3-1586/4 | 3-1586/4 |
29 MAART 2006
I. INLEIDING
Dit optioneel bicameraal wetsontwerp werd in de Kamer van volksvertegenwoordigers oorspronkelijk ingediend als een wetsvoorstel van Yolande Avontroodt en Maggie De Block (stuk Kamer, nr. 51-1566/1). Het werd op 23 februari 2006 eenparig aangenomen door de Kamer van volksvertegenwoordigers en werd op 24 februari 2006 overgezonden aan de Senaat, die het op 20 maart 2006 heeft geëvoceerd.
De commissie heeft dit wetsontwerp, samen met het wetsvoorstel « tot wijziging van de regelgeving betreffende het gebruik van een automatische defibrillator bij reanimatie » (stuk Senaat, nr. 3-1018) dat reeds op 20 april 2005 werd geagendeerd, besproken tijdens haar vergaderingen van 21 en 29 maart 2006 in aanwezigheid van de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid.
II. INLEIDENDE UITEENZETTINGEN
A. Inleidende uiteenzetting door de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over wetsontwerp nr. 3-1586/1
De minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid verklaart dat onderhavige wet ertoe strekt het gebruik van automatische defibrillatoren door niet-artsen toe te staan. Dit wetsvoorstel beantwoordt in grote lijnen aan de laatste wetenschappelijke aanbevelingen over reanimatie die in december 2005 gepubliceerd werden door de European Resuscitation Council en de American Heart Association, de twee grootste gezaghebbende wetenschappelijke verenigingen op dit vlak.
Het komt tegemoet aan één van zijn oogmerken, gezien de belangrijkheid van een vroegtijdige defibrillatie voor de overlevingskansen van patiënten, wetende dat elke minuut vertraging bij het defibrilleren die kansen met 10-15 % doet afnemen.
Vanaf zijn aantreden heeft de minister zijn administratie de opdracht gegeven een oplossing te vinden voor de rechtsonzekerheid waarin ambulanciers terechtkomen die van die nieuwe technologie gebruik maken bij dringende medische hulpverlening en die bijgevolg een geneeskundige handeling verrichten in de zin van koninklijk besluit nr. 78. Er werd hiertoe een koninklijk besluit voorbereid en voor advies aan de Raad van State overgezonden. Die verwierp de rechtsgrond die werd aangevoerd om ambulanciers, de personen die het vaakst in de mogelijkheid verkeren die toestellen te gebruiken, toe te staan die handeling te verrichten.
Inmiddels hebben de genoemde publicaties onomstotelijk de voordelen bewezen van de programma's voor Public Access Defibrillation op openbare plaatsen; die programma's omvatten de koppeling aan het systeem van dringende geneeskundige hulpverlening, een kwaliteitsonderzoek en aangepaste opleidingen.
Dankzij dit ontwerp zal in die richting, die nuttig is voor de patiënten, vooruitgang worden geboekt.
De minister ziet erop toe dat er strenge criteria worden opgelegd :
1. Voor de fabrikanten van de toestellen, krachtens het koninklijk besluit van 18 maart 1999 betreffende de medische hulpmiddelen.
2. Voor de kopers, wier aansprakelijkheid inzake onderhoud en gewaarborgde goede werking zal moeten worden bepaald op grond van de wet van 9 februari 1994 betreffende de veiligheid van producten en diensten.
De minister onderstreept dat zijn administratie de uitvoeringsbesluiten van de wet af heeft en dat gewacht wordt op het advies van de erkende wetenschappelijke organisaties om de procedure van bekendmaking aan te vatten.
B. Inleidende uiteenzetting door de indiener van wetsvoorstel nr. 3-1018/1
Mevrouw Van de Casteele licht toe dat buitenlandse ervaring heeft geleerd dat het voorzien van de mogelijkheid dat iedereen kan optreden met een automatische externe defibrillator de overlevingskansen van een patiënt significant laat toenemen. Er wordt daarbij verwezen naar twee buitenlandse voorbeelden die aangeven dat de installatie van defibrillatoren op bepaalde plaatsen nuttig is en dat de overlevingskansen significant stijgen.
