3-1507/1 | 3-1507/1 |
12 JANUARI 2006
De principiële kwestie van een kwijtschelding van de schulden van de armste landen werd reeds herhaaldelijk opgeworpen en besproken, maar tot dusver bleven er fundamentele bezwaren bestaan. Bijgevolg is het vandaag aan de politici de stap naar die noodzakelijke schuldkwijtschelding te zetten.
De tsunami van 26 december 2004 en de beslissing die de ministers van Financiën van de G8 op 11 juni 2005 hebben genomen om de multilaterale schulden van een aantal van de armste landen kwijt te schelden, hebben de jongste maanden gezorgd voor een heropleving van het algemene debat over de ontoereikendheid van de middelen voor ontwikkelingshulp en over de schulden van de ontwikkelingslanden.
Het lijdt weliswaar geen twijfel meer dat het ontwikkelingsvraagstuk een krachtdadig en resultaatgericht antwoord vergt, alsook dat de verwezenlijking van de Millenniumdoelstellingen ter bestrijding van de armoede een prioriteit vormt op de agenda van de internationale gemeenschap, maar toch kunnen vraagtekens worden geplaatst bij de concrete maatregelen en de middelen die sommige actoren er veil voor hebben.
Zo is iedereen het er wel over eens dat moet worden gezocht naar alternatieve financieringswijzen voor de ontwikkeling van die landen, maar tot op vandaag is het onmogelijk gebleken evenveel eensgezindheid te bereiken over een concreet voorstel. Noch de Tobintaks, noch een taks op aardolie dragen de steun weg van voldoende landen om effect te kunnen sorteren.
Voormelde beslissing van de ministers van Financiën van de G8 om de multilaterale schulden van de 18 arme landen met de zwaarste schuldenlast (HIPC — heavily indebted poor countries) kwijt te schelden, mag dan al wel als « historisch » zijn omschreven, dat neemt echter niet weg dat het daartoe voorgestelde kwijtscheldingsmechanisme niet alleen onvoldoende zekerheid biedt, maar bovendien discriminerend werkt en ontoereikend is.
De aandeelhouders van de Wereldbank, het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en de Afrikaanse Ontwikkelingsbank moeten die beslissing nog bekrachtigen. Alleen de 18 HIPC-landen komen voor de maatregel in aanmerking, terwijl de armste landen in de kou blijven staan. Bovendien breidt het schuldkwijtscheldingsinitiatief een vervolg aan de logica die tot op heden elke schuldverlichtingsoperatie heeft gekenmerkt : de begunstigde Staten worden gedwongen een structureel aanpassingsbeleid te voeren dat de armste landen tot dusver echter nog niet in staat heeft gesteld zich uit de armoedespiraal te bevrijden. Bovendien is dat beleid gebaseerd op macro-economische vereisten en redeneringen die niet prioritair gericht zijn op menselijke ontwikkeling.
De hoofdbedoeling van dit voorstel van resolutie bestaat erin echt werk te maken van de kwijtschelding van de schulden van die landen, door in een participatief proces te voorzien dat resoluut gefocust is op een beleid van menselijke ontwikkeling in het kader van de Millenniumdoelstellingen. Voorts wil dit voorstel van resolutie niet alleen een antwoord bieden op de problemen van de minst ontwikkelde landen (MOL), maar ook op die van de landen met een zogenaamde « schandelijke » schuldenlast en de landen die door de tsunami werden getroffen.
1. De begrippen « economisch draaglijke schuld » en « sociaal draaglijke schuld »
De schuldenspiraal waarin de ontwikkelingslanden verstrikt zijn geraakt, is niet zozeer de oorzaak van de moeilijkheden die zij ondervinden bij hun heropbouw en ontwikkeling, maar werkt terzake wel sterk belemmerend. Om hun vroegere schulden te kunnen inlossen, moeten die landen voortdurend nieuwe schulden aangaan en daardoor wordt hun schuldenlast almaar zwaarder. Gemiddeld moeten de armste landen 35 % van hun begroting besteden aan het wegwerken van hun schulden. De UNCTAD (United Nations Conference on Trade and Development) onderstreept terzake dat de meerderheid van de bevolking in de arme landen een te laag inkomen heeft om in de noodzakelijke levensbehoeften te kunnen voorzien, alsook dat de beschikbare middelen, zelfs al worden ze billijk verdeeld, amper volstaan om naar behoren aan die basisbehoeften van de bevolking te voldoen.
