3-1645/3 | 3-1645/3 |
9 MEI 2006
Nr. 8 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE
Art. 4bis (nieuw)
Een artikel 4bis (nieuw) invoegen, luidende :
« Art. 4bis. — In artikel 405, § 1, eerste lid, van hetzelfde Wetboek worden de woorden « artikel 374,tweede lid » vervangen door de woorden « artikel 374, § 1, tweede lid 2 ».
Nr. 9 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE
Art. 4.
De inleidende zin van dit artikel vervangen als volgt :
« Boek I, titel IX, van hetzelfde Wetboek, wordt aangevuld met een artikel 387ter, luidende : »
Nr. 10 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE
Art. 4.
In het voorgestelde artikel 387ter, § 1, derde lid, het derde streepje vervangen als volgt :
« — de partijen voorstellen gebruik te maken van de bemiddeling zoals bedoeld in artikel 387bis ».
Nr. 11 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE
Art. 2
Het voorgestelde artikel 374, § 2, tweede lid, vervangen als volgt :
« Bij gebrek aan overeenstemming tussen de ouders in geval van gezamenlijk ouderlijk gezag, legt de rechtbank een beurtelingse huisvesting vast met tijdvakken van gelijke of verschillende duur, zulks op de meest passende wijze, in het belang van het kind.
De rechtbank houdt hierbij onder meer rekening met de volgende aspecten :
— de leeftijd van het kind;
— de mening van het kind zo het dit kan en wenst te uiten;
— de relatie van het kind met elk van diens ouders;
— de gehechtheid van het kind aan zijn woonplaats, school en leefgemeenschap;
— de afstand tussen de woonplaats van elk der ouders;
— de beschikbaarheid van elk der ouders;
— de houding van elk der ouders tegenover elkaar;
— de mentale en fysieke gezondheid van de ouders en het kind;
— de materiële mogelijkheden van elk der ouders om het kind te huisvesten;
— de eventuele onwaardigheid van één van de ouders of het manifeste gebrek aan interesse voor het kind. »
Verantwoording
Het komt de overheid niet toe om in privé-situaties een bepaald model als ideaal op te leggen. Elke gerechtelijke procedure is uniek en verdient een unieke beoordeling.
Een gelijkmatig verdeelde huisvesting maakt slechts een kans als er tussen de beide ouders nog redelijke verstandhouding bestaat en dit kan niet door een wettelijke regeling worden gecreëerd.
Bij gebrek aan overeenkomst tussen de ouders, zal het opleggen van een gelijkmatig verdeeld verblijf een averechts effect hebben en conflictverhogend werken, hetgeen een nefaste impact kan hebben op het kind.
Het risico bestaat dat één van de ouders geen inspanningen doet om tot een akkoord te komen niet omdat hij/zij dit wenst of dit de beste oplossing voor het kind beschouwt, maar wel omdat hij/zij aldus de andere ouder kan jennen of meent om op deze manier een verlaging van het eventueel te betalen onderhoudsgeld voor het kind te kunnen bekomen.
Het wetsontwerp hanteert als basisprincipe de gelijkheid tussen de ouders, veeleer dan het belang en het welzijn van het kind.
Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat het conflicht tussen de ouders veeleer dan de echtscheiding en de fysieke separatie op zich, een nefaste impact kan hebben op kinderen. Een goede omgangsmogelijkheid is inderdaad belangrijker dan de omgangsfrequentie.
Het is dan ook onontbeerlijk dat de verblijfsregeling steeds op maat van het kind wordt gemaakt, rekening houdende met een aantal criteria zoals bijvoorbeeld de leeftijd van het kind, diens wensen, de band die het heeft met de ene of de andere ouder, de afstand tusen de verblijfplaatsen en de beschikbaarheid van de ouders, de loyaliteit van de ene ouder tegenover de andere bijvoorbeeld wat betreft de uitoefening van het omgangsrecht.
Een gelijkmatig verdeelde huisvesting is trouwens enkel mogelijk voor ouders die zich beiden in de materieële mogelijkheid bevinden om hun kind op een volwaadige wijze (bijvoorbeeld slaapgelegenheid, accommodatie) te huisvesten.
