3-1686/1 | 3-1686/1 |
4 MEI 2006
Een ieder moet op een gelijkwaardige manier de mogelijkheid hebben via gerechtelijke procedures het recht te mobiliseren. De toegang tot de wereld van het recht ligt in belangrijke mate in de toegang tot de rechtsbedeling (1) . Eenvoudige, transparante, snelle, kwaliteitsvolle en betaalbare procedures zijn essentieel om een theoretisch recht effectief te kunnen laten gelden.
Betaalbare procedures veronderstellen betaalbare procesbijstand. Het recht op juridische bijstand is een onderdeel van het recht op een menswaardig leven (art. 23 GW). Nochtans is het voor een grote groep mensen met een laag tot gemiddeld inkomen niet evident dat grondrecht te concretiseren. Vele mensen beschouwen de advocatenkosten (2) als de belangrijkste hinderpaal van het gerecht (3) .
De jongste jaren zijn er een aantal voorstellen geformuleerd om de toegang tot het gerecht te verbeteren. De belangrijkste zijn de verplichte koppeling van de rechtsbijstandsverzekering aan de familiale verzekering, de invoering van een systeem van derdebetalers voor juridische bijstand, het onderwerpen van erelonen van advocaten aan barema's, en het invoeren van de verhaalbaarheid van advocatenkosten op de verliezende partij.
In de federale regeringsverklaring van 14 juli 2003 neemt de regering zich voor samen met de balies te zullen nadenken over het instellen van barema's voor het honorarium van advocaten en over het verhalen van het honorarium op de in het ongelijk gestelde partij (4) .
Ruim een jaar later brengt het arrest van het Hof van Cassatie van 2 september 2004 (5) de discussie over de verhaalbaarheid van advocatenkosten in een stroomversnelling. Volgens dit arrest kunnen erelonen en kosten van een advocaat, die de benadeelde van een contractuele fout heeft betaald, tot de vergoedbare schade behoren, voorzover zij het noodzakelijk gevolg zijn van de contractuele fout.
Over de draagwijdte van het arrest zijn de commentatoren het niet eens (6) . De verschillende opvattingen hebben in de rechtspraak tot enkele onzekere toepassingen geleid (7) . Nogal wat auteurs vragen een wetgevend initiatief om de onduidelijkheid op korte termijn weg te nemen (8) .
De federale beleidsverklaring van 12 oktober 2004 herneemt het voornemen van de regering om in overleg met de balies na te gaan hoe men de aanrekening van de erelonen kan regelen zonder de toegang tot justitie te verminderen (9) .
In de beleidsnota van 19 november 2004 kadert de minister van Justitie de wetgevende reactie op het arrest van het Hof van Cassatie uitdrukkelijk in een geheel van maatregelen die de toegang tot het gerecht moeten verbeteren (10) . De meest recente beleidsnota van de minister geeft een aantal krachtlijnen weer waaraan een wetgevende regeling van de verhaalbaarheid van advocatenkosten moet voldoen (11) :
— de bestaande moeilijkheden op het vlak van de toegang tot het gerecht mogen niet toenemen;
— de regeling mag geen aanleiding geven tot het voeren van een proces binnen het proces, waardoor de gerechtelijke achterstand zou toenemen;
— de regeling moet op een correcte manier een antwoord geven op de hele complexiteit van het probleem.
Dit wetsvoorstel neemt de toegang tot het gerecht als uitgangspunt (12) voor een procesrechtelijke regeling van de advocatenkosten in burgerlijke zaken. In een gelijkaardige regeling zal voorzien moeten worden voor administratieve geschillen. Tijdens de bespreking van de hervorming van de strafrechtspleging, de zogenaamde « Grote Franchimont », die momenteel plaatsvindt in het parlement, zal de kostenregeling in strafzaken behandeld moeten worden.
Het debat over de advocatenkosten kan niet zonder de vraag naar meer transparantie in de tariefstructuur van advocaten. Dit voorstel koppelt een regeling van verhaalbaarheid van advocatenkosten aan een niet-verplichte « baremisering » van advocatenkosten.
De verhaalbaarheid en de baremisering van advocatenkosten zijn niet enkel onlosmakelijk verbonden met elkaar, maar ook met andere maatregelen ter verbetering van de toegang tot het gerecht. In die zin is dit voorstel een bijdrage tot een meeromvattende hervorming, waar ook bijvoorbeeld de verbetering van de werking van de commissies voor juridische bijstand deel van uitmaakt.
