3-159 | 3-159 |
De heer Luc Willems (VLD), rapporteur. - Het voorliggende wetsontwerp beoogt adoptie door paren van hetzelfde geslacht mogelijk te maken, op voorwaarde dat ze de voorwaarden vervullen bepaald in Boek I, Titel VIII, van het Burgerlijk Wetboek.
Het wetsontwerp werd op 1 december 2005 aangenomen door de Kamer van volksvertegenwoordigers. Het werd op 2 december 2005 naar de Senaat overgezonden en op 14 december 2005 geëvoceerd.
De commissie voor de Justitie van de Senaat heeft dit wetsontwerp onderzocht samen met het voorstel van resolutie van de heer Cheffert om een volksraadpleging te organiseren in het kader van het debat over het openstellen van adoptie voor paren van hetzelfde geslacht. Ik breng verslag uit over de bespreking van beide teksten.
De Kamer van volksvertegenwoordigers heeft talrijke hoorzittingen gehouden. Het relaas daarvan is terug te vinden in het verslag van de subcommissie `Familierecht' van de Kamer. De Kamer heeft bovendien het advies gevraagd van de Raad van State over de verschillende voorstellen die voorlagen.
Ik schets nu de krachtlijnen van het door de Kamer overgezonden document.
De gelijke behandeling van homoseksuele en heteroseksuele paren inzake adoptie is de basis van dit ontwerp. De minister van Justitie verklaarde in haar toelichting dat er geen enkele objectieve verantwoording bestaat voor de uitsluiting of de discriminatie van homoseksuele paren.
Het is van essentieel belang die maatschappelijke realiteit te erkennen. In onze maatschappij worden kinderen opgevoed in een groot aantal samenlevingsvormen, namelijk door alleenstaanden, door mensen die gescheiden zijn, door paren van hetzelfde of van verschillend geslacht of door nieuw samengestelde gezinnen. Al heel wat kinderen groeien op in een homoseksueel gezin ofwel omdat ze zijn geboren uit een vorig huwelijk van een van de twee partners, ofwel omdat ze werden geadopteerd of ter wereld gebracht door een van de partners.
Juridisch gezien kan hun situatie heel verschillend zijn. Het ontbreken van een juridisch kader is meestal nadelig voor de kinderen. Bij een scheiding of overlijden kunnen ze in een uiterst kwetsbare situatie belanden en tal van problemen in het dagelijks leven ondervinden. Het is uiterst belangrijk dat die kinderen een zo groot mogelijke rechtszekerheid genieten die stabiliteit garandeert in de relatie met de personen die hen opvoeden en die ze de mogelijkheid geeft echt en op bestendige wijze deel uit te maken van een gezin. Net als bij de hervorming van de adoptieregels vormt het hoger belang van het kind het richtsnoer van het wetsontwerp.
In het buitenland stellen steeds meer landen adoptie open voor paren van hetzelfde geslacht. In Duitsland en Denemarken is de adoptie van het kind van de partner mogelijk gemaakt. In Wales, Engeland, Zweden, Noorwegen, Nederland, Spanje en in sommige Amerikaanse staten is adoptie van het kind van de partner toegestaan en komen paren van hetzelfde geslacht, naar gelang van het geval, ook in aanmerking voor binnenlandse of internationale adoptie. In vele staten wijzen de rechtbanken vonnissen ten voordele van koppels van hetzelfde geslacht.
Op 4 september 2003 heeft het Europees Parlement een resolutie goedgekeurd waarin het zich uitsprak voor het openstellen van het burgerlijk huwelijk voor personen van hetzelfde geslacht en voor adoptie door koppels van hetzelfde geslacht.
Het openstellen van adoptie voor echtgenoten en samenwonenden van hetzelfde geslacht veroorzaakt geen enkel juridisch probleem. De wijzigingen die moeten worden aangebracht in de bestaande teksten zijn redelijk eenvoudig.
Wat de naam van de geadopteerde betreft, werd in het wetsontwerp geopteerd voor een aanpassing van het bestaande systeem. De toekenning van de familienaam ingevolge een adoptie gebeurt immers naar het voorbeeld van de toekenning van de familienaam in geval van biologische afstamming. De adoptanten zijn dus verplicht te kiezen wie van beiden zijn naam doorgeeft aan het kind. De aldus gekozen naam moet worden doorgegeven aan de kinderen die zij later adopteren. Het wetsontwerp voorziet niet in enig systeem om het ontbreken van een keuze inzake de naam voor de geadopteerde, te ondervangen. De huidige tekst is heel duidelijk: de naam die wordt gekozen voor het geadopteerde kind moet worden vermeld in het verzoekschrift voor adoptie.
De hervorming beoogt dus twee doelstellingen: ze maakt een einde aan een onterechte discriminatie en verleent prioriteit aan het hoger belang van de kinderen die in onze maatschappij worden opgevoed in gezinnen met personen van hetzelfde geslacht. Na een eerste gedachtewisseling heeft de commissie beslist hoorzittingen te houden om het werk de Kamer aan te vullen en uit te diepen. Er werden een aantal personen gehoord van wie de namen in het verslag staan vermeld.
Na de hoorzittingen werd de algemene bespreking hernomen en werden in totaal 37 amendementen ingediend.
In het bijzonder was er een debat omtrent artikel 2 en amendement 19. Dat amendement stond adoptie toe aan echtgenoten en samenwonenden van hetzelfde geslacht, maar alleen indien de geadopteerde van één van de echtgenoten of samenwonenden afstamt. Amendement 19 en alle overige amendementen werden verworpen.
Het wetsontwerp in zijn geheel werd ongewijzigd aangenomen met 9 tegen 8 stemmen. Het verslag werd eenparig goedgekeurd.
Voor de volledigheid verwijs ik ook naar het voorstel van resolutie om een volksraadpleging te organiseren. Het debat daarover was vrij kort omdat de resolutie grotendeels samenliep met het wetsontwerp. Ook hier werden de ingediende amendementen verworpen. Het voorstel van resolutie werd verworpen met 8 tegen 3 stemmen bij 2 onthoudingen.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Bij de behandeling van het wetsontwerp dat adoptie door personen van hetzelfde geslacht mogelijk wil maken, heeft CD&V zich gehouden aan drie uitgangspunten. Mensen die voor een duurzame relatie kiezen, kunnen rekenen op de steun van de Vlaamse christen-democraten. Daarom heeft onze partij het holebihuwelijk mee goedgekeurd. Daarnaast staat voor CD&V het belang van het kind centraal. Elk kind verdient de best mogelijke bescherming en rechtszekerheid, in welk type gezin het ook opgroeit. Ons derde uitgangspunt is dan ook dat elk kind recht heeft op ouders. Hebben ouders altijd wel recht op een kind? Hoe oprecht de kinderwens ook kan zijn, toch geloven wij dat een absoluut recht op een kind niet bestaat. Om die drie uitgangspunten te verzoenen en nieuw samengestelde gezinnen waarvan de ouders van hetzelfde geslacht zijn toch in staat te stellen volwaardig ouder te zijn van kinderen uit vroegere relaties, heeft CD&V in de commissie voor de Justitie amendementen ingediend.
Een eerste amendement heeft betrekking op het zorgouderschap, waarvan CD&V al veel langer voorstander is. Dit amendement strekt tot het verlenen van juridische bescherming in alle situaties waarin sprake is van een feitelijke zorgrelatie. Het is bijvoorbeeld ook van toepassing op de grootouders die in de praktijk de zorg voor een kind op zich nemen.
Het voorstel dat in de Kamer van volksvertegenwoordigers werd aangenomen biedt voor dergelijke situaties geen oplossing.
Het tweede amendement dat we in de commissie voor de Justitie hebben ingediend is de toepassing en de invoering van het meeouderschap. De bedoeling is om, in een aantal heel specifieke situaties waar dat vanuit het belang van het kind ook wenselijk is, een nog sterkere juridische band te vestigen dan die welke met het zorgouderschap tot stand komt of mogelijk is. Daarom aanvaardt CD&V dat de mogelijkheid wordt geopend om een sterkere rechtsband te creëren, die gelijkwaardig is met de gewone adoptie, voor personen van hetzelfde geslacht, maar enkel indien het een kind betreft dat een afstammingsband heeft met de partner van de kandidaat-adoptant en de andere ouder overleden is of onbestaande is.
Tot slot maken we ons ook zorgen over de vraag of het voorliggende ontwerp aanvaardbaar is in het perspectief van onze internationale betrekkingen. Tijdens de hoorzittingen werd door de deskundigen overtuigend aangetoond dat dit voorstel de toekomstige kansen van Belgische kandidaat-adoptanten in gevaar zou kunnen brengen omdat het overgrote deel van de partnerlanden gekant is tegen holebiouderschap en aangegeven heeft de samenwerking met ons land te zullen opschorten indien de adoptiemaatregel wordt ingevoerd.
Dit zijn de overwegingen die we in het debat aan bod willen laten komen en die een weerspiegeling zijn van de waarden die CD&V naar voren schuift. Ze zullen de oriëntatie van ons stemgedrag straks bepalen. Om die redenen worden ook onze twee hoofdamendementen opnieuw ingediend. We hopen dat daarvoor, op basis van de argumenten die ik heb uiteengezet, een meerderheid te vinden is in de Senaat. Onze bedoeling is een maximale rechtsbescherming te bieden aan kinderen, zoals ze vandaag in de gezinnen opgroeien.
M. Philippe Mahoux (PS). - Dans ce débat, je veux d'abord parler de valeurs. La première est celle de la liberté, dans une option qui a été la nôtre dans les débats éthiques, c'est-à-dire l'ouverture la plus large possible de l'espace de liberté.
Cette valeur de liberté doit être prise en compte en priorité dans une société fondée sur le pluralisme où les normes des uns ne doivent pas être imposées à celles des autres.
La deuxième valeur est la valeur d'égalité. C'est évidemment une valeur qui réclame toute notre attention. Ce n'est pas simple car si les situations ne sont pas toutes identiques, il nous faut chaque fois chercher à respecter ce principe d'égalité. Je pense à ces situations vécues actuellement et auxquelles nous voulons trouver une issue juridique.
Enfin, je voudrais aussi parler d'amour. Avant tout, c'est l'amour qui est la valeur essentielle au coeur de l'adoption. Et cette valeur doit être le critère principal qui doit présider à notre choix.
Dans ce dossier, le recours aux experts a été peu contributif. Leurs avis divergent selon leurs trajectoires, leurs expériences, leurs opinions de base. Si quelqu'un venait à nous montrer qu'il y aurait eu un avis unanime des experts pour dire qu'un milieu est incompatible avec l'épanouissement de l'enfant, aucun d'entre nous ne défendrait plus l'idée que l'on pourrait confier l'éducation d'un enfant à ce milieu.
Mais cet avis unanime n'existe pas. Nous avons entendu affirmer qu'il n'y avait pas de problème à ce qu'un enfant s'épanouisse dans un couple de même sexe. Nous avons entendu qu'une personne seule pouvait élever un enfant, adopté ou non. D'autres ont émis des avis inverses.
Il est donc inutile de s'asséner des opinions d'experts. Il faut en revenir à un choix de société dans lequel la valeur d'espace de liberté doit nous guider en premier.
Dans une société qui a comme valeur principale la liberté, c'est à ceux qui veulent en restreindre les limites à le justifier et non à ceux qui veulent en élargir le champ.
Je voudrais souligner un élément auquel je suis particulièrement sensible et tous ceux qui ont été confrontés de manière directe ou indirecte à la problématique de l'adoption le seront certainement aussi : le fait qu'une législation prise en Belgique aurait des conséquences sur le nombre d'enfants adoptables. Personnellement, je n'en crois rien. Il m'est en effet arrivé d'entendre les conditions mises par certains pays à l'adoption de leurs enfants, ces conditions concernaient les familles accueillantes et non les pays d'accueil. Le risque est grand, en définissant dans le cadre de l'adoption le milieu idéal d'épanouissement de l'enfant, de stigmatiser les enfants qui dans le cadre de l'adoption ou en raison des aléas de la vie, ne se trouvent pas dans ce milieu.
En d'autres termes, si un pays devait se soumettre aux législations d'autres pays pour élaborer sa propre législation et son système de société, il pourrait se trouver lié aux législations de pays où, par exemple, la liberté d'expression ou la liberté religieuse n'existe pas.
Sur le plan des principes, je récuse ce type d'argument.. De plus, sur un plan concret, j'ai la conviction fondamentale que ce texte de loi n'aura pas d'influence sur le nombre d'enfants adoptables à la fois sur le plan international mais aussi national.
D'aucuns voudraient édicter une norme. J'éprouve toujours une certaine méfiance à l'encontre d'une norme destinée à l'ensemble d'une population. Je voudrais terminer en soulignant les dangers à édicter une norme concernant le milieu dans lequel l'enfant aurait des chances de s'épanouir. Définir une norme pourrait aboutir à stigmatiser les enfants qui échappent à cette norme.
Certains ont tenté d'imposer leur vision du milieu idéal. S'agirait-il d'un milieu où le père et la mère seraient unis par les liens du mariage avec des critères de fidélité et des convictions particulières ? Cela signifierait-il que tous les enfants qui échapperaient à cette norme ne pourraient s'épanouir ?
Ce serait, en fait, considérer qu'ils n'ont pas la même habileté au bonheur dans l'existence et je pense que c'est inacceptable.
Si le vote du texte sur lequel nous sommes amenés à nous prononcer était positif, nous devrions avoir un large débat futur sur les relations entre l'enfant et les personnes qui se sentent responsables à son égard et donc aborder le problème de la parenté sociale non pas en incluant l'adoption mais en y ajoutant les possibilités qu'elle offre.