In dit licht moet de vraag vanuit het veld gezien worden om dergelijke optredens mogelijk te maken en om hiervoor een passend wetgevend kader te creëren. Slechts op die manier kan het huidige wettelijke verbod op het stellen van dergelijke handelingen door leken worden opgeheven. Daarbij is het belangrijk dat het professionele gedeelte wordt uitgebouwd en dat bijvoorbeeld ambulances met dergelijke toestellen worden uitgerust.
Tot slot geeft de spreekster aan dat over de vorm waarin over de voorliggende bepalingen worden gestemd, kan gediscussieerd worden. Immers, in de Kamer van volksvertegenwoordigers werden deze bepalingen opgenomen in een apart wetsvoorstel en niet via een aanpassing van de nomenclatuur.
III. ALGEMENE BESPREKING
A. Wetsvoorstel nr. 3-1018
De heer Vankrunkelsven laat het voordeel aan de twijfel omtrent de meerwaarde van deze defibrillator « voor iedereen ». In elk geval pleit hij ervoor om het brede gebruik ervan te kaderen in een onderzoeksproject om pro en contra beter in kaart te brengen. Hij maakt de kanttekening dat er een heel grote druk is van de producenten van deze toestellen om via een wijziging van de wettelijke bepalingen hun omzet te vergroten. Het is daarom belangrijk om blijvend op de hoede te zijn voor het gegeven dat de supplementaire investeringskost niet te zwaar opweegt per gewonnen levensjaar. Daarom is extra studiewerk over alle mogelijke effecten nog noodzakelijk.
Verder verduidelijkt spreker dat de geciteerde buitenlandse voorbeelden steeds gepaard zijn gegaan met een belangrijke en brede informatiecampagne naar het brede publiek en dat ook in België een dergelijke begeleidende campagne noodzakelijk is.
Mevrouw De Schamphelaere vraagt welke medische schade het onoordeelkundig gebruik van dergelijke toestellen veroorzaakt. Wie draagt hiervoor de verantwoordelijkheid ?
De heer Cornil vraagt volgende preciseringen :
— Kan het niet zijn dat niet-artsen reeds voor het gebruik van dergelijke toestellen juridisch ingedekt zijn door de bepalingen van koninklijk besluit nr. 78, in de zin dat dit besluit handelt over systematische praktijken ?
— Zijn er reeds voorbeelden van problemen in het buitenland in verband met de vraag naar de verantwoordelijkheid ?
— Wat is juist de werkingssfeer van de voorgestelde bepalingen ? Gaat het enkel over de automatische defribillatoren ? Of moet het geheel ruimer worden beschouwd ?
De heer Paque vraagt ook enige precisering over de werkingssfeer. Wat met de niet-automatische defrillatoren, de semi-automatische, .... ? Wie draagt hier de verantwoordelijkheid ? Moet er niet in een opleiding worden voorzien ?
De heer Germeaux verklaart dat een automatische defrillator nooit in werking treedt tenzij er een fribillatie is. De gebruiker moet dus nooit een diagnose stellen. Bij falen is de fabrikant verantwoordelijk.
Wat de werkingssfeer betreft, verduidelijkt spreker dat wetsvoorstel nr. 3-1018 enkel betrekking heeft op de automatische defibrillatoren. Misschien is een precisering terzake noodzakelijk.
De heer Vankrunkelsven verduidelijkt dat de vraag naar de verantwoordelijkheid pertinent is en stelt daarom voor om een bepaling op te nemen die duidelijk aangeeft dat de fabrikant bij een onjuiste werking verantwoordelijk is.
Mevrouw Van de Casteele repliceert dat de huidige wettelijke bepalingen reeds stipuleren dat de fabrikant aansprakelijk is voor het door hem geproduceerde goed. In die zin is een herhaling van de aansprakelijkheidsvereiste niet noodzakelijk en zelfs overbodig. Enkel in de uitvoeringsbesluiten moeten de bevoegde ministers, in dit geval die van Volksgezondheid en die van Economische Zaken, erop toezien dat de aansprakelijkheidsvereiste ook wettelijk kan worden gegarandeerd.
