3-124 | 3-124 |
Mme la présidente. - Je vous propose de joindre la discussion de ces projets de loi. (Assentiment)
De heer Wouter Beke (CD&V), rapporteur namens de commissie voor de Sociale Aangelegenheden. - De onderdelen van de ontwerpen die door de commissie voor de Sociale Aangelegenheden werden besproken, houden verband met de bevoegdheden van verschillende ministers, namelijk van de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, van de minister van Leefmilieu en Pensioenen, van de minister van Werk en Consumentenzaken, van de minister van Middenstand en Landbouw en van de minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen. De commissie heeft dan ook de toelichting van al deze ministers gehoord op de vergaderingen van 29 juni, 6 en 14 juli.
Ik behandel eerst wetsontwerp 3-1302 en om te beginnen de bepalingen die de bevoegdheden van de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid betreffen.
Een eerste reeks bepalingen gaat over de omzetting in het Belgische recht van de communautaire richtsnoeren betreffende de staatssteun voor het zeevervoer en voor de sector van de baggervaart. De communautaire richtsnoeren betreffende de staatssteun voor het vervoer op zee werden op 17 januari 2004 uitgevaardigd, maar er moest nog een aanpassing gebeuren in de besluitwet van 1945. Voor de sector van de baggervaart was een wijziging nodig in de wet van 29 juli 1981.
Een tweede reeks betreft de Dimona-aangiften. De toevoegingen aan de Dimona-aangiften hebben betrekking op de tijdelijke werknemers in de horecasector en de tuinsector.
Een derde reeks betreft de kinderbijslag. Er zijn drie belangrijke elementen: de aanpassingen aan de Bologna-verklaringen en -bepalingen die het hoger onderwijs regelen; de bepalingen die een onbetwistbare juridische grondslag willen verlenen tot behoud van de kinderbijslag in geval van ouderlijke ontvoering en een aantal belangrijke statutaire bepalingen.
Een vierde reeks betreft de experimenten op de menselijke persoon. De wet van 7 mei 2004 inzake experimenten op de menselijke persoon wijzigde een koninklijk besluit van 6 juni 1960. Wetgevingstechnisch is de wijziging van een koninklijk besluit door een wet echter aanvechtbaar. Daarom wordt in dit wetsontwerp deze bepaling uit 2004 ingetrokken.
Een vijfde reeks bepalingen betreft dieren, planten en voeding.
Er is een artikel opgenomen ter bekrachtiging van het koninklijk besluit tot instelling van een aardappelfonds. Als partijen aardappels moeten worden vernietigd doordat ze besmet zijn met schadelijke organismen, leidt dat tot aanzienlijk economisch verlies voor de aardappelteler. Daarom werd beslist een systeem van vergoedingen in het Plantenfonds op te nemen.
Reeds geruime tijd bestaat een geschil tussen de Rijksdienst voor sociale zekerheid en het IVK, nu het FAVV, over het statuut van dierenartsen die opdrachten uitvoeren voor het Federaal Agentschap. De arbeidsrechtbank te Brussel heeft een vonnis geveld dat bepaalt dat die dierenartsen hun opdrachten uitvoeren onder het statuut van zelfstandige. Om definitief alle misverstanden hieromtrent te vermijden wordt nu het statuut eenduidig gedefinieerd in de wet van 4 februari 2000 tot oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen.
Ik kom nu tot de bepalingen die de bevoegdheden van de minister van Werk betreffen.
Foorondernemingen worden gekenmerkt door sterk seizoensgebonden activiteiten en hebben bijgevolg specifieke behoeftes inzake arbeidstijd. Dat is ook de reden waarom ze niet onder de toepassing van de rust- en arbeidstijden vielen. Die uitzonderingsbepaling vervalt nu, want de foorondernemingen worden voortaan beschouwd als ondernemingen van openbare vertoningen en vermakelijkheden.
Verder wijzigt het wetsontwerp artikel 2, §3, 1, eerste lid, van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités en artikel 11bis, zevende lid, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, ingevoegd bij de wet van 22 december 1989.
Een laatste punt betreft het sociaal statuut van de zeevisser. Artikel 57 van de wet van 3 mei 2003 tot regeling van de arbeidsovereenkomst wegens scheepsdienst voor de zeevisserij en tot verbetering van het sociaal statuut van de zeevisser bepaalt momenteel dat minderjarigen die 15 jaar en ouder zijn en niet voltijds leerplichtig, mogen inschepen aan boord van vissersschepen tijdens de periodes van niet-verplichte aanwezigheid op school, op voorwaarde dat de daartoe aangewezen ambtenaar, belast met de scheepvaartcontrole, toestemming verleent. Ze mogen echter niet als vaste bemanningsleden worden aangezien. Het praktische resultaat van de wetswijziging is dat ook leerplichtige scheepsjongens in dienst kunnen worden genomen, maar dan in het kader van een stage of leercontract.
Onze voorzitster is ten zeerste begaan met het genderbeleid. In de wetgeving is steevast sprake van scheepsjongens. In de toekomst moet de wet misschien ook tot de scheepsmeisjes worden uitgebreid.
Vervolgens behandelde de commissie de bepalingen die de bevoegdheden van de minister van Leefmilieu en Pensioenen betreffen.
Met toepassing van Verordening (EG) 850/2004 van het Europese Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende persistente organische verontreinigende stoffen, de zogenaamde POPs en tot wijziging van richtlijn 79/117/EEG, moest een sanctieregeling in het Belgische recht worden opgenomen. Het ontwerp bepaalt de sancties die worden genomen wanneer voormelde richtlijn wordt overtreden.
In het ontwerp werd ook een bepaling opgenomen betreffende het Kyoto-begrotingsfonds, waardoor de aard van de toegewezen ontvangsten van het begrotingsfonds, bestemd voor de financiering van het federale beleid ter beperking van de uitstoot van broeikasgassen, alsook de mogelijke uitgaven van het fonds, worden uitgebreid.
Vervolgens besprak de commissie de bepalingen die de bevoegdheden van de minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen betreffen.
Er worden verbeteringen aangebracht in de wetgeving betreffende het Sociaal Stookoliefonds. Er wordt ook een regeling uitgewerkt voor de overdracht van de dossiers betreffende de betaling van voorschotten op onderhoudsgeld van de OCMW's naar de Dienst voor Alimentatievorderingen, DAVO, met behoud van de rechten van de huidige gerechtigden.
En tot slot zijn er de bepalingen die de bevoegdheid van de minister van Middenstand en Landbouw betreffen. Die bepalingen moeten de instellingen die de bijdragen voor de sociale zekerheid van de zelfstandigen innen, juridisch beter uitrusten om die bijdragen te innen. De maatregelen betreffen de wettelijke hypotheek, de overdracht van een geheel van goederen van de schuldenaar, het dwangbevel en de kennisgeving door notarissen, openbare ambtenaren, ministeriële officiers, banken en kredietinstellingen.
Ik kom nu tot wetsontwerp 3-1303 en om te beginnen tot de bepalingen die de bevoegdheden van de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid betreffen.
Ten eerste wordt de bijdrage voor de sociale zekerheid voor de sector van de beroepsziekten van 1 oktober 2005 af van 1,02% naar 1% verlaagd.
Ten tweede komt er een wijziging van de regelgeving voor de solidariteitsbijdrage verschuldigd voor voertuigen die de werkgever ter beschikking stelt van sommige van zijn werknemers voor andere dan loutere beroepsdoeleinden. Met het oog op een betere inning van die solidariteitsbijdrage wordt een vermoeden ingevoerd.
Ten derde wordt de alternatieve financiering van het globale beheer van de sociale zekerheid en van de sector van de gezondheidszorg verhoogd. Artikel 13 wijst een deel van de opbrengst van de verpakkingsheffing toe aan de sector geneeskundige verzorging van het RIZIV, zodat van 2005 af de alternatieve financiering van die sector met 130 miljoen euro stijgt. Artikel 14 verhoogt de alternatieve financiering voor de sociale zekerheid van de werknemers met 18,712 miljoen euro. Daarmee worden twee maatregelen gecompenseerd: het verlies van de solidariteitsbijdrage op het vakantiegeld van het personeel van de deelgebieden ten belope van 14,4 miljoen euro en de vermindering van de bijdrage voor beroepsziekten ten belope van 4,312 miljoen euro voor het vierde trimester van 2005.
De bepalingen betreffende de bevoegdheden van de minister van Leefmilieu en Pensioenen beogen de afschaffing van het stelsel van vrijwillig verzekerden, dat zijn oorsprong vond in de naoorlogse periode. Thans vallen nog 11.000 personen onder dat systeem; zij krijgen, in een uitdovende regeling, een zeer kleine kapitaalsuitkering tussen 220 en 250 euro. De opgebouwde reserves ten bedrage van 17 miljoen euro alsook de verplichtingen dienaangaande worden overgeheveld naar het globale beheer.
De twee ontwerpen werden aangenomen met tien stemmen tegen twee. Er werden drie amendementen ingediend, die werden verworpen, maar die straks opnieuw ter stemming zullen worden voorgelegd.
Ik dank de diensten voor de snelheid waarmee ze het verslag hebben opgesteld.
Mme la présidente. - La parole est à Mme Kapompolé pour un rapport oral.
Mevrouw Joëlle Kapompolé (PS), corapporteur. - De artikelen 41 tot 43 van het ontwerp van wet houdende diverse bepalingen zijn de bevestiging van de bekrachtiging van de overgang van BIAC naar Belgocontrol.
De artikelen 44 en 46 strekken ertoe de NMBS-egalisatiebijdrage te verdelen over het Pensioenfonds en het Fonds betreffende de Geneeskundige Zorgen.
Artikel 59 heeft betrekking op de ticketverkoop via elektronische weg en het internet. De ticketverkoop voor festivals kwam in het nieuws naar aanleiding van een reeks problemen. Het artikel werd ingevoegd om een optimale samenwerking te realiseren tussen de administratieve en gerechtelijke overheden. Die laatsten zullen dan ook sneller kunnen optreden tegen misbruiken en informatie kunnen opvragen om de netwerken achter dergelijke verkopen op te sporen.
Les articles 60 et suivants concernent l'énergie et appliquent le concept défini au conseil des ministres de Gembloux, notamment l'organisation des marchés offshore d'énergie éolienne. On y a également prévu la mise en place d'un cadre légal concernant le principe de la dégressivité. Des possibilités de recours contre les décisions de la CREG ont également été créées.
Artikel 61 vergemakkelijkt de toegang van nieuwe energieproducenten tot de markt. Zij die minder dan 10 procent van de in België gebruikte energie aanbrengen, kunnen een hogere tolerantiemarge genieten.