Ce débat devra être ouvert dans l'esprit de l'amour qui demeure la valeur essentielle pour qu'un enfant puisse s'épanouir pleinement dans l'existence et s'y réaliser au maximum de ses possibilités.
Mevrouw Myriam Vanlerberghe (SP.A-SPIRIT). - Het wetsvoorstel over de holebiadoptie werd goedgekeurd in de Kamer. Vandaag stemt de Senaat daarover.
In de Kamer is al heel veel gezegd over dit gevoelige en belangrijke thema. Het gaat immers over zorgen voor en opvoeden van kinderen. Het gaat erom kinderen zoveel mogelijk kansen te geven op een gelukkig leven. Het gaat over de mogelijkheid een kind een warm nest te geven.
Een kind verandert je leven. Kiezen voor een kind bepaalt je verdere leven. Iedereen weet dat. Precies daarom moeten wij ervoor zorgen dat iedereen die een kinderwens heeft, zijn kind de nodige wettelijke bescherming kan bieden.
De realiteit is dat er een veelheid van gezinsvormen bestaat. Onze kinderen worden niet langer opgevoed in een klassiek model van mama, papa en kind. Duizenden alleenstaande mama's en papa's slagen erin één of meer kinderen een gelukkige en liefdevolle kindertijd te bezorgen. Nog eens duizenden kinderen krijgen alle zorg en liefde van een nieuwe papa of mama na een echtscheiding of een overlijden. Daarnaast vinden heel veel kinderen een nest bij grootouders, familieleden of pleeggezinnen. Andere kinderen hebben twee zorgzame mama's of papa's.
Naast het klassieke gezinnetje bestaan er dus heel wat andere liefdevolle opvoedingsmilieus voor een kind. Het gaat erom bij wie een kind terecht kan. Bij wie voelt een kind zich thuis?
Als we naar de huidige samenleving kijken, is het ongehoord wettelijk op te leggen wie het best voor een kind kan zorgen. Het is ongehoord een keuze te maken tussen wat vandaag al bestaat. Wij kiezen hier niet voor iets nieuws. Alle vormen bestaan al. Er is geen enkele bewijs dat één bepaald gezinsmodel goed of minder goed zou zijn.
Laat ons eerlijk blijven. Veel, veel te veel kinderen moeten opgroeien in een koude, kille, liefdeloze omgeving. De cijfers over mishandeling en misbruik bewijzen dat voor een deel van onze kinderen geen gelukkige, zorgeloze kindertijd is weggelegd. Kinderen psychisch of fysisch pijn doen, bestaat en de daders zijn soms mama's, soms papa's, soms mama's en papa's, soms anderen. Niemand kan garanderen dat dergelijke strafbare feiten zich in sommige gezinsvormen nooit zullen voordoen. Wij hebben allemaal het beste voor met onze kinderen. Minstens 4.000 kinderen per jaar worden echter mishandeld en moeten medisch worden behandeld.
Onze fractie vindt dat wij het recht niet hebben te doen alsof de ene gezinsvorm beter is dan een andere. Een kind vraagt graag gezien te worden, kansen te krijgen, beschermd te worden indien nodig. Een kind vraag een nest.
Er bestaan verschillende vormen van samenleven met kinderen en er is geen enkel bewijs dat geaardheid iemand tot een goede of slechte ouder maakt. Nochtans moeten we ons vandaag uitspreken over de vraag of alle mensen in staat zijn om ouder te zijn. Wij zijn ervan overtuigd dat iedereen bekwaam is. Natuurlijk kan het mislopen, maar dat heeft niets met de seksuele geaardheid van de ouder te maken.
Gelukkig vallen de taboes weg en kan iedereen steeds opener voor zijn geaardheid uitkomen. Gelukkig blijft de kinderwens voor steeds meer mensen niet langer een droom, maar wordt hij dankzij de steeds betere medisch begeleide voortplanting voor meer mensen ook werkelijkheid. Daarnaast is ook adoptie mogelijk, na een lange en ernstige procedure.
Mocht adoptie alleen worden voorbehouden van heterokoppels en alleenstaanden, dan betekent dit dat mensen worden uitgesloten omdat ze niet hetero zijn. Het is onzin om mensen op basis van hun seksuele geaardheid uit te sluiten. Ik zal straks aandachtig naar de tegenstanders van het voorliggende wetsontwerp luisteren om te horen of ze ook andere argumenten naar voren schuiven.
Homofiele mensen zijn wie ze zijn en gelukkig wordt dat meer en meer en zonder geroddel aanvaard. Die mensen hebben in België ook het recht om openlijk voor elkaar te kiezen en te trouwen indien ze dat belangrijk vinden.
Dat die mensen ook een kind willen koesteren is voor velen hier blijkbaar een enorm probleem. Is het verschil tussen een alleenstaande mama of papa en twee mama's en papa's dan zo groot? Ook bij alleenstaande ouders is de vader- of de moederfiguur afwezig. Is dat altijd een probleem? Het argument dat een kind een vader en een moeder nodig heeft, heb ik ontelbare keren gehoord. Niemand heeft echter een antwoord gegeven op mijn vraag wat er moet gebeuren met de vele alleenstaande ouders? Wie zijn wij om te zeggen dat een alleenstaande een kind slechter kan opvoeden dan een mama en een papa?
Homoseksualiteit is in de scholen en de verenigingen voldoende aanvaard om te kunnen stellen dat het argument dat de kinderen van holebiouders door hun leeftijdsgenootjes zullen worden gepest, geen steek houdt. Pestgedrag kan door creatieve leraren zeer goed worden opgevangen. Mocht het toch voorkomen, dan zullen pesterijen door leeftijdgenootjes makkelijker te verdragen zijn dan het oordeel van politici dat de ene ouder beter geschikt is om kinderen op te voeden dan de andere.
Al die argumenten worden gebruikt om het echte argument te verdoezelen, namelijk dat men niet wil dat homofiele mensen kinderen opvoeden. Dat wordt bijna nooit openlijk gezegd.
Adoptie moet, mits een strenge selectieprocedure, mogelijk zijn voor alle mensen met een ernstige kinderwens. De selectiecommissie, en niet de politici, moet inschatten of de aanvragers goede ouders kunnen zijn.
De adoptieprocedure voor hetero's is trouwens ook bijzonder streng, en daarover worden weinig vragen gesteld. Desalniettemin stemt de aanpassing van de adoptiewetgeving ons tevreden. Kinderen mogen immers niet worden overgeleverd aan willekeur.
Een vaak gehoord argument is dat problemen zullen ontstaan met interlandelijke adopties als België adoptie mogelijk maakt voor holebikoppels. In Zweden is dat evenwel niet het geval. Waarom zou het dat dan wel zijn bij ons of zoeken de tegenstanders van dit wetsontwerp soms naar valse argumenten?
Iedereen moet de bewuste keuze kunnen maken om een kind te adopteren. Aangezien elke objectieve reden om iemand daarvan uit te sluiten op basis van zijn geaardheid ontbreekt, moet de selectieprocedure dan ook zonder onderscheid zijn. Wettelijk mogen we niemand uitsluiten.
Wie tegenstemt vindt holebi's ongeschikte of ongezonde ouders. Deze gruwelijke discriminatie is de enige reden die ik kan vinden om tegen te stemmen.
Wij zullen dit wetsontwerp goedkeuren, omdat we alle mensen met een kinderwens kansen willen geven.
Vriendschap, vertrouwen, liefde geven aan een kind en het krijgen van een kind is een recht voor iedereen, zowel voor hetero's als voor homofielen en lesbiennes. Een kind heeft immers alleen een warm nest, vertrouwen en liefde nodig. Ik kan me niet inbeelden dat iemand met een andere seksuele geaardheid geen vertrouwen en liefde kan geven. Alleen kinderen graag zien en er alles voor over hebben telt.
We willen alle kinderen dezelfde bescherming bieden. Dat heeft niets te maken met de seksuele geaardheid van wie het kind opvoedt.
Wie tegenstemt, veroordeelt homofiele mensen op basis van hun geaardheid. Wij doen niet mee aan dergelijke discriminatie.
Mme Clotilde Nyssens (CDH). - Le contexte de ce projet de loi est quelque peu semblable à celui de la loi sur le mariage des personnes de même sexe. Certains parlementaires sont favorables au projet et d'autres plaident pour une autre formule. Le CDH est opposé à l'adoption par des couples homosexuels et il privilégierait une autre voie, telle que la parentalité sociale, ou une forme de beau-parenté, pour reprendre le terme du Conseil d'État.
Le contexte n'est pas tout à fait le même car en l'occurrence, il ne s'agit pas uniquement de deux personnes adultes qui concluent librement un contrat : il faut également tenir compte des enfants, ce qui complexifie le problème. La question est éminemment politique, avec des conceptions différentes du rôle de la loi et du droit. Nous l'avons constaté en commission. Nous avons entendu de nombreux experts dans le domaine de la psychologie et de la sociologie et il est évident que la question reste largement controversée, y compris sur le terrain. L'ensemble de la population belge n'applaudit pas à cette réforme et les opinions restent divergentes. Ce sont les mêmes différences qui s'expriment ici.
Je suis persuadée, et c'est la conception que mon groupe a toujours défendue, que le droit n'a pas uniquement pour rôle de résoudre un problème d'égalité de traitement, de non-discrimination. L'argument est important mais non suffisant. D'autres valeurs, d'autres repères doivent entrer en ligne de compte. La loi n'est pas là uniquement pour formaliser des modèles existants mais elle peut légitimement relayer des valeurs, même si elles ne sont pas unanimes, en fournissant des repères, des limites, en particulier quand des enfants sont concernés. D'ailleurs, comme nous l'avons vu, l'intérêt de l'enfant est un argument invoqué tant par les défenseurs du projet que par les adversaires car cette notion est comprise différemment.
Pour le CDH, le cadre de la filiation ne convient pas parce que nous sommes attachés à l'identité sexuée des enfants, ce qui signifie que la loi doit désigner l'origine de l'enfant au profit de l'enfant. Il ne s'agit pas ici de l'orientation sexuelle des hommes et des femmes. La filiation dans notre droit doit pouvoir se concentrer sur l'origine de l'enfant et l'identité sexuée reste un repère, une limite, une valeur à laquelle nous sommes attachés.
La différence entre l'homme et la femme constitue un repère anthropologique fondamental. Nous ne nions pas la réalité des couples de même sexe qui ont des enfants. Nous nous efforçons simplement de trouver une alternative à la filiation pour assurer la sécurité juridique que vous demandez. Nous voulons, nous aussi, créer un lien juridique entre ces enfants et leurs parents. Mais nous voulons établir des distinctions car les situations sont différentes. Et, pour nous, différences ne signifient pas discrimination. Dans notre conception du droit, nous sommes autorisés à insister sur une dimension axiologique du droit mettant en exergue certaines limites et certains repères. Les différences constituent l'être de chacun. D'une manière générale, les différences sont des richesses. Je ne comprends pas pourquoi faire des différences serait discriminatoire si nous parvenions à garantir la sécurité juridique.
Nous ne sommes pas arrivés au bout du raisonnement relatif à la parentalité sociale. Nous aurions pu insérer dans le code civil un terme, peu importe lequel, pour répondre aux besoins. Les membres de la commission ont préféré, à une courte majorité, opter pour une formule juridique connue, l'adoption. Mais nous ne comprenons pas pourquoi vous voulez utiliser une institution juridique existante dans un autre cas de figure que celui régi pour le moment par l'adoption. Il n'y a pas d'identité possible sans altérité. La perception de l'autre et de sa différence fait partie du quotidien.
En l'occurrence, je crois que nous sommes en présence d'une conception politique basée à l'extrême sur l'égalité, partant du principe que les différences sont, par définition, discriminatoires. Le courant égalitariste ne prend pas suffisamment en compte les différences. Les anthropologues insistent sur le fait que depuis l'aube de l'humanité, toutes les sociétés sont fondées sur des différences. Différence entre le vivant et le non-vivant, entre l'humain et le non-humain, entre les personnes épousables et non épousables, entre l'homme et la femme, entre les générations.
Il ne faut pas beaucoup de repères pour construire une société mais ceux que je viens d'énumérer sont importants. Si nous devions toucher à cette identité sans altérité, nous ferions un saut qualitatif dont les conséquences sont imprévisibles.
Par souci de précaution, par souci de maintien de liens dans la différence, nous souhaitons donc ne pas opter pour l'adoption, mais pour une autre figure juridique.
J'en reviens à la question des études. Selon certaines d'entre elles, les enfants vont bien et selon d'autres, il convient de se montrer prudent et d'attendre. La question des études ne me semble pas primordiale. En effet, ne perdons pas de vue qu'il s'agit surtout, ici, de poser un choix politique, même si le sujet présente évidemment des aspects anthropologiques ou psychanalytiques. La question - politique, donc - primordiale est de savoir si l'on considère que deux hommes ou deux femmes sont équivalents à un homme et une femme, que le fait d'avoir deux pères ou deux mères est équivalent au fait d'avoir un père et une mère. Cette question, on se la pose dans la rue. De nombreuses personnes nous interpellent pour exprimer leur incompréhension face à ce modèle qui n'est pas le leur. Il peut évidemment y avoir plusieurs modèles, mais il n'est pas illégitime de revendiquer des différences et de prôner un modèle collectif lorsqu'il s'agit de matières aussi délicates que la procréation et la filiation, lesquelles sont liées. Le débat que nous menons actuellement en commission des Affaires sociales concernant la PMA aborde d'ailleurs les mêmes questions. Ces dossiers sont liés.