Sinds de crisis van de jaren '80 zijn verschillende strategieën uitgedacht om iets te doen aan de schuldenlast van de ontwikkelingslanden; vandaag echter is het probleem nog altijd even brandend en acuut. Het thans bestaande raamwerk tot regeling van het schuldenvraagstuk kwam in 1996 tot stand en werd in 1999 versterkt. Het was niet alleen zeer ambitieus, maar mobiliseerde tevens heel wat middelen. Om de buitenlandse overheidsschuld van de 42 armste landen terug te brengen tot een « economisch draaglijk » niveau, hebben het IMF en de Wereldbank het HIPC-initiatief gelanceerd. Daarmee wilden zij alle crediteuren waarbij die landen schulden hadden uitstaan, samenbrengen rond een zelfde dynamiek; het ging daarbij niet alleen om de bilaterale en de commerciële schuldeisers, maar ook om de multilaterale schuldeisers, die tot dan toe elke verlichting van de multilaterale schulden weigerden.
Negen jaar na de lancering van het HIPC-initiatief schenken de resultaten echter geen voldoening : in haar rapport over de economische ontwikkeling in Afrika heeft de UNCTAD berekend dat de totale uitstaande schuld van de armste landen ondanks het HIPC-initiatief tussen 2003 en 2005 is opgelopen van 2 423 tot 2 566 miljard dollar. Volgens dat UNCTAD-rapport wordt het, gelet op de export- en ontvangstcriteria, almaar minder waarschijnlijk dat de HIPC-begunstigden bij afloop van het initiatief en op lange termijn tot een draaglijk schuldniveau kunnen komen. Het initiatief had eind 2004 moeten aflopen, maar werd wegens de povere resultaten met twee jaar verlengd.
Volgens de diensten van het IMF en de Wereldbank zullen de 27 HIPC-landen die een schuldverlichting genieten, in 2006 en 2007 voor een groter bedrag terugbetalingen verrichten dan in 2005 (2005 : 2 494 miljoen dollar, 2006 : 2 552 miljoen dollar; 2007 : 2 778 miljoen dollar). Als we daar nog de overige HIPC-landen bij tellen, dat wil zeggen de landen die géén schuldverlichting genieten (15 in totaal), dan is de situatie nog ernstiger. Tot slot zij erop gewezen dat noch Nigeria, waar één vijfde van de bevolking van subsaharaans Afrika woont, noch Haïti tot de HIPC-landen worden gerekend.
Voor de landen met weinig ontvangsten is die grote schuldenlast een zware handicap; daar komt nog bij dat tot op vandaag geen enkele strategie succesvol was in de bestrijding ervan. In plaats van vast te houden aan een schuldbeheer volgens de criteria van Bretton Woods, ware het beter verder te gaan dan een louter op macro-economische grondslagen gebaseerde aanpak en ook rekening te houden met de menselijke ontwikkeling en met sociale criteria. Een dergelijke aanpak maakt het ook mogelijk de nodige middelen vrij te maken om de Millenniumdoelstellingen te verwezenlijken.
2. De schulden van de armste landen kwijtschelden om de Millenniumdoelstellingen te verwezenlijken
De Millenniumverklaring en de acht doelstellingen die in het kader daarvan werden goedgekeurd, hebben de lidstaten van de Verenigde Naties rond een gemeenschappelijk project verenigd : tegen 2015 de ontwikkeling bevorderen en de armoede met de helft terugdringen.
In de Millenniumverklaring die in september 2000 door de algemene Vergadering van de Verenigde Naties werd aangenomen, hebben de VN-lidstaten zich ertoe verbonden die acht Millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling met name te verwezenlijken via een akkoord dat ertoe strekt alle bilaterale overheidsschulden van die landen kwijt te schelden, op voorwaarde dat zij zich bereid tonen de armoede te bestrijden.
In dezelfde gedachtegang en in naam van 265 onderzoekers bracht Jeffrey Sachs in januari 2005 het rapport « Projet Objectifs du Millénaire » uit, ter attentie van Kofi Annan. In dat rapport werd een nieuwe definitie aanbevolen van wat als een draaglijk schuldniveau moet worden beschouwd, te weten een schuldniveau dat verenigbaar is met de verwezenlijking van de Millenniumdoelstellingen. De UNCTAD heeft evenwel berekend dat de totale kwijtschelding van de Afrikaanse schulden slechts de helft van de middelen zou vrijmaken die het Continent nodig heeft om de Millenniumdoelstellingen waar te maken (de overige middelen zouden volgens de UNCTAD moeten worden verstrekt via méér hulp in de vorm van giften).
