeningen worden geplaatst bij de positieve berichten van de meerderheid over de economische toestand. De werkloosheidsgraad is het afgelopen jaar boven 8% gestegen. Dat is nog altijd hoger dan het gemiddelde in de Eurozone. Er zijn 88.000 werklozen meer dan in 1999. Een groot deel van de nieuwe jobs werden niet in de privé-economie, maar in de gesubsidieerde economie gecreëerd. Tevens zijn er 46.000 ambtenaren bijgekomen.

Ook met de concurrentiekracht van onze bedrijven is het niet goed gesteld. In de competitiviteitsindex van het World Economic Forum is België in zes jaar tijd van de zeventiende naar de drieëndertigste plaats gezakt. Ons land verliest marktaandelen en de buitenlandse investeringen bedroegen vorig jaar nog slechts 44 procent van die in 2004. De Europese Commissie heeft haar prognoses voor de economische groei in ons land al bijgesteld. In de Lissabonindex bekleedt België de veertiende plaats op vijfentwintig landen. Er is dus niet echt veel reden om hoog van de toren te blazen en bescheidenheid is geboden.

De eerste minister achtte het nodig en nuttig om op het einde van zijn beleidsverklaring de moraliserende toer op te gaan. Hij waarschuwde voor simplismen en voor het opzetten van bevolkingsgroepen tegen elkaar. Het was zeer demagogisch om wie oppositie voert tegen zijn beleid om de communautaire status-quo behouden, te beschuldigen van het tegen elkaar opzetten van bevolkingsgroepen.

Een goede verstaander heeft een half woord nodig. De eerste minister had Vlaams minister-president Leterme mogen bedanken omdat de Vlaamse regering bereid is geweest reserves op te bouwen die mee bepalend zijn voor het begrotingsresultaat op federaal vlak. De heer Leterme krijgt echter stank voor dank.

Nu Verhofstadt zich voorgoed van de rechtervleugel van zijn eigen VLD heeft ontdaan, schurkt hij schaamteloos aan tegen de Parti socialiste, ook al worden burgemeesters, schepenen en beheerders van sociale huisvestingsmaatschappijen van die partij met de regelmaat van de klok door het gerecht van corruptie en belangenvermenging beschuldigd. In de beleidsverklaring wordt met geen woord gerept over incidenten rond Kaplan, Dendermonde, Hoxha en Stacy en Nathalie. Bij die incidenten werd het begrip ministeriële verantwoordelijkheid wel op zeer bizarre wijze ingevuld: het betekende namelijk helemaal niets.

In 1999 was premier Verhofstadt er als de kippen bij om in de dioxinecrisis de kop van de verantwoordelijke ministers te eisen, net zoals hij dat ook deed bij de ontsnapping van Dutroux. Nu ziet hij er echter geen been in dat zijn minister van Justitie enig begrip opbrengt voor het feit dat Murat Kaplan niet uit penitentiair verlof terugkeerde omdat hij geen perspectief meer had, dat een pedofiel vervroegd vrijkomt, dat het blijkbaar drie jaar duurt voor er in de gevangenis van Dendermonde nieuwe sloten komen en dat een bendeleider ongestoord in Antwerpen kan rondwandelen. De heer Verhofstadt heeft er geen probleem mee te regeren met een partij waarvoor het begrip `politieke verantwoordelijkheid' altijd op een ander slaat, nooit op zichzelf.

De onderliggende politieke boodschap van de beleidsverklaring en van het debat in de Kamer en vandaag in de Senaat is bijzonder duidelijk: paars wil voortgaan, ook na 2007, met als inzet de communautaire status-quo en dus de verdere schaamteloze welvaartsdiefstal van Vlaanderen ten voordele van Wallonië. Paars wordt de inzet van de volgende verkiezingen.

Intussen dendert de Verhofstadttrein voort, langs de zelfgefabriceerde Potemkindorpen. Achter de façade van de goednieuwsshow van Verhofstadt bevindt zich echter de nuchtere Vlaming die wel door heeft dat hij voor het vrijwaren van zijn toekomst, zijn veiligheid en zijn identiteit met paars bedrogen uitkomt. Bijgevolg rest de Vlaming volgend jaar maar één keuze en dat is paars wegstemmen.

Mme Isabelle Durant (ECOLO). - Lors de son entrée en fonction, le 1er juin 2003, le gouvernement s'était donné deux objectifs principaux : l'équilibre budgétaire et la création de 200.000 emplois.

En matière d'emploi, Ecolo a pris au mot le gouvernement, notamment en créant un site pour suivre l'évolution de la création d'emplois. Évidemment, nous sommes loin du compte et plus encore, si l'on modifie les bases de calcul et de référence en cours de route. Les chiffres fournis par l'administration démontrent la création de 91.500 emplois à ce jour, bien moins donc que les prétendus 157.000 emplois créés. Et je doute que ce chiffre puisse être atteint avant la fin de la législature.

Quant à l'équilibre budgétaire, vous vous targuez de l'avoir atteint chaque année. Hélas, ce n'est qu'une apparence car il n'est pas atteint d'un point de vue structurel. Nous le savons en observant l'ajustement et le contrôle 2006, le budget 2007 et les hypothèques qui pèsent encore sur 2005, comme le règlement de la discussion avec Eurostat sur la dette de la SNCB. Si les choses ne sont pas reprises par la Commission, il sera difficile d'atteindre l'équilibre.

On nous parle d'une diminution du recours aux opérations one shot, ce qui confirme bien la place de ces opérations dans les budgets antérieurs. Cette année, le montant s'élève approximativement à 1,2 milliard d'euros, ce qui n'est tout de même pas rien. En outre, comme chaque année, ce sont les communautés et les régions qui viennent en quelque sorte au secours du gouvernement fédéral. Si l'on en croit le rapport de la Cour des Comptes, le recours à la vente des bâtiments a aussi ses limites, puisqu'il faudra payer la location.

Enfin, pour équilibrer le budget, on se sert aussi des titres-services, ce qui est étonnant au regard des 200.000 emplois à créer. Les moyens affectés aux titres-services et aux entreprises qui s'engagent dans cette voie vont être diminués. Or, on sait déjà que les travailleuses - en effet, ce sont majoritairement des femmes - de ce secteur connaissent de grandes difficultés pour négocier, non pas une augmentation, mais simplement une indexation de leurs revenus. Malgré cela, on ferme les robinets, ce qui aura immanquablement un impact, y compris sur la création d'emplois dans ce secteur.

Enfin, pour ce qui est de la nouvelle taxe, je n'y vois qu'un bouche-trou car elle n'a rien à voir avec une taxe environnementale. Cela me rappelle l'expérience « très particulière » des écotaxes. On ne devrait d'ailleurs plus dire « écotaxes égale écolo » mais « écotaxes égale Reynders ». Peut-être est-ce une bonne idée, on verra bien. Toujours est-il que cette taxe sur l'emballage m'apparaît avant tout comme un bouche-trou. En effet, le but initial de ce type de fiscalité est d'induire un changement de comportement des producteurs et des consommateurs, de sorte que la taxe perde sa raison d'être, une taxe biodégradable, en quelque sorte. Dans le cas présent, on miserait plutôt sur la pérennité de cette taxe pour ne pas mettre le budget en grandes difficultés.

Le premier ministre, après avoir visionné le film d'Al Gore, y voit également une occasion de réduire l'émission de gaz à effet de serre et de CO2. Je lui signalerai simplement qu'il s'attaque à un tout petit segment, à savoir 0,5% des émissions de CO2, c'est-à-dire celles des emballages. Or, nous savons tous que c'est dans le secteur du transport que la production de CO2 attend, exige, impose des mesures qui tardent malheureusement.

À cet égard, et même si elle ne vous concerne pas directement, je dois souligner une véritable stupidité, à savoir un vol Charleroi-Liège, ce qui représente 33 tonnes de CO2 par semaine. On est en droit de se demander comment une telle aberration n'est pas davantage fiscalisée.

Beaucoup de lobbies ont dû se faire entendre suite au refus de travailler au sujet du secteur du transport. Je n'en doute pas. On s'attaque donc par une taxe « bouche-trou » à un petit secteur qui représente 0,5% du CO2. Enfin, le prix du train augmente. Si on voulait vraiment agir en matière de CO2, des mesures importantes eussent pu être prises dans le domaine de la tarification des trains.

Par ailleurs, on a parlé à grands renforts de publicité de la lutte contre les véhicules dépourvus de filtres à particules. Il s'agit d'une question de santé. Le premier ministre avait annoncé lors du Salon de l'auto qu'une déduction fiscale aurait lieu pour ce type de filtre. Rien n'a été fait mais aujourd'hui on nous annonce une déduction fiscale de 150 euros.

Or, nous savons que si l'on veut encourager l'achat de véhicules équipés de ce filtre, il vaut mieux travailler sur la prime que sur la déduction fiscale qui intervient deux ans plus tard. C'est la seule manière de modifier le comportement d'achat des consommateurs.