Si, au nom de la liberté individuelle, on peut revendiquer certains éléments et une adaptation du droit, dans une telle matière, qui concerne des tiers et surtout des enfants, la liberté individuelle ne doit pas être l'argument unique. D'autres arguments tels que le droit collectif, les valeurs collectives, doivent être pris en compte. C'est tout l'enjeu des dossiers éthiques en général : comment trouver un équilibre entre, d'une part, la liberté individuelle de chacun - valeur très importante, bien entendu - et, d'autre part, des intérêts collectifs, des enjeux de société, des liens entre les personnes, la configuration des liens entre hommes et femmes ?
Le CDH a tenté de prendre en compte les situations de fait - jamais nous n'avons prôné l'immobilisme - et de trouver un équilibre entre les libertés individuelles et ce qu'on appelle l'autonomie collective, c'est-à-dire des modèles de droit collectif qui régissent nos sociétés.
J'ai ainsi tenté de résumer l'essentiel de notre position. Je n'aborderai pas les questions plus techniques concernant les institutions juridiques que l'on a proposées, ni l'adoption internationale, sujet déjà largement évoqué, mais qui reste un réel problème. Ce dossier comporte en effet deux volets - l'adoption interne et l'adoption internationale - qui doivent être traités différemment, en tout cas du point de vue sociologique, puisque dans le dernier cas, les enfants viennent de pays étrangers. Une distinction pourrait être établie entre, d'une part, les enfants issus de l'adoption interne élevés par un ménage de même sexe et ceux issus de l'adoption internationale, laquelle implique des repères différents et des difficultés spécifiques.
J'en arrive à ma conclusion. Nous nous sommes montrés particulièrement actifs dans ce dossier parce qu'il nous semble fondamental. Après avoir confronté nos idées avec celles de la population et celles des experts, nous avons décidé de ne pas voter en faveur de ce projet, car nous tenons à ce que les enfants gardent une identité sexuée.
De heer Luc Willems (VLD). - Op wetgevingstechnisch vlak is dit wellicht een van de eenvoudigste ontwerpen die wij tijdens deze legislatuur voorgeschoteld krijgen. In artikel 343 van het Burgerlijk Wetboek over adoptie, schrappen we de woorden `van ongelijk geslacht'. Daardoor wordt het ook voor twee personen van gelijk geslacht mogelijk kinderen te adopteren. Het wetsontwerp beperkt zich niet tot de binnenlandse adoptie, maar betreft ook interlandelijke adoptie. Met deze wetgeving zetten we dan ook een stap in de 21ste eeuw en houden we rekening met de maatschappelijke realiteit.
Bij het bepalen van het VLD-standpunt over deze gevoelige materie zijn we op de eerste plaats uitgegaan van het belang van het kind en van de huidige maatschappelijke realiteit. Vele kinderen worden op het ogenblik al in een holebigezin opgevoed. In de meeste gevallen gaat het om een lesbisch koppel waarvan één partner via IVF een kind heeft gekregen. In uitzonderlijke gevallen worden kinderen ook door twee mannen opgevoed. De kinderen kunnen echter slechts met één van beide partners een juridische band hebben. De andere partner heeft tegenover het kind dus geen rechten en plichten. Dat kan heel dramatische gevolgen hebben, vooral wanneer een van beide partners overlijdt.
Collega Nyssens ging daarnet al in op het punt van het rechtsconcept. Welke rol wij voor de wet weggelegd zien, is inderdaad belangrijk. Ons inziens tracht de wetgeving de bestaande sociale relaties te ordenen, de verhouding tussen mensen te regelen. Het vertrekpunt is daarbij niet altijd datgene wat wij als ideaal beschouwen, wel de maatschappelijke realiteit. Voor ons is dit wetsontwerp niet in de eerste plaats bedoeld om een discriminatie op te heffen - het argument dat altijd wordt aangehaald - wel om kinderen die nu al in een holebigezin opgroeien, in hun opvoeding en persoonlijke relaties de best mogelijke bescherming te bieden. Hoe kunnen we zorgen voor de meest volmaakte regeling voor deze kinderen en de mensen die zij als hun ouders aanvoelen, ook in het geval dat deze laatsten overlijden?
Heel wat mensen vinden het een afschuwelijk idee dat kinderen door twee personen van hetzelfde geslacht worden opgevoed. Er zijn echter onderzoeken gedaan, ook in ons land, naar kinderen die momenteel door een holebikoppel worden opgevoed. We hebben de verslagen van de hoorzittingen in de Kamer gelezen en hebben ook zelf heel wat hoorzittingen georganiseerd. Ik heb daaruit alvast geconcludeerd dat opgroeien met holebiouders voor kinderen geen negatieve effecten heeft. Tegenstanders voeren aan dat een dergelijke gezinssituatie voor kinderen die al problemen hebben, de zaak nog complexer, nog moeilijker maakt. Wij zijn echter van mening dat een homoseksuele relatie tussen volwassenen op zich op de kinderen geen negatief effect heeft.
De VLD kiest dan ook voor de beste rechtsfiguur die er bestaat: de adoptie. Adoptie biedt de beste bescherming, is duidelijk en juridisch coherent en biedt op het vlak van rechten en plichten, bijvoorbeeld ook inzake onderwijs, de meest complete regeling.
Degenen die het hiermee niet eens zijn, beweren dat wij het zorgouderschap propageren. Ik verwijs hiervoor naar het advies van de Raad van State waarin duidelijk wordt gesteld dat het zorgouderschap een juridische draak is die een aantal schijnrechten creëert, niet samenhangend is, geen meerwaarde heeft en ophoudt op 18 jaar. Volgens de Raad van State moeten de politieke, de filosofische en de religieuze aspecten van de zaak door het parlement worden opgelost.
We kiezen dan ook voor de meest duidelijke en volledige oplossing. Met deze adoptiewet worden alle mogelijke rechten en plichten gecreëerd voor de kinderen. Kinderen die in de beoogde relaties worden opgevoed moeten inderdaad optimaal worden beschermd. Dat is het uitgangspunt.
Het oorspronkelijke VLD-voorstel dat in de Kamer werd ingediend was beperkt tot de binnenlandse adoptie. In Zweden bijvoorbeeld bestaat de interlandelijke adoptie en dat blijkt geen negatief effect te hebben op de mogelijkheid om kinderen te adopteren. Zweedse parlementsleden vertelden mij dat men op het ogenblik van de discussie meende dat een aantal landen zoals de Filippijnen en India geen kinderen meer zouden laten adopteren in landen met een dergelijke adoptiewetgeving. Dat blijkt echter niet het geval te zijn. Wel is het zo dat bepaalde landen meer voorwaarden opleggen. Het heeft echter niet tot een stop geleid. Het is niet zo dat heterokoppels geen kinderen meer uit die landen kunnen adopteren.
Ook in Nederland is momenteel een debat aan de gang om de holebiadoptie uit te breiden tot de interlandelijke adoptie.
In de commissie spitste de discussie zich toe op het amendement nummer 19. De oplossing die sommigen naar voren brengen creëert een aantal nieuwe discriminaties. Het amendement nummer 19 biedt enkel bescherming voor kinderen die bij een lesbisch paar worden geboren. Concreet worden mannelijke koppels uitgesloten. Kinderen die via eenouderadoptie bij een homokoppel worden opgevoed worden uitgesloten. Via de eenouderadoptie kunnen, sinds 1987, kinderen geadopteerd worden binnen een holebikoppel. Een kind dat door twee mannen of twee vrouwen via een eenouderadoptie wordt geadopteerd beschouwt die twee personen als zijn ouders. Ik begrijp de huidige hypocriete situatie niet.
Het hele amendement lijkt mij niet meer dan een schijnbeweging want via een cascade van eenouderadopties kan men toch tot eenzelfde resultaat komen. De verdedigers van het amendement geven dat zelf toe maar vinden dit euvel blijkbaar onvermijdelijk. Ik vind die regeling niet erg coherent ten aanzien van de mensen die een adoptie willen.
Mij stoort in het amendement ook de ondertoon dat het eigenlijk persvers is dat twee mannen een kind adopteren. Blijkbaar wordt dit aloude schrikbeeld opnieuw bovengehaald. In het Burgerlijk Wetboek vind je nergens dat een vrouw een betere ouder is dan een man of dat ze meer opvoedkundige kwaliteiten heeft, maar waarschijnlijk speelt hier het buikgevoel mee dat twee mannen geen kind kunnen opvoeden. Het amendement probeert ook een onderscheid te creëren tussen biologische afstamming en wat we misschien adoptieafstamming kunnen noemen. Ook dat onderscheid vind men nergens terug in het Burgerlijk Wetboek.
In de commissie voor de Justitie hebben die onderliggende standpunten van het amendement voor heel wat discussie gezorgd. Uiteindelijk hebben we geoordeeld dat het belangrijk is dat er een wetgevend initiatief kwam. We hebben gezocht naar een afdoende oplossing met een volledige adoptie. Zoals collega Vanlerberghe daarnet ook al heeft gezegd, mogen we nooit uit het oog verliezen dat twee mensen die via adoptie een kind willen beginnen op te voeden, een bijzonder zware procedure moeten doormaken. Ze worden als het ware binnenste buiten gekeerd en doorgelicht en de rechtbanken kennen de ouderlijke verantwoordelijkheid zeker niet lichtzinnig toe. De adoptieprocedure bevat heel wat garanties inzake de plaats waar de kinderen terechtkomen. Het parket ziet daar nauwgezet op toe. We mogen dan ook niet al te gemakkelijk uitgaan van een gemakkelijk en goedkoop vooroordeel of buikgevoel. In de realiteit leidt dit alleen tot heel veel onrechtvaardigheid.
Ik hoop dan ook dat we straks, na het grondige debat en de hoorzittingen in de commissie voor de Justitie, kunnen bevestigen dat de Kamer niet over een nacht ijs is gegaan en degelijk werk heeft afgeleverd. Hopelijk sluiten we ons aan bij de tendens die we in alle Europese landen vaststellen, waar een gelijkaardig debat aan de gang is. Misschien kan België hier zelfs het voortouw nemen en iets goed doen voor de bevolking en vooral voor de mensen die dit wetgevend werk nodig hebben.
Mme Christine Defraigne (MR). - Nous menons aujourd'hui un débat sur une question sensible, qui a suscité de vives discussions, de vives réactions de soutien ou de rejet, chacun réagissant selon son vécu, son éducation et sa sensibilité ; c'est ainsi que doit se concevoir une réflexion dans ce genre de débat. Je m'exprime en mon nom personnel et non en qualité de présidente de groupe. Dans notre formation, nous avons la liberté totale de nous exprimer sur ce qui constitue pour nous un sujet éminemment éthique. Chacun, au sein du groupe MR, se prononcera en son âme et conscience, sans discipline de parti, quelle qu'elle soit, sans pression d'aucune sorte.
Je vais donc vous livrer mon cheminement personnel, car c'est de cela qu'il s'agit. Je confesse que mon coeur a balancé et que j'ai mis beaucoup de temps à me forger une opinion. J'étais soucieuse, préoccupée même, de respecter le principe de non-discrimination, le principe d'égalité entre les enfants, mais tout aussi soucieuse de respecter, si faire se peut, l'intérêt et le bon épanouissement de l'enfant.
En commission, j'ai donc souhaité, avec d'autres, que des auditions complémentaires soit organisées. Certains ont affirmé que c'était une manoeuvre de retardement, considérant que le travail avait été fait à la Chambre.
Nous pouvons nous enorgueillir que le Sénat, qui est une chambre de réflexion ayant développé un certain savoir-faire dans la façon de traiter les problèmes éthiques, ait apporté une plus-value en menant un débat de qualité. Ce qui me perturbait, c'était toute la question de l'adoption internationale. Certains disent que ce n'est pas un argument à retenir. Je ne partage pas ce sentiment. C'est cette question de l'adoption internationale qui a été finalement l'aiguillon et le fer de lance de ma réflexion.
Personne ne niera que la parenté homosexuelle est une réalité sociologique à part entière. On peut distinguer différents cas de figure. Le premier est celui des personnes hétérosexuelles, qui ont des enfants et qui, un jour, font ce que l'on appelle leur coming out, pour utiliser une expression sujette à caution. Ces personnes sont bien en charge d'enfants.
Le deuxième cas de figure est celui de la personne seule qui, en vertu de la loi actuelle, depuis 1985, peut adopter. Par la suite, rien n'empêche cette personne de se mettre en couple avec un partenaire du même sexe.
Enfin, et ceux qui travaillent au sein du groupe de bioéthique ou de la commission des Affaires sociales le savent avec beaucoup d'acuité, de précision, le troisième cas de figure est celui des couples lesbiens qui recourent aux techniques de procréation médicalement assistée pour avoir un enfant. Dans de nombreux centres de notre pays, c'est par dizaines, par centaines, par milliers que des femmes d'un couple lesbien sont inséminées avec le sperme d'un donneur anonyme. J'ai bien dit par milliers, oui, n'ayons pas peur de dire les choses : il a été répondu à des milliers de demandes depuis 25 ans.
Faut-il refuser à ces enfants la sécurité juridique qu'ils méritent ? Faut-il nier l'existence du partenaire qui n'a pas de lien biologique avec eux, même s'il fait partie du projet parental depuis le début, même s'il participe à leur éducation depuis de longues années ? C'est la question qui s'est posée de façon lancinante.
Les rapports entre les hommes et les femmes se sont modifiés, la distribution des rôles aussi. Les familles décomposées, recomposées ont ouvert une brèche dans le système familial traditionnel. Les enfants sont confrontés à plusieurs figures parentales. Qui dit famille homoparentale dit lien social. L'identité de l'enfant par rapport aux deux sexes doit être possible.