En ce qui concerne l'énergie offshore, la loi a prévu la possibilité d'imputer une partie du coût de la fourniture et du placement du câble à Elia et d'élargir la marge de tolérance car l'énergie électrique éolienne ne peut pas être produite avec la même régularité que l'énergie électrique classique.
Er is voorzien in compenserende maatregelen voor het geval de domeinconcessie of de vergunning verleend door de federale overheid niet wordt uitgevoerd en de concessiehouder daarvoor niet aansprakelijk is.
Artikel 63 gaat over het principe van de degressiviteit per tranche, dat werd ingevoerd om de kosten van de bedrijven onder controle te houden. De artikelen 67 tot en met 72 betreffen de CREG.
De beroepsprocedure tegen de beslissingen van de CREG wordt versneld. Voor de administratieve bepalingen blijft de Raad van State bevoegd en voor de contractuele bedingen het hof van beroep via kort geding. Voor concurrentieverstorende maatregelen moet men zich richten tot de Raad voor de Mededinging.
De Raad van State is van oordeel dat een splitsing moet worden gemaakt tussen, enerzijds, de toekenning van nieuwe bevoegdheden aan het hof van beroep te Brussel en aan de Raad voor de Mededinging en, anderzijds, het regelen van de rechtspleging voor het hof van beroep en de Raad voor de Mededinging. De artikelen met betrekking tot het toekennen van specifieke bevoegdheden aan het hof en de Raad werden gelicht uit het wetsontwerp houdende diverse bepalingen en ondergebracht in het wetsontwerp tot organisatie van de mogelijkheden tot beroep tegen de beslissingen genomen door de Commissie voor de regulering van de Elektriciteit en het Gas.
De artikelen 73 tot en met 79 hebben betrekking op het dossier ASTRID en op de juridische gevolgen van het arrest van het Arbitragehof van 14 juli 2004. ASTRID is een netwerk sui generis, dat noch als publiekrechtelijk noch als privaatrechtelijk kan worden gezien.
Er worden ook maatregelen aangekondigd om de zogenaamde pestoproepen bij de noodoproepen aan te pakken via identificatie van het telefoonnummer.
Artikel 111 betreft een bevoegdheid van de minister van Financiën. De akkoorden tussen de administratie bevoegd voor de vestiging van de inkomstenbelastingen en de belastingplichtige - wat betreft de eigen kosten van de werkgever of de kwalificatie van de inkomsten en de beslissingen van die administratie inzake inkomsten - zijn alleen bindend voor de administratie van de inkomstenbelasting en niet voor de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid.
Over het wetsontwerp houdende diverse bepalingen - stuk 1303 - wens ik het volgende te zeggen.
De artikelen 1 tot 4 betreffen de fiscaliteit, meer bepaald de taxatie van steenkoolproducten en afgeleide producten. De vroegere uitsluiting van kolen, cokes en bruinkool had nefaste gevolgen. Het wetsontwerp maakt een einde aan die nefaste uitsluiting met het oog op een coherent milieubeleid.
M. Brotcorne regrette que le Sénat soit obligé de travailler dans l'urgence dans des dossiers importants comme le gaz et l'électricité, tandis que les décisions du conseil des ministres de Gembloux sont intervenues il y a plus d'un an et demi. On ne dispose pas non plus d'avis de la CREG. De plus, on aurait pu organiser des auditions à cet égard.
Le gouvernement entend fixer un cadre légal pour le développement du parc éolien de type offshore. Le financement du câble qui va relier ces installations à la terre ferme sera assumé pour un tiers par Elia. Ce dernier sera également tenu d'acheter des certificats verts aux propriétaires à des prix plus importants que ceux actuellement pratiqués.
Le gouvernement entend également mettre en oeuvre un tarif dégressif sur la cotisation fédérale pour les entreprises grandes consommatrices d'énergie afin de garantir leur compétitivité. Cette dégressivité est liée au respect de l'accord de branche visant à promouvoir les mesures d'efficacité énergétique.
Le soutien aux installations offshore nous met en conformité avec nos obligations internationales.
On ne peut que se réjouir de l'aide significative apportée au secteur des éoliennes offshore. C'est une manière de répondre à nos obligations internationales, notamment celles qui découlent du Protocole de Kyoto, et de faire une place à cette source d'énergie renouvelable que sont les éoliennes.
Cependant, selon M. Brotcorne, le projet apporte peu de précisions sur les modalités d'investissement et le coût total qui sera in fine supporté par les consommateurs.
Le gouvernement annonce un surcoût à charge des consommateurs qui s'élèverait à environ un euro par mégawattheure. Ce coût a-t-il pour vocation de couvrir la participation au rachat du câble, dont un tiers est à charge d'Elia ? Couvre-t-il aussi le rachat des certificats verts, le coût que cela impliquera pour le gestionnaire du réseau et l'élargissement de la marge de tolérance ?
La presse du jour mentionne que le ministre prévoit un accord de coopération avec les régions sur les certificats verts. Il est étonnant que cet accord n'ait pas été négocié en même temps que la finalisation du projet de loi, de sorte qu'il aurait pu être examiné simultanément par le parlement et aurait pu répondre à certaines questions qui se posent encore.
Les certificats verts que le gouvernement entend accorder au promoteur C-power relèvent de la compétence des régions. Il y en a aujourd'hui 700.000 dans les régions et le projet des éoliennes offshore va en amener 600.000 nouveaux sur le marché, avec obligation faite à Elia de les racheter.
Ce nombre va entraîner une chute du prix des certificats verts sur les marchés régionaux, ce qui aura indirectement des répercussions négatives sur la confiance des investisseurs dans le marché de l'éolienne. En outre, le projet de loi impose le rachat des certificats verts au prix de 107 euros. C'est un prix élevé par rapport à ceux du marché : en Région wallonne, par exemple, le certificat vert coûte 92 euros. Si l'on combine ce prix élevé avec le nombre de certificats qui vont arriver sur le marché, il est permis de se demander comment cette situation va se répercuter sur les tarifs des gestionnaires de réseau et in fine sur le tarif appliqué au consommateur.
M. Brotcorne estime que les dispositions en projet ne visent en fait qu'un projet particulier, à savoir celui du consortium C-power qui va réaliser des investissements en mer du nord. Le projet semble taillé sur mesure pour cet investisseur et risque de créer des discriminations à l'égard de tous les investisseurs susceptibles de se présenter demain sur le marché.
Le projet prévoit en effet quatre types d'aides spécifiques :
1.Le cofinancement du câble de raccordement à concurrence d'un tiers à charge d'Elia, avec un plafond de 25 millions d'euros ;
2.La mise en place d'une tolérance de 30% pour des écarts de production contre 10% pour les autres productions ;
3.L'augmentation du prix de rachat des certificats verts imposé à Elia ;
4.La mise en place d'une garantie de rentabilité en cas d'interruption du projet, équivalente à celle des investissements de long terme présentant des risques similaires.
On constate également une véritable discrimination par rapport à des projets onshore, ceux-ci ne bénéficiant d'aucune aide au raccordement, ni de la garantie totale par le biais des certificats verts, ni surtout de l'élargissement de la marge de tolérance à 30%. Certes, les éoliennes onshore dépendent des Régions, mais c'est précisément pour cela qu'il aurait été préférable d'instaurer un cadre global négocié avec les Régions, de manière à ce que les modalités soient les mêmes pour tous les types d'investisseurs.
Sur le financement du câble sous-marin, l'avis de la CREG aurait été nécessaire car la prise d'investissements dans le chef d'Elia aura des répercussions sur son mode de financement et donc sur ce qui sera réclamé au consommateur.
Qui sera propriétaire du câble ? Elia sera-t-il propriétaire du câble à concurrence du tiers, ce qui correspond à son investissement ou cet investissement ne lui donne-t-il au contraire aucun droit de propriété ? Dans le premier cas, Elia pourrait amortir cet investissement et en étaler les coûts au bénéfice du consommateur.
La dégressivité pour les entreprises fédérales grandes consommatrices d'énergie est un point positif, mais elle n'est accordée qu'à celles qui ont participé à des accords de branche. Or, de tels accords n'existent pas en Région bruxelloise. Dans son avis sur l'avant-projet, le Conseil d'État a relevé là une possible source de discrimination.
Par ailleurs, le Conseil d'État a également relevé que la cotisation fédérale instaurée est en réalité un impôt. Conformément à la Constitution, ses modalités devraient dès lors être précisées par une loi et non par un arrêté royal. De plus, cette cotisation est soumise à la TVA. Or, appliquer la TVA à un impôt revient à prévoir une double imposition sur une même matière.
La cotisation devra être prélevée par les fournisseurs d'électricité. Ils sont certes plus proches du consommateur, mais on reporte sur eux des charges administratives liées à la perception de cette cotisation avec le risque qu'ils les répercutent eux-mêmes dans le coût de l'électricité.
De heer Steverlynck plaatst kanttekeningen bij de steunmaatregelen voor de installatie van offshorewindmolens. De kostprijs voor deze alternatieve energiebron zou 125 tot 130 euro per MWh bedragen, terwijl gewone kerncentrales voor dezelfde prijs 4 tot 5 MWh kunnen opwekken. In de bevoegde kamercommissie werden heel wat opmerkingen gemaakt over de discriminatie tussen offshore- en onshorewindmolenparken. Volgens de minister is de laatste categorie een gewestelijke bevoegdheid. In de verantwoording van het amendement nummer 18, ingediend na goedkeuring van het verslag, bestrijdt de auteur van het amendement deze argumentatie. Het gaat immers om tariferingen waarin de balanskosten worden verrekend. De federale overheid is terzake bevoegd voor alle vormen van elektriciteitsproductie. Daarom kan er geen discriminatie tussen offshore- en onshorewindmolens zijn. De heer Steverlynck wenst hierover het standpunt van de minister te kennen.
Over het degressieve tarief, dat afhankelijk is van de ondertekening van een convenant, verklaarde de minister dat er `zeer binnenkort' een dergelijk convenant voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zal worden ondertekend. De heer Steverlynck vraagt zich af of hiermee `onverwijld' wordt bedoeld. In feite wil hij het juiste tijdschema kennen.
De heer Steverlynck wijst vervolgens naar de rol van de Nationale Toezichthoudende Instantie in de luchtvaartsector. Wat is de verhouding van deze instantie tot Belgocontrol, is zijn vraag. De werkingskosten van de NSA worden volledig doorberekend aan de luchtvaartsector. De Raad van State heeft opgemerkt dat niet alle activiteiten van de NSA in het voordeel van de luchtvaartsector zijn. Sommige betreffen het algemeen belang. Bijgevolg kan niet van een heffing worden gesproken. Volgens de Raad van State gaat het om een fiscale maatregel die niet op deze wijze mag worden ingevoerd. De minister heeft daarop in de Kamer geen afdoende antwoord gegeven.