Enfin, un autre point important est celui de la création d'un fonds « amiante ». Je m'en réjouis particulièrement parce que c'est un dossier sur lequel Ecolo a beaucoup travaillé en vue de pouvoir indemniser les victimes de ce fléau. Lorsque le premier ministre a rencontré les victimes de l'amiante, il a été, comme nous voici de nombreuses années, extrêmement impressionné. C'est une très bonne chose.

Je demande instamment au gouvernement de travailler sur la base des textes déjà élaborés à la Chambre. Je ne plaide donc pas pour ma propre institution alors que j'ai également déposé une proposition au Sénat. Peu importe. Un travail est engagé et il est plus avancé à la Chambre qui dispose d'un avis du Conseil national du travail et d'un avis des partenaires sociaux.

Il faut tout faire pour indemniser les victimes en termes de santé mais aussi prendre en compte l'ensemble des personnes concernées. Outre les professionnels, les salariés ou les indépendants, il y a aussi les victimes passives ou environnementales, celles qui ont subi des effets indirects. Il convient encore de veiller à indemniser les dommages moraux subis par ces personnes et leur entourage.

Nous avons une lourde responsabilité puisque l'on a continué à utiliser l'amiante alors que tout le monde connaissait le danger qu'il représentait et savait qu'il provoquait maladies, cancers et mort. Or, il n'est interdit que depuis le début des années nonante.

Nous avons donc une responsabilité à assumer en termes de soins de santé, mais aussi de dommage moral vis-à-vis de l'ensemble des victimes concernées. J'espère que vous travaillerez sur la base des éléments actuellement préparés à la Chambre.

Je reviendrai enfin sur quelques mesures environnementales qui me paraissent insuffisantes. Je relève tout d'abord l'absence de soutien à la réduction des émissions de CO2. Je pense en particulier à « chauffage et énergie ».

Je ne vois que l'addition d'un certain nombre de fonds. Il s'agit en premier lieu du Fonds Kyoto devenu FEDESCO, qui devra faire l'audit de huit bâtiments fédéraux sur les 1.800 existants, soit 0,4% de l'audit énergétique des bâtiments publics. À ce rythme, il faudra encore un siècle pour aboutir à une isolation et une prise en compte convenables de la production énergétique de nos bâtiments.

Le deuxième fonds concerne la réduction du coût global de l'énergie, qui date de février 2006. Un capital de 100 millions est prévu pour permettre son entrée en vigueur, mais, à ce stade, il n'est pas encore concrétisé.

J'entends également dire qu'une part des provisions nucléaires de Synatom sera utilisée. L'idée est bonne à condition que l'on gère correctement les périodes d'amortissement de ces investissements. J'ai du mal à y croire. Comment puis-je être certaine que cet argent sera correctement utilisé pour ces mécanismes et pour une efficacité énergétique ? Nous n'avons aucune garantie. Il faudra donc obtenir des éléments complémentaires pour avoir la certitude que ces moyens seront utilisés à bonne fin.

Le dernier fonds concerne les 12 millions provenant des pétroliers à partir de leur contribution au chèque mazout. On affirme à présent que ce fonds sera destiné au développement des énergies renouvelables. J'espère recevoir quelques informations sur la manière selon laquelle on agira car les nombreuses questions posées sont toujours restées sans réponse.

Le fédéral a à faire dans le domaine des énergies renouvelables et ne peut se contenter de laisser la « patate chaude » aux Régions ; il doit prendre sa part. Les fonds sont là pour cela. J'espère que ce sera le cas mais, franchement, nous sommes plus dans la multiplication des fonds et dans la confusion que dans l'action concrète.

Le logement est un autre dossier important de cette déclaration. Je me réjouis que ce point y figure. Mais nous savons tous que la différence entre l'évolution des revenus et celle des loyers est de quarante-six pour cent, ce qui signifie que lorsque les revenus augmentent de 100 euros, les loyers croissent de 146. C'est impressionnant, en particulier dans les grandes villes, mais pas uniquement.

Il était nécessaire et urgent de prendre des mesures et la conférence interministérielle en parlait d'ailleurs depuis longtemps. Nous sommes à la fin de la législature, après quatre ans de travail et nous constatons que la montagne accouche d'une souris ! Les mesures annoncées l'avaient déjà été au super conseil des ministres de 2004 à Ostende. Or, nous sommes en 2006 et on nous parle du début de leur mise en oeuvre pour 2007.

Ces mesures concernent les garanties locatives. On se trompe. On aurait pu faire une proposition win-win (Toutes les parties y gagnent) qui aurait permis, par la mise en place d'un fonds de garantie, de soutenir autant le locataire que le propriétaire. Je pense que la plupart propriétaires risquent d'être mis en difficulté par cette diminution de trois à deux mois du montant de la garantie locative, dans la mesure où ce sont ces propriétaires qui paieront donc les déficiences de paiement des locataires.

En créant un fonds de garantie locative, on aurait pu soulager les locataires - dont certains doivent consacrer soixante-quatre pour cent de leurs revenus au loyer - mais aussi soutenir les propriétaires en cas de dégâts locatifs ou de non-paiement du loyer. La mesure annoncée par le gouvernement mécontente donc tant les locataires que les propriétaires. Je ne comprends donc pas bien pourquoi elle a été prise.

En outre, on a beaucoup parlé de blocage ou de régulation des loyers. Chaque fois qu'un bail prend fin, il y a des augmentations de loyers, parfois de manière excessive. Or, aucune mesure n'est prise pour réguler ce phénomène. On ne répond donc pas à l'urgence sociale posée par la question du logement.

Je terminerai par un aspect que traite plus généralement mon collègue Josy Dubié. Je me réjouis d'un certain nombre de déclarations sur le terrain international, même s'il ne s'agit encore que de déclarations d'intention.

Je pense en particulier aux déclarations traitant des opérations de règlements de conflits dans lesquelles interviennent des forces belges mais aussi à la réforme de l'OTAN, sur laquelle nous reviendrons en commission, et sur le soutien à la reconstruction du Congo.

Nous savons que, dans quelques semaines, dans ce pays aura lieu le second tour des élections présidentielles. Nous espérons tous que cela se déroulera le mieux possible. Mais ensuite il faudra encore organiser dans élections provinciales et mettre en oeuvre de nombreux chantiers de reconstruction. J'espère que la Belgique continuera à mobiliser la communauté internationale en faveur de la reconstruction de ce grand pays, bien après sa reconstruction politique.

Notre jugement sur les mesures sociales et environnementales est assez dur, l'équilibre budgétaire n'est pas atteint, pas plus que durant les quatre années précédentes d'ailleurs, malgré quelques touches positives comme la transformation du système VIPO en OMNIO et la liaison, quoique insuffisante et trop lente, de la liaison des allocations sociales au bien-être.

Au total, quelque mesures positives mais bien des éléments tardifs et insuffisants. Malheureusement on ne vote pas sur cette déclaration.

M. Christian Brotcorne (CDH). - J'aborderai essentiellement les matières dans lesquelles il me semble que notre assemblée doit être active, en évitant de répéter ce qui a déjà été dit en d'autres lieux, notamment à la Chambre. Je ne reviendrai donc pas sur les aspects budgétaires et financiers de la déclaration gouvernementale et je m'en tiendrai à deux volets qui me paraissent très importants pour notre assemblée, à savoir notre politique de relations internationales et celle que nous entendons mener dans notre pays en matière de sécurité ou de police au sens large et noble du terme.

Je me réjouis que le premier ministre ait entamé sa déclaration par le département des Affaires étrangères et qu'il ait ainsi mis ce dernier à l'honneur. En effet, comment ne pas se réjouir de la prochaine participation de la Belgique au Conseil de sécurité comme membre non permanent ainsi que des engagements courageux et responsables de notre pays qui a envoyé nos soldats au Kosovo, en Afghanistan ou, tout récemment, au Liban ? Comment ne pas approuver l'annulation annoncée de la dette bilatérale du Congo et le choix d'une véritable relance de la politique européenne ?

Présentées ainsi, les positions du gouvernement ne peuvent qu'emporter une belle unanimité, à tout le moins auprès des partis démocratiques. Cependant, un examen plus approfondi de la déclaration, et surtout de ses annexes, en particulier celle relative aux Affaires étrangères, met en évidence certains points sur lesquels le CDH ne peut marquer son accord.

Je parlerai tout d'abord de la politique des Affaires étrangères et, ensuite, de la Coopération au développement.

Je m'attacherai à critiquer l'option sécuritaire telle qu'elle apparaît à plusieurs reprises dans la déclaration gouvernementale, ainsi que l'absence de débat ou de transparence dans la politique à mettre sur pied à propos de l'Union européenne et de l'évolution de l'OTAN. Je reviendrai également sur certaines impasses dans lesquelles se trouve la communauté internationale et dont elle doit impérativement sortir si elle veut garder du crédit.