Je l'ai dit, je suis très sensible aux problèmes de discrimination rencontrés par les homosexuels. Je pense qu'il ne suffit pas d'être un couple hétérosexuel pour réussir l'éducation et l'épanouissement d'un enfant. C'est l'amour qui construit la famille, pas la biologie. Ce qui compte, c'est que les adultes prennent soin de l'enfant, répondent à des besoins prioritaires pour que l'enfant sente qu'il compte pour quelqu'un. Il n'y a pas de famille parfaite, pas de couple parfait, pas d'être humain parfait.
Je suis consciente que des couples homosexuels réfléchissent sérieusement à la démarche et qu'ils doivent certainement assumer pleinement leur homosexualité avant de penser à intégrer un enfant dans leur relation. On a bien sûr cité des études mais elles vont dans les deux sens. On peut se poser la question de la méthode scientifique et du recul que l'on peut avoir.
J'en conviens, un certain nombre d'arguments plaident et me pousseraient à voter en faveur du projet de loi mais, et c'est le point d'orgue de ma réflexion, il y a la question de l'adoption internationale.
Je pense très sincèrement que le principe de précaution ne doit pas être négligé dans ce problème de société important. Nous manquons de recul par rapport à la situation d'un certain nombre d'enfants. Dans de nombreux pays - il faut le déplorer mais c'est un fait -, l'homosexualité reste un délit et des gens vont malheureusement encore en prison pour cela.
Ainsi, 98% des pays partenaires dans l'adoption internationale ne reconnaissent pas l'homosexualité. C'est regrettable mais c'est un fait. Pouvons-nous dès lors imposer à ces pays nos convictions profondes en matière d'orientation sexuelle ? Certains diront qu'il n'appartient pas à d'autres de juger de notre ordre social, et c'est exact. Cependant, il faut tenir compte du parcours du combattant enduré par de nombreux couples hétérosexuels désireux d'adopter des enfants et qui risquent - et c'est pour cela que j'invoque le principe de précaution - de ne plus avoir accès à l'adoption. Certains balayent cet argument d'un revers de la main et prétendent qu'il n'y a aucun problème. Je ne puis partager ce que j'appellerais une sorte d'inconscience ou d'inconséquence législative à cet égard.
Je tiens également à évoquer brièvement le fait que, demain, nous serons confrontés au recours aux mères porteuses, et c'est d'ailleurs l'une des difficultés que j'éprouve par rapport à ce projet. Ceux qui affirment que les deux questions ne sont pas liées se trompent. Si le projet est adopté tel quel, nous serons demain, dans le prolongement direct de la discussion d'aujourd'hui, confrontés à cette question des mères porteuses.
J'ai pris clairement position et j'ai indiqué, par le biais d'une proposition de loi, ce que je préconisais par rapport à cette technique, à savoir une interdiction de principe, mais avec une voie médiane pour respecter certaines exceptions très strictes dans le cadre de problèmes biologiques et médicaux bien spécifiques. En aucun cas les mères porteuses ne doivent être un argument d'instrumentalisation des femmes à des fins purement personnelles, ne prenant en considération ni la femme en tant que telle ni l'intérêt de l'enfant.
J'ai déposé un amendement que j'appellerai celui « du lien biologique ». Il s'agit à mon sens d'une alternative crédible, respectueuse tant des enfants que des couples, qui est de nature à répondre à ce problème de discrimination et qui tient compte du principe de précaution que nous devons avoir présent à l'esprit vis-à-vis de l'adoption internationale.
Cet amendement prévoit que l'adoption est possible lorsqu'il existe un lien biologique avec l'un des partenaires. Je vise ici l'adoption plénière ; je ne fais aucune distinction entre l'adoption simple et l'adoption dite plénière. Il s'agit de l'institution du cas de figure de l'adoption dans ses composantes pleines et entières.
Sans créer d'institutions complémentaires, de contorsions ou circonvolutions juridiques, cet amendement répond aux questions que nous nous posons depuis des mois. Il prend en compte l'intérêt des enfants qui existent, qui sont élevés par ces couples homosexuels et qui ne doivent pas souffrir de discriminations. Nous ne les rayons pas d'un trait. Ils ont droit, pour leur sécurité juridique, à ce lien de filiation plein et entier, consacré par l'adoption et calqué sur le lien biologique.
J'ai conscience de restreindre le champ d'application du projet qui nous est aujourd'hui soumis, mais je pense le faire en âme et conscience, en toute sincérité, pour des raisons qui me paraissent justes et opportunes, respectant ce parcours du combattant, ce cheminement des couples hétérosexuels qui courent le risque - celui-ci n'est pas théorique mais réel - de se voir fermer les portes de l'adoption internationale.
Une autre réflexion devra aussi être menée sur les enfants qui, dans notre pays, sont adoptables. Il y a là un travail à faire ; c'est une réalité que nous ne prenons pas suffisamment en compte.
Je pense que l'amendement règle le sort des enfants qui vivent déjà dans des couples homosexuels et ne porte préjudice ni à l'adoption internationale ni à ces couples qui ont choisi cette voie. Je tiens à cet amendement. Je le défendrai jusqu'au bout car il est la clef de voûte de mes convictions. En mon âme et conscience, je ne pourrai pas aller outre.
De heer Jurgen Ceder (VL. BELANG). - Adoptie is een regeling waarmee de samenleving op zoek gaat naar geschikte ouders voor kinderen die er geen hebben. Het is een regeling in het belang van het kind, niet in het belang van de ouders of de wensouders.
Dat uitgangspunt wordt door weinigen betwist, hoewel de gevolgen ervan niet worden aanvaard. Een kind heeft recht op ouders. Ouders hebben geen recht op een kind. Dat betekent dat er inzake adoptie geen discriminatie kan zijn tussen verschillende categorieën van ouders of op zijn minst dat een mogelijke discriminatie tussen verschillende categorieën van ouders volstrekt ondergeschikt is aan een mogelijke discriminatie tussen verschillende kinderen.
Dit wetsontwerp zet de zaken op zijn kop. Om een vermeende discriminatie tussen wensouders te vermijden wordt een discriminatie tussen kinderen ingevoerd, meer bepaald tussen kinderen die een vader en een moeder krijgen, en degenen die dat niet krijgen. Alleen dat al is een reden om tegen dit wetsontwerp te stemmen.
Bovendien kan er maar van discriminatie sprake zijn - in dit geval tussen heteroseksuele en homoseksuele paren - indien er geen objectieve reden voor het gemaakte onderscheid bestaat. Die is er in dit geval wel degelijk. Zoals een expert in de commissie getuigde, bestaat er antropologisch geen enkel precedent voor adoptie door paren van gelijk geslacht. De bewijslast ligt daarom niet in mijn kamp, maar in het kamp van degenen die zeggen dat homoseksuele ouders even goed de rol van het ouderschap kunnen waarnemen.
Op het ogenblik is er, wat binnenlandse adoptie betreft, veel meer vraag dan aanbod. Er is dus geen enkele reden om adoptie uit te breiden naar andere categorieën van personen. Aangezien de adoptie een regeling is in het belang van het kind, ligt de bewijslast bij de voorstanders van dit wetsontwerp om aan te tonen waarom we dit experiment op kinderen moeten wagen.
Aan die bewijslast is niet voldaan. We beschikken over één studie, die toegelicht werd in de commissie voor de Justitie. Op die studie valt heel wat aan te merken. Om te beginnen gaat het om maar één studie. Dat is veel te weinig om een drastische stap als deze, die om geen enkele reden dringend is, te rechtvaardigen. Bovendien werden de effecten op lange termijn niet nagegaan. Daarnaast betrof de studie uitsluitend lesbische paren. Ik durf te zeggen dat twee moeders of twee vaders een groot verschil uitmaakt.
Ten slotte, en misschien het belangrijkste, heb ik geen enkel vertrouwen in deze studie. Ze lijkt verricht te zijn met het oog op het verkrijgen op een bepaald resultaat. In deze tijden moeten we zeer voorzichtig zijn met studies die verricht worden in het kader van een politiek-maatschappelijk vraagstuk. We leven nu eenmaal in een tijd die wordt gedomineerd door de politieke correctheid, waar afwijking van de politiek correcte norm meer dan ooit wordt bestraft en conformiteit meer dan ooit wordt beloond, ook in de academische wereld. Politieke correctheid is het enige motief van dit wetsontwerp. De ideologische kruisvaarders van de politieke correctheid ontbreekt het steeds meer aan burchten van discriminatie die ze kunnen bestormen. Bij gebrek aan werkelijke discriminaties moeten er dan maar uitgevonden worden opdat de kruistocht niet stilvalt. We zien daarna bijvoorbeeld al wervingsquota voor allochtonen aankomen. Tegelijkertijd worden de tegenstanders van de nieuwe catechismus steeds zwaarder aangepakt.
Verdraagzaamheid is niet het toejuichen van elke vorm van gedrag of gedachte. Verdraagzaamheid is het tolereren van gedrag of meningen waarmee men het niet eens is. Anders is geen verdraagzaamheid nodig. Er kan maar sprake zijn van verdraagzaamheid waar ook de vrijheid aanwezig is om zijn mening te zeggen, te oordelen en waar nodig te veroordelen. De militanten van de rechten van homoseksuelen willen geen verdraagzaamheid, maar goedkeuring.
Een typisch incident is de uitsluiting van Rocco Buttiglione, de Italiaanse kandidaat voor de Europese Commissie, die werd geweerd vanwege zijn persoonlijke visie op homoseksualiteit. Hij ondernam nochtans geen enkele actie tegen homoseksuelen en pleitte evenmin voor enige vorm van discriminatie. Als christen was hij alleen van oordeel dat homoseksualiteit een zonde is. Ik laat dat overigens voor zijn rekening, want ik laat mij niet in met de Kerk en met de geloofsleer.
We leven in een samenleving waarin homoseksualiteit nog niet zo lang geleden absoluut taboe was, maar vandaag is een negatieve mening over homoseksualiteit een absoluut taboe geworden.
Door de non-discriminatiewet is al wie pleit voor enige discriminatie tegen homoseksuelen, strafbaar. Homo's kunnen vandaag niet adopteren, maar als dit wetsontwerp wordt goedgekeurd en ik pleit morgen voor de herinvoering van die beperking, dan ben ik strafbaar onder de non-discriminatiewet, omdat ik dan aanzet tot discriminatie.
Links heeft altijd een stap overgeslagen. De doodstraf was vroeger de norm in onze wet. Vandaag is die norm niet alleen geschrapt; een partij die voor de herinvoering pleit, dreigt haar financiering te verliezen, omdat die houding strijdig is met het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.
Taboes worden niet weggewerkt; ze worden vervangen door andere taboes. De tussenstap waarbij iedereen elkaars afwijkende mening verdraagt, wordt overgeslagen.
In het geval van buitenlandse adoptie, inmiddels overigens de meerderheid van de adopties, rijst er nog een ander probleem. Bijna alle donorlanden staan negatief tegenover homoseksueel ouderschap. Ze zullen dus geen kinderen meer wensen af te staan aan landen die adoptie door homoseksuele koppels aanvaarden.
Er bestaan maar twee oplossingen: ofwel geen enkele buitenlandse adoptie meer, wat uiteraard uitgesloten is, ofwel akkoorden sluiten zoals in Zweden waarbij de adoptie door homoseksuele koppels van kinderen uit die landen onmogelijk wordt.
Het is geen geheim dat de meeste ouders binnenlandse adoptie verkiezen. Vandaag wordt een nieuwe discriminatie ingevoerd, want homoseksuele koppels krijgen gewaarborgd een binnenlands adoptiekind en heteroseksuele ouders niet.
Een kind zonder ouders of een kind dat niet langer door zijn ouders wordt gewenst, staat in het leven met een grote handicap. Het past dat de maatschappij die handicap tracht te compenseren en niet dat het kind met een extra handicap wordt opgezadeld. Wat men er persoonlijk ook van moge denken, zeer veel mensen in deze maatschappij beschouwen homoseksualiteit, homoseksuele huwelijken en/of adopties niet als normaal of zelfs als abnormaal. Men kan dat betreuren of niet, maar adoptie mag niet worden gebruikt als wapen tegen die mentaliteit.
Aan al wie verdedigt dat wij niet mogen toegeven aan de negatieve opinies over homoseksualiteit in de donorlanden, antwoord ik dat zij die opinies mogen bekampen met alle mogelijke middelen, maar niet op kosten van de adoptiekinderen. Adoptie is geen middel of strijdwapen.
De adoptie door homoseksuele koppels komt er alleen om redenen van politieke correctheid. Ik herhaal het nogmaals, want het is beter om in herhaling te vallen dan om niet gehoord te worden.
De pleitbezorgers van adoptie door homoseksuele koppels handelen niet uit altruïsme. Het zijn egoïsten en ijdeltuiten die hun populariteit in politiek correcte kringen kopen op kosten van de samenleving. Ze meten zich een aura van breeddenkendheid aan op rekening van de adoptiekinderen. Ze schaffen zich de schijn van morele superioriteit aan ten laste van wie de grootste maatschappelijke bescherming nodig hebben, namelijk de kinderen.
Mme Isabelle Durant (ECOLO). - La question qui a été soumise à la Chambre voici quelques mois et qui nous est soumise aujourd'hui n'est pas de savoir si les homosexuels peuvent ou non avoir des enfants. Ils en ont d'ailleurs et continueront à en avoir quoi que nous votions aujourd'hui. La question est de savoir si nous voulons que ces enfants aient droit à deux parents responsables.
À cette question, les deux sénateurs Écolo répondent par l'affirmative. Il nous semble en effet que, dans le cadre de la discussion et de l'adoption de la loi sur le mariage des personnes homosexuelles, nous avons introduit une inégalité entre les enfants parce que ceux qui sont nés d'un mariage hétérosexuel ont d'office pour père le mari, tandis que les enfants nés dans le cadre d'un mariage homosexuel devront se contenter d'une mère.