De heer Steverlynck stipt aan dat de Dienst Wetsevaluatie opmerkingen heeft gemaakt over het gebrek aan concordantie tussen de Nederlandse en de Franse tekst. Hij vraagt of de minister bereid is de teksten te verbeteren.
J'en viens aux réponses du ministre. Concernant trois éléments du projet, les décisions de principe ont été prises depuis un certain temps et ont été largement commentées au parlement et dans la presse. Il y a eu un avis de la CREG sur la procédure, mais pas sur les choix relatifs au offshore et à la dégressivité car ces derniers relèvent de décisions politiques. La CREG joue un rôle de régulateur du secteur ; elle exerce un contrôle ex ante mais il est clair qu'elle ne doit pas recevoir d'autres compétences qui la mettraient dans une position de juge et partie.
L'achat des certificats verts n'est pas réglé dans ce projet. Il fera l'objet d'un accord de coopération qui sera discuté au mois de novembre. Si le marché des certificats verts fonctionne comme prévu, la valeur totale d'un certificat vert au niveau des Régions est égale à la valeur de la pénalité évitée à laquelle s'ajoute l'impôt qui aurait dû être payé par l'entreprise pour permettre le paiement net de la pénalité, soit environ 110 euros, ce qui est supérieur à la valeur mentionnée de 107 euros.
Quant aux 0,99 euros par mégawattheure, ils correspondent à un parc complet de 60 éoliennes. Nous ne sommes pas à ce niveau. Il est vrai qu'un projet a été introduit par C-power mais ce n'est pas le seul et le projet de loi ne vise en aucun cas à favoriser une entreprise.
Pour répondre aux reproches de discriminations, le ministre précise que la technique offshore connaît des fluctuations de vent beaucoup plus importantes que pour les éoliennes onshore, ce qui justifie la différence dans la tolérance d'écarts de production et la garantie de rentabilité.
Si une durée de 20 ans a été prévue, c'est parce que l'entretien des installations offshore coûte beaucoup plus que celui des installations onshore.
La dégressivité n'entraîne pas d'augmentation de charges administratives. Le seul résultat est d'instaurer un plafond dégressif de manière à garantir la position concurrentielle des entreprises.
En ce qui concerne la propriété du câble sous-marin qu'Elia doit cofinancer à hauteur d'un tiers du coût, M. Brotcorne souhaite savoir si cette instance sera copropriétaire. Le ministre répond qu'Elia ne sera pas copropriétaire.
In antwoord op de heer Steverlynck stipt de minister aan dat op zee gewonnen windenergie een hoge prijs heeft. België dient echter zijn bronnen van energiewinning te diversifiëren en daar eventueel een hoge prijs voor te betalen, indien het het Kyoto-protocol wenst na te leven. Bovendien is windenergie een hoogtechnologische zaak die heel wat research and development vergt. Ons land voert aldus tegelijk de Lissabon-agenda uit.
Het verschil tussen offshore- en onshorewindmolenparken is niet louter een kwestie van bevoegdheidsverdeling tussen de federale overheid en de gewesten. Het amendement dat in de Kamer werd ingediend had onvoldoende aandacht voor feitelijke verschillen. Op zee is de tolerantiemarge inzake wind veel gevoeliger. Bij te veel of te weinig wind kan een windmolen op zee niet worden ingeschakeld. Extreme situaties doen zich op het land veel minder voor.
De tekstverbeteringen voorgesteld door de dienst Wetsevaluatie zullen in de tekst worden opgenomen.
Mevrouw Jeannine Leduc (VLD), rapporteur namens de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden. - Dit optioneel bicameraal wetsontwerp werd in de Kamer van volksvertegenwoordigers oorspronkelijk ingediend als een wetsontwerp van de regering (stuk Kamer, nr. 51-1845/1).
Het werd op 13 juli 2005 aangenomen door de Kamer van volksvertegenwoordigers, met 80 stemmen tegen 42 bij 4 onthoudingen.
Het werd op 14 juli 2005 overgezonden aan de Senaat en dezelfde dag geëvoceerd.
De commissie heeft dit wetsontwerp besproken tijdens haar vergaderingen van 5, 12 en 14 juli 2005.
A. ARTIKELEN 11 TOT EN MET 17
I. Inleidende uiteenzetting door de heer Patrick Dewael, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken
1. Artikel 486 van de programmawet van 27 december 2004 had tot doel de verschillende begrotingsfondsen bij de federale politie die hun oorsprong vonden in verschillende wettelijke regelingen te groeperen in de daartoe geëigende organieke wet. Het betreft meer bepaald het fonds voor prestaties voor derden, het kledijfonds en het fonds voor gedetacheerden.
Door een administratieve vergissing werd de datum van inwerkingtreding van dit artikel weggelaten.
Artikel 11 zet dit recht en laat de regeling in werking treden op 30 april 2002 voor wat het Fonds `prestaties voor derden' betreft en op 31 december 2004 voor beide andere fondsen.
2. Les articles 12 à 15 du projet de loi modifient la loi du 15 avril 1994 relative à la protection de la population et de l'environnement contre les dangers résultant des rayonnements ionisants et relative à l'Agence fédérale de Contrôle nucléaire.
L'Agence fédérale de Contrôle nucléaire est un organisme d'intérêt public doté de la personnalité juridique. Sa principale mission est de protéger la population, les travailleurs et l'environnement contre les dangers des rayonnements ionisants. Dans ce cadre, l'Agence décrit les conditions d'exploitation des établissements où sont utilisés les rayonnements ionisants. Elle édicte la réglementation et contrôle la sécurité et la sûreté des établissements précités.
Cette mission comprend également la surveillance, les contrôles et les inspections qui en résultent, la radioprotection, la formation et l'information, les contacts avec les autorités et les organismes nationaux et internationaux concernés ainsi que les interventions d'urgence.
Les inspections sont assurées par les inspecteurs nucléaires, membres du Département contrôle et surveillance de l'Agence et revêtus de la qualité d'officiers de police judiciaire, auxiliaires du procureur du Roi. Ces inspecteurs recherchent et constatent par des procès-verbaux faisant foi jusqu'à preuve du contraire les infractions à la loi du 15 avril 1994 et à ses arrêtés d'exécution.
Les infractions à la loi du 15 avril 1994 et à ses arrêtés d'exécution sont punies, en temps de paix, d'une amende de 1.000 euros à 1.000.000 euros et d'un emprisonnement de trois mois à deux ans ou de l'une de ces peines seulement.
Strafsancties worden door het FANC en andere betrokken actoren als onvoldoende beschouwd om een doeltreffend beleid te voeren waarvan het uiteindelijke doel is de exploitant aan te zetten de veiligheid en de bescherming tegen ioniserende stralingen binnen zijn bedrijf te verbeteren.
Om deze nadelen te ondervangen werd eerst de mogelijkheid ingevoerd om een waarschuwing aan de overtreder te geven. Artikel 9 van de wet van 15 april 1994 werd in deze zin gewijzigd door de wet van 2 april 2003. De doeltreffendheid van de waarschuwing hangt eveneens af van het gevolg dat aan niet-naleving wordt gegeven.
Er wordt dan ook voorgesteld om een systeem van administratieve geldboeten in te voeren, zoals dit reeds het geval is in andere wetgeving. Het systeem voorgesteld door het Agentschap is een systeem sui generis, dat gebaseerd is op diverse andere reglementeringen:
Dit sanctiesysteem moet in ieder geval een duidelijke boodschap geven aan de overtreder die op die manier aangezet wordt om de maatregelen inzake de veiligheid en de bescherming tegen ioniserende stralingen aan te passen en te verbeteren.
De bedragen van de administratieve geldboetes zijn aanzienlijk kleiner dan deze van de strafrechtelijke geldboetes. De minimumdrempel wordt door tien gedeeld. Deze bedragen lijken meer geschikt om de minder ernstige inbreuken te bestraffen. Sommige minder ernstige inbreuken, kunnen redelijkerwijze niet bestraft worden met een minimale strafsanctie van 1.000 euro, te vermeerderen met de opdeciemen. En in geval van herhaling zou het bedrag logischerwijze nog verhoogd moeten worden.
Zelfs de minder ernstige inbreuken kunnen een zeer technisch karakter hebben. De inspecteurs van het FANC zijn in staat om de vastgestelde inbreuken snel, en zelfs onverwijld in sommige gevallen, te behandelen.
De snelle behandeling van de inbreuken is des te meer nodig in een sector waar het essentieel is dat er zo snel mogelijk een einde wordt gemaakt aan laksheid. De gevolgen van gevaarlijke gedragingen in de nucleaire sector kunnen immers bijzonder ernstig zijn.
De administratieve boetes strekken er ook toe de werklast van de rechtbanken in deze materie te verminderen.
Het systeem van de administratieve geldboetes zal het ongetwijfeld mogelijk maken de termijn tussen de vaststelling van de inbreuk en de sanctie in te korten, mits de betrokken actoren doeltreffend samenwerken.
3. De artikelen 16 en 17 van het wetsontwerp hebben tot doel de wet van 31 december 1963 betreffende de civiele veiligheid te wijzigen.
Artikel 10 van de wet van 31 december 1963 (betreffende de civiele veiligheid) stelt dat de Gouverneur het aandeel bepaalt dat de groepscentrumgemeenten moeten dragen in de kosten voor de brandweerdiensten. Dit moet gebeuren volgens de normen bepaald door de minister.
De beschermde gemeenten moeten, conform artikel 10, een jaarlijkse bijdrage betalen die eveneens vastgesteld wordt door de Gouverneur volgens de normen bepaald door de minister. De minister heeft destijds (in artikel 8 van het ministerieel besluit van 10 oktober 1977) een formule vastgesteld om deze bijdrage te berekenen voor de dienst die de beschermde gemeenten genieten, aangezien ze niet over een eigen brandweer beschikken.
De huidige berekeningswijze, zoals vastgelegd in het ministerieel besluit van 10 oktober 1977, bestaat uit de volgende stappen:
1. Eerst worden de in aanmerking komende kosten bepaald; dit is de eigenlijke kost van de brandweerdiensten.
2. De gouverneur kan de in aanmerking komende kosten voor de Z-korpsen verhogen met maximaal 25%. Deze verhoging moet de interventies dekken die de X- en Y-korpsen uitvoeren ter versterking van de Z-korpsen.
3. De in aanmerking komende kosten van de X- en Y-korpsen worden vervolgens verminderd met hetzelfde percentage.
4. Voor de groepscentrumgemeenten stelt de Gouverneur hun aandeel vast naargelang van de regionale en lokale omstandigheden.
