3-181

3-181

Belgische Senaat

Handelingen

DONDERDAG 12 OKTOBER 2006 - NAMIDDAGVERGADERING

(Vervolg)

Vraag om uitleg van de heer Jan Steverlynck aan de minister van Middenstand en Landbouw over «de uitvoering van de wet eenheid van loopbaan» (nr. 3-1810)

De voorzitter. - Mevrouw Gisèle Mandaila Malamba, staatssecretaris voor het Gezin en Personen met een handicap, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, antwoordt.

De heer Jan Steverlynck (CD&V). - Op 16 april 2002 diende ik een wetsvoorstel in aangaande de toepassing van het principe van eenheid van loopbaan bij gemengde loopbanen. Het principe van dit wetsvoorstel was dat bij overschrijding van de eenheid van loopbaan de effectief minst voordelige jaren zouden wegvallen, ongeacht het stelsel waarin die jaren zijn gepresteerd.

Het wetsvoorstel werd tijdens de vorige zittingsperiode door het parlement unaniem aangenomen en resulteerde in de wet van 11 mei 2003 `tot wijziging van diverse bepalingen betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers en zelfstandigen met het oog op de uitvoering van het principe van de eenheid van loopbaan', gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 24 juni 2003. De wet bepaalde evenwel dat de Koning de datum van inwerkingtreding nog zou bepalen.

Op 27 oktober 2004 vroeg ik de minister van Leefmilieu en Pensioenen hoever het stond met het uitvaardigen van de uitvoeringsbesluiten. De minister liet mij weten dat hij de financiële impact van de maatregel wilde laten berekenen alvorens een antwoord te geven op mijn vraag.

Op 13 januari 2005 ondervroeg ik de minister van Leefmilieu en Pensioenen hierover opnieuw. De minister antwoordde toen dat hij de `vaste intentie' had om de wet van 11 mei 2003 uit te voeren. Hij liet ook verstaan dat zijn diensten tegen eind 2005 zouden klaar zijn, maar dat hij niet kon spreken namens zijn collega van Middenstand.

Op 23 juni 2005 vroeg ik de minister van Middenstand naar de stand van zaken. Ik kreeg toen als antwoord dat een werkgroep samengesteld uit medewerkers van de twee betrokken pensioeninstellingen, namelijk de Rijksdienst voor Pensioenen en het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen, de impact van de nieuwe wet in kaart aan het brengen was. De minister verzekerde mij dat ze de werkzaamheden van de werkgroep van nabij zou opvolgen en dat de wet zo spoedig mogelijk in werking zou treden. Gevraagd naar de timing, sprak ze de hoop uit dat de maatregelen tegen het einde van het jaar zouden kunnen worden toegepast.

In de plenaire zitting van 2 februari 2006 stelde ik opnieuw de vraag. De deadline van eind 2005 was andermaal niet gehaald. Toen verklaarde de minister bij monde van staatssecretaris Van Weert dat de werkgroep met medewerkers van de Rijksdienst voor Pensioenen en het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen een gedetailleerd verslag zou opmaken met de resultaten van zijn werkzaamheden. De minister suggereerde toen ook dat de werkzaamheden van deze werkgroep nog even zouden aanslepen omdat er nogal wat praktische problemen moesten worden uit de weg geruimd. De datum van inwerkingtreding van de wet zou ze vastleggen zodra ze een duidelijk zicht zou hebben op de einddatum van de werkzaamheden van de werkgroep. Daarbij zou ze een mogelijke terugwerkende kracht laten onderzoeken.

We zijn nu opnieuw zes maanden verder en sindsdien heb ik hieromtrent niets meer vernomen.

Graag kreeg ik een antwoord op de volgende vragen:

1. Hoever is de werkgroep gevorderd met zijn werkzaamheden? Is er reeds enig zicht op een einddatum van de werkzaamheden?

2. Hoe dikwijls is bovengenoemde werkgroep reeds samengekomen en met welke periodiciteit?

3. Waar situeren zich de grootste problemen?

4. Wanneer mogen wij het uitvoeringsbesluit dat de inwerkingtreding van de wet zal bepalen, verwachten?

5. Zal bij het bepalen van de datum van inwerkingtreding een terugwerkende kracht toegepast worden?

6. Kan men het nog als normaal beschouwen dat een wet die reeds drie jaar geleden is goedgekeurd en waar velen op zitten te wachten om een correct pensioen te verkrijgen, nog steeds door de uitvoerende macht niet is uitgevoerd?

Mevrouw Gisèle Mandaila Malamba, staatssecretaris voor het Gezin en Personen met een handicap, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - Ik lees het antwoord van de minister.

Tot op heden werd er nog geen werkgroep van medewerkers van het RSVZ en de RVP samengesteld. Deze werkgroep zou als taak hebben de moeilijkheden die zich voordoen bij de uitvoering van de wet van 11 mei 2003, ten gronde te analyseren. Uit een rapport dat op mijn verzoek door het RSVZ werd opgesteld blijkt dat zowel op technisch als op budgettair vlak problemen rijzen bij de uitvoering van de wet.

Hoewel ik de minister van Pensioenen in een brief van 17 mei 2006 al gevraagd heb mij op de hoogte te houden van de stand van zaken met de uitvoering van deze wet en hem het verslag heb gevraagd waarvan minister Frank Vandenbroucke melding maakte tijdens de parlementaire werkzaamheden, heb ik tot op heden nog geen enkel antwoord ontvangen.

Daarom zal ik opnieuw contact opnemen met de minister van Pensioenen en hem het voorlopige verslag van het RSVZ bezorgen. Ik wil hem ook voorstellen eindelijk de gemengde werkgroep van de twee administraties op te richten.

In de huidige toestand van het dossier is het niet mogelijk uit te maken met welke eventuele terugwerkende kracht een uitvoeringsbesluit in werking zal kunnen treden.

In dit klaarblijkelijk zeer technische dossier dat de goede samenwerking van meerdere administraties vereist, neem ik aan dat de termijn voor het uitvoeren van de wet van 11 mei 2003 bijzonder lang kan zijn.

Ik kan de heer Steverlynck echter verzekeren dat ik er vanuit mijn bevoegdheid op zal toezien dat het RSVZ zo goed mogelijk werkt.

De heer Jan Steverlynck (CD&V). - Ik ben ten zeerste ontgoocheld door het antwoord. Ik word voor de zoveelste maal met een kluitje in het riet gestuurd. Nu zegt de minister zelfs dat er nog geen officiële werkgroep bestaat, maar alleen een verslag van de administratie, en dat ze verder haar best doet. Intussen kunnen we alleen maar vaststellen dat er in ons land vele mensen zijn die niet het pensioen ontvangen waar ze recht op hebben sedert het parlement in 2003 unaniem een wet goedkeurde die dat pensioen garandeert.

Het is erg dat dergelijke onrechtvaardigheden blijven aanslepen, niet omdat het parlement zijn werk niet doet, maar omdat de regering niet beweegt met als excuus een al te complexe wetgeving. Mensen die een pensioeninkomen nodig hebben, zijn de dupe van de inertie van de regering. Sommigen vinden het zo erg dat ze naar de rechtbank stappen. De regering moet dus dringend iets meer doen dan verwijzen naar een collega-minister en stoppen met de zwarte piet onderling door te schuiven. De minister van Pensioenen zou best met de minister van Middenstand rond de tafel gaan zitten om dit dossier snel tot een goed einde te brengen.