Nous devons donc essayer de réduire cette inégalité et ce n'est pas facile. La matière est très sensible, et chacun est renvoyé à ses propres conceptions concernant la famille, la filiation, la responsabilité parentale et les conditions de développement des enfants.
En commission, comme d'autres l'ont dit avant moi, nous avons voulu d'emblée respecter l'ensemble des positions, éviter les procès d'intention et les stigmatisations en disant par exemple que les opposants à l'adoption sont homophobes. Mais je rejette aussi les caricatures, notamment celles qui visaient les membres plutôt positifs à l'égard de ce projet de loi. En effet, il ne faut pas mélanger les genres. En ce qui me concerne, il n'a jamais été question de droit à l'enfant - je n'ai jamais parlé de cela -, ni de discrimination inacceptable entre couples. Il est exclusivement question du droit de l'enfant à la non-discrimination et à avoir une famille.
Examinons la situation actuelle. Des enfants sont élevés par des couples homosexuels, certains parce qu'ils sont nés d'un couple hétérosexuel et sont élevés dans une famille recomposée. Mais il ne sera pas question de ces enfants aujourd'hui. Pour cette raison, je ne soutiendrai pas l'amendement de Mme Defraigne. Nous parlons aujourd'hui d'autres enfants, plus nombreux, souvent nés par procréation médicalement assistée et élevés par leur mère et sa compagne. Selon une étude de la VUB, seulement 20.000 femmes vivant en couple ont été inséminées à la VUB en 25 ans.
D'autres enfants encore ont été adoptés par une personne seule mais sont élevés par un couple. Ces enfants ont deux parents de coeur mais ils n'ont droit qu'à un parent juridique. Ce n'est pas uniquement un problème d'adulte, c'est aussi un problème d'enfant.
En effet, s'il est vrai que les crèches reconnaîtront le deuxième parent en comptabilisant ses revenus éventuels pour calculer la contribution à payer, tous les autres acteurs ne reconnaîtront pas ce deuxième parent, et ce dernier ne pourra pas inscrire son enfant à l'école ni donner une autorisation pour un voyage scolaire, une opération chirurgicale ou un déplacement à l'étranger.
En cas de séparation, heureusement, ces parents, comme tous les parents, essaient souvent de trouver la solution la plus profitable à l'enfant. Mais parfois, comme dans d'autres couples hétérosexuels qui se séparent, la discorde règne. Le deuxième parent est alors particulièrement démuni, il ne lui reste que le fait d'avoir accueilli et élevé l'enfant. Mais il n'a pas de lien juridique. Un juge qui s'en tient à la loi constatera simplement une relation affective et l'absence de lien avec l'enfant. Ce parent n'aura alors droit qu'à une après-midi de visite par mois, par exemple. Dans ces situations, on se rend compte que les juges sont contraints de « bricoler ». Ils attendent que nous prenions aussi nos responsabilités.
Enfin, revenons à l'adoption. Actuellement, les personnes seules peuvent adopter. Les organismes d'adoption estiment, quant à eux, que des personnes seules constituent une meilleure famille pour l'enfant.
Déjà aujourd'hui, des personnes homosexuelles adoptent en étant seules ou, éventuellement, en étant en couple. Tout cela se passe évidemment dans une certaine hypocrisie parce que la personne seule est la seule à être entendue par l'organisme d'adoption. Cela veut donc dire qu'il n'y a pas de « vérification » de la deuxième personne dans le cadre de l'accompagnement psychologique. Cela n'est pas normal et pourrait même être dangereux pour l'enfant.
De plus, depuis ces dernières années, la procédure d'adoption est beaucoup mieux encadrée. La loi a été revue. On l'a rendue plus contraignante. Le processus n'est pas simple et c'est normal parce que cette procédure doit être à la hauteur de la responsabilité que prend l'État en confiant un enfant à une famille.
Soyons clairs. Même si cette loi est votée, il y aura beaucoup de désillusions. Cette loi aura avant tout pour effet de clarifier la situation que vivent certains enfants aujourd'hui. Certains candidats à l'adoption seront écartés. D'autres ne se verront pas attribuer d'enfant. Il ne faut pas exclure qu'une partie d'entre eux auront quand même cette joie à supposer qu'ils aient parcouru l'ensemble de la procédure.
Mais arrêtons de parler de choses qui ne sont pas. Il n'y a pas beaucoup d'enfants adoptables. En effet, il y eut, en 2004, en Communauté française, 366 adoptions internationales et 39 adoptions d'enfants nés en Belgique. Cela ne représentera donc que quelques adoptions par an.
Étant donné que les organismes essayent de confier un enfant à la famille la plus adéquate, ils décident, dans certains cas, de les confier à des personnes seules et auront la possibilité de choisir, parmi un plus grand nombre de couples, la solution la plus satisfaisante.
Enfin, je ne suis pas du tout d'accord d'imaginer que l'adoption internationale serait mise en difficulté. Nous savons tous qu'il y a, à court terme, peu de pays qui accepteront de confier leurs enfants à des couples de même sexe. Mais ce n'est pas une raison pour interdire cette possibilité.
L'ouverture à l'adoption internationale ne risque pas de léser d'autres candidats à l'adoption dans la mesure où les pays pourront continuer à choisir les types de familles qu'ils souhaitent. À l'heure actuelle, certains pays refusent de voir leurs enfants adoptés par des couples non mariés mais ce n'est pas pour autant qu'ils ne collaborent plus avec la Belgique. Ce n'est donc pas un bon argument.
La majorité des enfants vivant dans des familles homoparentales sont issus de la procréation médicalement assistée à propos de laquelle une proposition intéressante est d'ailleurs en discussion au Sénat. Dans les hôpitaux qui pratiquent la procréation médicalement assistée, on discute et il y a des entretiens psychologiques. Ce ne sont pas des choses qui se font à la légère. Il faut que la décision soit mûrement prise, réfléchie, assumée, y compris la question du secret. Il n'est pas question qu'il y ait un secret pour un enfant. Il doit savoir d'où il vient. Toutes les auditions ont d'ailleurs démontré à quel point il est important que les choses soient dites clairement à un enfant.
Les propositions de loi qui ont été déposées et qui visent à ouvrir des droits aux personnes qui élèvent un enfant avec des parents ne répondent pas au problème qui nous est posé.
Par contre, ces propositions constitueront d'excellentes bases pour travailler sur le futur statut de beaux-parents et j'espère qu'elles seront favorablement accueillies, quoiqu'elles ne répondent pas au problème juridique concernant les enfants de personnes de même sexe.
Enfin, j'admets volontiers - les discussions et les auditions en commission l'ont montré - que l'on peut aborder le problème sous un autre angle, à savoir celui de la reconnaissance ou de la légitimation sociale et juridique, au lieu de se fonder sur la situation concrète des enfants, existante aujourd'hui. Dans cette approche, il s'agit de savoir si la loi doit ou non valider tous les modèles existants dans une société et appliquer aux nouveaux modèles les règles qui prévalent dans les institutions traditionnelles.
Les propositions alternatives ne répondant pas au problème posé et compte tenu de la réflexion qui a été menée en commission, mon collègue Josy Dubié et moi-même soutiendrons ce projet.
Enfin, les familles changent : les couples se forment, se défont, se reforment et plus exclusivement, depuis longtemps, pour des raisons de patrimoine. La cellule familiale s'est considérablement réduite.
La société et les modes de vie ont évolué. Si la conception de la famille et de la filiation était un peu moins exclusive, les choses paraîtraient sans doute plus faciles. Mais dans ces formes nouvelles, n'oublions pas que la relation d'amour entre un adulte et un enfant reste vivante, souhaitée, attendue et difficile. Elle est merveilleuse, extraordinaire mais aussi complexe, difficile.
Je veux partir du principe qu'il est possible pour des couples homosexuels d'avoir une relation d'amour, une relation épanouissante, une relation d'éducation et une relation dont on peut parler. Par conséquent nous voterons en faveur de ce projet.
De voorzitter. - Er zijn nog acht sprekers ingeschreven. Ik verzoek hen de tien minuten spreektijd te respecteren, zodat we om 19 uur kunnen stemmen.
Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - Ik zal deze problematiek schetsen vanuit van de emancipatie van mensen en de strijd die ze daarvoor politiek en maatschappelijk voeren. De emancipatiestrijd van mensen met een andere seksuele geaardheid krijgt eindelijk meer weerklank in ons burgerlijk en -familierecht en in de internationale verdragen die gelijkberechtiging en niet-discriminatie vooropstellen.
Zowel in ons land als op breed internationaalrechtelijk gebied is er echter ook nog een andere emancipatiestrijd aan de gang, namelijk de emancipatie van kinderen en de ontwikkeling en bevestiging van kinderrechten. Ten opzichte van de eerste emancipatiestrijd is dit ontwerp naar mijn oordeel in feite en in rechte naast de kwestie. Adoptie is er immers op gericht kinderen een nieuwe thuis te geven. Adoptie dient niet om ouders, mannen of vrouwen, een kind te geven of tegemoet te komen aan een terechte kinderwens. Het niet openstellen van adoptie kan dus geen discriminatie inhouden van de kandidaat-ouders. Er is immers geen recht op adoptie en zeker geen recht op een kind. De Raad van State argumenteert dan ook heel terecht dat het niet openstellen van adoptie voor paren van gelijk geslacht geen discriminatie inhoudt, noch op burgerrechtelijk noch op internationaalrechtelijk vlak.
Daarnaast is er ook de emancipatiestrijd van kinderen. Het Kinderrechtenverdrag krijgt internationaal gezien een steeds groter gezag en beïnvloedt de verschillende rechtsstelsels in de wereld. Het Kinderrechtenverdrag stelt dat ieder kind minstens het recht heeft zijn vader en moeder te kennen en zo mogelijk ook op te groeien in een gezin met zijn vader en moeder. Dit kinderrecht wint steeds meer veld en komt ook tegemoet aan de terechte vragen van opgroeiende kinderen. Adoptiekinderen, kinderen van moeders die anoniem bevielen, kinderen verwekt door anonieme gameten, steeds meer kinderen gaan op zoek naar hun oorsprong, naar hun wortels in de grote mensenfamilie. We ontstaan en bestaan immers alleen maar door relaties van mensen. Zo wordt ook het weten waar en wanneer men geboren is steeds meer gezien als een fundamenteel recht voor elke aardbewoner. Dit recht moet worden bevestigd in een geboorteattest. Dat attest is niet zomaar een papiertje, maar het vertrekpunt van alle andere sociale en maatschappelijke rechten.
Ook het kennen van zijn menselijke oorsprong wordt meer en meer als een fundamenteel recht gezien. Anonieme donatie en anoniem bevallen worden in de Scandinavische landen, in Nederland en in Frankrijk teruggeschroefd. Internationale adoptieorganisaties proberen ook de namen van de oorspronkelijke ouders mee te geven, zodat de geadopteerde tieners een spoor kunnen terugvinden in hun land van oorsprong en zo een bevestiging kunnen krijgen van hun identiteit.
Dat alles heeft mijns inziens heel veel te maken met dit ontwerp. De rechtsfiguur van adoptie brengt immers ook de fictie van afstamming mee. Burgerrechtelijk en familierechtelijk gezien worden kinderen in een nieuwe familie geplaatst en worden er afstammingsbanden vastgelegd. Kinderen maatschappelijk en juridisch de fictie opleggen dat ze afstammen van twee mannen of van twee vrouwen gaat echter in tegen het natuurlijk verlangen en het recht om de eigen oorsprong te kennen. Misschien lijkt dit een argument dat behoort tot de symboliek van een bepaalde juridische of maatschappelijke opvatting. Voor tieners die wanhopig op zoek gaan naar hun oorsprong, is dat echter zeker geen symbolische kwestie. Adoptie is dus niet het geschikte antwoord op de problematiek van kinderen die reeds in holebirelaties opgroeien. Daarvoor stellen wij andere regelingen voor, zoals het meeouderschap en het zorgouderschap. Ik zal ze straks in onze amendementen toelichten.
Mme Marie-José Laloy (PS). - Le débat parlementaire sur l'adoption par les couples de même sexe s'achève même s'il est toujours à l'oeuvre dans la société.
Le texte qui nous est soumis permet principalement d'assurer dans ce type d'adoption la protection juridique des relations entre l'enfant et le conjoint du parent biologique. La protection juridique de ce nouveau mode de parentalité sera donc acquise, quand bien même elle ne concerne qu'un tout petit nombre d'enfants.
Et maintenant ? La singularité de l'adoption par des couples de même sexe n'épuise pas la problématique des nouvelles configurations familiales et des parentalités de fait qu'elles génèrent. Il me paraît indispensable d'élargir notre réflexion aux très nombreux enfants qui sont élevés, en plus de leurs parents, par une tierce personne. Ces situations de parentalité sociale sont de plus en plus fréquentes, compte tenu de la diversification des modèles familiaux : familles recomposées, couples constitués après la naissance d'un enfant ayant un seul lien de parenté, grands parents s'occupant de l'éducation des enfants...
Les liens affectifs tissés entre l'enfant et le parent social ne sont pas protégés légalement, avec les multiples inconvénients pratiques et juridiques qui en résultent.
La parentalité sociale concerne des dizaines de milliers d'enfants et d'adultes. Il est indispensable de leur offrir un cadre légal, avec les droits et obligations qui en découlent. Le groupe socialiste souhaite que le parlement se penche rapidement sur cette thématique importante.
Plusieurs propositions de loi relatives à la parentalité sociale ont été déposées à la Chambre et au Sénat. Certaines sont actuellement examinées par la sous-commission « Droit de la famille » de la Chambre.
