(N.): Vraag gesteld in het Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in het Frans
We stellen vast dat het aantal aanvragen inzake staatloosheid sterk toeneemt. Uitgeprocedeerde asielzoekers, van wie de asielaanvraag vaak op grond van ernstige feiten werd afgewezen, reageren op die afwijzing met een aanvraag inzake staatloosheid.
In juni jongstleden heb ik de minister van Binnenlandse Zaken een vraag gesteld over dit verschijnsel dat me om minstens twee redenen verontrust (Vraag om uitleg nr. 3-918, Handelingen 3-119 van 23 juni 2005, p. 20) Sommige aanvragen inzake staatloosheid worden blijkbaar ingediend via organisaties die we netwerken moeten durven noemen. Voorts worden de aanvragen inzake staatloosheid door rechtbanken behandeld. Het betreft een toepassing van artikel 569 van het Gerechtelijk Wetboek volgens hetwelk de algemene bevoegdheid inzake de staat van personen aan de rechtbanken van eerste aanleg wordt toevertrouwd.
In antwoord op mijn vraag heeft de minister van Binnenlandse Zaken verduidelijkt : « Als de rechtbank van eerste aanleg zich moet uitspreken over de staatloosheid van een vreemdeling, kan ze het advies van het parket inwinnen, dat zich op zijn beurt kan richten tot de Dienst Vreemdelingenzaken of tot het Commissariaat-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen. Beide diensten beschikken inderdaad vaak over documenten die de beweringen van de betrokken vreemdeling kunnen bevestigen of ontkrachten. Als het dossier informatie bevat over de openbare orde, kan ook die worden meegedeeld. »
Indien mijn informatie juist is, ondervinden sommige rechtbanken in de praktijk moeilijkheden om de informatie in kwestie te verkrijgen. Immers, de Belgische Staat — die meestal wordt vertegenwoordigd door de geachte minister — aanvaardt niet vrijwillig op de rechtszaak te verschijnen en stelt evenmin spontaan voor de dossiers te behandelen. Als de magistraat de aanwezigheid van de Belgische Staat noodzakelijk acht, zou de Staat zich beperken tot het indienen van lange conclusies om haar onbevoegdheid op te werpen en de buitenvervolgingstelling te vragen.
1. Om de omvang van het fenomeen te begrijpen en om eventueel de aandacht te vestigen op de al dan niet belangrijke toename ervan, wens ik de statistische gegevens omtrent de evolutie van de aanvragen inzake staatloosheid van de voorbije jaren te kennen.
2. Hebben de parketten precieze instructies gekregen opdat zij alle nuttige inlichtingen zouden inwinnen bij de Dienst Vreemdelingenzaken en ze ambtshalve zouden meedelen aan de magistraten die de aanvragen inzake staatloosheid voorgelegd krijgen ?
3. Waarom vertoont de Belgische Staat zo weinig goede wil om voor de rechtbank te verschijnen en de magistraat te helpen bij de behandeling van het dossier, meer bepaald bij het ondervragen van buitenlandse ambassades, wat dikwijls nodig is in dat soort dossiers ?
4. De minister van Binnenlandse Zaken bevestigt dat de Dienst Vreemdelingenzaken en het Commissariaat-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen « inderdaad vaak beschikken over documenten die de beweringen van de betrokken vreemdeling kunnen bevestigen of ontkrachten ». Zou het daarom niet eenvoudiger zijn een wetswijziging te overwegen en de erkenning van staatloosheid toe te vertrouwen aan het Commissariaat-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen, wat het werk van de rechtbanken van eerste aanleg bovendien aanzienlijk zou verlichten ?
Antwoord : Het is de bevoegdheid van de rechtbank van eerste aanleg te bepalen of een persoon al dan niet staatloos is. Deze bevoegdheid vloeit voort uit haar meer algemene bevoegdheid inzake de staat van personen en dit krachtens artikel 569 van het Gerechtelijk Wetboek.