De minister gaat akkoord met het uitgangspunt van de voorgestelde bepalingen. Immers, automatische defibrillatoren zijn een positieve medische vooruitgang en moeten gebruikt kunnen worden door niet-artsen. Het is belangrijk om zich af te vragen of er momenteel juridische problemen rijzen bij een dergelijk gebruik door niet-artsen. Volgens de minister is dat echter momenteel niet het geval.
Toch is er één beroepscategorie, namelijk de ambulanciers, meer dan gemiddeld blootgesteld aan dit probleem. Zij vormen dan ook de prioriteit en daarom werd er recent een koninklijk besluit voorgelegd aan de Raad van State waardoor de ambulanciers toelating wordt verleend om dit materiaal te gebruiken in het kader van de dringende medische hulpverlening.
Ook staat dit deeldomein bloot aan een snelle technologische evolutie. Het is de bedoeling dat het probleem van de opleiding van de betrokkenen en het probleem van de verdeling van de technologie over het land worden geregeld opdat het materiaal op een homogene, genormaliseerde manier kan worden gebruikt over het hele grondgebied.
Tot slot wijst de minister op de gevaren van het gebruik van niet-automatische defibrillatoren en op het gevaar van de commercialisering van het materiaal.
De heer Cornil is het eens met de doelstellingen van de minister. Hij wenst te vernemen welke problemen men in de praktijk momenteel ondervindt.
De heer Vankrunkelsven stelt dat de probleemstelling zich niet enkel toespitst op de aanwezigheid van de defibrillatoren maar ook op het gebruik ervan door de belangrijke doelgroep van de ambulanciers.
Daarbij wil spreker nog een stap verder gaan en het gebruik ervan toespitsen op de andere doelgroepen zoals de vrijwilligers van het Rode Kruis en dergelijken. Om het gebruik hier mogelijk te maken is echter een wetswijziging nodig. Hij vraagt daarom dat de minister het voorstel steunt om deze verdere stap te kunnen zetten. Immers, het is de bedoeling dat op termijn op plaatsen waar veel mensen zijn of samenkomen dergelijke apparaten beschikbaar zijn en dat deze op een juridisch sluitende wijze door leken kunnen worden gebruikt.
Mevrouw Van de Casteele meent dat de aparte regelgeving van het gebruik ervan door de ambulanciers het eigenlijke probleem illustreert. De evolutie kan echter niet worden tegengehouden. Gezien het gebruiksgemak van de recente toestellen kan moeilijk worden voorkomen dat bepaalde particulieren een toestel aankopen voor algemeen particulier gebruik. Met een kleine wetswijziging wordt dergelijk gebruik wettig.
Het alternatief, volgens de heer Germeaux, vormt een handmatige defibrillatie die, ook wanneer ze goed wordt uitgevoerd, ribben of borstbeen breekt vooraleer de reanimatie kan starten.
De minister stelt dat dergelijke apparaten niet gebruikt mogen worden zonder opleiding en dat deze opleiding door hemzelf moet worden gegarandeerd. De eerste doelgroep voor een dergelijke opleiding, die 90 % van de gevallen dekt, zijn de ambulanciers. De overige 10 % loopt dan wel een, zij het gering, juridisch risico.
B. Wetsontwerp nr. 3-1586
Mevrouw De Schamphelaere verwijst naar de nota van de dienst Juridische Zaken, Wetsevaluatie en Documentaire Analyse van de Senaat, waaruit blijkt dat de in wetsontwerp nr. 3-1586 uitgewerkte regeling op het vlak van de aansprakelijkheid niet helemaal voldoet. Vermits het bij het gebruik van een defibrillator gaat om levensbedreigende momenten kan de aansprakelijkheid nochtans zwaar doorwegen. Hierover kunnen betwistingen ontstaan en wanneer de wetgeving verschillende interpretatiemogelijkheden biedt, kunnen de nabestaanden in voorkomend geval lang verstoken blijven van de schadevergoedingen waarop zij recht hebben. Het is dan ook van belang om de aansprakelijkheid op een degelijke wijze vast te leggen en dit ontwerp schiet op dat vlak tekort. Ook wanneer gebruikers knoeien met de defibrillator blijft de fabrikant aansprakelijk. Dit is toch zeer extreem en bovendien niet ernstig : de bestaande wetgeving op de productaanprakelijkheid gaat er immers van uit dat de producent aansprakelijk is wanneer als gevolg van de fabricatie een bepaald product ernstige gebreken vertoont.