Hieronder geven we een overzicht van de huidige kostenregeling in het burgerlijk procesrecht, en van twee toepassingen van verhaalbaarheid van advocatenkosten in het aansprakelijkheidsrecht. Vervolgens bekijken we de problematiek vanuit het oogpunt van het recht op toegang tot de rechter. Ten slotte lichten we dit wetsvoorstel toe.
1. Burgerlijk procesrecht
1.1. De gerechtskosten
Tenzij bijzondere wetten anders bepalen (13) , verwijst ieder eindvonnis (14) , zelfs ambtshalve (15) , de in het ongelijk gestelde partij in de (gerechts)kosten (art. 1017 Ger. Wb.).
Artikel 1018 van het Gerechtelijk Wetboek preciseert wat moet worden verstaan onder gerechtskosten in de zin van artikel 1017. Hoewel de opsomming van artikel 1018 niet limitatief is, wordt er algemeen van uitgegaan dat de advocatenkosten geen deel uitmaken van de gerechtskosten (16) . De sommen die invorderbare kosten zijn wegens het verrichten van bepaalde materiële akten (17) , de zogenaamde « rechtsplegingsvergoeding » (hierna : RPV), behoren wel tot de gerechtskosten (art. 1018, 6º, en 1022 Ger. Wb.).
Volgens het Arbitragehof vergoedt de RPV enkel materiële daden (geen intellectuele prestaties) gesteld door een advocaat in de loop van de rechtspleging (18) . Een partij die in eigen persoon verschijnt, of die zich laat vertegenwoordigen door een vakbondsafgevaardigde, heeft geen recht op een RPV.
De RPV haalt het onderscheid tussen gerechtskosten en advocatenkosten enigszins onderuit. Hoewel het strikt genomen om een vergoeding voor gerechtskosten gaat, compenseert de RPV enkel daden gesteld door een advocaat, zodat de in het gelijk gestelde partij via de gerechtskosten een (klein (19) ) deel van de advocatenkosten recupereert.
1.2. De advocatenkosten
Het Gerechtelijk Wetboek bevat geen mogelijkheid voor de rechter om de erelonen en kosten die de in het gelijk gestelde partij aan zijn advocaat moet betalen, geheel of gedeeltelijk ten laste te leggen van de in het ongelijk gestelde partij (20) .
Contractuele afspraken tussen partijen over het verhogen van het bedrag van de schuldvordering met advocatenkosten nodig voor het invorderen van de schuld, worden als niet-geschreven beschouwd (art. 1023 Ger. Wb.) (21) .
2. Het aansprakelijkheidsrecht
De verhaalregelingen van advocatenkosten in de wet betreffende de bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties, en in het arrest van het Hof van Cassatie van 2 september 2004, zijn — anders dan de regeling van de kosten in het burgerlijk en het strafprocesrecht — volledig gebaseerd op het herstel van schade veroorzaakt door een (buiten-)contractuele fout.
2.1. De wet betreffende de bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties
In afwijking van de gemeenrechtelijke bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek — en in het bijzonder van artikel 1023 —, voorziet de wet betreffende de bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties (22) in een regeling van verhaalbaarheid van advocatenkosten. De Belgische wetgever heeft deze afwijkende, specifieke regeling aangenomen om in overeenstemming te zijn met het Europees recht (23) .
Artikel 6 van de wet bepaalt dat de schuldeiser het recht heeft van de schuldenaar een « redelijke schadevergoeding » te eisen voor « alle relevante invorderingskosten » ontstaan door de betalingsachterstand.
Volgens de memorie van toelichting bij het ontwerp (24) zou de rechter soeverein beoordelen of en in welke mate de advocatenkosten tot de vergoedbare schade behoren. Volgens Bart De Temmerman laat artikel 6 zelf evenwel geen ruimte voor de opvatting dat de advocatenkosten niet veroorzaakt zouden zijn door de betalingsachterstand, en derhalve niet tot de vergoedbare schade zouden behoren (25) .