En ce qui concerne les Affaires étrangères, le premier ministre nous propose essentiellement une vision sécuritaire, même si, dans les élans d'enthousiasme que nous lui connaissons, il nous donne une vision enchantée des relations internationales. Je pense que l'approche sécuritaire n'est pas la plus adéquate et ne constitue pas la seule solution. Il ne faut pas non plus nier les difficultés.

Je citerai deux exemples. Le premier est tiré de la politique des migrations et le second, de la politique de relance européenne.

À propos des migrations, je remarque que les réponses sécuritaires immédiates prennent de plus en plus souvent l'ascendant sur les réponses formulées, lesquelles sont pourtant un élément important de la problématique en termes d'aide au développement et, bien qu'elles soient évoquées dans la déclaration gouvernementale, le sont souvent en termes très vagues.

On nous parle d'un dialogue de haut niveau sur le thème « migration-développement » qui pourrait être suivi d'un forum. Rien de très concret pourtant. Inversement, la lutte contre l'immigration clandestine - c'est-à-dire contre les effets du problème - semble être une solution réalisable à court terme.

Autre exemple, la relance européenne. On sait que les deux rejets populaires du traité ont suscité des interrogations, tant de la part des citoyens que des différentes organisations non gouvernementales à travers toute l'Europe. Les interrogations des citoyens portaient sur la dimension sociale du modèle européen et sur les failles démocratiques des institutions européennes. Or, je suis frappé de constater que le gouvernement met en avant deux priorités. Il s'agit notamment de préserver la capacité décisionnelle de l'Union. Cependant, le gouvernement ne semble pas se soucier de la subsidiarité et du rôle des parlements nationaux. Cela contribuerait pourtant à renforcer la légitimité démocratique de l'Union et à la rapprocher du citoyen.

La deuxième priorité du gouvernement, ce sont les résultats concrets que devrait produire l'Union. Comme le souligne Renaud Dehousse, « En Europe, le vouloir vivre ensemble est une affaire de projets plus que d'institutions ». Il a tout à fait raison. Il est en effet probablement opportun de revenir à la méthode d'un des pères fondateurs de l'Europe, Jean Monnet. Cette méthode était axée sur les résultats, mais je constate que ce sont des résultats concrets dans les matières « sécurité et justice » que l'on veut en priorité offrir au citoyen et cela, en lieu et place d'objectifs socioéconomiques ou environnementaux. Les objectifs socioéconomiques n'arrivent qu'en deuxième place dans la note du gouvernement et l'environnement a à peine droit de cité.

Pour prendre un exemple d'actualité, on évoque beaucoup la libéralisation du marché des services postaux et de la disparition du service universel qui l'accompagne. Je crains que le citoyen comptabilise également ce type de mesures parmi les résultats négatifs de l'Union européenne.

J'en reviens aux résultats en matière de sécurité. Certes, les citoyens européens ont des attentes légitimes en matière de sécurité. La création d'un véritable espace de liberté, de sécurité et de justice est donc une priorité. Toutefois, la coopération dans ces matières touche aux compétences les plus sensibles de nos sociétés démocratiques et aux principes fondamentaux de l'État de droit. Il convient dès lors d'être particulièrement attentifs à l'équilibre devant prévaloir entre les principes de sécurité et de liberté. Certaines affaires récentes, notamment l'affaire Swift avec son transfert de données à caractère personnel, les données passagers en matière de circulation aérienne et les vols secrets de la CIA, montrent qu'il existe de nombreux dossiers dans lesquels nos libertés fondamentales sont en jeu.

Nous devons réapprendre à dire que tous les problèmes ne sont pas forcément des menaces et que tous les problèmes n'appellent pas forcément des réponses exclusivement sécuritaires.

Le deuxième reproche que j'adresserai au gouvernement porte sur son approche fonctionnaliste des organisations internationales.

Je déplore en effet cette approche qui tend à voir les organisations internationales sous l'angle du spill-over, c'est-à-dire d'un développement automatique et autonome par rapport aux gouvernements nationaux et à leurs citoyens. Je citerai deux exemples à cet égard.

Premier exemple : l'Union européenne où, comme je l'ai déjà dit, on privilégie les résultats plutôt que la poursuite, pourtant indispensable, d'un débat sur les fondements de l'Union, sa raison d'être, ses objectifs. Ce débat peut faire peur mais selon moi nous devons oser parler de l'Union et de son fonctionnement !

Second exemple : l'OTAN. Sa transformation est présentée comme inéluctable compte tenu de l'évolution des relations internationales, notamment depuis la chute du Mur de Berlin ou l'effondrement du communisme. Une telle évolution semble indispensable. C'est en tout cas ce qu'a laissé entendre le ministre des Affaires étrangères lors des Journées diplomatiques.

Aujourd'hui, l'OTAN n'est plus une organisation défensive mais une organisation de sécurité collective.

Elle n'est plus vraiment régionale, puisqu'appelée à s'étendre à travers des partenariats en différents endroits du globe et non plus uniquement dans la zone ouest du monde.

Je rappelle en effet que dans le cadre du Traité de l'Atlantique Nord de 1949, les États ont convenu d'agir conjointement en cas d'attaque menée contre l'un des membres. En 1999, en adoptant le concept stratégique, les États ont déclaré vouloir faire évoluer l'OTAN : celle-ci serait désormais chargée de préserver la paix et de prévenir les conflits - sans limites géographiques - plutôt que de se défendre en cas d'attaque.

Or, ces changements radicaux de l'Organisation ont été opérés sans modification du traité. Il n'y a pas de base juridique claire pour certaines actions menées par l'OTAN et on peut se demander si l'on n'a pas préféré éluder tout débat citoyen sur la question, sans adapter les textes qui fondent la légitimité de l'Organisation et de ses interventions.

Il est regrettable que le prochain Sommet de Riga ne soit pas enfin l'occasion d'un débat plus transparent et d'une révision du traité qui permettrait à l'OTAN d'agir en conformité avec ses propres textes. Je demanderai au gouvernement de ne pas se contenter de veiller à « la gestion rigoureuse du budget de l'OTAN », mais de se soucier également du respect de l'acte constitutif de cette organisation et, si nécessaire, de l'adapter, mais après un véritable débat démocratique et citoyen.

Par ailleurs, je rappelle que l'OTAN n'est pas l'organisation principale en matière de sécurité. Cela doit être clair : c'est le Conseil de sécurité des Nations unies qui a cette charge au titre de sa Charte fondatrice. À part les cas de légitime défense - tels que prévus par la Charte - l'OTAN ne peut intervenir que sur mandat du Conseil de sécurité. L'ambiguïté du gouvernement sur ce plan n'est pas acceptable.

Troisième forme de critique : j'ai parlé de la vision « enchantée » que le premier ministre nous a présentée et où n'apparaissent pas les impasses dans lesquelles se trouve la Communauté internationale, impasses dont nous devons sortir. Je suis frappé de lire dans la note Volet Affaires étrangères, annexée à la déclaration du gouvernement des analyses parfois lapidaires concernant des conflits dans le cadre desquels les forces belges interviennent, conflits où manifestement, la communauté internationale patine, et c'est un euphémisme.

Au Kosovo, par exemple, les efforts diplomatiques déployés en vue de trouver une solution institutionnelle n'ont permis aucune avancée. Sur le terrain, certains dirigeants serbes médiatisent à l'excès les incidents en les qualifiant d'agressions à caractère ethnique. Quand nous savons que la minorité serbe a été interdite de participation aux travaux de l'Assemblée du Kosovo et au gouvernement pendant deux ans et demi, nous comprenons que ces tensions soient loin d'être anodines. Il est urgent de repenser l'action internationale dans la région. Il faut oser des solutions plus créatives qui rapprochent ces populations. Il ne faut pas se contenter, comme j'ai pu le lire dans certains communiqués de presse des Nations unies, de miser sur le développement du secteur privé, la privatisation ou la libéralisation pour remédier à la situation. Sur le plan économique, la privatisation ou la libéralisation ne suffiront pas. Il faudra aussi des investissements. Qui investira dans la région si la sécurité et la stabilité politique ne sont pas assurées ? Il s'agit tout de même de la première mission des organisations internationales.

En Afghanistan, il faut aujourd'hui déchanter. Dans un premier temps, l'objectif de reconstruction et de sécurité semblait à portée de main mais, depuis quelque temps, la situation se dégrade. Le ressentiment de la population locale vis-à-vis des forces étrangères est croissant. L'OTAN découvre avec stupeur la force de frappe résiduelle des talibans. L'OTAN se donne désormais six mois pour améliorer la sécurité, c'est-à-dire pour « battre les talibans ». Le général Richards, commandant de l'ISAF, a déclaré : « Si ce n'est pas le cas, nous aurons un problème ». La situation est à ce point préoccupante que, selon le journal Le Monde, la France envisage de retirer ses troupes d'élite de l'Afghanistan. En Afghanistan, comme en Irak, après avoir cru que certaines situations étaient réglées, l'OTAN se rend compte qu'une occupation de longue durée est nécessaire, voire « indispensable » et qu'elle a des effets contraires à ceux qui étaient attendus.

