3-120

3-120

Belgische Senaat

Handelingen

DONDERDAG 30 JUNI 2005 - OCHTENDVERGADERING

(Vervolg)

Ontwerp van programmawet (Stuk 3-1254) (Evocatieprocedure)

Algemene bespreking

M. Jean Cornil (PS), corapporteur au nom de la commission des Affaires sociales. - Je me réfère à mon rapport écrit.

Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V), corapporteur namens de commissie voor de Sociale Aangelegenheden. - Ik verwijs naar mijn schriftelijk verslag.

Mme Olga Zrihen (PS), rapporteuse au nom de la commission des Finances et des Affaires économiques. - Je me réfère à mon rapport écrit.

De heer Luc Willems (VLD), rapporteur namens de commissie voor de Justitie. - Ik verwijs naar mijn schriftelijk verslag.

M. Francis Delpérée (CDH), rapporteur au nom de la commission de l'Intérieur et des Affaires administratives. - Mon rapport oral sera très bref. Il s'agit d'une simplification administrative qui vise à faire verser les primes syndicales sans passer par les services de la Chancellerie. La proposition a été adoptée à l'unanimité des membres de la commission.

De heer Jan Steverlynck (CD&V). - Ik beperk me tot enkele specifieke punten die in de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden aan bod kwamen.

De CD&V staat achter de initiatieven inzake de biobrandstoffen. Ze komen niet alleen de duurzame ontwikkeling ten goede, maar bieden ook rechtszekerheid aan landbouwers, die een nieuwe afzetmarkt kunnen aanboren. Wegens de hogere productiekosten van biobrandstoffen, zal de overheid op die nieuwe, milieuvriendelijke brandstof minder accijnzen ontvangen. Om dat de compenseren zal de regering via het systeem van de bijzondere toeslag extra accijnzen heffen op diesel en benzine. Dat betekent dat de consument aan de pomp meer zal betalen voor de traditionele benzine en diesel.

Omdat aanvankelijk het aanbod van biobrandstoffen niet toereikend zal zijn, zal de consument verplicht zijn om klassieke benzine te tanken tegen hogere prijzen. Dat zal de inkomsten van de regering wat optrekken. De consument zal dus nog dieper in de geldbeugel moeten tasten, deze keer niet omwille van de voortdurende stijging van de olieprijzen, maar wegens de extra accijnzen.

De gunstige behandeling van biobrandstoffen op het vlak van accijnzen, wendt de overheid op een slinkse manier aan om op een verdoken manier de accijnzen op diesel en benzine nogmaals te verhogen. In hoofde van de consument is het dus geenszins een nuloperatie en ook de verklaring van de minister van Financiën dat de maatregel budgettair neutraal is, gaat niet op. Hij wees er overigens op dat de inspectie van Financiën positief advies heeft verstrekt.

De maatregel zal dus zeker gunstig zijn voor Financiën en voor de schatkist. Ik heb een vergelijking gemaakt van de prijzen die de consument twee jaar geleden aan de pomp betaalde en nu. Er is een stijging van 0,316 euro per liter benzine en 0,362 euro per liter diesel. Daarin zit 0,14 euro per liter aan accijnzen en BTW. Dat betekent in twee jaar tijd voor een tankbeurt van ongeveer 50 liter een stijging van 15,80 euro voor benzine en 18,10 euro voor diesel, waarvan ongeveer 7 euro accijnzen en taksen. De totale inkomsten voor de overheid, BTW en accijnzen, zijn dus in twee jaar met bijna 30% gestegen. In totaal gaat het om ongeveer 1,2 miljard euro. We kunnen ons terecht afvragen of de autogebruikers nog niet genoeg betalen om in hun minimale mobiliteit te voorzien.