Les auditions menées avant les vacances de Pâques ont montré que les propositions ne répondaient pas, ou de manière inexacte à certaines questions fondamentales, notamment en ce qui concerne la résolution des conflits entre le parent et le parent social.
Je vais développer toute l'importance que j'accorde au concept de parentalité sociale mais je souligne d'emblée que chaque situation est particulière et doit bénéficier de solutions adaptées. Les amendements proposant de substituer la parentalité sociale à l'adoption ne prennent pas en compte la diversité des situations et ne les résolvent pas entièrement. Je ne voterai pas ces amendements pour ne pas prendre le risque de clore prématurément l'indispensable débat sur la parentalité sociale.
Je déposerai prochainement au Sénat une proposition de loi qui concrétisera les lignes directrices élaborées par le groupe socialiste, lesquelles feront également l'objet des amendements déposés à la Chambre. La parentalité sociale devra s'appliquer à toutes les situations dans lesquelles un non-parent assume en fait des responsabilités parentales. Elle sera une modalité par laquelle un tiers, non parent de l'enfant, pourra exercer l'intégralité ou une partie de l'autorité parentale lorsqu'il assume de fait l'entretien et l'éducation de l'enfant. Le tiers peut être le partenaire du parent, le concubin, le cohabitant légal, le nouveau conjoint. Mais il peut également, et j'y tiens beaucoup, être un tiers non partenaire du parent : grand-parent, oncle, tante, frère, soeur...
Le recours à la parentalité sociale devra varier selon que l'autorité parentale est exercée exclusivement par un parent ou conjointement par les père et mère qui ne vivent plus ensemble, l'enfant étant dans ce cas hébergé principalement ou exclusivement par un seul des parents. Le critère de l'autorité parentale doit être utilisé pour déterminer l'étendue du champ d'application. En substance, on peut distinguer trois composantes dans l'exercice de l'autorité parentale : l'hébergement, l'éducation et l'administration patrimoniale.
Il appartiendra au juge compétent de définir les droits qui sont délégués. La parentalité sociale est en effet destinée à s'appliquer à des situations très variées. L'organisation « au cas par cas » doit trouver sa place dans notre réflexion.
Les critères d'admissibilité de cette parentalité devront par ailleurs être définis avec précision, et ce, que l'autorité parentale soit conjointe ou non. Le parent social devra également avoir assuré l'éducation de l'enfant pendant une certaine période. Des droits et obligations pour le parent social et l'enfant devront être définis très clairement. À cet égard, nous pensons que l'article 205 du Code civil, prévoyant l'obligation alimentaire réciproque entre ascendants et descendants, doit s'appliquer.
Pour sa part, l'article 203 du Code civil, qui établit l'obligation d'entretien et d'éducation des enfants dont la formation n'est pas achevée, devra également être mis en oeuvre. La parentalité sociale aura aussi des implications sur les droits de succession. La parentalité sociale devra nécessairement être décidée par un juge.
Étant donné que les relations résultant de la parentalité sociale concernent, selon les hypothèses, trois ou quatre personnes, les possibilités de conflit sont nombreuses : perturbation de l'entente ou rupture entre le parent et le parent social, conflit entre le parent social et le parent qui n'héberge pas l'enfant mais qui est cotitulaire de l'autorité parentale, etc. La loi devra également pouvoir résoudre ce type de situation de manière claire.
Pour conclure, je conviens que l'adoption par les couples de même sexe peut constituer une réponse appropriée, principalement pour protéger la relation vécue de fait entre des enfants et leur parent non biologique, dans un couple homosexuel. Cela dit, ma réflexion philosophique se poursuit quant à la famille à donner à l'enfant. Une famille, non pas idéale bien sûr, mais qui permettra, au quotidien, à l'enfant de grandir et de s'épanouir dans la société qui est la nôtre, où l'amour, même s'il est essentiel, ne suffit pas.
Ma préoccupation prioritaire, qui est aussi le fil conducteur de toute ma réflexion, est l'intérêt supérieur de l'enfant, particulièrement lorsque celui-ci est fragilisé par les circonstances de la vie. Et c'est dans ce cadre qu'il nous faut maintenant appréhender les très nombreuses autres situations de parentalité sociale, pour leur donner un cadre juridique clair. De nombreuses familles recomposées et de nombreux grands-parents nous le demandent, pour leurs enfants et donc pour l'avenir de notre société.
M. Christian Brotcorne (CDH). - Je voudrais, non pas intervenir sur le fond du débat, mais me réjouir des propos de Mme Laloy, qui s'est exprimée en son nom propre, mais aussi au nom du groupe socialiste.
Elle a élargi considérablement le débat en traitant de la parentalité sociale. Je me réjouis du rendez-vous qu'elle nous donne pour étudier ce dossier dans toute sa complexité. Nous sommes preneurs, puisque des propositions en ce sens ont été déposées.
Nous acceptons donc volontiers ce rendez-vous et sommes tout disposés à travailler avec ceux qui, dans cet hémicycle, veulent également examiner cette problématique, l'objectif étant d'offrir des solutions à une couche plus large de la population que celle dont il est question aujourd'hui.
De heer Patrik Vankrunkelsven (VLD). - Ik kan kort gaan, want het VLD-standpunt is al vertolkt door collega Luc Willems. In ethische kwesties staat onze partij afwijkende standpunten toe, waarvoor mijn dank.
Al vele jaren vraagt de holebibeweging een oplossing voor een moeilijk probleem waarmee meestal vrouwen, maar soms ook mannen worden geconfronteerd. Voor de vrouwen gaat het om een kind waarvoor ze dankzij IVF of inseminatie zelf hebben gekozen en dat ze zelf op de wereld hebben gezet en waarvoor ze vragen dat hun partner op een gelijke manier ouder zou kunnen zijn. Het gaat om een situatie waarbij een individu ervoor kiest om een kind te hebben en een relatie aan te gaan, maar waarbij dat kind vandaag gediscrimineerd wordt omdat de tweede ouder niet op eenzelfde manier medeouder kan zijn. Daarom ben ik, samen met onze fractie, gelukkig dat we dat probleem kunnen oplossen voor de kinderen die in die situatie verkeren. Voor hen is het zeker een vooruitgang want ze krijgen een juridische bescherming. De maatregel is geen opportuniteitskwestie maar een praktische oplossing voor een praktisch probleem. Tot daar steun ik het voorliggende ontwerp dan ook volledig. Het betreft hier 90% van de kinderen in het kader van de holebibeweging.
Een tweede aspect van het ontwerp gaat volgens mij over een totaal andere situatie, namelijk die van kinderen die geen ouders meer hebben. Als een kind om een of andere reden geen ouders meer heeft is het aan de samenleving, en aan het parlement, om te zien op welke manier we dat kind terug een betere situatie kunnen bieden. Daar is een gamma van mogelijkheden voor, gaande van weeshuizen over adoptie door een heterokoppel tot adoptie door een holebikoppel, zoals sommige het zouden wensen. Als samenleving en als parlement moeten we nadenken op welke manier we een kind dat geen ouders meer heeft, het beste kunnen helpen. In de hoorzittingen hebben we daar heel wat deskundigen over gehoord: psychologen, ontwikkelingspsychologen, enzovoort. Ik denk dat we het erover eens kunnen zijn dat het toch de betrachting moet zijn te pogen dat kind dezelfde situatie te geven als bij zin start in het leven, namelijk met een vader en een moeder. Waarom zouden we het kind niet terug een vader en een moeder geven als er tientallen, honderden, duizenden vaders en moeders zijn die de verantwoordelijkheid voor dat kind willen opnemen. Ik begrijp niet goed waarom sommigen daar de logica niet van willen inzien.
Ik weet natuurlijk, zoals collega Willems daarnet al zei, dat men op een bepaald moment in de geschiedenis, bij de evaluatie van de adoptiewetgeving, de mogelijkheid heeft gecreëerd voor één ouder om een kind te adopteren. We moeten hier eerlijk zijn: deze figuur is gecreëerd om een familielid een kind te laten adopteren van wie de ouders gestorven zijn. Die wet is er ook gekomen om in geval van stiefouderschap meer juridische bescherming te bieden aan het kind. Die wet is er helemaal niet gekomen om kinderen, meestal uit vreemde landen hier een nieuwe situatie te geven met één ouder. Als de rechters dat vandaag dulden dan is hun verklaring dat de wet geen ruimte laat voor interpretatie.
Mijn conclusie is dat we geen bijkomende rechtsfiguur moeten creëren door een kind een onnatuurlijke ersatzsituatie op te dringen die hem de kans op een gewone situatie met een vader en een moeder ontneemt.
In het amendement waaraan ik heb meegewerkt, gaan we niet terug in de tijd, maar we gaan ook geen stap te ver omdat we de samenleving het signaal geven dat kinderen recht hebben op een vader en een moeder.
Wat ook de uitkomst is van de stemming over de amendementen, ik zal zeker niet tegen het ontwerp stemmen want voor heel wat kinderen betekent voorliggende tekst een verbetering van hun juridische toestand.
Ik zal het amendement dat door de MR werd ingediend, wel steunen om twee belangrijke redenen. Het grootste probleem moet worden opgelost, namelijk dat van kinderen die een lesbische of een homo-ouder hebben en die willen dat de partner ook ouder kan zijn. Vervolgens vind ik het raadzaam dat de wetgever het signaal geeft dat alle kinderen die geen ouders meer hebben, een vader en een moeder moeten kunnen krijgen.
Het amendement komt tegemoet aan een groot maatschappelijk probleem zonder een ander maatschappelijk probleem te creëren.
Mme Marie-Hélène Crombé-Berton (MR). - Nous sommes réunis aujourd'hui pour parler des couples homosexuels, certes, mais aussi et surtout pour parler d'une institution particulièrement importante et sensible : l'adoption. Que pouvons-nous dire de cette dernière, à l'heure actuelle, si ce n'est qu'elle est malade ? Pour être plus précise, je dirai qu'elle souffre d'un profond déséquilibre interne entre le nombre de couples désireux d'adopter et le nombre d'enfants en situation d'adoption.
Or, à ouvrir l'adoption aux couples homosexuels, nous risquons de renforcer le déséquilibre et donc d'aggraver le mal. C'est une voie dans laquelle je refuse de m'avancer. Et ce refus, je le formule au nom même d'une liberté que l'ouverture de l'adoption aux homosexuels a toutes les chances de mettre en péril.
Je vous invite tous à avoir à l'esprit que la philosophie souligne depuis toujours l'existence d'une distinction profonde entre les notions d'indépendance et de liberté. Elle range la première au rayon des convenances personnelles et la définit comme une manière de vivre fondée sur l'absence d'entraves socio-économiques, légales ou culturelles. Elle érige la seconde en droit fondamental et la définit comme le fait de vivre en obéissant à une loi que l'on se donne à soi-même et à soi seul, sans jamais impliquer un tiers. Sur la base de cette distinction, un important constat doit être fait. Ainsi, dans la mesure où elle engage l'existence d'une tierce personne, l'adoption échappe au champ de la liberté et s'inscrit dans le cadre de la seule convenance. Il est légitime de pouvoir s'opposer aux choix de convenance. C'est ce que j'entends faire aujourd'hui, dans l'intérêt même des enfants dont je ne peux accepter qu'ils soient inscrits dans une trajectoire particulière. Au nom de la liberté, au nom des enfants, je m'oppose au texte soumis aujourd'hui à notre vote. La voie qui s'ouvre devant nous est une impasse. Laissons-nous le temps d'y réfléchir.
De heer Staf Nimmegeers (SP.A-SPIRIT). - De leider van de Ierse regering verklaarde enkele weken geleden geen ongelijkheid tussen zijn landgenoten te dulden op basis van hun seksuele geaardheid. Ik kon die uitspraak onmiddellijk bijvallen.
De deze week zo bejubelde EVP-voorzitter Wilfried Martens verklaarde op RTL en aan Humo dat hij voor homoadoptie is omdat de maatschappij oog moet hebben voor de nieuwe gezinsvormen. Ook in die uitspraak kan ik me vinden. Iedereen weet dat ik voorstander ben van homoadoptie.
Als ik de moeite doe om naar het spreekgestoelte te komen dan is dat omdat ik vanmiddag pijnlijk getroffen ben door twee zaken. Allereerst moest ik vaststellen dat mensen nog te biologisch over de liefde denken. Liefde is meer dan een chemisch proces tussen een man en een vrouw. Misschien weten we dat al wel met onze hersenen, maar is het nog niet doorgedrongen tot ons hart.
Ik was ook gekwetst door de mooie beschouwingen, theorieën en spitsvondigheden die worden aangewend om te camoufleren waarover het hier eigenlijk gaat, namelijk homofiele mensen aanvaarden zoals ze zijn. Onderhuids blijven velen onder ons homofoob zoals we ook op een of andere manier antisemiet blijven, al zullen weinigen van zichzelf zeggen dat ze antisemiet zijn. In omstandigheden als vandaag laten we wel het achterste van onze tong zien. Collega's, vraag u af waarover het hier echt gaat. Vraag u af hoe u denkt over homofilie na eeuwen van vervolging en taboe. Vandaag krijgen we een unieke kans om een nieuw tijdperk in te gaan.
Mme Nathalie de T' Serclaes (MR). - Bien que d'autres l'aient dit avant moi, il ne me semble pas inutile de rappeler ce qui est en jeu dans l'adoption telle qu'elle est conçue aujourd'hui dans l'arsenal juridique, tant au niveau national qu'au niveau international.
L'adoption consiste d'abord et avant tout à trouver une famille pour un enfant qui n'en a pas, une famille, un couple qui l'accueillera et dont il deviendra l'enfant par adoption. L'enfant est bien la personne qui est au centre de ce processus d'adoption, et non les adultes, quel que soit leur désir d'enfant. Il n'y a pas un droit à adopter. Il s'agit de donner une famille à un enfant, et non du contraire.