Enfin, il y a le cas du Liban. La décision de déployer nos troupes dans ce pays, conformément à la résolution 1701, est une très bonne chose. Nous avons soutenu le gouvernement quand il a pris cette décision courageuse mais je ne peux m'empêcher de rappeler que cette guerre, évitable, probablement inutile, a laissé des populations blessées et meurtries des deux côtés de la frontière. Dans ce conflit, les Nations unies n'ont pas été capables de se faire entendre. Quant à l'Union européenne, elle n'était pas très unie ! Les visions de l'Allemagne et de l'Espagne étaient assez différentes. L'Italie, qui a pris l'initiative d'organiser la conférence de Rome, a été injustement critiquée. Fallait-il rester les bras croisés ? Tout, absolument tout, devait être tenté sur le plan diplomatique. À mon avis, l'Union européenne n'a pas été suffisamment présente dans ce drame, alors qu'elle avait pourtant un rôle essentiel à jouer.

Je suis bien sûr heureux de lire dans la note de politique générale que la Belgique, concernant le Moyen-Orient, soutiendra « toute initiative de la communauté internationale qui, le moment venu, visera à trouver une solution de paix intégrale ». L'urgence s'impose. Chaque jour en effet, des civils palestiniens et israéliens - dont des enfants - meurent inutilement. Gaza est confrontée à une crise humanitaire. Les salaires des fonctionnaires palestiniens sont bloqués depuis six mois en raison de sanctions imposées par Israël et par la communauté internationale. Le gouvernement palestinien, pourtant légitime, est emprisonné sur son propre territoire. Comble de l'histoire, Israël projetterait à nouveau une opération militaire de grande envergure ! Ce n'est évidemment pas de cette façon que l'on pourra régler les problèmes sur place.

Pendant ce temps, que fait la Belgique ? Elle soutient l'idée d'une conférence - une sorte d'Oslo II ! - qui aurait lieu dans un an. D'ici là, le mur, pourtant condamné par les autorités judiciaires internationales, sera terminé et Gaza ne sera sans doute plus qu'un champ de ruines. Certains centres d'études comme l'International Crisis Group et des ONG comme la Fédération internationale des droits de l'homme appellent à la levée immédiate des sanctions contre le peuple palestinien, avant que tous les efforts consentis dans le cadre de l'Union européenne pour la mise sur pied de l'autorité palestinienne et pour l'amélioration des conditions de vie de la population soient anéantis, c'est-à-dire avant la faillite complète des institutions palestiniennes. Il faut être cohérent. Nous avons soutenu le projet d'un État palestinien. Nous soutenons le respect du droit international. Nous ne pouvons dès lors pas abandonner les projets utiles et urgents dans la région.

Dans les situations que je viens d'évoquer, celles du Kosovo, du Liban, de l'Afghanistan et du Moyen-Orient, les perspectives sont loin d'être roses et enchantées. Il est temps, me semble-t-il, d'oser une diplomatie plus audacieuse. La leçon mérite d'être entendue par l'Union européenne tout entière pour l'ensemble de ces dossiers.

Le deuxième volet de la politique « Relations internationales » de la Belgique a trait à la coopération au développement. Le premier ministre a annoncé - nous nous en réjouissons - que le Congo reste une priorité de la politique étrangère de notre pays. Nous apprécions également la reconduction des investissements consentis au Congo. Mais la question centrale est également - tous les experts s'accordent à le reconnaître - celle des investissements et du financement de la reconstruction au lendemain des élections. Je suis étonné de ne pas lire un mot à ce propos dans la déclaration de politique fédérale ni même, ce qui est encore plus surprenant, dans l'annexe relative aux affaires étrangères. Le gouvernement me répondra peut-être que tel est bien l'objectif poursuivi par la décision d'annulation de la dette du Congo. Cette initiative, certes intéressante, devrait permettre un nouveau départ pour le pays, mais nous restons prudents et nous attendons de voir de quelle manière cette annulation de la dette sera mise en oeuvre. Nous serons, dans les mois à venir, particulièrement attentifs à ce volet de l'action gouvernementale.

Par ailleurs, le premier ministre nous a annoncé une augmentation du montant de l'aide publique au développement, qui devrait atteindre 0,5% du PIB et se rapprocher ainsi de l'objectif de 0,7% pour 2010. Il semblerait, une fois de plus, que l'augmentation de notre aide publique au développement ne soit que le résultat de la comptabilisation de cette opération d'annulation de la dette congolaise.

Pour le CDH, ce type d'opération budgétaire se fait au détriment d'une véritable politique de développement. Elle est même contestable au regard de l'esprit des objectifs du millénaire et du consensus qui s'était dégagé à Monterrey où il avait été demandé que les ressources fournies pour l'allégement de la dette ne réduisent pas les montants alloués pour l'aide publique au développement qui doivent être disponibles ou comptabilisés pour les pays en développement.

Le 30 mai dernier, M. De Decker déclarait dans un communiqué de presse : « Un groupe de travail interministériel procède actuellement à l'évaluation de l'exécution, par la Belgique, de ses obligations en matière d'aide publique au développement. Si les conclusions de ce groupe de travail n'apportent pas la certitude que les engagements de la Belgique seront respectés, de nouvelles mesures seront prises à l'occasion du contrôle budgétaire de juillet. » Quels sont les résultats de ce groupe de travail ? Disposerons-nous de ses conclusions avant la fin de la législature ?

Enfin, dans le cadre de cette note d'analyse de la politique de relations internationales de notre pays, je saluerai à nouveau un élément positif, à savoir le fait que la Belgique déclare se rallier aux pays européens et non européens qui adhèrent à la taxe sur les billets d'avion, afin de dégager un budget plus important pour cette politique publique de développement. C'est une bonne chose, même s'il a fallu du temps pour concrétiser cette mesure qui semblait poser problème au gouvernement.

La deuxième partie de mon intervention porte sur les matières qui ont trait à la police locale, au renforcement maintes fois annoncé du nombre d'agents ou d'unités disponibles. Je n'entrerai pas dans les détails, mais force est de constater qu'à cet égard, la déclaration gouvernementale entretient le flou. On ne sait d'ailleurs pas si c'est la police locale ou la police fédérale qui sortira renforcée. Nous avons l'impression que ce flou est entretenu pour dissimuler que la réalité est inférieure aux promesses de 2004. Sur le site Info zones qui reprend la morphologie des différentes zones de police, seuls les chiffres de 2004 sont disponibles.

On nous promet des mesures particulières de recrutement pour différents corps qui souffrent de déficit chronique, sans préciser lesquels. On nous annonce la création d'un corps de gardiens de la paix dont l'objectif serait de rassembler les différents métiers de la sécurité sous un vocable unique. En effet, on a vu fleurir des stewards, des gardiens de parc, des agents de prévention et de sécurité. Il y a peu, Elio Di Rupo appelait à la création de véritables bobbies. Est-ce cela que l'on veut créer sous ce vocable de gardien de la paix ? Je pense que nous ne pourrons pas faire l'économie - et notre assemblée a commencé ce travail - de la réflexion sur la manière de gérer ou de céder des activités dans le domaine de la sécurité publique.

En matière de zones de police, tout le monde s'est accordé à dire que la norme KUL fixant la répartition des dotations communales au sein des zones de police était critiquable et devait être revue. La déclaration contient peu d'élément neufs, formels et crédibles à ce sujet. Nous n'y trouvons d'ailleurs aucune mesure prévoyant l'amélioration du réseau ASTRID qui, à l'heure actuelle, ne couvre pas encore l'ensemble du territoire belge.

Enfin, si la déclaration évoque la rationalisation de l'organisation structurelle des services d'incendie, elle ne contient rien au sujet de son financement et de la prise en charge par le gouvernement fédéral d'une part qui devrait se rapprocher de la moitié du coût desdits services, alors qu'à l'heure actuelle 90% de celui-ci sont à charge des communes. Nous devrons être particulièrement attentifs à la manière dont le gouvernement mettra en oeuvre cette réforme des services d'incendie.

Telles sont nos remarques par rapport à la déclaration de politique générale du gouvernement.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Toen ik de eerste minister - hopelijk voor de laatste maal - zijn regeringsverklaring hoorde afleggen, kon ik me niet van de indruk ontdoen dat we een vergadering van een middeleeuwse rederijkerskamer bijwoonden, waar over een willekeurig onderwerp, dat geen betrekking heeft op de werkelijkheid, wordt gesproken. Spreekvaardigheid staat daarbij centraal. De eerste minister zou ongetwijfeld hoofdman geworden zijn van een middeleeuwse rederijkersgilde.