5. De gedeelten die niet door de groepscentrumgemeenten gedragen worden, worden per categorie (X, Y of Z) in een gemeenschappelijke `pot' samengebracht.
Deze resterende kosten worden binnen de provincie tussen de beschermde gemeenten per categorie verdeeld: de kosten van de X-korpsen worden verdeeld over al de gemeenten die beschermd worden door een X-korps, de kosten van de Y-korpsen over al de gemeenten beschermd door een Y-korps en de kosten van de Z-korpsen over al de gemeenten beschermd door een Z-korps.
Die verdeling gebeurt volgens de formule bepaald in het bovenvermelde ministerieel besluit. Er wordt rekening gehouden met het kadastraal inkomen en het bevolkingsaantal van de gemeente, in verhouding tot het totale kadastraal inkomen en het totale bevolkingsaantal (van de beschermde gemeenten die door een groepscentrum van dezelfde categorie beschermd worden).
Dit systeem tot verdeling van de brandweerkosten binnen de provincies is op enkele klachten gestoten. De wetgever moet het bestaande systeem bevestigen om schade aan het financieringssysteem voor de brandweerkosten te vermijden.
En effet, si on remet en cause ce que certaines communes ont payé, automatiquement et selon le principe des vases communicants, d'autres communes devront payer plus.
C'est pourquoi le projet vise à confirmer, sauf bien entendu à l'égard des procédures en cours, le pouvoir des gouverneurs pour toutes les décisions qu'ils ont prises dans le passé et, pour le futur, à mettre en place un système qui ne puisse plus être contesté.
Le projet de loi instaure également, à partir de 2006, une tutelle qui sera exercée par le ministre de l'Intérieur et qui visera à assurer un meilleur équilibre entre toutes les communes de chaque province.
Tot slot benadrukt de minister dat het inschrijven in de wet van de bepalingen van het ministerieel besluit van 10 oktober 1997 als een bewarende maatregel moet beschouwd worden.
De commissie-Paulus bekijkt momenteel in het kader van de hervorming van de civiele veiligheid ook het aspect van de financiering.
Het is vrij zeker dat in het kader van de hervormingen ook de wetgeving betreffende de financiering van de brandweerdiensten aangepakt zal moeten worden.
II. Algemene bespreking
De heer Delpérée wenst nadere informatie over de wijziging van de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor nucleaire controle.
De minister stelt een systeem voor van administratieve sancties, genomen door een bevoegd ambtenaar.
Wie zal die ambtenaar zijn? Hoe zal hij worden aangewezen? Welke bevoegdheid en welke opleiding zal hij hebben?
Tevens wordt bepaald dat de procureur des Konings zes maanden de tijd krijgt om op te treden. Is die termijn niet overdreven lang aangezien een snelle behandeling van de overtredingen noodzakelijk is?
De minister antwoordt dat de vragen van de heer Delpérée een antwoord zullen krijgen in het koninklijk besluit dat uitvoering zal geven aan het ontworpen artikel 12. Dit uitvoeringsbesluit zal snel volgen op de datum van inwerkingtreding van voorliggend wetsontwerp.
Wat de tweede vraag van de heer Delpérée betreft, is de minister van oordeel dat de termijn van zes maanden waarover de procureur des Konings beschikt om tussen te komen niet overdreven is.
Deze termijn is bovendien vastgelegd in overleg met de parketten.
Uit de toestand op het terrein bleek immers dat de procedure, nadat de vaststellingen opgenomen waren in de processen verbaal door de ambtenaren en de agenten van het FANC (Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle), vastliep. De enige mogelijkheid die overbleef was de zaak over te maken aan het parket. Maar in de meeste gevallen trad het parket niet op tegen de gelaakte inbreuken omwille van de complexiteit van de materie en aangezien de parketten andere prioriteiten hadden.
Door de introductie van administratieve geldboeten zal het FANC voortaan efficiënter kunnen optreden tegen een aantal inbreuken. Aan de parketten blijft de mogelijkheid geboden op te treden maar dit binnen een termijn van zes maanden.
De minister wijst op het verband met het systeem dat reeds in voege is inzake de administratieve geldboeten, voorzien in artikel 119bis van de Nieuwe Gemeentewet.
Tot nog toe was de interactie tussen het optreden van de bevoegde gemeentelijke ambtenaren en de parketten ook inzake de administratieve geldboeten onvoldoende geregeld. Ook hier wordt, bij artikel 13 van het wetsontwerp, een gelijkaardige administratieve procedure voorzien.
De bevoegdheid van de parketten om op te treden blijft met andere woorden gevrijwaard maar door het voorzien van de termijn van zes maanden waarbinnen moet worden opgetreden, houden de administraties een stok achter de deur.
De heer Happart wil vernemen of de minister wenst terug te komen voor de commissie voor de Binnenlandse Aangelegenheden om haar op de hoogte te brengen van de uitvoeringsbesluiten van de betreffende bepalingen. De uitvoering van de kaderwet zal natuurlijk gevolgen hebben voor de gemeenten. Hij vindt dan ook dat de commissie voor de Binnenlandse Zaken en de Administratieve Aangelegenheden de concrete uitvoering van deze belangrijke bepalingen moet kunnen bespreken.
De minister heeft hier geen bezwaar tegen. Hij is bereid de commissie te informeren over die uitvoeringsbesluiten zodat zij de doeltreffendheid van de voorgestelde maatregelen kan beoordelen. Die vraag sluit trouwens aan bij het impliciete verzoek van de heer Delpérée. Hoewel de nadere regels bij koninklijk besluit geregeld worden, en dus onder de bevoegdheid van de uitvoerende macht vallen, aanvaardt de minister hierover een gedachtewisseling te houden alvorens dit besluit aan de Ministerraad voor te leggen.
M. Delpérée a rappelé les responsabilités respectives du pouvoir exécutif et du pouvoir législatif. Toutefois, le rôle du pouvoir législatif est précisément de vérifier si les délégations données à l'exécutif ne sont pas excessives. L'intervenant exprime son inquiétude sur la procédure suivie dans le cadre du financement des services d'incendie.
Die aangelegenheid wordt thans geregeld door een ministerieel besluit van de jaren '70. De wettigheid van dit besluit wordt betwist en aangevochten bij de Raad van State, die het misschien zal vernietigen.
De voorgestelde artikelen 16 en 17 strekken er dus toe de juridische onderbouw van het ministerieel besluit van 1977 te verstevigen. Is het niet riskant dit te doen via een amendement, en zonder eerst het advies in te winnen van de afdeling wetgeving van de Raad van State? Op welke hoogdringendheid kan men zich beroepen als die toestand al meer dan 25 jaar bestaat?
De minister wijst erop dat de bevoegdheden die het ministerieel besluit van 1977 aan de provinciegouverneur heeft overgedragen, te ruim geacht worden. In 1999 heeft een wetgevend initiatief dit probleem proberen te verhelpen. Dit geschiedde in het kader van een programmawet, maar het advies van de auditeur van de Raad van State, verstrekt in het raam van een beroep tot nietigverklaring ingesteld door vier gemeenten, geeft aan dat dit nog onvoldoende was.
Er moet dus een oplossing gevonden worden om die toestand wettelijk te regelen. De voorgelegde artikelen regelen het probleem in zijn geheel. Vanuit wetgevingstechnisch standpunt is er wel sprake van twee adviezen van de Raad van State.
Een eerste advies werd gegeven op het ogenblik dat de regering het wetsontwerp heeft goedgekeurd. De Raad van State heeft toen geoordeeld dat er onvoldoende redenen waren om het wetsontwerp in het thans voorliggende ontwerp op te nemen. Niettemin heeft de regering geoordeeld dat het nuttig en dringend was dat wel te doen, en heeft zij daarom een amendement in de Kamer ingediend (stuk Kamer, nr. 51-1845/011). Ook dat amendement werd voor advies aan de Raad van State voorgelegd, en de huidige tekst houdt rekening met de opmerkingen die de Raad daarop geformuleerd heeft.
Dat er spoed bij is, is voor de minister evident. Het is gebruikelijk dat de Raad van State het advies van de auditeur volgt. Als het ministerieel besluit wordt vernietigd, zoals de auditeur voorstelt, zal dat een sneeuwbaleffect hebben met zware gevolgen. De negatieve invloed van een vernietiging zal in alle andere gemeenten voelbaar zijn.
Om dit te voorkomen werden bepalingen opgenomen betreffende het verleden. Omwille van de rechtszekerheid is dat onontbeerlijk.
Sur le fond, il est évident que ce système sera revu à moyen terme puisque la commission Paulus travaille activement sur les méthodes de financement des services de secours. Pour le futur, on pourra dès lors trouver un meilleur système.
M. Delpérée fait remarquer qu'il y a évidemment le risque d'une annulation par la Cour d'arbitrage qui a déjà annulé des lois de validation dans ce secteur.
Le ministre est d'avis qu'il est impossible d'anticiper sur ce point. Si le système ne semble pas adéquat aux yeux de certains parce que les clefs de répartition ne conviennent pas à toutes les communes, il n'en reste pas moins qu'il a toujours fonctionné dans la pratique. Les gouverneurs ont toujours pris leurs responsabilités.
Toutefois, dès l'instant où la sécurité juridique est en cause, il est évident qu'il faut intervenir.
III. Artikelsgewijze bespreking
Artikel 16
Mevrouw Thijs dient amendement 1 in (stuk Senaat, 2004-2005, nr. 3-1302/2) dat ertoe strekt de in dit artikel voorziene bepaling, waarbij het bestaande verdelingsmechanisme in verband met de kosten van de brandweer, vervat in het ministerieel besluit van 10 oktober 1977, in de wet wordt opgenomen, te schrappen.
Spreekster is van oordeel dat het raadzaam is de resultaten van de werkzaamheden van de commissie-Paulus af te wachten alvorens de vigerende regeling wettelijk vast te leggen.
Zij verzet zich er ten gronde tegen dat de wettelijke bekrachtiging wordt doorgevoerd louter om toekomstige procedures bij de Raad van State te vermijden. Tegen een administratieve beslissing in beroep kunnen gaan, is een essentiële rechtswaarborg.
Bovendien staat artikel 16 van het wetsontwerp niet garant voor rust en rechtszekerheid, want de gemeenten kunnen nog, tot aan de inwerkingtreding van het wetsontwerp, snel een beroep aanhangig maken.
Nadien blijft bovendien nog steeds een vordering tot vernietiging mogelijk bij het Arbitragehof, op basis van dezelfde gronden, gecombineerd met het gelijkheidsbeginsel.