Reste alors la question de savoir s'il y a aujourd'hui discrimination quand on réserve l'adoption aux seuls couples hétérosexuels. Les débats ont répondu clairement par la négative : il n'y a pas de discrimination. L'avis du Conseil d'État était d'ailleurs clair à cet égard.
Une deuxième question s'est posée, et plusieurs intervenants l'ont mentionnée dans leur intervention. Les nombreux enfants élevés actuellement par des couples homosexuels bénéficient-ils de la sécurité juridique qui leur est nécessaire, notamment vis-à-vis du membre du couple qui n'est ni leur père ni leur mère ? Vu que la réponse à cette question est négative, comment assurer à ces enfants la sécurité juridique nécessaire pour grandir et vivre au sein d'un tel couple ? C'est sur cette question que les débats ont porté et qu'ils se poursuivent. Pour les uns, l'adoption est la solution. Pour les autres, dont je suis, c'est l'occasion de repenser, d'une manière plus fine et qui correspond mieux aux différentes situations existantes, les liens pouvant exister entre des adultes et un enfant, de recréer une nouvelle forme juridique permettant de découpler - ce que ne permet pas l'adoption - la filiation et l'éducation.
C'est précisément ce que permet la formule de la co-parenté ou co-parentalité, peu importe le terme utilisé. Le grand avantage d'une telle formule est de clarifier pour l'enfant ses liens de filiation - Qui est son père ? Qui est sa mère ? À ce jour, pour faire un enfant, il faut encore toujours un principe masculin et un principe féminin, soit un homme et une femme - et ses liens d'éducation. C'est là que réside la différence fondamentale avec l'idée de l'adoption, où filiation et éducation restent liées.
Avec l'adoption, on est le fils ou la fille de... tandis qu'avec la formule de co-parenté, on garde le lien de filiation avec les parents d'origine, la famille d'origine ou, dans le cas d'une insémination, avec l'homme potentiel, mais on peut créer un lien d'éducation qui offre les mêmes possibilités d'élever l'enfant que la formule de l'adoption. Si on opte pour l'adoption, on dit de manière fictive, en tout cas par rapport à la réalité biologique, qu'un enfant est le fils ou la fille de deux hommes ou de deux femmes, ce qui n'a pas de sens.
Je regrette que dans le débat que nous avons eu, la revendication symbolique d'égalité l'ait emporté sur l'intérêt de l'enfant. En privilégiant la voie de ce que j'appelle le copier-coller - on l'a fait pour le mariage, on le fait maintenant pour l'adoption - en prenant les mêmes institutions pour tout le monde, on rate la possibilité d'élargir le débat, de développer des formes juridiques nouvelles correspondant mieux à ce que vivent aujourd'hui les enfants, des formes juridiques qui assureraient la sécurité des enfants dans tous les sens du terme en permettant à chaque enfant de savoir d'où il vient, de savoir qui est son père, sa mère, qui sont ses parents, qui sont les personnes qui l'éduquent. Parmi les amendements déposés en ce sens, j'espère que certains retiendront l'attention de notre assemblée, afin de pouvoir aboutir à une formule qui me semble meilleure que l'adoption.
De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Ik maak me geen illusie. Ik weet immers dat een kunstmatige politieke spanning in het leven is geroepen. De uitslag van de stemming ligt voor mij al vast, hoewel sommigen nog een standpunt innemen om zich te profileren. Dat neemt niet weg dat die standpunten verdienstelijk kunnen zijn.
Ik maak me evenmin de illusie dat hier vandaag een debat wordt gevoerd. Dit soort van wetgeving heeft een duidelijk ideologisch karakter en mijn ervaring in de Wetstraat heeft mij geleerd dat men in ideologische debatten nooit bereid is in te gaan op elkaars argumenten. De bereidheid om zijn stemgedrag aan te passen na de argumenten van de tegenpartij te hebben gehoord, is in deze tweede kamer alleszins afwezig.
Het is een ethisch, maar evenzeer een gemengd debat. Het debat gaat in eerste instantie over de juridische ordening van private verhoudingen. Wat is de filosofie van het wetsontwerp, welke lijn wordt gevolgd en welke conclusies worden daaraan verbonden? Een aantal parlementsleden is er ongetwijfeld in geslaagd de nodige ruimte af te dwingen om een persoonlijk standpunt in te nemen. Andere parlementsleden van de meerderheid hebben een persoonlijk standpunt dat niet met hun stemgedrag overeenstemt. Ze zitten echter gevangen in een neostalinistische benadering van het dossier en ze zien zich verplicht tegen hun geweten in te stemmen over een ethisch vraagstuk.
Voor wie zich voor een rechtbank moet verantwoorden, geldt het vermoeden van onschuld. Wie iets beweert, moet het bewijs aandragen. Men mag niet suggereren dat iemand een misdadiger is of achterliggende bedoelingen heeft, zonder dat men dat kan bewijzen.
Ik verzet mij tegen de negentiende-eeuwse benadering van het debat waarbij het sciëntisme wordt toegepast dat bepaalt dat alle politieke vragen uiteindelijk kunnen worden gereduceerd tot een wetenschappelijke vraag voortkomend uit de sociale wetenschappen. De verwijzingen naar de organisatie van de samenleving, de liefde en het nest geven aan dat bepaalde wetenschappen bepalend zijn voor de uitbouw van de rechtsregels.
Mijn probleem hierbij is dat er een groot gebrek aan logica is. Terwijl voor de sociale wetenschappen het sciëntisme als determinerende factor bij de uitstippeling van het beleid wordt aanvaard, wordt dat niet aanvaard voor de fysieke wetenschappen. Men aanvaardt niet dat er op fysiek, cultureel en historisch vlak een verschil is tussen de man en de vrouw. Hieraan moet overigens geen waardeoordeel worden verbonden. Straks zal ik nog ingaan op de argumenten van hen die beweren dat wij tot de achterhoede en de achterlijken behoren en dat we daarenboven zo hypocriet zijn dat we onze echte mening niet durven verkondigen.
Los van het feit dat iedereen recht heeft op zijn mening, is het vertolken van een standpunt in literaire bewoordingen waarmee de werkelijke bedoeling wordt gecamoufleerd, onaanvaardbaar.
Laten we even stilstaan bij de alsmaar toenemende genderpolitiek. Er worden quota opgelegd inzake geslacht en ook in de wetgeving moet een specifieke benadering worden gehanteerd voor mannen en vrouwen. Met een algebraformule komt het neer op: A is niet gelijk aan B of de man is niet gelijk aan de vrouw, noch op fysiek noch op psychologisch vlak. Als A niet gelijk is aan B, dan is de algebraformule van het wetsontwerp dat A plus B gelijk is aan A plus A en gelijk is aan B plus B, dan ook strijdig met alle wetten van de logica. (Samenspraak)
De voorzitter. - Mijnheer Vandenberghe, uw spreektijd is bijna verstreken.
De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - De meerderheid legt een dergelijke zelfgenoegzaamheid aan de dag dat ze zelfs niet meer bereid is te luisteren naar de argumenten van de oppositie.
Die formule zegt niets over de gelijkwaardigheid van de geslachten; ze toont aan dat het recht geen kunstmatige constructie mag worden, maar moet aansluiten bij de werkelijkheid. Dat is een juridische opvatting, die niets te maken heeft met ethiek. Ik ben me ervan bewust dat een samenleving niet kan leven zonder rechtsficties, maar de geloofwaardigheid van het recht staat of valt met voldoende realiteitszin.
In onze Westerse samenleving ging men er steeds van uit dat het statuut van een kind wordt bepaald door de afstamming en dat de afstamming te maken heeft met het onderscheid tussen vader en moeder, wat trouwens aansluit bij de wetten van de natuur. Zelfs indien men rechtsficties zoals adoptie in het leven roept, moeten ze steeds een zekere graad van realiteitszin behouden. Daarom is adoptie in bepaalde omstandigheden aanvaardbaar.
De voorzitter. - Mijnheer Vandenberghe, ik breng nogmaals in herinnering dat uw spreektijd bijna verstreken is.
De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Blijkbaar acht u het respecteren van de spreektijd belangrijker dan de kwaliteit van de argumenten. (Protest en samenspraak)
Men lacht met een spreker die van oordeel is dat zijn argumenten kwaliteitsvol zijn. De andere sprekers zijn dat toch ook, want anders zouden ze hun standpunt niet verwoorden.
Natuurlijk is er hier geen sprake van discriminatie. Het Europese Hof voor de rechten van de mens te Straatsburg heeft meermaals in arresten beslist dat het feit dat koppels van gelijk geslacht niet kunnen adopteren, geen vorm van discriminatie is. Op dat punt hoeven we dus niets meer te bewijzen.
Een belangrijk probleem van discriminatie is er volgens mij wel aan de kant van de kinderen. Kinderen hebben recht op een vader en een moeder en de voorgestelde wetgeving ontzegt hen dit recht. Er is hier gesproken over vrijheid - al geldt spreekvrijheid in de Senaat niet langer, zo blijkt uit de afwikkeling van de zaak-Erdal -, maar niet over de vrijheid van de kinderen. Zij hebben geen keuze. Daarom zal ik tegen dit wetsontwerp stemmen.
M. Jean-Marie Cheffert (MR). - Mon propos à l'égard de ce projet de loi se déclinera en neuf points.
Premièrement, j'estime que le débat n'est pas mûr. Je m'interroge sur l'opportunité d'adopter un texte ouvrant l'adoption aux couples de même sexe. Certains me taxeront sans doute de réactionnaire, de néoconservateur, voire d'homophobe. Réactionnaire ou non, je suis heureux d'appartenir à un parti me laissant la liberté de vote dans des matières éthiques et je parle ici à titre personnel.
Homophobe ? Non, loin s'en faut ! Nous parlons ici d'adoption et non de l'orientation sexuelle de chacun d'entre nous. Replaçons donc le débat là où il doit se trouver : nous devons nous préoccuper de l'intérêt de l'enfant, de l'avenir de notre société. L'adoption homoparentale reste aujourd'hui très passionnelle et éveille encore les émotions les plus diverses. Elle mérite pourtant un débat serein et réfléchi. La nouvelle loi sur l'adoption réforme le système en profondeur et permet notamment aux couples de sexe différent non mariés d'adopter. Elle est de toute fraîche application.
La législation ouvrant le mariage aux couples de même sexe n'est pas ancienne non plus. L'unanimité sur la question du mariage homosexuel n'est donc pas de mise à l'échelon européen. Pourquoi dès lors s'empresser de voter un texte ouvrant l'adoption à ces couples ? Laissons-nous le temps de la réflexion.
Deuxièmement, j'en viens à ma proposition de résolution. Elle vise à organiser une consultation populaire. Les partisans du projet ont une vue assez curieuse de la question.
Soit ils disent que la majorité de la société civile est favorable à l'homoparentalité. Si c'est le cas, pourquoi s'opposer à cette consultation populaire ?
Soit ils disent que, même si la majorité de la population ne l'approuve pas, ils passeront outre à cette opinion. C'est en tout cas ce que j'ai entendu de la bouche de certains parlementaires par le biais des médias.
C'est la raison pour laquelle, voici un an déjà, j'ai déposé cette proposition de résolution avec Jihane Annane.
Troisièmement, l'épreuve de l'adoption, du regard des autres et des facultés d'adaptation des enfants. Il n'est déjà pas simple d'éduquer ses enfants naturels. Qu'en est-il alors d'un enfant adopté ? Les parents ayant l'expérience d'une adoption comprendront ces mots.
S'il est vrai que l'adoption est une expérience magnifique, elle n'en reste pas moins une épreuve marquante, tant pour l'enfant que pour les candidats adoptants. Si petit soit-il, lorsqu'il est confié à ses « nouveaux » parents, l'enfant n'est pas « une page blanche », vierge de toute histoire. Il a déjà un passé, un vécu avec lequel ses parents adoptifs devront tôt ou tard composer.
Cet enfant adopté devra faire le deuil de sa famille d'origine et soigner le sentiment d'abandon qui l'envahira un jour ou l'autre et dont il ne se défera peut-être jamais. Il pourra développer un sentiment de haine et d'amertume vis-à-vis de l'un ou l'autre sexe, se sentant très souvent abandonné par sa mère d'origine. Comment alors y remédier s'il se retrouve dans un couple d'hommes ? Il risque de continuer à développer sa haine envers le sexe féminin, par défaut de le côtoyer de façon quotidienne au sein de son foyer !
Déraciné de sa famille d'origine, l'enfant devra en outre assumer ses deux papas ou ses deux mamans. C'est une différence de plus à porter devant ses petits camarades de classe.
Les épreuves et les différences forgent le caractère et la personnalité, dit-on. Certes, les enfants ont des facultés d'adaptation remarquables, mais sont-ce là des raisons pour que nous, adultes, ajoutions consciemment d'autres difficultés ? Ne devons-nous pas plutôt protéger le plus longtemps possible ce monde d'insouciance et d'innocence et laisser aux adultes de demain le bonheur d'être et de rester le plus longtemps possible des enfants ?
Quatrièmement : homoparentalité et discrimination entre hétérosexuels et homosexuels, l'argument de l'égalité de traitement qui fut abondamment utilisé.
Quels sont les motivations, les desseins du texte aujourd'hui étudié ? Notre objectif premier est-il de rechercher l'intérêt de l'enfant ?
Nous parlons aujourd'hui de l'adoption, d'une institution créée dans le but de donner une famille à un enfant qui n'en a plus, de le remettre dans un cadre de vie lui permettant de se développer harmonieusement.