Het volstaat niet dat de regeringen eens te meer beloven dat ze hun inspanningen in de strijd tegen de armoede zullen opvoeren. Het is nu tijd die politieke wil krachtdadig en concreet gestalte te geven. De Staten moeten onverwijld werk maken van een schuldkwijtschelding ten behoeve van de arme landen en tegelijkertijd moeten zij de officiële ontwikkelingshulp blijven opvoeren. We kunnen geen genoegen nemen met de vooropgezette Millenniumdoelstellingen, als we die landen voor het overige in een budgettaire toestand laten verkeren waarin ze onmogelijk middelen voor die doelstellingen kunnen vrijmaken.
3. De « schandelijke schulden » van de ontwikkelingslanden
Een groot deel van de buitenlandse schulden van de ontwikkelingslanden kan worden gelijkgesteld met wat men in de internationaalrechtelijke doctrine bestempelt als « schandelijke schulden ». Volgens Alexander Sack, een theoreticus van die doctrine, krijgt een schuld voor de hele bevolking van een land een schandelijk karakter wanneer een despotisch bewind ze aangaat, niet om de belangen van het land te dienen, maar om de eigen macht verder uit te bouwen en de bevolking die zich tegen die macht verzet te onderdrukken. Het gaat, aldus nog Sack, om een voor het land niet levensnoodzakelijke schuld, maar veeleer om een persoonlijk door het regime — door de machthebbers — aangegane schuld. Bijgevolg vervalt die schuld op het ogenblik dat ook die machthebbers ten val komen. Heel wat schulden van de derdewereldlanden werden indertijd aangegaan door niet-democratische regimes die in de context van de Koude Oorlog de steun genoten van een van de twee toenmalige grote machtsblokken. In dat verband onderstreept Joseph Stiglitz, voormalig vice-voorzitter van de Wereldbank en winnaar van de Nobelprijs voor economie in 2001, dat velen het onrechtvaardig vinden dat de belastingbetalers van die landen nu nog de schulden moeten afbetalen die werden aangegaan door corrupte machthebbers die hen niet vertegenwoordigden.
4. Een moratorium om werk te maken van een raamovereenkomst tot kwijtschelding van de schulden van de minst ontwikkelde landen
De indieners vragen de federale regering een nieuw initiatief te nemen dat ertoe strekt de buitenlandse overheidsschuld van de arme landen kwijt te schelden en middelen vrij te maken om de Millenniumdoelstellingen te verwezenlijken. Dat initiatief moet de vorm aannemen van een onmiddellijk moratorium, dat een bevriezing behelst van de intrest op de terugbetalingen van de bilaterale uitstaande schulden (Staatsschulden en Delcredereschulden) van de MOL, alsook van de andere ontwikkelingslanden met schulden die uit een internationaalrechtelijk oogpunt als schandelijk kunnen worden bestempeld en van de landen die door de tsunami werden getroffen. Voorwaarde is wel dat laatstgenoemde landen daartoe een verzoek indienen en dat zij zich ertoe verbinden de vrijgemaakte middelen aan te wenden voor een ontwikkelings- of wederopbouwbeleid.
De keuze om eerst over te gaan tot een moratorium met bevriezing van de intresten is ingegeven door de wil om op evenwichtige wijze en in partnerschap met het betrokken land een raamovereenkomst uit te werken, waarin de prioritaire projecten worden vastgesteld die met het vrijgemaakte geld kunnen worden gefinancierd. De schuldkwijtschelding mag uitsluitend dienen om de Millenniumdoelstellingen waar te maken of om de door de tsunami getroffen landen weer op te bouwen.
Een dergelijke schuldkwijtscheldingsoperatie kan onverwijld worden gelanceerd, zodat ze nog volledig kan worden opgevangen in de Belgische Rijksbegroting voor 2006.