Het wordt natuurlijk moeilijker als we over de werkelijkheid willen spreken. De critici van de begroting zijn vanmorgen reeds gediscrediteerd. Het volstaat het niet eens te zijn met de meerderheid om gediscrediteerd te worden. Dat is een evolutie in onze democratische omgang. De heer Sturtewagen, redacteur van De Standaard - die zeker niet kan worden verweten de voorbije zeven jaar paars systematisch te hebben aangevallen - schrijft onder de titel `Fatsoensgrens overschreden': `De begroting, die door de federale regering, premier Verhofstadt op kop, met veel bravoure is voorgesteld, is niet serieus. Ze negeert op flagrante wijze de werkelijkheid, ze is totaal ondoorzichtig, ze maakt gebruik van technieken die op lange termijn een veelvoud kosten van wat ze opbrengen, ze legt vernietigende uitspraken van eerbiedwaardige instellingen als het Rekenhof en het Arbitragehof simpelweg naast zich neer. Dit is geen voorspelbare platte oppositietaal. Het is, kort samengevat, het unanieme oordeel van alle begrotingsspecialisten die deze krant contacteerde.'

Er is een belangrijke verschuiving in de werking van onze democratische instellingen opgetreden. De agenda's worden niet langer bepaald door de Grondwet of de democratische gebruiken, maar door spindoctors. De eerste minister was natuurlijk zeer jaloers op CDA-minister-president Balkenende, die bij de voorstelling van zijn jongste regeringsverklaring met prachtige cijfers kon uitpakken, na vier jaar herstelbeleid, na vier jaar ernstig spaarbeleid. Nederland kent nu een veel grotere economische groei dan België en doet het beter op budgettair vlak. De eerste minister wou natuurlijk niet onderdoen voor de heer Balkenende en wou eveneens een goed beleid voorstellen, maar dat had niets meer met de werkelijkheid te maken.

Daarenboven vertoont het betoog van de eerste minister en van de meerderheid een gevaarlijke geestesgesteldheid ten aanzien van de Grondwet. Ik geef één voorbeeld: de regering stelt een belasting voor op wegwerpverpakkingen.

De problematiek is bekend want het Arbitragehof heeft ter zake al twee arresten geveld. De Standaard kopt: `Ook oordeel Arbitragehof voor regering "geen probleem". Het Arbitragehof schorst voor een tweede maal de drankverpakkingstaks, waarop de regering haar verpakkingsheffing - het sluitstuk van de begroting - wou baseren.'

Het arrest 156/2006 van 18 oktober 2006 waarin het Arbitragehof de heffing ongrondwettelijk verklaart en schorst, vormt voor de regering geen probleem!

De krant citeert verder het antwoord van minister Reynders in de Kamer: `... als dat wetsartikel geschorst wordt, vallen we terug op een artikel uit een vorige wet en die heeft dezelfde inhoud als het geschorste artikel ...' Alsof dat juridisch haalbaar zou zijn. Dit is juridische prietpraat. Van een minister van Financiën die bovendien burgemeester van Luik wil worden, had ik toch een argument van een ander niveau verwacht. Er was een tijd dat de parlementsleden uit Luik niet alleen erg welsprekend waren, maar ook juridisch beslagen. Minister Reynders is trouwens een jurist. Zijn geestesgesteldheid is dus des te meer verontrustend.

Geachte collega's, u hebt allen trouw gezworen aan de Grondwet. Behalve in zijn arrest 156/2006 van 18 oktober 2006 heeft het Arbitragehof zich ook in zijn arrest 186/2005 van oktober 2005 over de drankverpakkingstaks uitgesproken. Met dat laatste arrest werd die taks vernietigd. Na het vernietigingsarrest stelt de regering de taks opnieuw in en nu wordt hij opnieuw geschorst.

De advocaten van de minister trachten de zaak in volgende bewoordingen te redden, ik lees overweging B.10.1: `Bij het onderzoek van de zaak tijdens de terechtzitting van 13 september 2006 heeft de Ministerraad aangevoerd dat de schorsing geen nuttig effect zou hebben aangezien daardoor de overeenstemmende bepalingen van artikel 371 van de gewone wet van 16 juli 1993 opnieuw in werking zouden worden gesteld in de redactie die ze hadden vóór de wijziging ervan bij de aangevochten wet, namelijk zoals vervangen bij artikel 25 van de programmawet van 9 juli 2004, ...' De Ministerraad redeneert dat de schorsing zonder gevolg blijft, aangezien ze de vorige versie van de tekst met dezelfde inhoud kan toepassen. Het Arbitragehof laat zich door dergelijke prietpraat niet vangen. Ik lees overweging B.10.2: `Het Hof kan, rekening houdend met de draagwijdte van het arrest 186/2005, niet vooruitlopen op de vraag of dat artikel 371 zal worden toegepast, noch op de afloop van het contentieux waartoe die toepassing zou kunnen leiden.' Een voorzichtige en zelfs sibillijnse uitspraak van het Arbitragehof.

Het pleidooi van minister Reynders voor het Arbitragehof is sterke koffie. Nadat de originele tekst is vernietigd en de nieuwe versie geschorst, grijpt minister Reynders terug naar de eerste versie. Sterke koffie!

Overweging B.10.2 is klaar en duidelijk. Ze laat er geen twijfel over bestaan dat het argument van minister Reynders is verworpen, zo niet zou de schorsing geen nuttig effect hebben.

De regering reduceert zichzelf tot een kermisattractie.

Het is een regering van kermiskoersen, die door middel van trucs de problemen wil oplossen en niet aarzelt om overwegingen van de hoogste rechterlijke instanties naast zich neer te leggen. Het is echter evident dat de sector die bepaling niet zal naleven. Het betreft een ongrondwettelijke bepaling en de rechtspraak is duidelijk: aan een ongrondwettelijk wettelijk bevel mag geen gevolg worden gegeven, zo niet heeft men te maken met een totalitaire toestand. We kennen de omstandigheden waarin die rechtspraak is tot stand gekomen. Een kennelijk ongrondwettelijk wettelijk bevel moet door de betrokken sector niet worden nageleefd. Ik raad de sector aan een aangetekende brief met juridische argumenten te sturen naar de minister van Financiën. Het Arbitragehof heeft dat duidelijk gemaakt.

De heer Luc Van den Brande (CD&V). - De heer Wille ligt daar kennelijk niet wakker van.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Wij richten ons tot de wakkere burgers.

De regering heeft een visie trachten te ontwikkelen op de justitie. Ik beweer niet dat alle voorstellen van de regering slecht zijn, maar ik aanvaard de mentaliteit van paars niet om het debat te weigeren wanneer iets wordt voorgesteld door de oppositie, meer bepaald in de commissie voor de justitie van de Senaat, en nadien onder druk van de omstandigheden wordt verplicht er toch op terug te komen. Ik neem het voorbeeld van de ondercapaciteit van de gevangenissen en het overaanbod van het aantal gevangenen, waaronder de geesteszieken die misdrijven hebben gepleegd. Wij hebben bij het begin van deze legislatuur een wetsvoorstel over het sociaal verweer ingediend om de toestand van de in gevangenissen opgesloten geesteszieken te verbeteren, hen uit de gevangenis te halen en een specifieke verzorging te geven. Dit voorstel stond enkele maanden geleden nog op de agenda van de commissie voor de Justitie. Toen verklaarde de regering dat er deze legislatuur ter zake geen wijzigingen meer zouden worden aangebracht aan de wettelijke bepalingen. Ik heb het probleem naar voren gebracht bij de bespreking van het ontwerp op de strafuitvoeringsrechtbanken. Toen werd geantwoord dat dit probleem later zou worden aangepakt. Na maanden is de regering blijkbaar tot het inzicht gekomen dat aan onze kritiek in de eerste plaats moet worden tegemoetgekomen door de geesteszieken uit de gevangenissen te halen. Die gevangenzetting is trouwens strijdig met het EVRM. De geesteszieken moeten een humane verzorging en begeleiding krijgen. Dat wordt nu door de regering aangekondigd. We wachten op concrete initiatieven. Het bouwen van inrichtingen in Antwerpen en Gent zal zeker niet meer tijdens deze legislatuur gebeuren. De regering kondigt aan dat een ontwerp tot hervorming van de wet op het sociaal verweer op 27 oktober op de Ministerraad zal worden besproken. Ik zal dat aandachtig opvolgen.