De specifieke regeling van de advocatenkosten ingeval van betalingsachterstand bij handelstransacties creëert alleszins twee categorieën schuldeisers. De ene categorie, op wie de wet van toepassing is, kan een redelijke schadevergoeding eisen voor alle relevante invorderingskosten — inclusief de advocatenkosten. Andere schuldeisers vallen terug op het gemeenrechtelijk procesrecht, en kunnen enkel via de RPV een zeer klein deel van de advocatenkosten recupereren. Dat onderscheid is mogelijks in strijd met het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel (26) .
2.2. Het arrest van het Hof van Cassatie van 2 september 2004
Volgens het arrest van het Hof van Cassatie van 2 september 2004 kunnen erelonen en kosten van een advocaat, die de benadeelde van een contractuele fout heeft betaald, tot de vergoedbare schade behoren, voorzover zij het noodzakelijk gevolg zijn van de contractuele fout.
Het arrest trekt de lijn door van een arrest van 28 april 1986, waarin het Hof afstand heeft genomen van de principiële niet-verhaalbaarheid van de kosten van aanstelling van een deskundige of raadsman in geschillen over contractuele aansprakelijkheid (27) . Het Hof overweegt in 1986 dat « de rechter in feite en derhalve op onaantastbare wijze, binnen de perken van de conclusies van de partijen, het bestaan en de omvang van de schade beoordeelt en met name of in een bepaald geval de kosten van aanstelling van een deskundige en van een raadsman bestanddelen zijn van de schade » (28) . De verhaalbaarheid is afhankelijk van de gegevens van de zaak (« in een bepaald geval »).
Het arrest van 2004 vertrekt vanuit de regel van artikel 1149 van het Burgerlijk Wetboek, die zegt « dat ... de schuldenaar, bij wanuitvoering van een contractuele verplichting, volledig moet instaan voor het verlies van de schuldeiser en voor de winst die hij heeft moeten derven, behoudens de toepassing van de artikelen 1150 en 1151 B.W. » (29) .
Vervolgens herformuleert het Hof een regel uit een arrest van 9 mei 1986 (30) , door te stellen dat, met toepassing van artikel 1151 van het Burgerlijk Wetboek, « alleen » schadevergoeding verschuldigd is voor wat een « noodzakelijk » gevolg is van het niet-uitvoeren van de overeenkomst. De vergoedbare schade is nog steeds wat het noodzakelijk gevolg is van de contractuele wanprestatie, maar dat gevolg is niet langer beperkt tot het onmiddellijk en rechtstreeks gevolg, zoals dat in het arrest van 9 mei 1986 nog het geval is.
De toepassing van beide regels — de volledige vergoeding van de schade die het noodzakelijk gevolg is van de contractuele wanprestatie — brengt het Hof ertoe te stellen « dat het honorarium en de kosten van een advocaat of van een technisch raadsman die de benadeelde van een contractuele fout heeft betaald, een vergoedbaar element van zijn schade kunnen vormen, in zoverre zij dat noodzakelijk karakter vertonen ».
Het noodzakelijk karakter bepaalt de verhaalbaarheid van de kosten. Welke kosten noodzakelijk zijn, is een feitenkwestie die volgens het arrest van 2004 tot de appreciatiemarge van de rechter behoort. Het arrest doet geen uitspraak over een algemeen principe van verhaalbaarheid van advocatenkosten op de verliezende partij, en legt geen verband met het procesrecht.
De beoordeling van de verhaalbaarheid van de advocatenkosten op grond van contractuele aansprakelijkheid, is bij toepassing van het cassatiearrest van 2 september 2004 dezelfde als de beoordeling op grond van de buitencontractuele aansprakelijkheid (fout — schade — oorzakelijk verband). Het toepassingsgebied van het arrest strekt zich logischerwijze uit tot de geschillen van buitencontractuele aansprakelijkheid (31) .
3. De toegang tot de rechter
Het recht op toegang tot de rechter verdeelt het debat over de verhaalbaarheid van advocatenkosten in voor- en tegenstanders.
Voorstanders vinden dat de mogelijkheid tot recuperatie van advocatenkosten de toegang tot het gerecht zal bevorderen, in het bijzonder voor personen met een beperkte financiële draagkracht die niet in aanmerking komen voor kosteloze juridische bijstand. Ze vinden steun in een aanbeveling van het Comité van ministers van de Raad van Europa : « Except in special circumstances a winning party should in principle obtain from the losing party recovery of his costs including lawyers fees, reasonably incurred in the proceedings » (32) .