Daarnaast merkt de genoemde dienst terecht op dat het opschrift van voorliggend ontwerp niet overeenstemt met de inhoud. Het gebruik van de automatische defibrillator zal immers voor eenieder mogelijk worden, ongeacht of men een medische achtergrond heeft of niet. Het opschrift spreekt echter enkel van « niet-artsen ».
Ten slotte moet worden verwezen naar het koninklijk besluit van 14 september 1984 betreffende de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen, waarin het gebruik van een defibrillator nog steeds voorbehouden blijft voor artsen. Deze tekst dient dus eveneens te worden aangepast.
Spreekster kondigt de indiening aan van amendementen die aan deze opmerkingen tegemoet komen.
De heer Vankrunkelsven merkt op dat voorliggend wetsontwerp, net zoals wetsvoorstel nr. 3-1018, tot doel heeft om in een aantal situaties nieuwe machines ter beschikking te stellen van het publiek om in geval van hartstilstand te defibrilleren. Het verschil tussen beide teksten is dat het ontwerp dat de Kamer van volksvertegenwoordigers goedkeurde een ruime overdracht aan de Koning bevat, onder andere op het vlak van de voorwaarden waaraan een defibrillator moet voldoen en de wijze waarop het gebruik ervan kan worden geregistreerd.
Hij is het eens met de opmerking dat het opschrift van het wetsontwerp niet overeenstemt met de inhoud ervan, die ook toepasselijk is op artsen. Bovendien klopt de vaststelling dat er reeds een uitgebreide wettelijke regeling bestaat inzake productaansprakelijkheid. Het wetsontwerp gaat echter verder en houdt in dat, wanneer een defibrillator op een foutieve wijze wordt gebruikt en de patiënt als gevolg daarvan overlijdt, de fabrikant toch aansprakelijk blijft. Men heeft hiermee willen voorkomen dat iemand die met de beste bedoelingen tracht een ander te helpen met gebruikmaking van de automatische defibrillator aansprakelijk wordt gesteld voor diens eventueel overlijden. Spreker meent dat het wenselijk zou zijn dat bij koninklijk besluit wordt bepaald aan welke voorwaarden een defibrillator moet voldoen opdat wordt uitgesloten dat iemand er door foutief gebruik schade mee kan berokkenen.
De heer Collas wijst erop dat vele practici aandringen op een zo spoedig mogelijke inwerkingtreding van een wettelijke regeling op het vlak van het gebruik van een automatische defibrillator. Zij willen dat zo snel als mogelijk juridische zekerheid wordt geboden aan degenen die, zonder een medische scholing, de defibrillator gebruiken maar ook aan bijvoorbeeld de paramedici. Zodra de wet er is, kan ook vorming worden aangeboden, kan aan de mensen worden getoond hoe zij de defibrillator moeten gebruiken en kan dit worden geïntegreerd in het « basic life support ».
Mevrouw Bouarfa juicht de openstelling van het gebruik van de automatische defibrillator toe maar betreurt dat het wetsontwerp niet méér levensreddende situaties betreft. Is de defibrillator makkelijk te bedienen ? Moet er geen opleiding komen, onder andere op het vlak van de combinatie met andere levensreddende handelingen ? Hoe zit het met het gebruik ervan op de werkvloer in het kader van de regeling inzake veiligheid, preventie en hygiëne ?
