3-151

3-151

Belgische Senaat

Handelingen

DONDERDAG 16 FEBRUARI 2006 - NAMIDDAGVERGADERING

(Vervolg)

Vraag om uitleg van de heer Luc Willems aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over «de stijging van het aantal faillissementen en de middelen tot voorkoming» (nr. 3-1362)

De voorzitter. - Mevrouw Els Van Weert, staatssecretaris voor Duurzame Ontwikkeling en Sociale Economie, toegevoegd aan de minister van Begroting en Overheidsbedrijven, antwoordt.

De heer Luc Willems (VLD). - Het aantal faillissementen is in januari 2006 met 5,5% gestegen tot 739. Dat is het hoogste cijfer sinds 2000 en het op één na hoogste ooit genoteerd. Er zijn steeds minder failliete naamloze vennootschappen, maar steeds meer failliete besloten vennootschappen en eenmanszaken. De horeca blijft de meest kwetsbare sector met 134 faillissementen, een stijging met 22%.

De kamers voor handelsonderzoek bedoeld in artikel 84, derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek volgen de toestand van de handelaars in moeilijkheden en kunnen ambtshalve onderzoeken of ze voldoen aan de voorwaarden van het gerechtelijk akkoord.

Artikel 10, §2, van de wet van 17 juli 1997 betreffende het gerechtelijk akkoord bepaalt dat, op de wijze bepaald door de Koning, de rechtbank van de verzamelde gegevens die uit de handelsonderzoeken blijken kennis kan geven aan overheidsinstellingen of particuliere instellingen die door de bevoegde overheid zijn aangewezen of erkend om ondernemingen in moeilijkheden te begeleiden. Enige uitvoeringsmaatregel werd nog niet getroffen.

Naast deze preventieve dienstverlening bestaat ook het gerechtelijk akkoord als een wapen in de strijd tegen het enorme aantal faillissementen, waar ons land mee te kampen heeft. Bedrijven in nood kunnen via de gerechtelijke akkoordprocedure tijdelijk hun activa beschermen tegen hun schuldeisers. Intussen kunnen deze bedrijven, met de hulp van een door de bevoegde rechtbank van koophandel aangestelde commissaris inzake opschorting, trachten het nakende faillissement af te wenden. Reeds eerder heb ik de minister gewezen op het beperkt aantal bedrijven dat een gerechtelijk akkoord aangaat. De beperkingen van de akkoordprocedure zijn bekend: de bedrijven blijken onvoldoende over het gerechtelijk akkoord geïnformeerd te zijn en het gerechtelijk akkoord wordt nog steeds beschouwd als de voorbode van het faillissement, zowel door de bedrijfsleiding, het personeel als de schuldeisers. Vaak wordt het gerechtelijk akkoord aangevraagd wanneer de moeilijkheden waarin het bedrijf zich bevindt, reeds te ver gevorderd zijn. De tijdsduur van het gerechtelijk akkoord wordt als te kort ervaren en de kostprijs van de akkoordprocedure, meer bepaald het ereloon van de commissaris inzake opschorting, blijkt voor veel bedrijven onbetaalbaar.

Werd er al uitvoering gegeven aan de maatregel van artikel 10, §2, van de wet van 17 juli 1997 betreffende het gerechtelijk akkoord over de wijze waarop de rechtbank van koophandel de verzamelde gegevens ter kennis kan brengen van de overheidsinstellingen of particuliere instellingen die door de bevoegde overheid zijn aangewezen?

Is er enige evolutie om de procedure voor het gerechtelijk akkoord te herzien op het vlak van de kostprijs en van de erelonen van de commissaris inzake opschorting, zodat de procedure voor familiebedrijven en KMO's betaalbaar zou worden?

Mevrouw Els Van Weert, staatssecretaris voor Duurzame Ontwikkeling en Sociale Economie, toegevoegd aan de minister van Begroting en Overheidsbedrijven. - Ik lees het antwoord van minister Onkelinx.

Ik maak gebruik van deze vraag om nog eens te onderstrepen hoeveel belang ik hecht aan de hervorming van het gerechtelijk akkoord. Die wordt nu voorbereid. We moeten onze ondernemingen zo veel mogelijk juridische middelen geven om zich te herstellen wanneer ze met moeilijkheden kampen.

Inzake het meedelen van gegevens van het handelsonderzoek aan de gewestelijke organen, heb ik aan de ministers van Economie van de drie gewesten voorgesteld om een samenwerkingsakkoord te sluiten voor de samenwerking tussen de rechtbanken van koophandel en de verschillende gewestelijke instanties die bevoegd zijn voor de hulp aan ondernemingen in moeilijkheden.

De drie voornoemde ministers hebben hierop positief geantwoord. Ze hebben evenwel verschillende opmerkingen en bijkomende voorstellen geformuleerd. Die voorstellen moeten worden onderzocht en in de nabije toekomst worden besproken.

Inzake de toegang van de KMO's tot het gerechtelijk akkoord of, meer algemeen, hun toegang tot een reddingsprocedure van de onderneming, werd de door mij opgerichte werkgroep het eens over diverse maatregelen om deze doelstelling te bereiken.

Zo wordt overwogen de aanduiding van een commissaris inzake opschorting facultatief te maken. Dat zal er toe bijdragen de kosten van de procedure drastisch te verminderen en de procedure eenvoudiger te maken. Het ontwerp zal tevens een wettelijk kader bevatten inzake de buitengerechtelijke akkoorden tussen de schuldenaar en diens voornaamste schuldeisers. Dat wettelijk kader strekt ertoe de schuld te herstructureren en op deze wijze de continuïteit van de activiteit te garanderen.

Er worden nog andere maatregelen onderzocht maar ik kan daar niet preciezer over zijn omdat de werkzaamheden nog niet zijn afgerond. Ik wil alleen benadrukken dat dit aspect van de hervorming wel degelijk een van mijn beleidsprioriteiten is.