Tegenstanders vinden net het omgekeerde : het risico om bij « verlies » naast de eigen advocatenkosten ook nog (een deel van) de advocatenkosten van de tegenpartij te moeten betalen, zal een bijkomende drempel vormen die de toegang tot het gerecht belemmert voor al wie niet zeer bemiddeld is. Dit standpunt wordt verwoord door Paul Van Orshoven : « Nu leidt het weinig twijfel dat het verhalen op de verliezer van het ereloon van de advocaat van de winnaar de risico's van het procederen — thans beperkt tot de gerechtskosten — aanzienlijk verhoogt en dus het recht op toegang tot de rechter beperkt (...) » (33) .
Het EVRM biedt een houvast in het debat (34) . Het recht op toegang tot de rechter maakt noodzakelijk deel uit van artikel 6, § 1, van het EVRM (35) . Het recht op een eerlijk proces zou in het andere geval omzeild kunnen worden door de toegang tot de rechtbanken te belemmeren. Het recht op toegang tot de rechter zit eveneens vervat in artikel 13 van de Grondwet.
De Europese rechtspraak beschouwt de kosten van een gerechtelijke procedure — gerechtskosten én advocatenkosten — als een obstakel voor de toegang tot het gerecht (36) . Uit een uitspraak van de Europese Commissie voor de Rechten van de Mens kan afgeleid worden dat in sommige gevallen een veroordeling in de gerechtskosten een ontoelaatbare belemmering van de toegang tot het gerecht kan uitmaken (37) . In de lijn van die rechtspraak kan ook een verwijzing of een veroordeling in de advocatenkosten in extreme situaties leiden tot een schending van het recht op toegang tot de rechter.
De praktijk leert dat het aantal burgerlijke zaken waarin één van de partijen in objectieve termen zeker tot vrij zeker kan zijn van winst, zeer gering is. Vooraleer het tot een proces te laten komen, hebben de verschillende partijen immers een positieve afweging van hun slaagkansen gemaakt. In de meeste gevallen is een proces met andere woorden een berekende gok (38) .
Het risico om bij verlies naast de eigen advocatenkosten ook nog (een deel van) de advocatenkosten van de tegenpartij te moeten betalen, verhoogt de inzet van de gok. Bij een verhoogde inzet komt verlies harder aan bij iemand met een beperkte financiële draagkracht. In die zin kan een verwijzing of een veroordeling in de advocatenkosten voor niet zeer bemiddelde personen een belemmering vormen voor het recht op toegang tot de rechter.
Anderzijds, in de gevallen dat er sprake is van « manifest onrecht » kan een regeling van advocatenkosten het recht op toegang tot de rechter bevorderen. Vooral bij geschillen met een relatief kleine inzet is dat het geval, vermits sommigen er dan op speculeren dat de tegenpartij zal terugschrikken voor de kosten van een gerechtelijke procedure om over te gaan tot het afdwingen van haar rechten.
4. Het voorstel tot wijziging van het burgerlijk procesrecht
Dit wetsvoorstel wil de RPV uitbreiden tot een vergoeding voor zowel erelonen als voor kosten verbonden aan de bijstand van een advocaat (39) . Zoals de huidige RPV, zal de nieuwe vergoeding slechts een beperkt gedeelte van de advocatenkosten compenseren. Via de regeling van verwijzing van artikel 1017 van het Gerechtelijk Wetboek zal de in het gelijk gestelde partij een beperkt deel van de erelonen van zijn advocaat kunnen recupereren van de in het ongelijk gestelde partij.
De Koning zal, na advies van de Orde van Vlaamse Balies en de Ordre des barreaux francophones et germanophone, het basistarief van de nieuwe RPV vastleggen bij besluit overlegd in de Ministerraad. Dat wil zeggen dat de Koning een schaal zal vastleggen van bedragen die variëren al naargelang de aard en de inzet van het geschil. Voor de diversificatie kan de Koning zich baseren op de lijst met tarieven voor prestaties in het kader van de juridische bijstand (artikel 508/19 Ger. Wb.).