Sinds een arrest van het hof van beroep te Brussel van 24 februari 2000, is het toegestaan de Belgische Staat niet te betrekken bij de zaken die strekken tot het verkrijgen van de erkenning van de hoedanigheid van staatloze aangezien deze op eenzijdig verzoekschrift voor de rechtbank van eerste aanleg zijn ingeleid. Het ontslaan van rechtsvervolging van de Belgische Staat is gerechtvaardigd omwille van het feit dat deze niet bevoegd is te beslissen over het ontbreken van nationaliteit uit hoofde van een persoon.
Er bestaan geen algemene statistieken over het aantal aanvragen tot staatloosheid die voor de rechtbanken zijn ingeleid. We beschikken daarentegen wel over het aantal gerechtelijke aanvragen tot staatloosheid die binnen de dienst juridische zaken van mijn departement behandeld zijn. Deze dienst beheert de rechtsgedingen tegen de Belgische Staat. Die cijfers zijn evenwel niet representatief voor het reėle aantal aanvragen tot staatloosheid aangezien het in principe gaat om een eenzijdig rechtsgeding.
Erkenning tot staatloosheid met het erbij betrekken van de Belgische Staat
Jaar | Franstalig | Nederlandstalig | Totaal |
1991 | 1 | 0 | 1 |
1992 | 0 | 0 | 0 |
1993 | 1 | 0 | 1 |
1994 | 1 | 0 | 1 |
1995 | 9 | 0 | 9 |
1996 | 14 | 3 | 17 |
1997 | 20 | 11 | 31 |
1998 | 27 | 7 | 34 |
1999 | 8 | 4 | 12 |
2000 | 2 | 1 | 3 |
2001 | 3 | 2 | 5 |
2002 | 1 | 0 | 1 |
2003 | 0 | 0 | 0 |
2004 | 4 | 1 | 5 |
2005 | 3 | 0 | 3 |
Het komt het openbaar ministerie toe aan wie de zaak is overgemaakt deel te nemen aan de behandeling van de aanvraag en hierover advies te geven. Om het dossier in te leiden beschikt de rechtbank bovendien over middelen die bepaald zijn door het Gerechtelijk Wetboek (overlegging van documenten, getuigenissen ...).
De jurisprudentie die ik hierboven schetste (te weten het niet betrekken van de Belgische Staat in deze zaken) staat niet in de weg dat deze zowel aan de staatlozen als aan het parket dat de dossiers behandelt, in der minne bijstand verleent (vragen over buitenlandse wetgeving, attesten van (niet)nationaliteit van buitenlandse ambassades ...). Het is uiteraard niet omdat de Staat niet betrokken moet worden dat mijn departement als dusdanig weigert te helpen bij de behandeling van de aanvraag.
Hier voeg ik aan toe dat de vragen waarmee de rechtbanken geconfronteerd worden bij het onderzoeken van die aanvragen vaak betrekking hebben op het parcours van de buitenlandse persoon. Nu is het zo dat deze inlichtingen in het bezit zijn van de Dienst Vreemdelingenzaken en niet van het departement Justitie.
Het is juist dat er binnen de huidige staat van de wetgeving geen enkele administratieve overheid de bevoegdheid toegewezen kreeg te beslissen over de eventuele staatloosheid van een meerderjarig persoon. Het Commissariaat-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen is bevoegd te beslissen over de kwestie of een persoon al dan niet als vluchteling kan worden beschouwd, doch in tegenstelling met wat de titel van de benaming doet vermoeden, beslist dit niet over de aanvragen tot staatloosheid. Mocht men overwegen de wet op dit punt te wijzigen, dan moet in ieder geval geėvalueerd worden of deze administratieve procedure, die dus in de plaats zou komen van de huidige procedure, voldoende garanties biedt op het vlak van de rechten van de aanvrager tot staatloosheid. Het is evident dat deze kwestie niet louter afhangt van het departement Justitie maar met het departement Binnenlandse Zaken dient overlegd te worden.