De heer Vankrunkelsven is het eens met de noodzaak van een wettelijke regeling. Nu blijkt immers dat in ambulancediensten sommige paramedici de defibrillator niet willen gebruiken wegens van het gebrek aan juridische bescherming. Ook de algehele context van eerste medische hulp, waarbinnen de defibrillator wordt gebruikt, dient te worden uitgeklaard. Spreker pleit er daarom voor dat het gebruik van de defibrillator « door iedereen » de eerste jaren in een onderzoeksproject zou kaderen om voor- en nadelen in kaart te kunnen brengen. Zo zouden politiediensten moeten kunnen gebruik maken van zo een defibrillator omdat zij vaak eerst ter plaatse zijn in geval van een ongeval. Ook zou het gebruik op openbare plaatsen waar veel volk samenkomt, zoals stations of luchthavens, uitgebreid moeten worden getest alvorens een definitieve regeling uit te werken. Ook de wetenschappelijke opvolging is van belang : niet alle wetenschappers zijn er immers van overtuigd dat het gebruik van een defibrillator door wie dan ook per definitie een verbetering inhoudt. Heeft de minister overigens een idee van de kosten die voorliggend wetsontwerp met zich zou meebrengen ?
IV. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING
Opschrift
Amendementen nrs. 5 en 1
De regering dient amendement nr. 5 in (stuk Senaat, nr. 3-1586/3), dat beoogt het opschrift te vervangen als volgt : « Wetsontwerp betreffende het bedienen van een automatische « externe » defibrillator ».
Mevrouw De Schamphelaere dient amendement nr. 1 in (stuk Senaat, nr. 3-1586/2), dat ertoe strekt het opschrift te vervangen als volgt : « Wetsontwerp betreffende het bedienen van een automatische defibrillator »
Zij meent dat het opschrift moet worden aangepast omdat het ontwerp gaat over het bedienen van defibrillatoren door eenieder, en niet enkel door niet-artsen.
De heer Demotte, minister van Sociale Zaken en Volkgezondheid, sluit zich hierbij aan. Hij meent dat het opschrift, voorgesteld in amendement nr. 5, beter overeenstemt met de inhoud van het wetsontwerp en bovendien preciseert dat het over « externe » defibrillatoren gaat, dit wil zeggen defibrillatoren die buiten het lichaam worden gebruikt. Hij geeft aan dat dit begrip zeer duidelijk zal worden omschreven in een koninklijk besluit dat eerstdaags zal worden goedgekeurd.
Artikel 2
Amendement nr. 6
De regering dient amendement nr. 6 in (stuk Senaat, nr. 3-1586/3), dat ertoe strekt om in het eerste lid van artikel 2 de woorden « onder de voorwaarden bepaald door de Koning » toe te voegen.
De minister meent dat dit amendement, samengelezen met amendement nr. 7, een vereenvoudiging van de tekst met zich meebrengt omdat het meteen een algemene machtiging verleent aan de Koning om te bepalen in welke omstandigheden de defibrillator kan worden gebruikt, zonder te specifiëren wat precies bij koninklijk besluit moet worden geregeld. Het ontwerp dat eerstdaags zal worden goedgekeurd bevat immers ook voorschriften omtrent het onderhoud, de pictogrammen die moeten gebruikt worden, enzovoort.
Mevrouw Van de Casteele hoopt dat de voorwaarden die bij koninklijk besluit worden bepaald niet te restrictief worden opgesteld. Men dient het gebruik van de automatische externe defibrillator zo ruim mogelijk op te vatten, zij het dat specifieke voorwaarden kunnen worden opgelegd, bijvoorbeeld voor het gebruik op openbare plaatsen waar de nodige pictogrammen moeten worden aangebracht.
De minister bevestigt dat wordt geopteerd voor een zo breed mogelijk gebruik, maar waarschuwt er tegelijk voor dat men geen vals gevoel van veiligheid mag creëren, bijvoorbeeld door apparaten die niet op de juiste wijze werden onderhouden of door bij gebruik van een defibrillator niet onmiddellijk de hulpdiensten te verwittigen en dergelijke.
Amendement nr. 7
De regering dient amendement nr. 7 in (stuk Senaat, nr. 3-1586/3), dat ertoe strekt om het tweede lid van artikel 2 te doen vervallen. Indien amendement nr. 6 zou worden aangenomen is het tweede lid immers overbodig.