De rechter beschikt evenwel over de mogelijkheid om, ambtshalve of op vordering van de meest gerede partij, de basisbedragen van de RPV te halveren, wanneer de toepassing ervan zou leiden tot kennelijk onredelijke situaties. De inschatting van de « kennelijke onredelijkheid » legt een belangrijke appreciatiemarge bij de rechter. Hij kan daarbij in de eerste plaats rekening houden met de financiële draagkracht van de partijen.
In principe kan geen partij boven het bedrag van de RPV aangesproken worden tot betaling van een vergoeding voor de advocatenkosten van een andere partij, tenzij ingeval van manifest onrecht of procesrechtsmisbruik. In dat geval kan de rechter de in het ongelijk gestelde partij geheel of gedeeltelijk veroordelen tot de advocatenkosten van de in het gelijk gestelde partij, welke niet inbegrepen zijn in de RPV.
Dit voorstel wil, met andere woorden, het verhalen op de in het ongelijk gestelde partij van advocatenkosten die niet inbegrepen zijn in de RPV onmogelijk maken, om de toegang tot het gerecht voor niet zeer bemiddelde personen niet te bemoeilijken door het risico van een rechtsgang te verhogen. Via een geherdefinieerde en verhoogde RPV, krijgt de in het gelijk gestelde partij een beperkte tegemoetkoming voor advocatenkosten. Die tegemoetkoming ligt heel wat lager dan de werkelijke advocatenkosten die de in het gelijk gestelde partij noodzakelijkerwijze heeft moeten maken om in rechte gelijk te halen.
Op het principe van niet-verhaalbaarheid van advocatenkosten die niet inbegrepen zijn in de RPV, wenst dit voorstel een uitzondering te maken ingeval van manifest onrecht of procesrechtsmisbruik.
Er is sprake van manifest onrecht indien een persoon zich jegens iemand anders onwettig gedrag veroorlooft, in de veronderstelling dat die ander om één of andere reden (zoals bijvoorbeeld de kostprijs van een gerechtelijke procedure) niet zal overgaan tot het afdwingen van zijn of haar rechten.
Procesrechtsmisbruik is een begrip dat verwijst naar het « tergend en roekeloos geding », wat veronderstelt dat het geding ofwel te kwader trouw, ofwel met een onaanvaardbare lichtzinnigheid wordt ingesteld.
De rechter beschikt in deze twee gevallen over de mogelijkheid om alle, of een gedeelte van de advocatenkosten die niet inbegrepen zijn in de RPV, en die de in het gelijk gestelde partij noodzakelijkerwijze heeft moeten maken om in rechte gelijk te halen, ten laste te leggen van de in het ongelijk gestelde partij, volgens de door de Koning, na advies van de Orde van Vlaamse Balies en de Ordre des barreaux francophones et germanophone, en in overleg met de Ministerraad, vastgelegde barema's van advocatenkosten. De barema's zijn een schaal van realistische tarieven, die een onderscheid zal maken al naargelang de aard en de inzet van het geschil. Ook in dit verband kan de Koning zich baseren op de lijst met tarieven voor prestaties in het kader van de juridische bijstand.
De vastgelegde tarieven van advocatenkosten zullen tegelijk voor elke rechtszoekende een houvast bieden voor het inschatten van de advocatenkosten bij de start van een gerechtelijke procedure. Advocaten hoeven de tarieven evenwel niet verplicht toe te passen. De indicatieve barema's zullen een antwoord bieden op de terechte vraag van de rechtszoekende naar meer transparantie in de tarieven van advocaten. Ze zullen de rechtszoekende toelaten de risico's van een rechtsgang zelf beter te kunnen inschatten.
Fauzaya TALHAOUI Flor KONINCKX. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
In het Gerechtelijk Wetboek wordt een artikel 1017bis ingevoegd, luidende :
« Art. 1017bis. — Ingeval van manifest onrecht, of van procesrechtsmisbruik, kan de rechter de in het ongelijk gestelde partij geheel of ten dele veroordelen in de erelonen en kosten van de advocaat van de in het gelijk gestelde partij, die niet begrepen zijn in de kosten, zoals bedoeld in artikel 1017.
Na het advies van de in artikel 488 bedoelde overheden te hebben ingewonnen, bepaalt de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, op basis van de aard en de inzet van het geschil, de barema's van erelonen en kosten verbonden aan de bijstand van een advocaat, welke in aanmerking komen voor de verwijzing, zoals bedoeld in het vorige lid.