Mevrouw Thijs is dan ook van oordeel dat de bepaling van het ontworpen artikel 16 niet thuishoort in voorliggend wetsontwerp.
De minister herinnert eraan dat de Raad van State het ministerieel besluit van 10 oktober 1977 na 30 jaar onwettig heeft verklaard op basis van het niet motiveren van de urgentie.
Als de wetgever niet zou tussenkomen, worden alle betrokkenen geconfronteerd met een regeling die reeds 30 jaar door iedereen wordt toegepast, maar die van de ene op de andere dag onwettig is verklaard.
Vandaag zijn er 589 gemeenten en 251 brandweerkorpsen. Zonder wettelijke verankering van het bovenvermelde ministeriële besluit, moet elke gemeente die een brandweerkorps heeft autonoom voor alle kosten van dit korps betalen.
Men mag immers de ratio legis van het ministerieel besluit van 1977 niet uit het oog verliezen: het was bedoeld om de kosten van een operationele brandweer te verdelen over de verschillende gemeenten die door eenzelfde brandweerkorps worden bediend.
De bepalingen in het voorliggende wetsontwerp hebben tot doel de huidige toestand te bevestigen.
Het ontbreken van een gelijkaardige regeling houdt immers het gevaar in dat er geen verdeling meer zal bestaan van de kosten voor een operationele brandweer en dat de provinciegouverneurs in dezen hun scheidsrechtersrol tussen de gemeenten niet meer zouden kunnen vervullen.
Zolang de beslissingen van de commissie-Paulus om terzake een ander systeem in te voeren, nog niet operationeel zijn, zou het onverantwoord zijn niet te bepalen dat de regeling, die reeds 30 jaar stand houdt, niet tijdelijk verder van kracht zou blijven.
Door de uitspraak van de Raad van State, Afdeling administratie, was een wettelijk ingrijpen nodig om de 30 jaar oude regeling (tijdelijk) in stand te houden.
Amendement 1 van mevrouw Thijs wordt verworpen met 8 stemmen tegen 1 stem bij 2 onthoudingen.
B. ARTICLES 18 À 22 INCLUS
I. Exposé introductif de M. Christian Dupont, ministre de la Fonction publique, de l'Intégration sociale, de la Politique des grandes villes et de l'Égalité des chances
1. Les articles 18 à 20 visent à adapter les articles 43 et 43ter des lois sur l'emploi des langues en matière administrative coordonnées le 18 juillet 1966 en fonction des remarques émises par la Commission permanente de contrôle linguistique. Cette modification est nécessaire pour pouvoir adapter les cadres linguistiques à partir des plans de personnel établis sur la base des enveloppes de personnel.
Cette adaptation s'inscrit évidemment dans le cadre des nouvelles carrières A.
2. La législation relative aux sanctions administratives communales vise à permettre aux communes de sanctionner des comportements tels que des délits mineurs qui sont rarement poursuivis, des incivilités ou la transgression des codes élémentaires de la vie en société.
Son objectif est d'accroître le sentiment de sécurité des citoyens et le respect mutuel dans la société.
Les articles 21 et 22 du présent projet de loi ont pour objectif d'améliorer le dispositif existant suite aux premières constatations découlant de l'application de la loi du 7 mai 2004 modifiant la loi du 8 avril 1965 et la nouvelle loi communale, ainsi que la loi du 17 juin 2004 modifiant la nouvelle loi communale, qui avaient modifié le système des sanctions administratives communales.
Les améliorations portent sur deux points particuliers :
De concrete verbeteringen hebben betrekking op:
1º de termijn waarbinnen het parket het dossier terugstuurt naar een gemeente:
Momenteel bestaan er drie categorieën van inbreuken die aanleiding kunnen geven tot een administratieve sanctie:
Categorie 1 betreft de inbreuken die enkel administratief worden bestraft.
Categorie 2 betreft strafrechtelijke inbreuken zoals vandalisme, het vernielen van omheiningen, het omhakken van bomen, waarvoor de strafprocedure één maand na ontvangst van het proces-verbaal vervalt indien het parket niet reageert.
Categorie 3 betreft strafrechtelijke inbreuken zoals bedreigingen, gewone slagen, gewone diefstallen, beledigingen, die enkel administratief worden bestraft indien het parket de gemeente binnen de twee maanden na ontvangst van het proces-verbaal uitdrukkelijk laat weten dat een administratieve sanctie kan worden opgelegd.
De termijn van één maand waarin wordt voorzien voor de tweede categorie van strafrechtelijke inbreuken blijkt te kort te zijn wanneer het dossier aanvullende taken van het parket vereist, zoals bijvoorbeeld het verkrijgen van informatie over de opvoeding van de overtreder wanneer deze minderjarig is.
Er wordt voorgesteld deze termijn op twee maanden vast te leggen, zoals dat het geval is voor de derde categorie van inbreuken.
2º la compétence de constatation :
La loi actuelle prévoit qu'une commune peut désigner un agent communal chargé de la constatation des infractions passibles uniquement d'une amende administrative lorsqu'elles sont commises sur le territoire de cette commune.
Vu la multiplicité des zones de police pluricommunales, il est proposé de permettre aux communes, moyennant concertation, d'engager des agents compétents sur l'ensemble de la zone à laquelle appartiennent les communes.
3º de procedure voor de overmaking van de vaststellingen:
De huidige wet legt geen termijn vast voor de overmaking van de vaststellingen inzake administratief bestrafbare inbreuken en bepaalt een termijn van een maand voor de overmaking van de processen-verbaal aan het parket.
Met het oog op de uniformiteit en de samenhang wordt bepaald dat zowel de vaststellingen als de processen-verbaal binnen de maand moeten worden overgemaakt. Deze termijn is een termijn van uitsluiting.
Wanneer de overtreder minderjarig is, is het bovendien zo dat er steeds een kopie van de uitsluitend administratief bestrafbare inbreuken wordt overgemaakt aan het parket, om dit de mogelijkheid te bieden in te gaan op alle aanwijzingen van een problematische situatie in het geval van een minderjarige.
4º de cumulatie van kwalificaties:
De wet van 17 juni 2004 bepaalt geen maatregelen meer in geval van cumulatie van kwalificaties, dat wil zeggen wanneer een feit zowel strafbaar is door een gemeentereglement als het strafrecht in functie van de kwalificatie die eraan wordt gegeven.
In het voorliggende wetsontwerp wordt bepaald dat dergelijke inbreuken behandeld zouden worden door het parket, conform de inbreuken van tweede categorie.
5º le délai dans lequel une sanction administrative doit être infligée : pour que le délai de prescription de six mois soit toujours respecté, il est précisé que ce délai commence à courir à dater du jour de la réception du constat ou du procès-verbal.
Het wetsontwerp voert ook een aantal verbeteringen voor de minderjarigen in:
La loi actuelle présentait des lacunes lorsque le contrevenant est un mineur de plus de 16 ans. Ainsi, il n'était pas prévu de dispositions en matière de responsabilité civile puisque les parents n'étaient pas appelés à la cause.
Un autre problème résidait dans le fait qu'un appel n'était pas possible contre une décision d'infliger ou non une amende prise par le tribunal de la jeunesse.
La loi propose donc d'associer les parents à toutes les étapes de la procédure et de leur permettre, à l'instar de ce qui est prévu pour les mineurs, d'interjeter appel contre une décision du tribunal de la jeunesse qui inflige une mesure de protection autre qu'une amende.
Par ailleurs, quatre infractions du livre II, titre X du Code pénal, abrogées par la loi du 17 juin 2004, sont rétablies, et ce, pour éviter que de telles infractions, commises par des mineurs de moins de 16 ans, ne restent impunies.
Il s'agit des infractions suivantes : atteinte à la vie des animaux, bruits ou tapages nocturnes, dégradation volontaire des clôtures et voies de fait.
Enfin, il est précisé qu'une amende peut toujours être infligée à une personne devenue majeure qui était mineure au moment de la commission des faits.
II. Algemene bespreking
Mevrouw de T' Serclaes herinnert eraan dat de Dienst `Wetsevaluatie' van de Senaat een nota heeft opgesteld met technische opmerkingen op het initiële wetsontwerp.
Spreekster wenst van de minister te vernemen of de tekst van het wetsontwerp dat door de Kamer van volksvertegenwoordigers is aangenomen, rekening houdt met de in de nota geformuleerde opmerkingen.
De minister antwoordt dat de diensten van de minister van Binnenlandse Zaken, de minister van Justitie en de diensten van de minister van Grootstedenbeleid de vermelde nota hebben bestudeerd en aanpassingen hebben aangebracht aan de oorspronkelijke tekst van het wetsontwerp.
Tevens wenst mevrouw de T' Serclaes zich ervan te vergewissen of de bepalingen van het onderhavige wetsontwerp, die betrekking hebben op de gemeentelijke administratieve sancties, niet strijdig (kunnen) zijn met het in de Kamer van volksvertegenwoordigers goedgekeurde wetsontwerp tot wijziging van de wetgeving betreffende de jeugdbescherming en het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd (stuk Kamer, nr. 51-1467/013 en 51-1467/014).
Haar bekommernis bestaat erin te voorkomen dat er zich op het terrein problemen zouden voordoen ten gevolge van een onvoldoende onderlinge afstemming van beide wetteksten.
De minister verduidelijkt dat in het ontworpen artikel 6 tot wijziging van artikel 36, 5º, van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, rekening is gehouden met de wijziging van artikel 119bis van de Nieuwe Gemeentewet. Het is zelfs zo dat de Nieuwe Gemeentewet wordt aangepast aan de nieuwe procedures die zijn voorzien in de wet betreffende de jeugdbescherming. Er zouden zich dan ook geen problemen mogen voordoen.
III. Artikelsgewijze bespreking
Artikel 21
Mevrouw Thijs dient amendement 2 in (stuk Senaat, 2004-2005, nr. 3-1302/2) dat ertoe strekt artikel 21, 5º, 2º, te vervangen.
De indienster licht het amendement als volgt toe:
Het voorgestelde artikel 21 van het wetsontwerp zet de deur open naar mogelijke rechtsongelijkheid en rechtsonzekerheid.
Vele burgemeesters en gemeentediensten zijn van oordeel dat de toepassing van het systeem van de administratieve sancties een groot probleem wordt voor de gemeenten.
In sommige gemeenten zal men zowel administratief als strafrechtelijk ofwel helemaal niet meer gestraft worden. Het hangt af van gemeente tot gemeente. Dit leidt tot een onaanvaardbare willekeur.
Met het invoeren van het systeem van de administratieve sancties, evolueert men duidelijk naar een systeem waarbij een gedeelte van de taak van de rechter wordt overgeheveld naar de gemeenten. De CD&V-fractie kan zich hier niet mee akkoord verklaren.