Olga ZRIHEN. Pierre GALAND. |
De Senaat,
A) Overwegende dat de principiële kwestie van een kwijtschelding van de schulden van de minst ontwikkelde landen reeds herhaaldelijk werd opgeworpen en besproken, maar dat er omtrent de noodzaak van een dergelijk initiatief tot dusver fundamentele bezwaren bleven bestaan;
B) Overwegende dat het van belang is te garanderen dat de middelen voor het beleid inzake ontwikkelingssamenwerking passen in de verwezenlijking van de Millennium-doelstellingen, dat ze direct de behoeften van de plaatselijke bevolking lenigen en dat ze niet voor andere doeleinden worden aangewend;
C) Overwegende dat het noodzakelijk is met elke betrokken Staat en op grond van het door elke Staat gedane voorstel te onderhandelen over de prioritair te realiseren investeringen;
D) Overwegende evenwel dat er dringend nood is aan een krachtdadig initiatief ten aanzien van die Staten, waardoor het mogelijk wordt onverwijld op hun behoeften in te spelen, in afwachting van de definitieve afhandeling van de procedure tot kwijtschelding van hun schulden.
Vraagt de regering :
Wat de MOL betreft :
1. zo spoedig mogelijk de lijst van de in deze resolutie bedoelde landen op te maken en na te gaan wat de kwijtschelding van hun schulden de Belgische Staat zou kosten;
2. zo spoedig mogelijk en, als het kan, binnen twaalf maanden na de aanneming van deze resolutie, met elk van die landen een raamovereenkomst te sluiten waarin de nadere voorwaarden met betrekking tot de volledige kwijtschelding van hun schulden worden vastgesteld en waarin wordt bepaald welke, aan de Millenniumdoelstellingen gekoppelde, menselijke ontwikkelingssectoren prioritair moeten worden gefinancierd door de via die kwijtschelding vrijgemaakte middelen;
3. in de overeenkomst een tijdpad op te nemen dat, afhankelijk van de vrijgemaakte bedragen, tot maximum 2015 loopt en dat de vereiste financieringsplannen in de als prioritair aangemerkte sectoren vastlegt;
4. een werkgroep op te richten die overheidsdeskundigen van de beide partijen bij de overeenkomst samenbrengt, teneinde te evalueren of de in de overeenkomst opgenomen doelstellingen wel degelijk worden verwezenlijkt;
5. erop toe te zien dat de schuldkwijtschelding niet ten koste gaat van de begroting van Ontwikkelingssamenwerking en dat ze niet verrekend wordt in de officiële ontwikkelingssamenwerking;
6. de andere EU-lidstaten er via de Europese instanties toe aan te zetten gelijkwaardige maatregelen te treffen;
7. onverwijld een moratorium in te stellen dat een bevriezing behelst van de intrest op de terugbetalingen van de bilaterale uitstaande schulden (Staatsschulden en Delcredereschulden), alsook andere maatregelen te treffen die nodig zijn opdat de kwijtscheldingsbeslissingen voortvloeiend uit de met de MOL aangevatte procedures en onderhandelingen onmiddellijk effect kunnen sorteren, waarbij men zich ertoe verbindt die schuldkwijtschelding met terugwerking te laten ingaan op de datum waarop het moratorium in werking treedt;
Wat de andere ontwikkelingslanden betreft, waarvan de schulden als « schandelijk » kunnen worden aangemerkt;
8. via een doorlichting na te gaan of de Belgische schuldvorderingen ten aanzien van die ontwikkelingslanden al dan niet « schandelijk » van aard zijn;
9. de « schandelijke » Belgische schuldvorderingen ten aanzien van die landen kwijt te schelden, na ondertekening van een raamovereenkomst onder dezelfde nadere voorwaarden als die welke voor de MOL gelden;
Wat de landen betreft die werden getroffen door de tsunami, maar die niet vóórkomen op de MOL-lijst en die geen « schandelijke » schulden hebben;
10. in te gaan op hun eventuele verzoek tot een bevriezing van die schulden en de intrest erop, via de oprichting van een werkgroep die overheidsdeskundigen van de beide partijen samenbrengt, teneinde na te gaan of het noodzakelijk is onverwijld geld en economische middelen vrij te maken voor hun wederopbouw;
Wat, tot slot, de multilaterale schuld betreft;
11. de diplomatieke inspanningen van België in de internationale instanties op te voeren, om aldus te bewerkstelligen dat de buitenlandse overheidsschuld van die landen ten aanzien van de multilaterale instellingen wordt kwijtgescholden;
12. zich te verzetten tegen het feit dat een structureel aanpassingsbeleid, beter bekend onder de benaming « Consensus van Washington », als voorwaarde wordt opgelegd om een dergelijke schuldkwijtschelding te genieten;
13. het Parlement vóór eind 2006 en daarna om de zes maanden in kennis te stellen van de resultaten van voormelde diplomatieke contacten.
29 november 2005.
Olga ZRIHEN. Pierre GALAND. |