Art. 3
In artikel 1018 van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd bij de wet van 19 februari 2001, wordt het 6º vervangen als volgt :
« 6º de rechtsplegingsvergoeding, zoals bepaald in artikel 1022; »
Art. 4
In artikel 1021, eerste lid, zoals vervangen bij de wet van 4 juli 1972, worden de woorden « vergoedingen voor uitgaven en rechtspleging, bepaald » vervangen door de woorden « rechtsplegingsvergoeding, zoals bepaald ».
Art. 5
Artikel 1022 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 6 juli 1973 en gewijzigd bij de wet van 22 april 2003, wordt vervangen als volgt :
« Art. 1022. — De rechtsplegingsvergoeding is een forfaitaire tegemoetkoming in de erelonen en kosten verbonden aan de bijstand van een advocaat.
Behoudens het geval zoals bedoeld in artikel 1017bis, kan geen partij boven het bedrag van de rechtsplegingsvergoeding worden aangesproken tot betaling van een vergoeding voor de tussenkomst van de advocaat van een andere partij.
Na het advies van de in artikel 488 bedoelde overheden te hebben ingewonnen, stelt de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, een tarief vast van de sommen die invorderbare kosten zijn wegens het verrichten van bepaalde materiële akten op basis van de aard en de inzet van het geschil, de basisbedragen van de rechtsplegingsvergoeding.
De rechter kan, zelfs ambtshalve, de basisbedragen, zoals bedoeld in het vorige lid, verlagen, wanneer de toepassing ervan tot een kennelijk onredelijke situatie zou leiden. »
22 februari 2006.
Fauzaya TALHAOUI Flor KONINCKX. |
(1) Commissie burger, recht en samenleving, Het recht van de mensen; naar een kwaliteitsvolle verhouding tussen burger, recht en samenleving, Brussel, http://www.kbs-frb.be/, 2001, 151.
(2) Erelonen en kosten verbonden aan de bijstand van een advocaat.
(3) J. Goethals, A. Lemaître, R. Doutrelepont, e.a., Justitie in vraag gesteld, Gent, Academia Press, 2005, 312-313 en 318.
(4) Federale regeringsverklaring, 14 juli 2003, http://www.dekamer.be/, 51-0020, 52.
(5) Cass., 2 september 2004, R.W., 2004-05, 535, concl. Adv. Gen. A. Henkes en noot B. Wilms en K. Christiaens.
(6) H. Lamon, « Over de verhaalbaarheid van advocatenkosten. The winner takes it all », en P. Van Orshoven, « The loser's standing small ? », Juristenkrant, 2004, nr. 94, 8-9. Voor een overzicht van de verschillende standpunten in de rechtsleer verwijzen we naar G. Hermans, « De terugvorderbaarheid van advocatenkosten : een schets van de standpunten in rechtspraak en rechtsleer », in F. Evers en P. Lefranc (éd.), De verhaalbaarheid van de kosten van verdediging : en wat met de toegang tot de rechter ?, Brugge, Die Keure, 2005, 93-119.
(7) Bijvoorbeeld Gent, 10 november 2005, zoals besproken door R. De Corte, « Gents hof legt cassatierechtspraak erelonen naast zich neer », Juristenkrant, 2005, nr. 119, 1 en 16. Voor een overzicht van de verschillende standpunten in de rechtspraak verwijzen we naar G. Hermans, l.c., 93-119.
(8) J. Cruyplants, « Nota over het verhalen van de erelonen », in F. Erdman en G. de Leval, Justitiedialogen, Brussel, http://www.just.fgov.be/, 2004, 215-220; B. De Temmerman, « De verhaalbaarheid van kosten van juridische bijstand op het knooppunt van aansprakelijkheidsrecht en procesrecht », R.W., 2004-2005, 1401; zie ook de verschillende bijdragen in F. Evers en P. Lefranc, (eds.), o.c., 356 p.
(9) Federale beleidsverklaring, 12 oktober 2004, http://presscenter.org/, 34.
(10) Beleidsnota van de minister van Justitie, 19 november 2004, http://www.dekamer.be/, 51-1371/018, 9.
(11) Beleidsnota van de minister van Justitie, 28 oktober 2005, http://www.dekamer.be/, 51-2045/005, 13-15.