Spreekster vraagt zich af in welke mate een gemeente in staat is om het sanctioneren van slagen en verwondingen, vandalisme aan privé-domeinen, etc. te beheren?
Een gemeente is geen rechtbank en mag dit ook niet worden.
Los van de principiële kwestie, dringt zich de vraag op naar de wijze waarop het slachtoffer van de geviseerde delicten vergoed kan worden.
De ratio legis van het voorgestelde artikel is dat men de rechtbanken voor een stuk zou kunnen ontlasten door de bevoegdheid over te hevelen naar de gemeenten.
Indien het slachtoffer telkenmale een bijkomende gemeenrechtelijk procedure op basis van artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek moet inleiden, naast de administratiefrechtelijke sanctionering, bestaat het risico dat de burgerlijke rechtbanken opnieuw zullen worden overbelast. Dit moet ten allen prijzen worden vermeden.
Het amendement heeft dan ook tot doel de oorspronkelijke termijn van één maand in hoofde van de procureur des Koning om tot vervolging over te gaan, te behouden en deze termijn met één maand gemotiveerd verlengbaar te maken indien bijkomende verrichtingen noodzakelijk zijn. De termijn verdubbelen, zoals voorgesteld in de wet, heeft geen zin: het verhoogt integendeel de onzekerheid van de burger wat betreft de afhandeling van de procedure.
De minister verklaart zich ervan bewust te zijn dat deze wet voor de gemeenten niet gemakkelijk toepasbaar is. Het is immers een nieuwe wet, met alle gevolgen van dien.
Anderzijds bestaan er in de drie gewesten decreten inzake milieubescherming die eveneens enorme verantwoordelijkheden toevertrouwen aan de gemeenten en die zeker niet gemakkelijk toe te passen zijn. Een dergelijk fenomeen is dus niet nieuw.
Daarenboven is het zo dat de wetgeving juist werd gewijzigd op vraag van de gemeenten en de steden. Wat was immers de situatie in het verleden? Er was een zeer belangrijke straffeloosheid voor de kleine inbreuken omdat de parketten niet meer vervolgden. Om die reden werd een wetgevend initiatief genomen voor de eerste keer in 1999, daarna in 2004 en heden. Alle democratische partijen uitten de wil om iets te doen aan de straffeloosheid van de kleine inbreuken.
Het is waar dat deze wetgeving niet makkelijk toe te passen is. Belangrijk is dat de gemeenten over een reglement beschikken. De nodige informatie daartoe zullen de steden en gemeenten op korte termijn krijgen van de bevoegde ministers. Tevens is het belangrijk dat bevoegde ambtenaren worden aangeduid (alle steden en gemeenten beschikken over politiediensten en kunnen daarenboven vaststellende en sanctionerende ambtenaren aanstellen). Het systeem moet dus normaal beter functioneren in de toekomst.
En ce qui concerne les infractions mixtes, le ministre signale que ces infractions (vol simple, coups et blessures, destruction de clôtures, ainsi que les autres infractions de deuxième et troisième catégorie) sont des infractions que les villes et communes peuvent aisément laisser aux parquets. Elles ne les prennent en charge que si elles le souhaitent. Chacun pourra ainsi faire ce qu'il croit être à même de faire.
La prolongation de la durée maximale de deux mois du délai accordé au procureur du Roi, a été introduite à la demande du Parquet. En effet, s'il y a des devoirs complémentaires, un délai de deux mois paraît nécessaire, selon l'avis des procureurs.
Mevrouw Thijs stelt vast dat er veel strafdelicten toegevoegd werden aan het bevoegdheidsdomein van de gemeenten. Het is een feit dat de wetgever meer en meer afwimpelt naar de gemeenten. Het feit dat de gemeenten zelf kunnen beslissen of ze het dossier al dan niet aan het parket overlaten, maakt de zaken nog moeilijker want uiteindelijk weet men niet meer wie voor wat bevoegd is.
Daarom is de CD&V-fractie voorstander van de idee om, voor dit soort delicten en de milieudelicten in de gewesten een minister van Justitie aan te wijzen.
De minister legt uit dat ingevolge het wetsontwerp vier delicten opnieuw strafrechtelijk vervolgbaar zullen worden.
Spreker herhaalt dat het de bedoeling van de administratieve sancties is dat sommige delicten niet langer ongestraft blijven. Deze maatregel past dan ook in een beleid dat de verzuring bij de bevolking wil tegengaan en de subjectieve veiligheid wenst te verhogen.
De voorzitter betreurt dat sommige burgemeesters jarenlang administratieve sancties hebben gevraagd en dat zij zich, nu zij hun verantwoordelijkheid moeten opnemen, plots verzetten.
Mevrouw Thijs is van mening dat een verlenging naar twee maanden van de termijn in hoofde van de parketten de subjectieve onveiligheid bij de bevolking zal verhogen. Indien strafrechtelijk moet worden opgetreden, moet het onmiddellijk gebeuren. Twee maanden alvorens er eventueel een sanctie wordt uitgesproken, is veel te lang. Als er daadwerkelijk bijkomende bewijzen moeten worden verzameld kan deze termijn van één maand gemotiveerd verlengd worden.
Mevrouw Talhaoui is van oordeel dat voorgaande opmerking getuigt van een onrealistische visie op van het werk van het Parket. Één maand is veel te kort om het Parket toe te laten zijn werk op een behoorlijke manier te doen.
Amendement 2 van mevrouw Thijs wordt verworpen met 7 stemmen tegen 3.
C. STEMMINGEN
Het geheel van de naar de commissie verwezen artikelen wordt ongewijzigd aangenomen met 8 stemmen tegen 1.
Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het uitbrengen van het verslag.
Mevrouw Fauzaya Talhaoui (SP.A-SPIRIT), rapporteur namens de commissie voor de Justitie. - Ik breng verslag uit over de documenten 1302 en 1305, maar vooraf wil ik de wetgevende diensten van harte danken voor het vele werk dat ze de afgelopen drie weken hebben geleverd en voor de prachtige verslagen die ze samen met ons hebben verzorgd.
Het eerste wetontwerp is optioneel bicameraal. De regering diende het op 7 juni 2005 bij de Kamer van Volksvertegenwoordigers in en de senaatscommissie behandelde het nog dezelfde dag. De commissie voor de Justitie behandelde dit ontwerp samen met het wetsontwerp tot wijziging van de wet van 26 maart 2003 houdende oprichting van een Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring en houdende bepalingen inzake het waardevast beheer van in beslag genomen goederen en de uitvoering van bepaalde vermogenssancties.
In haar inleidende uiteenzetting behandelde de minister drie onderwerpen: het uitstel van de inwerkingtreding van de wet betreffende het beslag op bankrekening; het Belgisch Staatsblad in elektronisch formaat; een overgangsbepaling betreffende de wet van 24 april 2003 tot hervorming van de adoptie.
De wet van 14 juni 2004 bepaalt dat de regels van het Gerechtelijk Wetboek in verband met de onvatbaarheid voor beslag van bepaalde inkomsten, bijvoorbeeld het loon, ook van toepassing zijn als die inkomsten op een bankrekening worden gestort, wat thans niet het geval is. Volgens de wet moet de Koning zorgen voor een systeem van codering van de beschermde inkomsten als ze op een zichtrekening worden gestort.
Bij de voorbereiding van dit koninklijk besluit zijn tal van technische problemen opgedoken en iedereen - dat wil zeggen de administratie, de werkgevers, de vakbonden, de sociale secretariaten - is het erover eens dat het systeem moet worden bijgestuurd. Aan de Nationale Arbeidsraad is dan ook gevraagd advies uit te brengen.
De wet moet uiterlijk 1 juli 2005 in werking treden, maar momenteel zijn de problemen nog niet opgelost. Daarom wijzigt dit ontwerp het artikel over de inwerkingtreding van de wet. De Koning zal de datum van inwerkingtreding bepalen, met 1 januari 2007 als uiterste datum. Het ontwerp zal op 1 juli 2005 uitwerking hebben, dus met een kleine terugwerking, om de rechtszekerheid te waarborgen.
Het tweede punt was de bekendmaking van het Belgisch Staatsblad op het internet. Het Arbitragehof heeft op 16 juli 2004 de bepalingen van de programmawet van 24 december 2002 die voorzien in de elektronische bekendmaking van het Belgisch Staatsblad, vernietigd. Er zijn immers `begeleidende maatregelen' nodig om wie geen toegang heeft tot de nieuwe technologieën toch de kans te bieden kennis te nemen van de inhoud van het Belgisch Staatsblad.
Het Arbitragehof heeft echter de uitwerkingen van de bekendmaking van het Belgisch Staatsblad gehandhaafd tot 31 juli 2005.
De begeleidende maatregelen worden inderdaad uitgewerkt, het elektronische Staatsblad krijgt een wettelijke grondslag en er komt een helpdesk voor mensen die niet zo vlot met het internet kunnen omgaan.
Een derde punt ging over de overgangsbepalingen in verband met de wet op adoptie. Enerzijds zorgen ze voor de bescherming van personen die een procedure voor een internationale `vrije adoptie' hebben opgestart en aan wie al een kind werd voorgesteld vóór de inwerkingtreding op 1 september 2005.
Anderzijds biedt het wetsontwerp ook bescherming voor adopties die zijn uitgevoerd vóór de inwerkingtreding van de wet, zodra het vonnis over de adoptie is uitgesproken, ook al is dat vonnis op 1 september 2005 nog niet in kracht van gewijsde gegaan.
Tijdens de artikelsgewijze bespreking werden heel wat vragen gesteld over de budgettaire impact van een helpdesk voor het Belgisch Staatsblad, onder andere door de senatoren Mahoux, Nyssens en Vandenberghe.
In verband met adoptie hebben mevrouw De Roeck en mevrouw Nyssens erop gewezen dat heel wat mensen in een adoptieprocedure zitten en werden er vragen gesteld over de overgangsmaatregelen en de bijbehorende cumulatieve voorwaarden.
De minister antwoordde daarop dat de formulering in verband met de aan te brengen bewijzen over de reeds opgestarte procedure en over de aanwijzing van het kind bij naam, opzettelijk vaag is gehouden.
Het internationale privaatrecht is immers een zeer ingewikkelde rechtstak. Naargelang van de nationaliteit van de betrokken partijen, zullen de grondvoorwaarden en de vormvoorwaarden voor adoptie worden beoordeeld afhankelijk van het recht dat wordt aangewezen.
De doelstelling van de voorgelegde bepaling is de personen te beschermen die effectief een vrije adoptie zijn opgestart voor de inwerkingtreding van de wet en die weten welk kind hen zal worden toegewezen.