In de commissie stelde ik een vraag over het zogenaamde omgekeerde cliquet-systeem. Wanneer de diesel- of benzineprijzen een bepaald niveau bereiken, dalen de accijnzen. Deze gunstmaatregel voor de burgers geldt maar tot eind december 2005. In het verslag van de bevoegde Kamercommissie gaf de minister van Financiën aan dat ook de omgekeerde cliquet in de wetgeving zal worden geïntegreerd. Betekent dat een verlenging van het omgekeerde cliquet-systeem ook na 2005? Welke prijsgrens wordt gehanteerd voor een daling van de accijnzen op benzine en diesel? Zal de regering de prijsgrens verhogen? Waarom schept de minister hierover geen duidelijkheid?

Een ander punt betreft de verpakkingsheffing. Met een verhoging van de verpakkingsheffing op 10 januari jongstleden, beoogde de regering een wijziging van het consumentengedrag. Vele organisaties en ook onze eigen fracties wezen op het reële gevaar dat de consument zich voor de aankoop van dranken naar het buitenland zou verplaatsen. Hoewel de regering aanvankelijk geen oren had voor dat argument, moet ze nu zelf vaststellen dat het verhoopte succes van de maatregel uitblijft en wordt hij terecht ongedaan gemaakt. Nu is het hopen dat de mensen opnieuw hun aankopen in eigen streek doen. Gedragswijzigingen zijn immers niet evident.

Het ontwerp van programmawet voorziet in nieuwe middelen voor de fiscus ten aanzien van alle ondernemingen en beoefenaars van vrije beroepen, die nalaten een aangifte in te dienen of ze laattijdig indienen. Het nieuwe bewijsmiddel impliceert een minimum belastbare grondslag. CD&V pleit voor dergelijke anti-fraude maatregelen, maar we stellen vast dat mensen die wegens gerechtvaardigde omstandigheden bewust hun aangifte te laat indienen, even zwaar gestraft kunnen worden als degenen die bewust geen aangifte indienen. Hierdoor wordt het evenwicht tussen de rechten en de plichten van de belastingplichtigen geschonden.

De Raad van State stelt uitdrukkelijk dat de voorgestelde wijziging in strijd is met essentiële regels betreffende de bescherming van de belastingplichtigen tegen willekeur en buiten verhouding staat tot het nagestreefde doel. Laattijdigheid kan niet op dezelfde wijze gesanctioneerd worden als onwil, zeker niet wanneer de laattijdigheid te wijten is aan gewettigde redenen. Ik dat geval dient de fiscus de aangifte als uitgangspunt te nemen en niet de minimum belastbare grondslagen. De gevolgen voor de belastingplichtige van de tekst van artikel 41 van voorliggende programmawet, zijn ook onredelijk voor de forfaitaire belastingplichtigen. Forfaitaire belastingplichtigen voeren per definitie geen bewijskrachtige boekhouding. Het bedrag van hun belastbare inkomsten wordt immers bepaald volgens de forfaitaire grondslagen zoals overeengekomen tussen de administratie en de betrokken beroepsgroeperingen. Aangezien de forfaitaire belastingplichtigen per definitie geen bewijskrachtige boekhouding voeren, kunnen zij hun werkelijke inkomen ook nooit aantonen. Ze gaan er immers terecht van uit dat ze aan het forfait zullen worden onderworpen. Het is dan ook niet meer dan logisch dat wettelijk wordt bepaald dat dit bewijsmiddel moet worden gehanteerd wanneer de forfaitaire grondslagen voor het aanslagjaar worden vastgesteld. Als de forfaits gebaseerd zijn op de aankopen van de belastingplichtige, kan de fiscus steunen op de jaarlijkse opgave van de afnemers die BTW-plichtig zijn. Voor de belastingplichtigen die werkzaam zijn in de land- of tuinbouw kan de fiscus zich baseren op de beteelde oppervlakte of de aanwezige dieren.

