3-140

3-140

Belgische Senaat

Handelingen

DONDERDAG 15 DECEMBER 2005 - NAMIDDAGVERGADERING

(Vervolg)

Vraag om uitleg van de heer Hugo Vandenberghe aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over «het verbod op lekken dat werd opgelegd aan Nederlandse advocaten» (nr. 3-1215)

De voorzitter. - Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw, antwoordt namens mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Justitie.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - De titel van mijn vraag luidt wel degelijk `het verbod op lekken opgelegd aan Nederlandse advocaten' en niet `aan politici', hoewel dat laatste in bepaalde omstandigheden ook een vraag om uitleg waard kan zijn.

In Nederland mogen advocaten niet langer gegevens uit het strafdossier van hun cliënt doorgeven aan de media. De Nederlandse Orde van advocaten heeft dit verbod op lekken in een aangescherpte gedragsregel vastgelegd en op 6 december 2005 bekendgemaakt. Advocaten die toch uit strafdossiers lekken, zullen zich voor de Nederlandse tuchtrechter moeten verantwoorden.

Volgens algemeen deken Unger vindt de orde het essentieel dat strafprocessen in de rechtszaal worden gevoerd. `We willen met deze gedragscode trial by media voorkomen.' Zoiets kunnen we wellicht ook zeggen over het politieke debat, dat in een parlementaire democratie op de eerste plaats in het parlement moet worden gevoerd.

De Nederlandse minister van Justitie Donner was een van de mensen waarover een van onze vice-eerste ministers zich de voorbije dagen nogal negatief heeft uitgelaten, terwijl de familie Donner in Nederland bekend is als een van de grootste juristenfamilies. De grootvader van minister Donner was lid van het Hof van Justitie te Luxemburg, een ander familielid was lid van het Europese Hof voor de rechten van de mens. Ik weet wel dat de familie Donner - heel kleinburgerlijk - streepjespakken draagt, maar ze heeft niettemin in Europa wel de hoogste juridische functies uitgeoefend.

Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw. - De minister van Justitie noch ikzelf hebben dat ooit gezegd.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Nee, nee, het is vice-eerste minister Van den Bossche die minister Donner heeft aangevallen. Ik verwijt de minister van Justitie dus niets. Ik wil er alleen op wijzen dat de uitspraak van vice-eerste minister Van den Bossche aantoont dat ze hoegenaamd niet weet over wie ze het heeft. De familie Donner heeft in soms zeer moeilijke omstandigheden, zoals tijdens de Tweede Wereldoorlog, belangrijke bijdragen geleverd. Maar goed, vandaag wordt de kwaliteit van politici voor sommigen bepaald door het streepjespak en de das en daar wens ik toch tegen te reageren. Dergelijke criteria tonen aan dat onze democratie verglijdt en met dat soort van politieke argumentatie kan ik het volstrekt niet eens zijn.

Volgens de Nederlandse minister Donner mogen advocaten alleen `bij zwaarwegende en urgente verdedigingsbelangen' informatie uit het strafdossier vrijgeven. Minister Donner verklaarde vorig jaar dat strafrechtadvocaten geregeld `misbruik hebben gemaakt van hun dossierkennis en te veel ruimte hebben om eenzijdig het belang van hun cliënt te benadrukken'.

De Nederlandse Orde van advocaten had al een gedragsregel opgesteld over het openbaar maken van processtukken, maar heeft die regel dus aangescherpt. Nu kan in Nederland alleen een uitzondering op het verbod worden gemaakt als er sprake is van een `ernstige schending van de belangen van een cliënt', bijvoorbeeld wanneer anderen ruchtbaarheid geven aan de zaak en er moet worden gereageerd.