Het bewijs dat de procedure is opgestart kan worden geleverd door elk document. Er is een document vereist, maar dankzij de vage formulering kan men in bepaalde gevallen genoegen nemen met een post factum verklaring van de bevoegde autoriteit, die aangeeft dat een procedure werd opgestart.
De personen die een vrije adoptie hebben opgestart zonder enige demarche te hebben gedaan bij een Belgische autoriteit moeten tussen 1 september 2005 en 1 januari 2006 contact opnemen met de erkende diensten.
De artikelen 1 tot 10 geven geen aanleiding tot opmerkingen. Ze worden aangenomen met 10 stemmen tegen 1.
De naar de commissie voor de Justitie verzonden artikelen worden in hun geheel aangenomen met 10 stemmen tegen 1.
Door de 11 aanwezige leden werd eenparig vertrouwen geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van het verslag.
Ik kom nu tot het wetsontwerp tot wijziging van de wet van 26 maart 2003 houdende oprichting van een Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring, het COIV, en houdende bepalingen inzake het waardevast beheer van in beslag genomen goederen en de uitvoering van bepaalde vermogenssancties. Er werd gediscussieerd over het feit dat de Kamer van Volksvertegenwoordigers het ontwerp heeft geherkwalificeerd door er een artikel 77 aan toe te voegen. Dergelijke problemen worden in de parlementaire overlegcommissie behandeld, maar aangezien het hier gaat over een verandering van kwalificatie van optionele en verplichte bi-camerale bepalingen, worden de prerogatieven van de Senaat niet geschonden. Het betreft vooral technische aspecten. Het COIV houdt zich voornamelijk bezig met de logistieke en procedurele ondersteuning bij het beheer van in beslag genomen goederen of bij de uitvoering van verbeurdverklaringen. Dit orgaan wordt ingelicht door de politiediensten en door de parketten over alle in beslaggenomen goederen, roerende en onroerende. De minister heeft met dit ontwerp de coördinatie en de doorstroming van informatie tussen Justitie, Financiën en Sociale Zaken willen verzekeren.
Bij de artikelsgewijze bespreking waren er geen opmerkingen.
De artikelen 1 tot 3 en het wetsontwerp in zijn geheel werden aangenomen met 10 stemmen en 1 onthouding.
Het vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van het verslag.
M. Jean Cornil (PS), rapporteur au nom de la commission des Relations extérieures et de la Défense. - La commission a débuté ses travaux par un exposé introductif de M. Flahaut, ministre de la Défense.
Les dispositions de la Défense insérées au titre V du projet de loi se répartissent en cinq chapitres :
Dans la discussion générale, M. Lionel Vandenberghe demande ce que signifient exactement les mots « élément exclusif » qui figurent dans le troisième alinéa de l'article 20quater inséré par l'article 27.
Le ministre de la Défense répond qu'il s'agit d'un terme générique qui est défini dans l'arrêté royal d'exécution. Il s'agit d'une partie de la formation que l'on doit achever avec succès.
L'intervenant demande des explications au sujet de la partie de phrase suivante : « qui n'est ni en mobilité ni utilisé » figurant au paragraphe 1er de l'article 99bis qui est inséré par l'article 39.
Le ministre de la Défense répond qu'il s'agit de militaires qui sont occupés dans d'autres départements de la Fonction publique.
M. Lionel Vandenberghe demande quelle est la différence entre les qualités professionnelles et les qualités morales qui sont exigées des candidats.
Le ministre de la Défense répond que, selon l'article 35 du projet de loi à l'examen, le candidat possède les qualités morales requises s'il n'a pas été condamné du chef d'une des infractions visées sous cet article.
Mme Van de Casteele souligne que le vieillissement du corps militaire soulève un problème.
Elle aimerait également savoir combien d'enseignants peuvent également remplir une charge partielle à l'extérieur de l'armée. Veut-on également augmenter leur nombre ?
Le ministre de la Défense répond que le candidat officier de carrière a l'obligation de réussir cet examen linguistique mais que cette obligation n'existe pas pour les candidats sous-officiers ni pour les candidats engagés volontaires. Ces personnes ne peuvent pas être candidat officier de carrière.
Mme Van de Casteele demande quels sont les effets juridiques du passage d'un militaire à un autre cadre professionnel au cours des deux premières phases de la réorientation professionnelle.
Le ministre de la Défense répond que, dans le passé, il était difficile de trouver des candidats. À l'heure actuelle, le recrutement se fait beaucoup plus facilement.
Se pose le problème du personnel de plus de 40 ans qui ne sera plus mis en opération à l'extérieur et pour qui il n'y a peut-être plus assez de travail au département même. Il faut développer une politique de recrutement et d'emploi novatrice. La carrière du militaire sera plus limitée et dès lors il devra apprendre plusieurs professions à l'intérieur de la structure militaire.
Des militaires seront mis à disposition pour accomplir des tâches administratives au niveau de la police, permettant à cette dernière d'être plus présente dans la rue.
Mme de Bethune demande pourquoi le projet de loi à l'examen contient tellement de dispositions concernant le statut des militaires, alors que l'on a déposé le 9 juin 2005, à la Chambre des représentants, un projet de loi modifiant diverses lois relatives au statut des militaires.
Le ministre de la Défense répond que le problème réside dans le fait qu'il faut toujours disposer d'une base légale pour modifier le statut des militaires.
Mme de Bethune estime qu'il aurait mieux valu, du point de vue légistique, que le Sénat évoque le projet de loi nº 51-1715 en vue d'y apporter des modifications. On a inséré dans ce projet de loi des articles qui datent d'avant la loi relative au statut des militaires.
Mme de Bethune demande si l'article 40 du projet de loi à l'examen concerne une interruption de fin de carrière ou la situation familiale et la situation de travail.
Le ministre de la Défense répond qu'il s'agit d'une mesure de fin de carrière puisque ces militaires peuvent prendre une interruption temporaire de carrière.
Si, à la fin, ils souhaitent être mis en disponibilité, ils peuvent exercer une activité dans les cinq ans qui précèdent leur mise à la retraite.
Mme de Bethune demande quelles sont les possibilités d'interruption de carrière en fonction des situations familiales et des situations de travail. Ces possibilités sont-elles utilisées aussi bien par les hommes que par les femmes ?
Le ministre de la Défense répond que les droits des militaires ont été alignés sur ceux des autres fonctionnaires. Il ne reste que le droit au congé d'adoption à adapter.
Mme de Bethune demande comment sont composées les commissions de délibération, d'évaluation et d'appel ? Veille-t-on à assurer un équilibre entre le nombre d'hommes et de femmes au sein de ces commissions ?
Le ministre de Défense répond que la réalisation d'un équilibre entre hommes et femmes dans la composition des commissions reste sa préoccupation permanente.
J'en viens à la discussions des articles.
Á l'article 23 nouveau, Mme de Bethune dépose un amendement numéro 15 visant à faire entrer en vigueur l'article 23 du projet de loi à la date qu'il appartient au Roi de fixer.
Cet amendement est rejeté par 8 voix contre 1.
Á l'article 27, Mme de Bethune dépose un amendement numéro 16 visant à remplacer, au paragraphe 2 de l'article 27 du projet de loi, le mot « avec » par les mots « au sein de ».
Le représentant du ministre de la Défense répond
que l'intention est de permettre au candidat qui n'a réussi aucun des deux premiers essais de rester dans sa promotion. Au cas où il ne réussirait aucun des deux essais suivants, il aurait définitivement échoué.
Á l'article 33, Mme de Bethune dépose un amendement numéro 17 visant à prévoir que la commission ne peut être composée que de deux tiers de membres du même sexe.
Madame Van de Casteele estime que l'armée a accumulé à cet égard un retard historique. Il faut absolument veiller à ce qu'il y ait des femmes au sein de ces commissions.
Le représentant du ministre de la Défense répond que si on prévoyait un seuil comme celui auquel on songe, on ne trouverait plus suffisamment de monde pour constituer les commissions.
Le Titre V du projet de loi a été adopté par 9 voix contre 1.
Ensuite, la commission s'est penchée sur le département de la Coopération au développement.
Dans l'exposé introductif du représentant du ministre de la Coopération au développement, il a été indiqué que l'article 80 qui figure au titre X du projet de loi portant des dispositions diverses, vise à compléter l'article 3 de la loi du 3 novembre 2001 relative à la création de la Société belge d'Investissement pour les Pays en Développement - BIO - tout en modifiant la loi du 21 décembre 1998 portant création de la Coopération technique belge sous la forme d'une société publique.
Dans la discussion générale, Mme de Bethune attire l'attention sur le fait qu'il existe, pour la Société belge d'Investissement pour les Pays en Développement, une ligne budgétaire pour la création d'un fonds d'expertise destiné au financement d'une assistance technique, d'une formation et d'études de faisabilité.
Le représentant du ministre de la Coopération au développement répond que toutefois BIO ne peut pas octroyer des subsides à des sociétés étrangères d'un pays en développement pour faire des études de faisabilité.
Le Titre X du projet de loi a été adopté par 9 voix contre 1.
Ce rapport a été approuvé ce matin à l'unanimité des onze membres présents.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Bij de bespreking van het ontwerp houdende diverse bepalingen en van de mini-programmawet waarover we later op de dag discussiëren, moet worden gezegd dat er in vergelijking met de uitpuilende programmawetten van de voorbije vijf jaar, enige vooruitgang is geboekt. We herinneren ons zeker nog december 2004. De koopjes in de winkelstraten waren nog niet begonnen, maar de Senaat hield een soort solden in de wetgeving. De weken tevoren had hij de hele tijd werkloos moeten toekijken, maar toen kreeg hij in twee weken tijd 536 artikelen ter goedkeuring voorgelegd zonder ruimte voor debat of amendering. Het hoeft geen betoog dat het parlement op die manier wordt gereduceerd tot een stemmachine en dat het hart van de democratie wordt aangetast.
Na deze vreselijke ervaring hebben de CD&V-fracties van Kamer en Senaat elk eigen voorstellen ingediend om het misbruik van de programmawettechniek aan banden te leggen. Het voorstel tot reglementswijziging van de CD&V-Senaatsfractie had tot doel de bepalingen die met de begroting verband houden, af te splitsen van de bepalingen die daar geen verband mee houden. Daarmee wordt de behandeling van de programmawet teruggebracht tot de essentie, namelijk de controle op de uitvoering van de begroting. Een voorstel met dezelfde strekking van CD&V-kamerlid Paul Tant werd op 24 maart 2005 in de Kamer goedgekeurd en deze zomer ging de Kamer conform het nieuwe reglement tewerk. De ziekte van de programmawetten lijkt vandaag beteugeld.
