Vragen en Antwoorden

BELGISCHE SENAAT


Bulletin 3-61

ZITTING 2005-2006

Vragen waarop niet werd geantwoord binnen de tijd bepaald door het reglement (Art. 70 van het reglement van de Senaat)

(N.): Vraag gesteld in het Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in het Frans


Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid (Economie)

Vraag nr. 3-4159 van de heer Galand d.d. 18 januari 2006 (Fr.) :
Generische geneesmiddelen. — Toegang voor de arme landen. — Overeenkomst inzake de handelsaspecten van intellectuele eigendom. — Standpunt van België.

Op de ministeriële conferentie van de WTO in Doha, in november 2001, hebben de ministers verklaard dat de HAIE (de overeenkomst inzake de handelsaspecten van intellectuele eigendom) moest worden geïnterpreteerd en uitgevoerd met het oog op het recht van de WTO-leden om hun volksgezondheid te beschermen en in het bijzonder het recht op toegang tot alle geneesmiddelen te bevorderen. Ze hebben ook de wens geuit dat geen klacht zou worden ingediend tegen landen die een productiecapaciteit hebben, een beroep doen op de dwanglicentie (het vervaardigen van generische geneesmiddelen zonder toestemming van de octrooihouder) en de productie van goedkope, kwalitatieve geneesmiddelen toelaten. Voor de landen die geconfronteerd worden met ernstige infectieziekten (malaria, tuberculose, aids) en die geen generische geneesmiddelen kunnen produceren, werd door de overeenkomst van 2003 voorzien in de mogelijkheid om die geneesmiddelen in te voeren dankzij een tijdelijke afwijking van de bepalingen van de HAIE. Op 6 december 2005 werd deze tijdelijke afwijking op het intellectuele eigendomsrecht omgezet in een definitief amendement op het internationaal handelsrecht.

De Europese Unie beweert dat de overeenkomst van 2003 de nodige flexibiliteit verzekert voor de invoer van generische geneesmiddelen. Die bewering moet echter om twee belangrijke redenen worden betwist.

In de eerste plaats bestempelen tal van ontwikkelingslanden en NGO's de procedure voor de invoer en uitvoer als ingewikkeld, beperkend en dubbelzinnig, en wijzen ze op de juridische risico's voor de landen die er een beroep op willen doen. De procedure moet eigenlijk gelijktijdig door het invoer- en het uitvoerland worden ingezet. Beide landen moeten de procedure melden bij de WTO en aldus bewijzen dat ze voldoen aan de diverse voorwaarden die in de overeenkomst van 2003 werden vastgelegd. Één van die voorwaarden is dat het land dat generische geneesmiddelen wil invoeren verplicht het bewijs moet leveren dat het geconfronteerd wordt met een gezondheidscrisis en dat het niet over een eigen productiecapaciteit beschikt. Elke WTO-lidstaat kan evenwel de gegrondheid van de argumenten van het aanvragende land betwisten. Bovendien moet het aanvragende land voorzien in uiterst ingewikkelde administratieve en douanemechanismen om te beletten dat de ingevoerde generische geneesmiddelen opnieuw naar het westen worden uitgevoerd. Het land dat produceert/levert, mag de overeenkomst van 2003 niet gebruiken als een instrument voor zijn industrieel of commercieel beleid en het is verplicht de dwanglicentie te beperken tot de soorten geneesmiddelen en hoeveelheden die door het aanvragende land worden gewenst.

Gelet op de bijzonder strenge voorwaarden die gekoppeld zijn aan die overeenkomst is het niet verbazingwekkend dat de afgelopen twee jaar geen enkele melding is binnengelopen bij de WTO. Deze overeenkomst lost het probleem van de toegang tot de levensnoodzakelijke geneesmiddelen duidelijk niet op.

Bovendien is de overgangsperiode voor de toepassing van de HAIE op de ontwikkelingslanden sedert 1 januari 2005 verstreken. Daardoor hebben landen als Zuid-Afrika, India, Kenia en Thailand niet langer het recht generische geneesmiddelen vrij van rechten te produceren. Overeenkomstig de HAIE zijn alle staten eigenlijk verplicht octrooien voor een duur van 20 jaar toe te kennen voor de nieuwe geneesmiddelen, waardoor het elk farmaceutisch bedrijf verboden is generische versies van nieuwe molecules te produceren. Die wijziging zal ongetwijfeld een belangrijk gevolg hebben voor de toegang tot geneesmiddelen in de arme landen. Heeft de overeenkomst van 2003 nog enig nut als de ontwikkelingslanden met een farmaceutische productiecapaciteit niet langer het recht hebben generische geneesmiddelen uit te voeren naar andere landen in het zuiden ?

Ik heb dan ook de volgende vragen :

Welk standpunt verdedigt de Belgische regering in verband met de toegang tot generische geneesmiddelen ? Steunt ze het standpunt van de Europese Commissie volgens hetwelk de overeenkomst van 2003 (bevestigd op 6 december 2005) voldoende flexibiliteit garandeert om de WTO-leden in staat te stellen de volksgezondheid te beschermen en de toegang tot geneesmiddelen te bevorderen ? Of steunt ze daarentegen het verzoek van de Afrikaanse Staten aan de WTO om de in de overeenkomst van 2003 vastgelegde procedure te vereenvoudigen ? Is ze overigens van plan in die zin voorstellen te doen bij de Raad van ministers en de Europese Commissie ?

Gelooft de Belgische regering niet dat de recente aanpassing van de wetgevingen van de ontwikkelingslanden aan de HAIE de snelle toegang tot generische middelen voor de arme landen nog zal bemoeilijken ?

Ziet de Belgische regering geen tegenstelling tussen, enerzijds, het vrijhandelsstandpunt dat door de Europese Commissie binnen de WTO wordt verdedigd en, anderzijds, de HAIE die de farmaceutische industrieën van de rijke landen enigszins verdedigt tegen de groeiende concurrentie van de opkomende economieën ?

Staat de Belgische regering achter de idee dat de infectieziekten die in het zuiden ieder jaar miljoenen mensen de dood injagen efficiënter zouden kunnen worden bestreden dankzij een ingrijpender wijziging van de HAIE en een vereenvoudiging van de huidige procedure voor de invoer van levensnoodzakelijke generische geneesmiddelen ? We mogen immers niet uit het oog verliezen dat twee miljard mensen geen toegang hebben tot de basisgezondheidszorg, omdat die te duur is.