Ik houd het bij deze twee voorbeelden. Aangezien de regeringsverklaring van de premier eigenlijk maar een retorische oefening was met weinig werkelijkheidsgehalte, ben ik niet van plan in te gaan op alle punten. Ik wil nog één overweging maken die past in een reflectiekamer. In een democratie is het noodzakelijk een politiek inhoudelijk debat te voeren. Het debat maakt immers de oplossingen duidelijk die beslissend zijn voor de toekomst van het land. Van de kwaliteit van een dergelijk democratisch debat hangt niet alleen de legitimiteit van de verkozenen af, maar vooral de mogelijkheid om de noodzakelijke hervormingen en heroriënteringen of verbeteringen door te voeren. Het publieke debat is de sleutel voor de bewegingsruimte van een regering, voor de coherentie van een politiek project en de aantrekkingskracht van het politieke leven en het politieke leiderschap. De politieke inertie van de meerderheid wil dit debat verhinderen. Paars hanteert als leuze dat de burgers mogen stemmen maar niet mogen kiezen. Ze mogen de inzet van de verkiezingen niet kennen, ze mogen de waarheid niet kennen, ze mogen de diverse oplossingen niet voor ogen zien, want paars bestuurt zoals verlichte regenten vanuit duistere achterkamertjes waar bepaalde compromissen worden gesloten. De voorstelling van het verhaal is het belangrijkste punt van het politieke discours. Paars heeft gedurende zeven jaar een erfenis van leugens en demagogie opgebouwd. Paars verkiest het cultiveren van de dubbelzinnigheid boven het debat naar de waarheid. Paars ontloopt het debat op vele ogenblikken. Het paarse begrip van de publieke opinie brokkelt af. Het is echter veel erger dat daardoor het vertrouwen van de burger in onze instellingen verder afbrokkelt.

Tijdens een debat in de Duitse Bundestag, naar aanleiding van een motie van wantrouwen tegen de vorige Duitse regering van kanselier Schröder, zei de huidige kanselier Merkel in haar toespraak: vertrouwen is iets als de smeerolie van onze democratie. Die uitspraak werd in de parlementaire assemblee op hoongelach onthaald. Nochtans is vertrouwen een basiswaarde in de democratie en onmisbaar voor de werking ervan. Het vertrouwen van de burgers in de instellingen en in de gekozen volksvertegenwoordigers is noodzakelijk om de geloofwaardigheid van het systeem overeind te houden. Dat vertrouwen gaat niet samen met egoïsme, maar met het vrijheidsidee. Internationale opiniepeilingbureaus hebben tientallen jaren onderzoek gedaan naar de band tussen het vertrouwen en het vrijheidsgevoel van de burger. Ik geef één voorbeeld dat sprekend is omdat we de Hongaarse opstand van vijftig jaar geleden herdenken. Op een congres in de VS refereerde eind de jaren 1960 een Hongaarse wetenschapper over de vraag of men de meeste mensen en instellingen in het land vertrouwen kon geven. In Hongarije werd die vraag toen voor 7% positief beantwoord. In West-Duitsland werden na de instorting van het nazisme en het nieuwe regime peilingen gehouden. Zo werd in 1953 in een peiling gevraagd: gelooft u dat u de meeste mensen kan vertrouwen. 13% van de ondervraagden heeft daarop ja geantwoord.

Wanneer men dezelfde peilingen organiseerde na de instorting van het DDR-regime bleek ook dat er een groot wantrouwen heerste tegenover de mensen en de instellingen. In de mate dat er meer vrijheid tot stand kwam in de organisatie van de samenleving, groeide het vertrouwen, zo bleek uit de peilingen.

In ons land zwakt het vertrouwen de afgelopen jaren terug af ...

De heer Paul Wille (VLD). - Dat is niet zo. Het vertrouwen in de huidige regering is groot en neemt toe.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Ik ben mij ervan bewust dat ik u niet kan overtuigen, want u komt hier al de hele regeerperiode de spiekbriefjes van de premier voorlezen.

Het vertrouwen neemt af. Ik bedoel daarmee niet het vertrouwen in de meerderheid of in de oppositie, maar meer algemeen in de overheidsinstellingen, de politie, het gerecht. Kijk maar naar de vertrouwensindexen in de zesmaandelijkse peilingen van de Europese Commissie. De regering moet zich bezinnen over de vraag waarom het vertrouwen in die peilingen afneemt. Ik ben ervan overtuigd dat het vertrouwen in dergelijke mate afneemt door een gebrek aan een echt democratisch debat. De mensen voelen aan dat ze een scherm voor ogen krijgen die de werkelijkheid verbergt. Wanneer de burger op zijn verantwoordelijkheid zal worden aangesproken, zal hij een ander beleid willen dan datgene waar deze meerderheid voor staat.

Mevrouw Myriam Vanlerberghe (SP.A-SPIRIT). - Na de oppositie die vooral kritiek heeft en weinig positiefs in de begroting ontwaart, wil ik stilstaan bij een aantal punten die ook in de media op de achtergrond zijn verdrongen bij de voorstelling van de beleidsverklaring.

Ik zal het vooral over het sociaal beleid hebben. Wie vanmorgen naar het debat geluisterd heeft, kreeg de indruk dat er in de verklaring niets staat waar de mensen beter van worden. Dat klopt niet, dat weet iedereen. Ik zou denken dat wie een betoog voorbereidt toch de hele beleidsverklaring leest. Het valt me echter op dat de oppositie nalaat om de positieve punten te zien. Je kan er bijvoorbeeld toch niet naast kijken dat de gezondheidszorg er in ons land voor het eerst in jaren op vooruitgaat. We hebben een goede gezondheidszorg en zitten nu financieel ook weer op het goede spoor. Meer nog, er kan een Zilverzorgfonds van af voor de zorg voor mensen die het later nodig hebben. Dat wordt hier niet gezegd, terwijl dat toch opvallend is.

Daarenboven is de begroting in evenwicht. Daar wordt niet over gesproken. En voor het overige is alles slecht. Dat kan toch niet. Als de begroting in evenwicht is en de gezondheidszorg op het goede spoor zit, dan varen de mensen er wel bij.

Deze begroting is niet alleen een document, maar ook een beleidsinstrument dat onder meer het leefloon en de minimumpensioenen verhoogt en dat borg staat voor een goede gezondheidszorg. Waarom wordt dat niet meer benadrukt? Welk alternatief stellen de grote critici voor? Ik hoor hier alleen zeggen dat er bijkomende belastingen worden geheven en dat een hoop zaken niet worden gerealiseerd. Ik hoor echter niet zeggen met welk geld die zaken moeten worden betaald.

In verband met de dienstencheques wordt de beleidsverklaring in de pers verkeerd geïnterpreteerd. Dienstencheques zijn heel belangrijk voor alle gezinnen waar beide partners werken. De pers meldt echter dat de regering zou besparen op de dienstencheques door de werkgevers meer te laten betalen. Het huispersoneel dat via de dienstencheques wordt tewerkgesteld zou daarvan het slachtoffer zijn. Dat is niet correct. De beleidsverklaring is daarover heel duidelijk.

Sommige bedrijven zullen inderdaad meer moeten betalen. De opbrengst daarvan komt terecht in een fonds en vloeit terug naar de werkgevers die opleiding geven. Dat is de bedoeling van de besparing en niet het opvullen van een of ander gat. We mogen de tweeverdieners niet laten geloven dat we ons eigen goed werkende systeem van dienstencheques zullen afbouwen. Sommige bedrijven maken van het systeem echter gebruik om winst te maken en laten na mensen op te leiden. Via een zogenaamde besparing wordt nu een fonds opgericht waarvan de middelen terugvloeien naar de bedrijven die opleiding geven. Het is dus niet correct dat sommige bedrijven daardoor in het rood zullen gaan. Het zijn immers de goede bedrijven, die nu al opleiding geven, die vandaag problemen hebben.

Als ik bovendien zie dat chronisch zieken meer terugbetaald zullen krijgen via de maximumfactuur, dan vind ik dat geen tovenaarsmaatregel, maar een beleid dat ons sociaal systeem bevestigt en voortzet, een beleid dat niet alleen zorgt voor bedrijven en werkgelegenheid, maar ook denkt aan de gezinnen en aan degenen die zorg nodig hebben.

Ik begrijp dan ook niet waarom deze begroting een zo negatief rapport moet krijgen. De oppositie moet niet alleen kritiek geven, maar ook alternatieven aanreiken. Ik ben trots op het sociale gedeelte van de begroting en ben ook blij dat nu eindelijk voor het milieu wordt gekozen.

De heer Luc Van den Brande (CD&V). - Ik verzet mij tegen de idee dat de oppositie een negatieve rol moet spelen. Ze moet in tegendeel haar alternatief voor het beleid voorstellen.

De eerste minister merkte op dat de mensen genoeg hebben van de polarisatie. Nochtans heb ik de afgelopen dagen en ook vanochtend gemerkt dat de meerderheid - en ik wil de heer Wille niet bij naam noemen - de polarisatie ten top drijft. Inhoudelijke argumenten worden niet gebruikt. Er wordt gewoon verteld dat ons land een nieuwe toekomst wacht. Alle inhoudelijke argumenten en kritieken worden als negativisme terzijde geschoven. In wat voor een democratie zijn we aanbeland als er geen plaats meer is voor het inhoudelijke debat, maar enkel en alleen nog voor fictie en perceptie?