Cette motivation est-elle réellement au centre de nos préoccupations ? Intérêt de l'enfant, d'une part, ou désir égoïste d'adultes, d'autre part ?
Trop souvent la presse titre : « un droit à l'adoption pour les homosexuels ». On nous présente les choses comme la fin d'une différence de traitement injustifiée entre hétérosexuels et homosexuels. Aucune de nos lois n'accorde cependant le « droit d'adopter » à quiconque. La loi se contente de régler la situation d'un enfant qui n'a plus de famille. Pour ce faire, notre droit calque autant que possible la réalité biologique. L'enfant est encore aujourd'hui le fruit de la rencontre d'un homme et d'une femme, d'un spermatozoïde et d'un ovule. La loi confie donc généralement l'enfant à un homme et à une femme.
Et l'adoption par les personnes seules, me direz-vous ? Elle est certes permise, mais une époque n'est pas l'autre. Le législateur de l'époque a composé avec des données, des buts différents de ceux d'aujourd'hui.
Le sujet principal est donc l'enfant, non les candidats adoptants. Le problème vu sous cet angle, toute discrimination est gommée. Il s'agit de protéger un enfant et non d'accorder ou de refuser des droits à une certaine catégorie d'adultes ! Une fois le débat recentré, nous constatons aisément que cet argument en faveur de l'ouverture de l'adoption aux couples de même sexe ne tient pas la route.
M. Vandenberghe l'a rappelé, le Conseil d'État et la Cour européenne des droits de l'homme n'ont trouvé aucun argument de discrimination dans ce dossier. Par contre, changer la loi introduira des discriminations.
Sur le respect du principe de prudence par rapport aux doutes des psychologues sur le développement identitaire et psychoaffectif de l'enfant, nous avons entendu de nombreux experts dont les avis ne concordaient pas toujours.
Pour certains, comme M. Hayez, la dualité des sexes au quotidien, l'éducation par un père et une mère, est nécessaire au développement identitaire et psychoaffectif de l'enfant : « ... Il ne s'agit pas de rôles mais de personnes en chair et en os, père et mère, dont la présence positive contribue à la maturation de la personnalité, de l'identité, de la sécurité et de la confiance en soi sexuées de l'enfant. »
On parle de discriminations entre les enfants éduqués par des couples homosexuels et les enfants de couples hétérosexuels.
Certains enfants nés d'une relation hétérosexuelle antérieure sont parfois amenés à grandir par la suite dans un couple homosexuel, l'un des partenaires changeant d'orientation sexuelle. À supposer que son autre parent biologique soit déchu, ait renoncé à ses droits parentaux ou soit décédé, il est dans l'intérêt de l'enfant de reconnaître des droits au nouveau compagnon. Je pense que nous sommes tous, ou presque tous, d'accord sur ce point. D'autres enfants, issus d'une insémination, grandissent au sein de couples lesbiens. Il nous appartient de régler ces situations de fait et d'assurer la protection de ces enfants.
Je doute cependant que l'adoption soit la formule, l'institution juridique la mieux adaptée pour régler ce type de situation. Ouvrir l'adoption aux couples homosexuels, ce n'est pas seulement résoudre les problèmes existants, c'est en créer de nouveaux ...
Une chose est d'ouvrir l'adoption tous azimuts, une autre de régler les situations existantes en assurant la protection des enfants vivant dans des familles homoparentales.
Ouvrir l'adoption aux homosexuels, c'est à coup sûr leurrer la communauté homosexuelle, c'est peut-être, sur le plan de l'adoption internationale, mettre en danger tous les dossiers d'adoption.
En effet, même si le texte que nous propose la Chambre des représentants permet en théorie qu'un enfant adoptable soit confié à un couple homosexuel, la réalité est tout autre tant au niveau de l'adoption nationale que de l'adoption internationale. Derrière un principe, il est toujours question de son application sur le terrain.
Au niveau national, pour la Communauté française, la situation est claire : le nombre de familles souhaitant adopter est supérieur au nombre d'enfants adoptables, le choix se portera quasi tout le temps sur les couples hétérosexuels.
Au niveau international, la situation est encore pire, mais on se refuse à examiner les données chiffrées. Or, l'adoption en Belgique est majoritairement internationale. Si l'on se réfère à la seule année 2004, on constate que 66% (soit les deux tiers) des enfants adoptés sont originaires de pays ou l'homosexualité est illégale ou au moins réprimée, 32% de pays où l'homosexualité n'est pas reconnue et 2% de pays où l'homosexualité bénéficie d'une reconnaissance légale. Par ailleurs, la Chine, principal pays d'origine des enfants adoptés par des personnes résidant en Belgique, soit 43% des enfants adoptés à l'étranger par l'intermédiaire d'un organisme agréé par la Communauté française, exclut de manière très nette toute possibilité d'adopter par un couple de même sexe. Ces propos nous ont été confirmés par Mme Pastor, représentante d'un organisme d'adoption internationale. L'adoption par des couples homosexuels sera donc un leurre pendant de nombreuses années.
Le vote d'un tel texte n'aura comme effet que d'accroître la méfiance des pays d'origine dans leur relation avec la Belgique avec un risque trop souvent négligé que soit compromis tous les dossiers d'adoption, en ce compris les dossiers des couples hétérosexuels. Nous avons trop souvent tendance à oublier que ce sont leurs enfants qui nous sont confiés. Nous sommes demandeurs dans le cadre de l'adoption ; de quel droit imposer à ces pays un système de valeurs qui n'est pas le leur !
Ouvrir l'adoption aux couples homosexuels comporte énormément d'inconnues. En matière pénale, M. Vandenberghe l'a rappelé, la règle veut que « le doute profite toujours à l'accusé »... Permettez-moi l'allusion : en assises, l'accusé serait blanchi pour moins que cela. Le principe de précaution dont certains se targuent mais qui est apparemment à géométrie variable s'impose en cette matière. C'est pourquoi je préfère opter pour un système alternatif à l'adoption et continue de soutenir la coparenté. Je soutiendrai également l'amendement déposé par ma chef de groupe, Mme Defraigne, ainsi que tous les autres amendements car ils ont le mérite d'apporter une plus-value au texte de la Chambre.
Mevrouw Jacinta De Roeck (SP.A-SPIRIT). - Het voorliggende wetsvoorstel zal een juridisch statuut geven aan een groep kinderen die in een juridisch onzekere situatie leven. Kinderen worden vandaag opgevoed in een waaier van samenlevingsvormen, die bovendien nog in de loop der jaren kunnen wijzigen. Het is niet aan de wetgever om één welbepaalde samenlevingswijze naar voren te schuiven, nog minder om één welbepaalde samenlevingsvorm uit te sluiten van adoptie.
Bovendien blijkt uit geen enkele studie dat kinderen die worden opgevoed door ouders van hetzelfde geslacht, minder gelukkig of slechter opgevoed zouden zijn dan andere kinderen. De wetenschappelijke studies die er wel zijn, tonen eerder aan dat er geen significante sociale of psychologische verschillen bestaan tussen beide. Aangezien het belang van het kind de enige norm moet zijn, is er geen valabel motief voorhanden om holebiadoptie uit te sluiten als mogelijk alternatief voor kinderen die één of beide ouders missen.
Psychologisch blijkt het gemis aan een vader- of moederfiguur weinig nadelige gevolgen te hebben. Het al of niet liefdevol opgevangen zijn is véél doorslaggevender voor de goede ontwikkeling van een kind. Die liefdevolle zorg is niet het exclusieve voorrecht van een heteropaar.
Belangrijk in de opvoeding is ook dat men twee ouders heeft, die beiden gelijke rechten en plichten hebben ten opzichte het kind. Zorgouderschap en meeouderschap kunnen in bepaalde omstandigheden waardevolle instellingen zijn maar hebben hun beperkingen. Zo is er geen erfrecht voor het kind en verdwijnt de juridische band kind-ouder wanneer het kind meerderjarig wordt.
In elke adoptiesituatie heeft het kind vroeg of laat vragen over zijn herkomst. Een holebigezin hoeft niet verwarrender te zijn dan een ander gezin.
De tegenstanders van het wetsvoorstel voeren soms het argument aan dat een kind een vader én een moeder nodig heeft. Die redenering zou er dan ook moeten toe leiden dat men alleenstaande moeders en vaders als tweederangs opvoeders van hun kinderen beschouwt.
Het is verder niet consequent het homohuwelijk wel toe te staan maar een holebiadoptie te verbieden.
Nu reeds is een adoptie bij twee mannen of vrouwen mogelijk, namelijk indien iemand een kind adopteert én samenwoont met een partner van hetzelfde geslacht. Amendement 19, dat een afstammingsband eist tussen geadopteerde en één van de samenwonende adoptanten, stelt een overbodige voorwaarde in, is niet sluitend en kan makkelijk omzeild worden.
Wat is trouwens de ervaring van adoptiediensten met holebiouders?
Een medewerker van de VZW Gewenst Kind, die bijna 20 jaar ervaring heeft met ouderparen van hetzelfde geslacht, getuigde voor de Kamercommissie Justitie het volgende: `De enige norm bij plaatsing is het belang van het kind. Elk kind heeft recht op de meest geschikte ouders. Bij de matching en evaluatie houden we rekening met alle noodzakelijke factoren die het belang van het kind dienen. Het gaat met name om de pedagogische capaciteiten van de kandidaat-ouders, de stabiliteit van hun relatie, de mogelijkheid tot integratie en opname in een breder familieverband, het bestaan van een sociaal vangnet, enzovoort. De seksuele geaardheid van de kandidaten heeft hier op zichzelf geen invloed. Het is daarentegen wel in het belang van het kind dat de juridische positie van de personen die zich geëngageerd hebben om het op te voeden, vast ligt.'
Ik ben ervan overtuigd dat bovenstaand standpunt door een brede laag van de bevolking gedragen wordt. Ten bewijze hiervan een passage die gelicht is uit de gezamenlijke verklaring van KWB en de KAV. `Wat we belangrijk vinden is dat kinderen de kans krijgen om op te groeien in een stabiele gezinsomgeving, waar ze geborgenheid vinden. Wie het grote engagement wil aangaan om kinderen op te voeden, moet zich daarin gesteund en gewaardeerd weten. Het juridisch kader moet dat engagement alle kansen geven en geen stokken in de wielen steken.'
Ten slotte wil ik benadrukken dat de adoptieprocedure in ons land streng gereglementeerd is en recentelijk nog aangepast werd om het kind nog meer garanties te bieden dat het kan opgroeien in een passend en liefdevol gezin. De screening van de kandidaat-ouders bestrijkt een brede waaier aan vereisten en het geheel wordt angstvallig in het oog gehouden door de rechtbank.
Uitspraken als zou het kind bij adoptie door holebi's niet centraal staan in tegenstelling tot adoptie door hetero's, slaan bijgevolg op niets. Paren, hetero of holebi, en alleenstaanden die willen adopteren, hebben een kinderwens, oprecht of niet. Het is de procedure die ervoor zorgt dat het juiste kind in het juiste gezin terecht komt. Het is dan ook onnodig om bepaalde groepen a priori uit te schakelen als adoptieouders op grond van criteria die niet tot het wezen van de opvoeding behoren.
Het buikgevoel dat al door de heer Willems werd aangehaald, werd tijdens de commissiebesprekingen vaak aangewend als reden om deze wet niet goed te keuren. Mijn buikgevoel én mijn verstand zeggen mij dat ik als politica, als moeder en als adoptiemoeder deze wet zal goedkeuren.
Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre de la Justice. - Au sujet d'un autre grand débat éthique, celui de la dépénalisation de l'avortement et à l'occasion du débat sur la question royale qui a suivi, nous avions été plusieurs à prophétiser que le XXIème siècle verrait des questions éthiques au coeur des débats du Parlement.
C'est bien le cas avec des dossiers extrêmement importants : le mariage homosexuel, la procréation médicalement assistée, l'euthanasie, l'égalité homme-femme, l'hébergement égalitaire, l'adoption et de nombreux autres débats et questions éthiques qui se pointent à l'horizon.
Je souligne qu'à chaque fois le parlement a travaillé bien loin de la dualité habituelle majorité/opposition en réalisant un travail de fond extrêmement positif.
Ce projet a fait l'objet d'un long parcours à la Chambre, d'un débat de fond extraordinaire, de l'écoute de nombreux experts et les convictions se sont forgées à titre individuel chez les parlementaires à travers cette confrontation avec toute une série de spécialistes. Cela s'est aussi fait au Sénat.
Comme vous le savez, le gouvernement n'a pas pris position puisque nous avons dit que les questions éthiques allaient être prises en charge par le Parlement. Cela étant dit, j'ai soutenu ce projet en commission de la Justice.
Je voudrais dire un mot quant à l'interpellation de M. Cheffert.
Oui, l'adoption est une aventure à la fois merveilleuse et difficile. Mais, face aux interrogations de l'enfant sur son identité, c'est-à-dire sur son passé et sur son avenir, il y a un maître-mot qui s'appelle « amour ». Un enfant peut s'épanouir malgré les difficultés et les obstacles s'il est entouré de cet amour qui fait la force d'un foyer. J'en suis convaincue.
Comme beaucoup l'ont dit, actuellement, de nombreux enfants sont élevés au sein de couples homosexuels. Le projet permet à ces enfants-là d'avoir un véritable statut qui est un atout incontestable pour leur développement.
Voilà pourquoi je trouve indispensable de les aider en autorisant ce statut et peut-être aussi en leur disant clairement que la situation qu'ils vivent à l'heure actuelle n'est pas une situation honteuse, qu'ils sont simplement élevés dans une famille, peut-être hors norme, mais dans une famille qui a choisi de les aider à grandir. Pour ces enfants-là, je plaide pour le projet. (Applaudissements).
-De algemene bespreking is gesloten.