Jammer genoeg dreigt het virus opnieuw toe te slaan. Deze week is namelijk de mozaïekwet ontstaan, een nieuwe variant van hetzelfde virus, met dezelfde gevolgen voor de gezondheid van de wetgeving en van de Staat.
Ondanks de uitgebreide en genuanceerde verslaggeving van de rapporteurs, die ik daarvoor uitdrukkelijk wil danken, zal het wel niemand zijn ontgaan dat het ontwerp houdende diverse bepalingen een hoog reparatiegehalte heeft. In de onderdelen justitie, binnenlandse zaken, economische en sociale zaken moeten artikelen worden gecorrigeerd die in de vorige programmawet of in andere wetten werden opgenomen. Andere leden van de CD&V-fractie gaan hierop dieper in. Zelf wil ik dit illustreren aan de hand van de artikelen 23 tot 27 van de mozaïekwet in verband met Landsverdediging.
Op 9 juni 2005, iets meer dan een maand geleden, keurde de Kamer het ontwerp tot wijziging van diverse wetten betreffende het statuut van de militairen goed. De minister van Landsverdediging zelf noemde deze wet een scharrelwet. Nog geen vijf weken later moet het parlement zich opnieuw buigen over een reeks artikelen die de vorige wet moeten aanvullen of corrigeren. Sommige wijzigingen komen tegemoet aan opmerkingen van de Raad van State die dateren van verschillende weken voor de behandeling van de scharrelwet in de Kamer. Zoiets kan toch bezwaarlijk ernstig parlementair werk worden genoemd. In de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging verantwoordde de minister van Landsverdediging deze reparatiewetgeving door de oude wet betreffende het statuut van de militairen, in alle multiculturaliteit, te bestempelen als `une législation comme les tapis dans les mosquées.' Nieuwe wetten worden bovenop de oude gelegd. Zo komt men tot een dik matras van wetten waar niemand nog wijs uit wordt. Met zijn uitspraak illustreerde de minister echter vooral zijn eigen aanpak in het departement Landsverdediging en de paarse wetgevingscultuur. De paarse regering slaagt er niet in om een degelijke discipline inzake wetgeving aan de dag te leggen. De houdbaarheid van de wetgeving wordt alsmaar korter, wat tot grote rechtsonzekerheid leidt.
Daarom moet de regering steeds meer gebruik maken van reparatiewetten, programmawetten, en wetten houdende diverse bepalingen om de bestaande wetten aan te passen, aan te vullen, of, erger nog, te corrigeren. Laag na laag worden onze wetten opgesmukt en opgelapt om de leemten aan te vullen en de juridische fouten van de regering recht te zetten. Om die redenen zullen wij een reeks amendementen opnieuw indienen. Zo krijgen de senatoren de kans om de juridische kwaliteit van deze mozaïekwet nog een beetje te verbeteren.
Ten gronde stellen we vast dat de regering het niet kan nalaten om fundamentele politieke opties in het ontwerp op te nemen. Ik denk bijvoorbeeld aan de windmolens in zee, het beroep tegen beslissingen van de CREG, de bepalingen van administratieve sancties of de bepalingen over de Belgische Investeringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden (BIO). Dat zijn stuk voor stuk politieke opties, waarover een ernstig politiek debat zou moeten worden gevoerd, maar die worden verdronken in de mozaïekwet en door de strot van het parlement worden geduwd. Voor CD&V is dat niet aanvaardbaar. Mijn CD&V-collega's zullen onze kritiek illustreren aan de hand van inhoudelijke argumenten die we over deze verschillende punten aan de orde willen brengen.
Ik ga kort in op artikel 80 van de mozaïekwet, over ontwikkelingssamenwerking. Dat artikel illustreert opnieuw hoe de regering misbruik maakt van een mozaïekwet om een fundamentele beleidsoptie te nemen zonder enig debat of amenderingsmogelijkheid vanuit het parlement. Artikel 80 is ogenschijnlijk een technisch artikel tot de financiering van haalbaarheidsstudies op rekening van de BIO. Dit artikel brengt evenwel een fundamentele kwestie aan de orde inzake de verantwoording voor de aanwending van overheidsgelden. De BIO beschikt reeds sinds 2004 via het zogenaamde expertisefonds over een budget om onder andere haalbaarheidsstudies te financieren. De BIO kan zowel haalbaarheidsstudies verrichten als daartoe de opdracht geven via een contract met derden, waardoor ze een resultaatsverbintenis kan opleggen. Het voorliggende artikel 80 waarover straks zal worden gestemd, wil echter ook een bijkomende mogelijkheid bieden om subsidies te verlenen voor het uitvoeren van haalbaarheidsstudies door derden. Het geven van subsidies door een dienst die geen overheidsdienst meer is, maar een geprivatiseerde overheidsdienst, houdt een delegatie in zonder resultaatsverbintenis en controle, wat grote risico's met zich meebrengt. Er is bijgevolg nood aan garanties om deze risico's uit te schakelen, of tenminste tot een minimum te reduceren. Die garanties zijn niet vervat in het voorliggende artikel en werden tijdens de bespreking in de commissie niet voldoende gegeven. Bovendien kon de minister niet ten gronde verantwoorden waarom een bijkomende delegatie via subsidie noodzakelijk is. Er kon enkel een lijst van lopende studies worden meegedeeld, die als bijlage bij het verslag werd gevoegd, zonder een analyse van de resultaten van de aanpak die vandaag wettelijk mogelijk is voor het maken van de vereiste haalbaarheidsstudies. Dergelijke sterke delegatie van bevoegdheden hoort bijgevolg niet thuis in een mozaïekwet, maar in een globale visie over de werking van de BIO, die vertaalt wordt in een degelijk wettelijk kader en dat ons ook de mogelijkheid biedt om een serieuze discussie ten gronde te voeren. Onze fractie zal dan ook een amendement indienen om dit artikel te schrappen.
Ik wil nog even terugblikken op het afgelopen parlementaire jaar. De regering heeft het afgelopen jaar weinig gepresteerd. De CD&V-fractie heeft in de goede traditie van de rapporten in de Wetstraat-rubrieken een telling gehouden. We hebben geteld hoeveel ontwerpen er door de regering rechtstreeks in de Senaat werden ingediend. Op het eerste gezicht oogt dat niet slecht: 45 ontwerpen. Bij nader toezicht blijken daar 41 verdragen bij te zijn. Het aantal regeringsontwerpen dat in de Senaat is behandeld tijdens het volledige parlementaire jaar bedraagt in totaal 37, zijnde 15 bicamerale, 18 evocaties en de 4 vermelde rechtstreeks in de Senaat ingediende ontwerpen. Deze cijfers zijn exemplarisch voor het gepresteerde werk van de regering-Verhofstadt gedurende het voorbije jaar. In muziektermen kan het worden aangeduid als `piano piano'. De toonaard is in de loop van het jaar zelfs geëvolueerd tot `murmurando'. Dat staat in schril contrast met de grootse ouverture van het politieke jaar, die bij monde van de premier `fortissimo' was gestart met magnifieke verklaringen.
Het draaide allemaal anders uit. Over de 200.000 nieuwe banen spreekt niemand meer, DHL crashte, Brussel-Halle-Vilvoorde leidde tot een crisis die zich oploste door geen oplossing te vinden; de andere institutionele problemen gingen in de ijskast; Zaventem en de nachtvluchten blijven de regering achtervolgen en de maatregelen in verband met de verhoging van de werkzaamheidsgraad op het einde van de loopbaan staan nog nergens.
Sta mij toe de minister van Justitie, mevrouw Onkelinx te citeren, in een interview enkele weken geleden in Le Soir: `Pendant des mois et des mois le gouvernement pédalait dans le vide - tombera, tombera pas?'. De verzuring zit kennelijk niet bij de bevolking en bij de oppositie, maar nu in de rangen van de meerderheid en in de top van de regering.
De zomer is al enkele weken in het land. Om begrijpelijke redenen hunkeren we allemaal naar een deugddoende vakantie, maar vandaag moeten we vastellen dat deze regering in extreme ademnood zit, op sterven na dood. De vraag is of de zomermaanden zullen volstaan om een nieuwe levensadem te vinden.
De heer Marc Verwilghen, minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid. - Niet alleen vandaag, maar ook in het verleden hebben verschillende regeringen zeer vaak gebruik gemaakt van programmawetten. Zelf heb ik vaak in Kamer en Senaat meegedeeld dat ik geen voorstander ben van die methode.
Vandaag is er een kentering. Sommigen hebben het over dringende, diverse bepalingen, anderen over een mozaïekwet. Persoonlijk ben ik van mening dat we het bij de dringende, diverse bepalingen moeten houden. Die bepalingen betreffen verschillende niveaus en zijn van verschillende strekking, maar geven allemaal uitvoering aan het regeerakkoord. Zij hebben een dringend karakter omdat zij een directe weerslag hebben op het maatschappelijke leven of op het economische herstel en de sociale zekerheid.
Ik kan aannemen dat Kamer en Senaat waakzaam blijven en erop toezien dat niet naar de methodes van weleer wordt teruggegrepen. Ik vind echter dat de kritiek hierop van mevrouw de Bethune te breedvoerig is. Gedurende acht jaar oppositie in de Kamer heb ik de rooms-rode regeringen immers zeer vaak hun toevlucht zien nemen tot die gewraakte methodes.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - De jongste vijf jaar heeft deze regering toch wel records gescoord.
De heer Marc Verwilghen, minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid. - De belasting op de inverkeerstelling van voertuigen, was het absolute record en dat was het werk van een vorige premier.
Verder zou ik beide rapporteurs die de materie economie en energie hebben toegelicht, willen danken. Het verslag van de heer Steverlynck en mevrouw Kapompolé was zo volledig, dat ik daaraan niets hoef toe te voegen.
Op de banken ligt echter een amendement van mevrouw Durant; eigenlijk dient zij een amendement van volksvertegenwoordigster Gerkens opnieuw in. In dit verband wens ik erop te wijzen dat de Gemeenschappen samen met de Federale Overheid op 6 juli 2005 een akkoord hebben gesloten om de CREG te belasten met een studie over de offshore. Er werd ook afgesproken dat de verschillende regeringen de energieproblematiek met inbegrip van de hernieuwbare energie tegen november verder zullen uitdiepen. Tijdens het debat kwam het verschil tussen onshore en offshore misschien onvoldoende naar voren. De Europese Commissie maakt dat onderscheid mogelijk, omdat de aanpak verschilt en omdat die energievormen belangrijk zijn voor de verwezenlijking van de Lissabon-doelstellingen.
Mme la présidente. - Puisque six orateurs sont encore inscrits, nous poursuivrons la discussion de ces projets de loi cet après-midi.