Amendement nr. 2
Mevrouw De Schamphelaere dient amendement nr. 2 in (stuk Senaat, nr. 3-1586/2), dat ertoe strekt om het derde lid van artikel 2 te doen vervallen.
Zij stelt voor om, wat de aansprakelijkheid betreft, terug te vallen op de bepalingen van het gemene recht inzake productaansprakelijkheid, die met name besloten ligt in de wet van 25 februari 1991. De aansprakelijkheidsregeling voorgesteld door het voorliggend wetsontwerp is immers zo verregaand dat het risico bestaat dat geen enkele fabrikant nog een defibrillator durft te produceren. Zelfs als het toestel moedwillig foutief zou worden gebruikt of iemand een beschadigd toestel gebruikt, dan nog zou de fabrikant immers aansprakelijk blijven. De wet dreigt aldus een dode letter te blijven, wat vanzelfsprekend niet de bedoeling is.
Amendement nr. 8
De regering dient amendement nr. 8 in (stuk Senaat, nr. 3-1586/3), dat ertoe strekt om in het derde lid van artikel 2 het woord « fabrikant » te vervangen door de woorden « producent binnen de grenzen bepaald door de wet van 25 februari 1991 betreffende de aansprakelijkheid voor producten met gebreken ».
De minister is het eens met de opmerking van de vorige spreekster dat het wenselijk is om zich op het vlak van de aansprakelijkheid te beperken tot de wet van 25 februari 1991 inzake de productaansprakelijkheid en meent daarom dat de formulering, voorgesteld door amendement nr. 8, hieraan tegemoet komt.
Mevrouw De Schamphelaere repliceert dat de voorgestelde vervanging reeds een eerste stap is, maar ook dan blijft het feit dat de aansprakelijkheid in geval van schade zonder meer bij de producent wordt gelegd. Het lijkt haar daarom wenselijk om het derde lid van artikel 2 in zijn geheel te doen vervallen. Wanneer het zou behouden blijven, ook in de lezing voorgesteld door amendement nr. 8 van de regering, wordt geen rekening gehouden met kwaad opzet, met zware fouten van de gebruikers en dergelijke.
De heer Vankrunkelsven meent dat het overbodig is om enkel te verwijzen naar een bestaande wetgeving inzake productaansprakelijkheid. Het lijkt dan beter om deze bepaling gewoon te doen vervallen, zoals amendement nr. 2 voorstelt.
Verwijzen naar de wetgeving zou er kunnen op wijzen dat men de aansprakelijkheid uitdrukkelijk wenst te beperken tot de algemene productaansprakelijkheid. Dat mag niet de bedoeling zijn, uit de bespreking blijkt duidelijk dat ook het gebruik geen aanleiding mag geven tot fouten, ook al werkt het toestel « normaal ». Het is aan de rechter om daar dan een oordeel over te vellen. Het moet uit de bespreking blijken dat deze verantwoordelijkheid niet te herleiden is tot het technisch normaal functioneren. Ook mogelijke ongewenste resultaten van het gebruik van het toestel maken daar onderdeel van uit. Daarom is het beter geen « beperkende » verwijzing in te schrijven in de wet.
Wat het ontwerp, zoals goedgekeurd door de Kamer van volksvertegenwoordigers, beoogde was een bescherming van degene die de defibrillator gebruikt tegen eventuele vorderingen van nabestaanden. Men moet erover waken dat een geamendeerde tekst deze doelstelling niet teniet doet. Niet alle producenten durven immers waterdichte garanties geven dat hun product in alle omstandigheden feilloos functioneert. Het is precies om in die gevallen de gebruiker van alle aansprakelijkheid te ontheffen dat het derde lid van artikel 2 werd geredigeerd.
De minister merkt op dat, wanneer men de performantie zou meten van enerzijds de externe defibrillatoren en anderzijds de geneesheren die ze vandaag gebruiken, de defibrillatoren hoger zouden scoren. Het lijkt dan ook weinig waarschijnlijk dat de situatie, beschreven door de vorige spreker, zich voordoet. Bovendien verwijst het ontwerp van koninklijk besluit, dat thans wordt voorbereid, niet enkel naar de wet van 1991 inzake de productaansprakelijkheid, maar ook naar de wet van 9 februari 1994 betreffende de veiligheid van producten en diensten. Hij laat in het midden of in voorliggend ontwerp al dan niet verwezen moet worden naar de wet van 25 februari 1991 inzake de productaansprakelijkheid.