Ons amendement strekt er dan ook toe ervoor te zorgen dat de fiscus zich altijd op de forfaitaire grondslagen baseert en bij de forfaitaire belastingplichtigen geen minimum grondslag kan heffen. Daarnaast willen we met ons amendement verhinderen dat de fiscus bij laattijdige indiening een minimum belastbare grondslag invoert wanneer de belastingplichtige wettige redenen kan inroepen. Het begrip `wettige redenen' is ruimer dan het door de rechtspraak geïnterpreteerde begrip `overmacht', wat echter niet betekent dat we een vrijgeleide vragen om laattijdigheid altijd goed te praten. Zoals ik in de toelichting bij mijn amendement heb geschreven, bestaat er een onderscheid tussen een gewone slordigheid en wettige redenen. Volgens de rechtspraak is slordigheid in hoofde van een belastingplichtige of zijn gemandateerde boekhouder geen wettige redenen om de belastingaangifte laattijdig in te dienen.

Ik zal niet lang stilstaan bij de efficiëntere inning van de fiscale vorderingen. Het gaat om een ingewikkelde operatie die al bijzonder veel energie en tijd heeft gevraagd en op juridisch gebied voor discussie vatbaar is. Had de regering al die tijd en middelen niet beter kunnen besteden aan onder meer de verbetering van de efficiëntie van onze belastingdiensten?

Over de vrijstelling van de BTW voor maatschappelijk werk en sociale zekerheid stelde ik in de commissie drie vragen. Omdat ik daarop geen antwoord kreeg, herhaal ik ze in de plenaire vergadering. Die BTW-vrijstelling, zoals bepaald in de zesde BTW-richtlijn, werd omgezet in intern recht en in de memorie van toelichting van de programmawet vermeldt de minister dat de omzetting van de richtlijn voor kritiek vatbaar is. Het is een beetje vreemd dat de minister daarop nu pas kritiek heeft aangezien de richtlijn al in 1992 is omgezet. Waarom wordt het BTW-Wetboek nu pas in overeenstemming gebracht met de zesde richtlijn?

Het nieuwe artikel 44, paragraaf 2, 2º, bevat een opsomming. Is die opsomming limitatief of puur illustratief?

Tot slot wijs ik op de schrapping van de vrijstelling van BTW op de diensten aangeboden in het raam van gezinshulp. Die specifieke vrijstelling voor diensten voor gezinshulp geldt nu voor diensten die verband houden met maatschappelijk werk. Dat kan problematisch zijn voor dienstencheques. Daarmee wordt hoofdzakelijk ingespeeld op persoonlijke of familiale noden in het dagelijkse leven die betrekking hebben op thuishulp van huishoudelijke aard. Het begrip `maatschappelijk werk' omvat veeleer de hulpverlening bij sociale en financiële moeilijkheden. Door het schrappen van de term `diensten voor gezinshulp' is het onzeker of de BTW-vrijstelling voor diensten die met dienstencheques worden betaald, nog langer vrijgesteld blijven. Het behoud van die vrijstelling is van belang want de regering heeft in december 2003 beslist om de subsidies aan de dienstenbedrijven te verlagen met het bedrag van de BTW. Als die bedrijven voortaan toch BTW zouden moeten betalen, dan zou het hele systeem van de dienstencheques in gevaar kunnen komen.

De overheveling van personeel van de federale overheidsdiensten, valt al dan niet gunstiger uit, afhankelijk van de instelling waar het personeelslid vóór de overheveling was tewerkgesteld. Zo zijn de pensioensrechten van de personeelsleden van Belgacom gewaarborgd. Dat is evenwel niet het geval voor de personeelsleden van BIAC of van Belgocontrol.

Externe personeelsmobiliteit, op zich een goede en lovenswaardige maatregel, wordt door de benadeelden terecht als onrechtvaardig ervaren. Dat diensten zoals BIAC of Belgocontrol niet over de nodige budgetten zouden beschikken, is een flauw argument, dat het gevoel van onrechtvaardigheid bij de betrokkenen zeker niet zal wegnemen.

Gelet op de argumenten die ik heb aangehaald, zal de CD&V-fractie het ontwerp van programmawet niet goedkeuren.