(12) Zie ook Steunpunt tot bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting, Armoede uitbannen — een bijdrage aan politiek debat en politieke actie, Brussel, http://www.armoedebestrijding.be/, 2005, 92.
(13) Zie onder andere de uitzondering met betrekking tot geschillen van sociale zekerheid (art. 1017, tweede lid, Ger. Wb.). Voor een overzicht van andere afwijkende wettelijke gerechtskostenregelingen verwijzen we naar P. Lefranc, Verhalen van kosten, in F. Evers en P. Lefranc (eds.), o.c., 59, nr. 5.
(14) Een vonnis is een eindvonnis voorzover daarmee de rechtsmacht van de rechter over een geschilpunt uitgeput is, behoudens de wettelijke rechtsmiddelen (art. 19, eerste lid, Ger. Wb.).
(15) De veroordeling tot de gerechtskosten hoeft niet gevorderd te worden (C. Van Reepinghen, Verslag over de Gerechtelijke Hervorming, Brussel, Belgisch Staatsblad, 1964, I, 392-393).
(16) G. de Leval, Eléments de procédure civile, Brussel, Larcier, 2005, (...).
(17) Vastgelegd in het koninklijk besluit van 30 november 1970 tot vaststelling van het tarief van de invorderbare kosten bedoeld in artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek, Belgisch Staatsblad, 3 december 1970.
(18) Arbitragehof 14 oktober 1999 (nr. 113/99), Belgisch Staatsblad, 29 december 1999.
(19) De RPV bedraagt gemiddeld minder dan 1 % van de advocatenkosten (J.F. Michel, European litigation procedure : comparative notes, http://www.droit-fiscalite-belge.com/, 2002).
(20) Voor een overzicht van de wetsgeschiedenis van de advocatenkosten in het Gerechtelijk Wetboek verwijzen we naar B. De Temmerman, « De verhaalbaarheid van kosten van juridische of technische bijstand », T.P.R., 2003, nrs. 2-4.
(21) Cass., 7 april 1995, A.C., 1995, 390.
(22) Wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties, Belgisch Staatsblad, 7 augustus 2002.
(23) De geciteerde wet is een omzetting in Belgisch recht van richtlijn 2000/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 2000 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties, PB, 8 augustus 2000, L 200.
(24) Parl. St., http://www.dekamer.be/, 2001-2002, 50-1827/1, 11.
(25) B. De Temmerman, l.c., T.P.R., 2003, nr. 33.
(26) E. Brems, « Het gerecht als goktent ? Het recht van toegang tot de rechter en het verhalen van de kosten van de verdediging op de verliezende procespartij », in F. Evers en P. Lefranc (eds.), o.c., 10; B. De Temmerman, l.c., T.P.R., 2003, nr. 35.
(27) P. Lefranc, l.c., 76, nr. 40. Voor een overzicht van de rechtspraak die het arrest van 4 september 2004 voorafgaat verwijzen we naar B. De Temmerman, l.c., T.P.R., 2003, nrs. 8-17.
(28) Cass., 28 april 1986, A.C., 1985-86, 1155.
(29) Cass., 2 september 2004, R.W., 2004-05, 543.
(30) Cass., 9 mei 1986, A.C., 1985-86, 1223.
(31) B. De Temmerman, l.c., R.W., 2004-2005, 1404; B. De Coninck, « Répétibilité et responsabilité civile : un arrêt de principe », noot onder Cass., 2 september 2004, J.T., 2004, 685, nr. 4.
(32) Council of Europe (Committee of ministers), Recommendation no R (81) 7 on measures facilitating access to justice, http://www.coe.int, (Appendix) D.14.
(33) P. Van Orshoven, l.c., 9.
(34) E. Brems, l.c., 3-10.
(35) EHRM, 21 februari 1975 (Golder v. V.K.), Publ. Cour Eur. D.H., Série A, nr. 35.
(36) Bijvoorbeeld ECRM, 16 maart 1975, nr. 6202/73 (X en Y v. Nederland), D&R, 66.
(37) ECRM, 2 maart 1994 (Aires v. Portugal).
(38) E. Brems, l.c., 7, nr. 3.
(39) Erelonen en kosten vormen samen de « advocatenkosten » — zie voetnoot 2, blz. 1.