De heer Paul Wille (VLD). - De heer Van den Brande geeft blijkbaar de voorkeur aan het systeem van de zwijgplicht dat in het Vlaams Parlement wordt gehanteerd.

De heer Luc Van den Brande (CD&V). - Het enige wat ik uit de woorden van de heer Wille kon opmaken was zijn kritiek op de opvattingen en de aanpak van de heer Leterme. Nochtans neemt minister Moerman overal de verdediging van de Vlaamse regering en de minister-president op zich.

Ik heb tot mijn geruststelling gehoord dat de Senaat eigenaar van dit gebouw is. Ik maakte in 1990 deel uit van de eerste federale regering die ambassades en andere gebouwen in het buitenland meende te moeten verkopen. Dat is echter niet gebeurd. Ik vraag me af welke gebouwen nog zullen overblijven en wie er eigenaar van zal zijn. Het is geruststellend te weten dat de regering het Senaatsgebouw zelfs niet via een derdenbeslag zal kunnen verkopen.

Er wordt een politiek van het pandjeshuis gevoerd, waarbij alles van de hand wordt gedaan.

M. Philippe Mahoux (PS). - Ce n'est pas le gouvernement actuel qui a inventé le sale-and-leaseback. Un membre éminent de votre groupe l'a proposé avec insistance.

De heer Luc Van den Brande (CD&V). - Het verpatsen van het patrimonium heeft niets met sale-and-leaseback-operaties te maken. De volgende stap is het verpanden, wat een zeer kostbare operatie wordt.

Kortom, deze begroting hangt met haken en ogen aaneen en is absoluut niet ernstig te nemen. De komende generaties zullen de dure rekening moeten betalen.

In de inleiding van zijn beleidsverklaring zei de premier met het grootste gemak dat we niet bij vandaag moeten blijven hangen en dat politiek meer is dan beheren en besturen. Nu lijkt politiek me toch bij uitstek een kwestie van goed bestuur. Good governance is ten minste in Europa al vijf eeuwen dé grote bezorgdheid van de bevolking.

De regering zegt dat ze naar de toekomst kijkt en de grenzen wil verleggen. Dan wil ik in dit verband toch kort op één punt ingaan. In deze hele beleidsverklaring is er één zwart gat, naast alle gaten in de begroting waarop enkele deskundigen al hebben gewezen. Kritische bedenkingen van politici, zeker als ze tot de oppositie behoren, worden vaak niet aanvaard. Wij hebben dus alle vertrouwen in de mensen die neutraal en vanop afstand hun objectieve analyse maken. Lastig is natuurlijk dat die kritische analyse uitgerekend van de heren De Grauwe en Vuchelen komt. (Protest van de heer Wille.)

Het grote zwarte gat in de toekomstvisie van de regering is niet nieuw: hoe zal de democratie in ons land, voor elk van de gemeenschappen en binnen Europa verder vorm krijgen? Dat is een essentiële vraag. Met geen woord wordt er gerept over de noodzakelijke nieuwe hervorming die eraan komt. Welke regering er na de verkiezingen ook wordt gevormd, ze zal worden geconfronteerd met de vraag hoe we het land opnieuw zullen inrichten. Hoe geven we de deelstaten meer bestuursverantwoordelijkheid? Hoe geven we de verschillende beleidslagen een plaats?

Na zes jaar waarin dit punt niet bespreekbaar was, heeft mevrouw Vanderpoorten eindelijk gezegd dat het ogenblik is aangebroken om tot een gemeenschappelijk Vlaams front te komen. Laten we daar kort en duidelijk over zijn. CD&V heeft geen nieuw Vlaams front nodig. Het volstaat gewoon ons woord gestand te doen. En dat woord dat zijn de vijf resoluties van het Vlaams Parlement en het regeerakkoord van de Vlaamse regering, dat het vertrouwen kreeg van alle Vlaamse partijen.

Laten we ons dus richten op de dingen waarover het maatschappelijk écht gaat. We kennen het referentiepunt. We moeten ons niet vermoeien met een front. We hebben het meegemaakt met de combinatie De Batselier-Somers in 2004. Het draaide toen uit op een totale verwatering.

Ons standpunt is dus duidelijk. Voor ons kan er geen federale regering tot stand komen zonder een substantieel en consistent hervormingsprogramma, niet als doel op zich, maar omdat zo'n hervorming nodig is om de problemen inzake werkgelegenheid, kwaliteitsvol leven, economie op te lossen. Dit draait niet om tegenstellingen. Dit is een kans die we samen moeten waarmaken.

Dit is een van de grote tekorten en misrekeningen van de beleidsverklaring. In 1999 - ik herinner het me levendig - hadden wij een duidelijk gemeenschappelijk uitgangspunt. We wisten dat we altijd een vergelijk zouden moeten zoeken, dat we nooit helemaal zouden krijgen wat we wensten. Dat is eigen aan de democratische dialoog. Wie in een beleidverklaring die zo sterk de nadruk legt op visie, toekomst en een nieuwe aanpak, over deze problematiek evenwel met geen woord rept, vlucht voor zijn verantwoordelijkheid.

De vijf resoluties van het Vlaams Parlement en het Vlaams regeerakkoord blijven voor ons dus het uitgangspunt van elke hervorming. Als die niet worden uitgevoerd is er met CD&V geen bestuursakkoord mogelijk.

In de loop van de geschiedenis waren er vele momenten waarbij het vertrouwen van de bevolking bijna het nulpunt bereikte. Ik wil echter niet zover in de tijd teruggaan en het hebben over de analyse die professor Moesen niet zo lang geleden maakte over het sociaal kapitaal en het vertrouwen in de instellingen. Ook voordien was niet alles perfect, maar na zeven jaar paars zouden we, volgens paars althans, in een modeldemocratie beland zijn.

Een modeldemocratie heeft echter geen vijfentwintig inhouden. Ze kan enkel steunen op het vertrouwen van de mensen in de instellingen. Niet alleen historische referenties, maar ook de Europese analyses en die van professor Moesen wijzen uit dat het vertrouwen in de instellingen tot het nulpunt is gezakt. We scoren niet zoals het moet; we bengelen zelfs aan de staart. Dat probleem is niet alleen een probleem van meerderheid en oppositie, maar een probleem van sociale en maatschappelijke cohesie. Dat riskeert de grote verantwoordelijkheid te zijn van de afgelopen bestuursperiode. De mensen zijn verstandiger dan men soms denkt. Dit diep aanvoelen brengt ze ertoe naar een alternatief te zoeken.

M. Philippe Mahoux (PS). - En démocratie, la technique du panzer ne peut pas fonctionner. Par ailleurs, après avoir entendu les positions de M. Van den Brande et celles du CD&V à propos d'une future négociation, il ne me paraît pas nécessaire de rappeler les positions et les exigences francophones ni celles de mon parti.

De heer Wouter Beke (CD&V). - CD&V was de voorbije weken bang dat de meerderheid het succesmiddel van de gemeenteraadsverkiezingen, goed bestuur, in deze beleidsverklaring zou overnemen. Maar ik moet de regering feliciteren: ze heeft een voor ons schitterende beleidsverklaring, afgelegd, één die allerminst van goed bestuur getuigt! Het was een typisch paarse toespraak, waarin de `televisie' de belangrijkste visie was. De gebaren, de non-verbale communicatie, de perceptie waren belangrijker dan de tekst en de cijfers, dan the facts and figures.

VLD-fractievoorzitter Wille nam daarnet de verdediging van de beleidsverklaring op zich. Ook hij had het niet over de cijfers, over the facts and figures, maar over de non-verbale communicatie, over de gebaren en over de perceptie van de premier.

`Niet de afkomst is belangrijk, maar de toekomst.' zo weergalmde het hier dinsdag jongstleden in de plenaire arena. Deze slogan is weinig origineel, want ze is overgenomen van een Nederlands rapport over de multiculturele samenleving. Paars heeft dat zedig verzwegen. De toekomst is wel belangrijk. Dat is juist. Maar de regering bereidt de toekomst niet voor.

Geert Noels van Petercam zegt vandaag over de begroting in De Morgen: `Alleen de inkomsten van nu tellen en niet de uitgaven van later. Dat is geen duurzaam beheer'. `De overname van pensioenfondsen en de uitverkoop van gebouwen helpen ons even, maar ze kosten ons later meer', aldus professor Paul De Grauwe gisteren in De Standaard. De belangrijkste economen van het land noemden deze begroting zonder meer een tijdbom.

Maar goed, sinds de toespraak van Paul Wille weten we dat de Jef Vuchelens, de Paul De Grauwes, de Geert Noelsen en de Wim Moesens van Vlaanderen mislukte professoren zijn, gefrustreerde jongens met te veel tijd in te kleine kamertjes. Als de argumenten opdrogen, moet op de man gespeeld worden. De enige goede professor die nog rondloopt, is blijkbaar professor Paul Wille, verbonden aan de hogeschool van goedgelovigheid.