Bovendien hebben ook kinderen op een bepaalde leeftijd behoefte aan een eigen stek en aan een vast sociaal leven (jeugdbeweging, muziekschool, sport, vrienden). Met hun mening dient dan ook rekening gehouden te worden.
Nr. 12 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE
Art. 2
Het voorgestelde artikel 374 aanvullen met een § 3, luidende als volgt :
« § 3. De bevoegde rechter die zich uitspreekt over de uitoefening van het ouderlijk gezag en de huisvesting van het kind, dient jaarlijks een gespecialiseerde opleiding te volgen, georganiseerd in het kader van de opleiding van magistraten zoals bedoeld in artikel 259bis-9, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek, waarbij de klemtoon wordt gelegd op de psychologische en pedagogische aspecten van de problematiek. »
Verantwoording
Opdat magistraten duidelijk kunnen inschatten welke regeling inzake ouderlijk gezag en huisvesting de beste waarborgen biedt voor het kind, is het van uitermate belang dat zij op geregelde tijdstippen bijgeschoold worden in deze materie.
Bijeenkomsten met onder andere psychologen en pedagogen zullen hen een ander inzicht geven in de beleving van de echtscheiding en de gevolgen ervan voor het kind. Deze jaarlijkse opleidingen kunnen georganiseerd worden door de Hoge Raad voor de Justitie in het kader van de programma's voor de permanente vorming van magistraten. Deze opleiding dient zowel door parketmagistraten, vrederechters, jeugdrechters, rechters uit de rechtbanken van eerste aanleg en de hoven van beroep, alsook door cassatierechters te worden gevolgd. De minister van Justitie dient hiervoor de nodige middelen te voorzien in de begroting.
Nr. 13 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE
Art. 6 (nieuw)
Een artikel 6 (nieuw) invoegen, luidende als volgt :
« Art. 6. — In het vierde deel van het Gerechtelijk Wetboek wordt in Boek IV « Bijzondere rechtsplegingen », na hoofdstuk XIIbis, een nieuw hoofdstuk XIIter ingevoegd, luidende als volgt :
« HOOFDSTUK XIIter. — Geschillen met betrekking tot de huisvesting en de uitoefening van het persoonlijk contact
Art. 1322novies. — Wanneer de ouders niet samenleven en zij de rechtbank vatten met betrekking tot de verblijfsregeling of de uitoefening van het persoonljk contact in de gevallen opgesomd in artikel 371, § 2, tweede lid en artikel 387ter, § 1, van het Burgerlijk Wetboek, informeert de griffier de partijen bij gerechtsbrief over de mogelijkheid tot bemiddeling en stuurt hij hen de tekst van de artikelen 1730 tot 1737.
Zo de partijen of één van hen een beroep wensen te doen op de bemiddelingsprocedure, dienen zij de griffier hiervan schriftelijk te verwittingen binnen acht dagen na de kennisgeving door de griffier.
De zaak wordt gedurende deze termijn op de rol geplaatst.
Als de partijen niet reageren binnen acht dagen of te kennen geven af te zien vand de mogelijkheid tot bemiddeling, wordt de zaak behandeld met voorrang boven alle andere zaken. » »
Verantwoording
Dit amendement beoogt om ouders ertoe aan te zetten hun geschillen inzake de huisvesting van hun kinderen en/of het omgangsrecht via bemiddeling te pogen oplossen.
Het amendement is zowel van toepassing in de gevallen waarin er nog geen rechterlijke beslissing inzake huisvesting en omgangsrecht is als in de gevallen waarin de rechtbank reeds uitspraak heeft gedaan maar de beslissing niet gerespecteerd wordt. In het laatste geval worden zowel de beslissingen van de vrederechter, de rechtbank van eerste aanleg of diens voorzitter rechtsprekend in kort geding, als deze van de jeugdrechtbank beoogd.