Mevrouw De Schamphelaere oppert de mogelijkheid om de aansprakelijkheid te beperken door het begrip « externe defibrillator » duidelijk te definiëren en de kenmerken waaraan deze moet voldoen vast te leggen in de wet.
De minister repliceert dat, wanneer een rechtbank moet oordelen over de aansprakelijkheid, de wettelijke definitie hierin geen rol speelt.
De heer Vankrunkelsven pleit ervoor het derde lid van artikel 2 te doen vervallen wanneer men de aansprakelijkheid van de producent wil beperken tot de gemeenrechtelijke productaansprakelijkheid, zoals vastgelegd in de wet van 25 februari 1991.
Amendement nr. 9
De regering dient amendement nr. 9 in (stuk Senaat, nr. 3-1586/3), dat beoogt het vierde lid van artikel 2 te doen vervallen.
De minister verwijst naar de bespreking van de amendementen nrs. 2 en 8 met betrekking tot de aansprakelijkheid van de producent. Wanneer een van deze amendementen zou worden aangenomen, is het vierde lid van artikel 2 overbodig en dient het te vervallen.
Amendementen nrs. 3 en 4
Mevrouw De Schamphelaere dient amendement nr. 3 in (stuk Senaat, nr. 3-1586/2), dat beoogt om in het vierde lid van artikel 2 het woord « fabrikant » te vervangen door het woord « producent ».
Zij dient tevens amendement nr. 4 in (stuk Senaat, nr. 3-1586/2), dat beoogt om in het vierde lid van artikel 2 het woord « aansprakelijk » te vervangen door het woord « verantwoordelijk ».
Mevrouw De Schamphelaere is evenwel bereid om amendement nr. 9 te steunen; wanneer dit zou worden aangenomen, vervallen de amendementen nrs. 3 en 4.
Artikel 4 (nieuw)
Amendement nr. 10
De regering dient amendement nr. 10 in (stuk Senaat, nr. 3-1586/3), dat ertoe strekt een artikel 4 (nieuw) in te voegen, luidend :
« Art. 4. — Onverminderd de bevoegdheid van de officier van gerechtelijke politie, zien de gezondheidsinspecteurs van de FOD Volksgezondheid toe op de uitvoering van deze wet. »
De minister licht toe dat voorliggend ontwerp geen maatregelen bevat op het vlak van de inspectie. Deze lacune moet worden weggewerkt. Het voorgestelde artikel 4 wijst daarom de bevoegde instanties aan die belast zijn met de controle op de wet. De voorgestelde bepaling is gebaseerd op artikel 10bis van de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening.
Artikel 5 (nieuw)
Amendement nr. 11
De regering dient amendement nr. 11 in (stuk Senaat, nr. 3-1586/3), dat ertoe strekt een artikel 5 (nieuw) in te voegen, luidend :
« Art. 5. — Met gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met geldboete van zesentwintig euro tot vijfhonderd euro of met een van die straffen alleen wordt gestraft hij die de bepalingen van deze wet of van de uitvoeringsbesluiten ervan overtreedt. »
De minister verklaart op deze wijze in een bestraffing te voorzien voor wie de wet overtreedt.
V. STEMMINGEN
De amendementen nrs. 2, 5, 6, 7, 9, 10 en 11 worden eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
Amendement nr. 1 vervalt ingevolge de aanneming van amendement nr. 5.
De amendementen nrs. 3 en 4 vervallen ingevolge de aanneming van amendement nr. 9.
Amendement nr. 8 wordt ingetrokken.
Het geamendeerde wetsontwerp nr. 3-1586 in zijn geheel wordt eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
Wetsvoorstel nr. 3-1018/1 vervalt ingevolge de aanneming van onderhavig wetsvoorstel.
Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.
De rapporteur, | De voorzitter, |
Jean CORNIL. | Annemie VAN de CASTEELE. |