De heer Paul Wille (VLD). - De heer Beke verwijst blijkbaar graag naar professoren. Welnu, ik kan hem de nieuwe Nobelprijswinnaar voor economie aanbevelen. Die is wereldgericht.

De heer Wouter Beke (CD&V). - Ik zal hem zeker lezen, maar ik kan me niet voorstellen dat iemand die de Nobelprijs voor economie heeft gekregen, de beleidsverklaring van de regering-Verhofstadt zou steunen.

Ik vraag me echter af of de heer Wille jong VLD ook in de hoek van gebuisde en gefrustreerde jongens plaatst. Jong VLD zegt in De Standaard van vandaag dat de regering de toekomst hypothekeert omdat ze geen structurele begrotingsmaatregelen neemt.

De heer Paul Wille (VLD). - Jong-VLD'ers - de heer Noreilde en de heer Verhofstadt zijn dat ook ooit geweest - moeten zichzelf altijd sterker profileren. In een coalitie is uiteraard niet alles wat wordt beslist, ultraliberaal.

De heer Wouter Beke (CD&V). - Als oudere en ervaren VLD'ers zich nog wensen te profileren en hun gedacht willen zeggen, worden ze blijkbaar gewoon aan de kant geschoven. De liberale jongeren verwijten de regering een gebrek aan moed, klagen het gebrek aan structurele maatregelen aan en breken de verpakkingsheffing af.

Met betrekking tot de samenlevingsproblemen neemt de regering geen enkel initiatief. Vlaamse liberalen en Waalse socialisten denken daar zo fundamenteel anders over en dat leidt tot een compleet immobilisme.

Een gebrek aan structurele maatregelen is er ook op het vlak van het arbeidsmarktbeleid. Ook dat is niet alleen mijn analyse, maar eveneens die van professor Johan Vande Lanotte. Toen Johan Vande Lanotte vorig jaar voorzitter van de SP.A werd, stelde hij de regionalisering van het arbeidsmarktbeleid als een rood aandachtspunt voorop. Daarvan is nu geen spoor terug te vinden. De regering heeft het over het Belgische werkgelegenheids- en arbeidsmarktbeleid, terwijl er geen Belgische arbeidsmarkt meer is.

Eén voorbeeld: de werkgelegenheidsgraad, waarover de heer Wille het ook had. In 2005 bedroeg die in heel België 61,1%, maar in Wallonië 56%, in Brussel 54,8% en in Vlaanderen 65%. Er is dus een verschil tussen de gewesten van maar liefst 10%. Dit verschil roept om een eigen aanpak van de deelstaten. Professor Vande Lanotte, wijzelf en ook de liberalen willen een eigen aanpak, maar de regering blijft doof voor die vraag. In de regeringsverklaring van 2003 beloofde ze nochtans plechtig een forum te zullen organiseren waarin aan dat soort van thema's ruim aandacht zou worden besteed.

Ik deel de meeste ideeën van Jean Jaurès niet, maar ik deel wel deze uitspraak van hem: wie de toekomst wil voorbereiden, moet ze zelf maken. De regering heeft de toekomst niet voorbereid, ze heeft de toekomst belast in alle betekenissen van het woord.

Is er dan niets positiefs in de beleidsverklaring? Toch wel. Niet alles is slecht. De fiscale aftrekbaarheid van renovatie-uitgaven bij huurwoningen is zo'n goede maatregel. Eén van de grote klachten van mensen met een laag inkomen is het tekort aan beschikbare en betaalbare, goede woningen op de huurmarkt.

Voor eigenaars is het echter niet altijd mogelijk om hun eigendom met het noodzakelijke comfort uit te rusten. Eigenaars die de prijs van renovatie - en/of aanpassingswerken fiscaal kunnen inbrengen, op voorwaarde dat ze zich verbinden tot verhuring via een sociaal verhuurkantoor en tot een redelijke huurprijs voor een minimumperiode van negen jaar, krijgen een duwtje in de rug om hun eigendom in orde te maken. Dat speelt ook in het voordeel van de huurders.

Op die manier kan een gedeelte van het particuliere patrimonium beschikbaar worden voor sociale verhuring en aldus tegemoetkomen aan een reële maatschappelijke behoefte. Tevens kunnen de eigenaars noodzakelijke onderhoudswerken sneller laten uitvoeren, wat de kwaliteit van de woning alleen maar ten goede kan komen. Op termijn zal de voorgestelde regeling een maatschappelijk en financieel voordeel opleveren: minder nood aan extra sociale woningen, een goed onderhouden particuliere huurmarkt én kwalitatief betaalbare huurwoningen. Een zeer goede maatregel.

Begin dit jaar heb ik zelf een wetsvoorstel ingediend om via fiscaal aftrekbare renovatiekosten eigenaars aan te zetten om de nodige verbeterings- en aanpassingswerken in hun huurwoningen te laten uitvoeren en om die woningen ter beschikking te stellen van de sociale huurmarkt. Mijn wetsvoorstel werd in maart in de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden door de meerderheid vrolijk weggestemd.

Volgens de liberalen tastten sociale verhuurkantoren immers de vrijheid van de eigenaar aan. Het verzet van de liberalen in de Senaat tegen de sociale verhuurkantoren was een wat genante vertoning. Vlaams minister van Wonen, Marino Keulen, stak in zijn beleidsverklaring in het Vlaams Parlement immers de loftrompet van de sociale verhuurkantoren. Die spagaat - één van de vele VLD-spagaten - heb ik toen aangeklaagd. Vandaag ben ik wel blij dat ze ons eindelijk bijvallen.

Mevrouw Vanlerberghe, zie hier een van de alternatieve CD&V-voorstellen, dat u mee hielp wegstemmen.

Mevrouw Myriam Vanlerberghe (SP.A-SPIRIT). - Wij hebben niet tegen dat voorstel gestemd. (Protest van de oppositie)

De heer Wouter Beke (CD&V). - Lees er het verslag maar eens op na.

De heer Paul Wille (VLD). - Mijnheer Beke, uw partijgenoot, Luc Van den Brande, heeft gezegd dat uw fractie niet zou polariseren, maar u volgt zijn goede raad niet op.

De heer Wouter Beke (CD&V). - Ik polariseer helemaal niet, want als christenmens wil ik mevrouw Vanlerberghe ootmoedig vergeven.

Een ander goed punt uit de beleidsverklaring is de kosteloze registratie van huurovereenkomsten. Ook hierover heb ik een wetsvoorstel ingediend, dat nu ter bespreking ligt. Ik zal ook dat eerste wetsvoorstel weer indienen. Ik hoop dat beide voorstellen dan in de commissie in versneld tempo zullen worden goedgekeurd, zodat de regering de daad bij het woord kan voegen.

Tot slot van zijn toespraak verwees de heer Wille naar Churchill.

De heer Paul Wille (VLD). - Churchill was dan ook een groot liberaal.

De heer Wouter Beke (CD&V). - Churchill was eerst liberaal, heeft het liberalisme daarna de rug toegekeerd en heeft zich uiteindelijk terug bij de liberalen aangesloten.

De heer Paul Wille (VLD). - Dat komen we wel meer tegen. Ze leren de stiel bij ons, ze laten ons vallen en als ze tot volle maturiteit komen, dan ...

De heer Wouter Beke (CD&V). - ... dan verliezen ze de verkiezingen.

De heer Joris Van Hauthem (VL. BELANG). - Neen, dan worden ze eruit gezet.

De heer Wouter Beke (CD&V). - De echte liberalen vliegen dan buiten. Zo is dat.

De heer Paul Wille (VLD). - Als ze tot volle maturiteit zijn gekomen, keren ze naar de VLD terug.

De heer Wouter Beke (CD&V). - Het citaat van Churchill deed me denken aan een andere uitspraak van hem, over zijn voorganger, Lloyd George: `George was een charmeur die de schors van een boom kon doen afglijden.' Ook de heer Wille wist in zijn betoog de kalende paarse boom dermate te vleien dat hij er zijn schors bij is verloren.

Churchill, die de heer Wille zo diep in het hart draagt, zei trouwens ook: `Wie zich wil verbeteren, moet veranderen.' De heer Wille zei onomwonden dat de VLD gaat voor een derde paarse regeerperiode. We zullen hem dat op geregeld tijdstippen in herinnering brengen. De VLD wil niet veranderen om te verbeteren, maar wil gewoon verder blijven gaan met de socialisten van de PS. Dat is de inzet van de verkiezingen van 2007: meer van hetzelfde of verandering? De kiezer zal daarover beslissen.

Mme la présidente. - L'ordre du jour de la présente séance est ainsi épuisé.

La prochaine séance aura lieu le jeudi 26 octobre à 15 h 00.

(La séance est levée à 13 h 40.)