In die zin wijkt het amendement af van de tekst van het wetsontwerp die zich beperkt tot de procedures voor de jeugdrechtbank en die gevallen waarin er reeds een rechterlijke beslissing is maar deze niet nageleefd wordt.
Bovendien bepaalt het wetsontwerp dat de schorsing van de gerechtelijke procedure niet meer dan 1 maand mag bedragen. Indien de partijen evenwel met de bemiddeling starten, zal dit wellicht meer tijd in beslag nemen dan 1 maand.
Met het amendement wordt de keuze gemaakt voor een verplichte informatieverstrekking in hoofde van de griffier over de nieuwe wet van 21 februari 2005 op de bemeddeling maar niet voor een verplichting voor de partijen om een bemiddelingspoging aan te vatten.
Een dergelijke verplichting zou indruisen tegen de geest wat een bemiddeling is, namelijk een werkwijze waarbij de partijen zelfstandig en vrij beslissen en daadwerkelijk bereid zijn om naar een gezamenlijke oplossing te zoeken.
Bij conflicten waarbij er contra-indicaties zijn voor toepassing van bemiddeling zou een verplichte bemiddeling bovendien enkel tijdverlies en onnodige kosten opleveren.
De nieuwe wet van 21 februari 2005 tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek in verband met de bemiddeling is hier van toepassing. Aldus kunnen de ouders ervoor opteren een beroep te doen op de vrijwillige bemiddeling dan wel op de gerechtelijke bemiddeling. Zij dienen in dit geval de griffier schriftelijk te verwittigen, binnen acht dagen nadat de griffier hen de mogelijkheid tot bemiddeling ter kennis heeft gebracht.
Deze termijn wordt bewust kort gehouden gelet op het dringende karakter van de procedure die vereist dat er op korte termijn maatregelen worden getroffen.
De bepaling wordt ingelast in het Gerechtelijk Wetboek omdat het een procedureregel is.
De partijen die een bemiddelignspoging wensen te ondernemen zullen desgevallend bijkomende informatie kunnen krijgen via de rechtbank zoals een lijst van de erkende bemiddelaars die gespecialiseerd zijn in familiezaken en gevestigd zijn in het betrokken gerechtelijk arrondissement.
Het is daarnaast wenselijk dat de overheid informatie over bemiddeling ter beschikking stelt van de burgers, zij het door middel van een brochure dan wel op de website van het FOD Justitie.
De indiener meent dat kinderen en ouders het meest baat hebben bij een verblijfsregeling waarin iedereen zich goed voelt en waar men zich aan de afspraken houdt. Het is dan ook belangrijk dat de ouders in onderling overleg tot een akkoord komen.
Nr. 14 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE
Art. 4
In het voorgestelde artikel 387ter, vijfde lid, tussen het woord « beslissing » en het woord « toestaan » de woorden « met betrekking tot het recht op persoonlijk contact » invoegen.
Verantwoording
Artikel 3 voorziet dat de rechter niet alleen poogt partijen te verzoenen, maar dat ook beroep kan gedaan worden op de bemiddeling in burgerlijke zaken.
In elk geval zal de rechter, zelfs al komt er na bemiddeling geen overeenstemming, volgens ontworpen artikel 374, § 2, tweede lid, bij voorrang de huisvesting bij helften verdelen.
Indien na deze ettelijke pogingen om « in belang van het kind » de huisvesting te verdelen, één der partijen duidelijk laat zien niet geïnteresseerd te zijn, en de tussengekomen beslissing niet of niet terdege uitvoert, bijvoorbeeld door de kinderen te vroeg terug te brengen of niet in voldoende meubelen en dergelijke te voorzien, zou de tegenpartij de rechter bovendien om dwangmaatregelen kunnen verzoeken teneinde, zelfs met tussenkomst van de gerechtsdeurwaarder, de huisvesting bij de onwillige partij te doen doorgaan.
Dergelijke dwangverplichting opleggen aan een partij die eerder al heeft getoond niet geïnteresseerd te zijn in deze huisvesting, kan onmogelijk in het voordeel van het kind zijn, dat zich onwelkom zal voelen en dat daadwerkelijk ook is.
