3-160 | 3-160 |
De voorzitter. - Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw, antwoordt.
De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Zoals de minister weet, heeft de commissie voor de Justitie reeds uitgebreid beraadslaagd over de wetsvoorstellen inzake de verhaalbaarheid van erelonen van advocaten. De vergaderingen en hoorzittingen hebben duidelijk aangetoond dat er thans zowel maatschappelijk als juridisch een grote onzekerheid bestaat. De rechtzoekende wordt met de meest uiteenlopende uitspraken geconfronteerd.
Een nieuw element in dit dossier vormt een arrest van het Arbitragehof van 19 april 2006. Dit arrest betreft het verschil in behandeling tussen enerzijds de eiser of burgerlijke partij die het honorarium en de kosten van een advocaat in hun schade kunnen opnemen en anderzijds de verweerder of de beklaagde die niet die mogelijkheid hebben. Het Arbitragehof oordeelt dat een dergelijke regeling niet beantwoordt aan de vereisten van een eerlijk proces en van de wapengelijkheid, aangezien de partijen op ongelijke wijze het risico van een proces dragen. Dit vloeit voort uit het feit dat er geen wettelijke bepaling bestaat die de rechter in staat stelt om het honorarium en de kosten van een advocaat ten laste te leggen van de verliezende partij.
In de ministerraad werd besloten om de verhaalbaarheid van erelonen te koppelen aan het tergend en roekeloos geding. Concrete teksten zijn echter nog niet uitgewerkt.
Meent de minister dat het regelen van de verhaalbaarheid van de erelonen via het tergend en roekeloos geding tegemoet komt aan het arrest van het Arbitragehof van 19 april 2006?
Laat de regeling van de verhaalbaarheid van erelonen via de rechtsplegingsvergoeding niet meer ruimte voor flexibiliteit zodat daarmee veel beter aan het arrest van het Arbitragehof wordt tegemoetgekomen?
Wanneer zal de regering hieromtrent amendementen dan wel een wetsontwerp indienen?
Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw. - Ik lees het antwoord van mevrouw Onkelinx.
Tijdens de debatten in de commissie voor de Justitie van de Senaat heb ik reeds de gelegenheid gehad het regeringsstandpunt over de verhaalbaarheid van erelonen te verduidelijken.
De regering is voorstander van de verhaalbaarheid van erelonen. Ze zoekt daarvoor vooral inspiratie bij het huidige stelsel van de rechtsplegingsvergoeding, die lichtjes wordt verhoogd. Het zou gaan om een forfaitaire vergoeding voor kosten van de verdediging.
Alleen in geval van misbruik van rechtspleging wil de regering een bijzondere verhaalbaarheid introduceren, gebaseerd op een indicatief barema van erelonen van advocaten, opgesteld na advies van de verschillende Ordes van Advocaten.
Tegen die achtergrond onderzoek ik momenteel het arrest van het Arbitragehof van 19 april 2006 en de gevolgen die hieruit moeten worden getrokken. Ik meen dat het Arbitragehof wijst op het ontbreken van enige regelgeving inzake verhaalbaarheid, veeleer dan te pleiten voor een verplichte invoering van een stelsel van verhaalbaarheid.
Mijns inziens vraagt het Hof de wetgever zich uit te spreken over deze kwestie, zonder daarbij een denkrichting op te leggen, voor zover de rechtzoekenden op voet van gelijkheid en niet-discriminatoir behandeld worden.
Tegen die achtergrond zou de door de regering gekozen oplossing mogelijk tegemoetkomen aan de opmerkingen die door het Arbitragehof werden geformuleerd.
Net als de randvragen rond de verhaalbaarheid die gesteld werden aan de leden van de commissie voor de Justitie en die door de Ordes werden beantwoord, is ook dit arrest het voorwerp van overleg binnen de regering. Ze zal in de loop van de komende weken een standpunt zal innemen.
De regering kan uiteraard amendementen indienen op de wetsvoorstellen die op dit ogenblik worden behandeld, maar ik ben ook bereid de amendementen te onderzoeken die senatoren eventueel indienen op het ontwerp van de regering.