Mevrouw Jacinta De Roeck (SP.A-SPIRIT). - De programmawet bevat cruciale bepalingen met betrekking tot het gebruik van biobrandstoffen. De accijnsregimes voor biodiesel, bio-ethanol en koolzaadolie worden goed omschreven, wat voor het eerst een duidelijk signaal betekent voor de productie. Vooral voor de landbouwers is de volledige accijnsvrijstelling van koolzaadolie als motorbrandstof een zegen. Ze kunnen op basis van de nieuwe tariefregels een netwerk uitbouwen van productiecentra en afnemers. Toch blijven er nog opmerkingen en vragen. Het hoofdstuk biobrandstof is dus verre van afgesloten.

De termijn voor de accijnsvrijstelling van koolzaadolie als motorbrandstof wordt niet vermeld in de programmawet. Nochtans is die termijn van belang voor de producenten omdat ze op basis van die termijn de kosten voor hun persen kunnen afschrijven en een accijnsverhoging in hun bedrijfsplan kunnen incalculeren. Richtlijn 2003/96 bepaalt dat een fiscaal gunsttarief voor biobrandstoffen minimaal 1 en maximaal 6 jaar kan gelden. Dat gunsttarief kan één keer worden verlengd. De termijn kan dus 1 tot 12 jaar belopen. Een concreet cijfer lijkt me gewenst.

De programmawet bepaalt dat de toepassingsvoorwaarden van het verlaagd tarief voor inmenging van biobrandstoffen bij koninklijk besluit worden bepaald. De regering heeft geopteerd voor een versnelde introductie van biobrandstoffen om de achterstand op Europees niveau in te halen. De productie in eigen land kan evenwel pas relatief laat - vermoedelijk in 2007 - op gang komen. De toepassingsvoorwaarden hebben een grote invloed op de uitbouw van de productiecapaciteit. Daarom is het jammer dat er op dit vlak niet eerder knopen zijn doorgehakt.

Voor benzine wordt in een vrijstelling voorzien voor een bijmenging met 7% bio-ethanol, maar voor biodiesel is de bijmengingsmaatregel gradueel, van 2,45% nu tot 5% in 2008. De productiecapaciteit voor bio-ethanol in België is nu nog vrijwel te verwaarlozen en zal pas in 2007 op volle toeren draaien. De 7% bijmenging van Belgische bio-ethanol zal daarom pas vanaf 2007 mogelijk zijn. Wellicht had men ook voor de bijmenging van bio-ethanol beter voor een geleidelijke introductie gekozen om de sector geleidelijk aan vertrouwd te maken met het product.

De discussie rond biobrandstoffen moet worden genuanceerd. De voorgestelde maatregelen zijn geen mirakeloplossing voor het broeikaseffect, maar wel een belangrijke stap vooruit. Ik ben blij dat de regering op dat vlak eindelijk haar verantwoordelijk op zich neemt. Ik zal er in de toekomst op blijven toezien dat ze dat consequent blijft doen.

Artikel 37 van deze wet zet een definitieve punt achter de ecotaksen.

Het hele verhaal van de verpakkingsheffingen is dat van een lange lijdensweg.

We weten dat de huidige minister van Financiën niet echt warm liep en loopt voor maatregelen die de verpakkingsindustrie pijn doen. Het uiteindelijke doel van de heffing, namelijk het gedrag van de consument heroriënteren naar ecologisch verantwoorde verpakkingswijzen om de last op het leefmilieu te verlichten, was nochtans een ernstige inspanning waard van zowel de burger, als de industrie en de overheid.

Uiteindelijk moesten we het stellen met een flauw afkooksel van de oorspronkelijke maatregel, namelijk een prijsverschil van 7 frank tussen herbruikbare en wegwerpverpakkingen. Dat grote verschil had het koopgedrag van de consument in de goede richting moeten stuwen. Door de afzwakking van het prijsverschil heeft het systeem van ecotaksen en ecoboni nooit gewerkt. De consument heeft zijn gedrag niet aangepast. In de grensgebieden bleek de wet zelfs een contraproductief karakter te krijgen. De burger ging net over de grens water in wegwerpflessen kopen.

Door het jarenlange verzet van pressiegroepen tegen verpakkingsheffingen en omdat het koopgedrag van de modale burger moeilijk veranderd kan worden zonder uitdrukkelijke financiële beloning, staan we nu terug bij af.