Daarom dienen dergelijke dwangmaatregelen beperkt te worden tot het persoonlijk contact, dat minder ingrijpend is.
Nr. 15 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE
Art. 4
Het voorgestelde artikel 387ter, § 1, derde lid, aanvullen als volgt :
« — desgevallend, de partijen doorverwijzen naar een door de bevoegde overheid erkende dienst die instaat voor de begeleiding van de uitoefening van het recht op persoonlijk contact dat onderbroken is of op conflictueuze wijze verloopt. »
Verantwoording
Conflicten rond het uitoefenen van het recht op persoonlijk contact leiden in sommige gevallen tot ernstig verziekte situaties met het uiteindelijke resultaat dat het kind het contact met één van zijn ouders verliest en ervan vervreemdt.
Bemiddeling heeft een belangrijke preventieve waarde en kan erbij helpen omgangsmoeilijkheden te voorkomen, in te dijken of op te vangen doordat de beide ouders gezamenlijk een oplossing trachten te vinden. Bemiddeling dient dan ook de voorkeur voor de oplossing van de conflicten tussen de ouders.
In hoog conflictueuze situaties kan het evenwel gebeuren dat ouders niet meer in staat zijn om met elkaar te onderhandelen, ook niet onder begeleiding van een neutrale deskundige.
Voor hen kunnen de bezoekruimten een alternatief zijn. Hier is er in een eerste fase geen contact tussen beide ouders en wordt er met elk van hen apart gezocht naar een voor allen haalbare omgangsregeling die dan ook daadwerkelijk geëffectueerd wordt en stap voor stap opgebouwd wordt naar een zelfstandige regeling. Kinderen worden actief betrokken bij deze begeleiding.
Op deze wijze kan de strijd vaak in een eerste stadium worden aangepakt en worden de contacten tussen ouder en kind voortgezet waardoor het gevaar voor vervreemding wordt vermeden.
Thans komen ouders en kinderen vaak pas na jaren strijd terecht bij de bezoekruimten. Het contact tussen ouder en kind is dan al gedurende lange tijd onderbroken met alle gevolgen vandien.
Het is dan ook van groot belang om in een niet te zeer conflictueus geëscaleerd stadium te kunnen optreden.
Voor ouders die al zo veel meegemaakt hebben dat zij er niet meer toe in staat zijn om via bemiddeling een oplossing te vinden wil dit amendement een uitkomst bieden door een snelle verwijzing naar omgangsbegeleiding. Er wordt de rechter een instrument geboden om de niet samenlevende ouders onmiddellijk door te verwijzen naar de bezoekruimten wanneer bij een niet gelijkmatig verdeelde huisvesting, de omgangsregeling niet wordt nageleefd.
Op deze wijze kunnen de conflicten ophouden en de kinderen opnieuw ruimte krijgen om zich op een gezonde manier te ontwikkelen.
Een herstel van het omgangsrecht via de bezoekruimten verdient absoluut prioriteit.
Andere maatregelen die bijzonder nadelige effecten kunnen hebben op het kind, zoals de gedwongen afgifte van het kind en de omkering van het hoofdverblijf zijn niet aanvaardbaar.
| Hugo VANDENBERGHE. |
Nr. 16 VAN MEVROUW de T' SERCLAES
Art. 2
De voorgestelde paragraaf 2 van artikel 374 wijzigen als volgt :
A. in het tweede lid de woorden « de mogelijkheid om de huisvesting van het kind op een gelijkmatige manier tussen de ouders vast te leggen » vervangen door de woorden « de mogelijkheid om een beurtelingse huisvesting van het kind met tijdvakken van gelijke duur bij beide ouders vast te leggen »;
B. het derde lid vervangen als volgt :
« Ingeval de rechtbank echter van oordeel is dat dit type van huisvesting niet de meest passende oplossing is in het licht van de toestand van de ouders en van het belang van het kind, kan zij beslissen om elk ander type van verblijf vast te leggen. »
| Nathalie de T' SERCLAES. |