Ook in België worden gerechtelijke procedures meer en meer in de media gevoerd. Voorafgaand aan het proces of na de pleidooien worden de advocaten uitgebreid geïnterviewd en kunnen ze in de media de zienswijze van hun cliënt verdedigen en toelichten. In een aantal gevallen zijn advocaten hiertoe nagenoeg genoodzaakt omdat de opsporingshandelingen die lastens hun cliënt werden verricht, ruimschoots in de media werden belicht of zelfs nagenoeg live op de televisie werden uitgezonden. Het is mij bijvoorbeeld opgevallen dat de zeer geheime operatie tegen het terrorisme in Schaarbeek verliep onder het oog van de camera's. Dat heeft natuurlijk gevolgen voor het vermoeden van onschuld en de presentatie. Het ene beeld brengt namelijk het andere mee.

Soms wordt een cliënt vóór het proces al publiekelijk aan de schandpaal genageld.

De regelgeving omtrent de verhouding tussen de advocaten en de media behoort in eerste instantie tot de bevoegdheid van de betrokken orden van advocaten. Ze hebben overigens al onderrichtingen gegeven. Niettemin is de positie die de advocatuur inneemt of kan innemen onlosmakelijk verbonden met de houding die het openbaar ministerie en in het algemeen de magistratuur tegenover de pers aannemen. Dit punt kwam trouwens geregeld aan bod bij de bespreking van het nieuwe Wetboek van strafprocesrecht.

Welke beleidslijn dient volgens de minister te worden gevolgd bij het verstrekken van gegevens door de magistratuur aan de pers?

Acht de minister het wenselijk dat ook in België, onder voorwaarden, de Orde van advocaten ter zake regelend optreedt?

Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw. - In het ontwerp van Wetboek van strafprocesrecht is inderdaad een uitgebreide regeling opgenomen over de informatieverstrekking aan de media. Dat neemt niet weg dat ook nu reeds een aantal wettelijke bepalingen voorhanden zijn, die worden aangevuld met interne richtlijnen.

Deze wettelijke bepalingen omtrent wat door het openbaar ministerie en door de advocaten kan worden gezegd, zijn opgenomen in de artikelen 28quinquies en 57 van het huidige Wetboek van strafvordering. Daarnaast zijn er nog specifieke bepalingen opgenomen in de Wet op de jeugdbescherming en in de Wet op het politieambt.

Concreet komt het erop neer dat aan de pers inlichtingen kunnen worden verstrekt indien het openbaar belang het vereist of indien het belang van de cliënt het vereist. Hierbij dienen het vermoeden van onschuld, de rechten van verdediging van de verdachte, het slachtoffer en derden, alsook het privé-leven, de waardigheid van personen en de regels van het beroep in acht te worden genomen.

Voor het openbaar ministerie werd de wettelijke regeling geoperationaliseerd en uitgewerkt in een gezamenlijke omzendbrief van de minister van Justitie en het college van procureurs-generaal van 30 april 1999. De basisregel is dat het parket en de politie de taak hebben om objectieve en correcte informatie te verstrekken aan de pers. Hierbij moet de nodige discretie en terughoudendheid in acht worden genomen. Een persoonlijke beoordeling door de woordvoerder mag niet.

Er moet tevens voor gewaakt worden dat het slachtoffer en zijn verwanten nogmaals het slachtoffer worden. De identiteitsgegevens die mogen worden vrijgegeven, zijn beperkt. Persoonsgegevens zoals etnische afkomst, nationaliteit en seksuele geaardheid kunnen maar worden vermeld indien ze relevant zijn.

Voor de zittende magistraten is er sinds enige tijd een interne richtlijn die de relaties met de pers en de persberichtgeving regelt. Voor de advocatuur bestaat er sinds augustus 2003 een intern reglement, uitgaande van de Orde van de Vlaamse balies. De Franstalige balies hebben eveneens een regeling sinds 17 mei 2004.

Er bereiken mij nauwelijks of geen klachten over magistraten. Dat betekent dat het arsenaal reglementaire bepalingen voldoende is en goed wordt nageleefd.

Daarenboven is de persberichtgeving in steeds meer rechtscolleges in handen van gespecialiseerde magistraten, die vaak in het kader van hun opleiding een mediatraining hebben gevolgd van de Hoge Raad voor justitie.