Daarenboven derft de overheid een opbrengst van 33 miljoen euro.

Toch blijf ik ervan overtuigd dat het koopgedrag van de bevolking in een andere richting gestuurd moet worden. Als de weg van de ecotaksen een foutieve weg was, dan is het de opdracht van de regering om andere paden te vinden om uiteindelijk hetzelfde resultaat te bereiken.

Tot slot wil ik nog iets zeggen over de Dienst voor Alimentatievorderingen (DAVO).

Vanaf 1 oktober 2005 zal DAVO ook voorschotten uitkeren. Dat is een belangrijke stap om DAVO meer slagkracht te geven. Wie de evaluatie van die dienst heeft ingekeken, zal beseffen dat dit ook nodig was. Tweeduizend achthonderd ingediende dossiers op een potentieel van 120.000 is niet bepaald een succes.

Tot nu toe heeft de overheid de kosten van de voorschotten op zich genomen, via de POD Maatschappelijke Integratie. Geld via de invorderingen kwam er niet, omdat DAVO er niet in slaagde de dossiers rond te krijgen. Dat zal moeten verbeteren als de financiering van de voorschotten bij DAVO zelf komt te liggen. De vraag is of het begrotingsfonds voor de betaling van de alimentatievoorschotten wel voldoende gestijfd kan worden.

Volgens schattingen van de Raad van State zou de recuperatie van de alimentatievorderingen maar 10% tot 15% van het totaal bedragen. De rest zou dus moeten komen van dotaties, giften, de rente op de teruggevorderde voorschotten en de bijdrage van de uitkeringsgerechtigden (5%) en uitkeringsplichtigen (10%). Dat is problematisch, want de vordering van de achterstallen en voorschotten verloopt moeilijk en zal altijd moeilijk blijven verlopen. Momenteel vordert DAVO 3% van de totale som aan uitgekeerde voorschotten in.

Het probleem is dat DAVO geld probeert in te vorderen waar er geen geld is. Zo kan men bijvoorbeeld onroerende goederen opeisen om de achterstallen te betalen, maar wat voor zin heeft het iemand anders te ruïneren voor 1000 euro aan achterstallig alimentatiegeld? De instrumenten zijn er, maar de financiële marges niet. De onderfinanciering van het fonds zal volgens mij de achilleshiel blijven van DAVO. De overheid zal hierin geld moeten blijven pompen. Tom Boelaert, hoofd van DAVO, stelde dat er voor 2006 20 miljoen euro extra moet worden uitgetrokken om dat fonds voldoende te financieren. Als waarschuwing kan dat tellen.

Over de laatste wijziging betreffende DAVO kan ik kort gaan, omdat het hier een noodzakelijke aanpassing betreft. Door deze bepaling te schrappen, kan die dienst ook voorschotten uitkeren wanneer de uitkeringsplichtige in het buitenland verblijft. Dat is een goede zaak, maar de omstandigheid dat DAVO niet kan invorderen in het buitenland wordt verdoezeld. Wraakroepend is dat het zeer vaak om mensen gaat die hun alimentatiegeld wel kunnen betalen, maar dat niet willen. Ze zoeken een achterpoortje, ze nemen hun domicilie in het buitenland waar ze hun geld parkeren. Net zij blijven buiten schot, terwijl andere mensen die het moeilijker hebben wel proberen geld op te hoesten, maar dat niet kunnen en daarvoor gestraft kunnen worden. Die ongelijkheid moet de wereld uit. Hiervoor moet de FOD Financiën dringend een oplossing zoeken op Europees vlak.

In mijn betoog heb ik drie punten behandeld uit de bevoegdheidssfeer van minister Reynders. Aangezien ik een voldoende kan geven voor twee van de drie punten, zal ik de programmawet goedkeuren.

Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - CD&V heeft bij de vorige programmawet de werkwijze van de regering scherp aangeklaagd. Die programmawet was veel te uitgebreid en bevatte tal van artikelen die met de uitvoering van de begroting niets te maken hadden. Op vraag van CD&V maakten de diensten van de Kamer toen een inventaris op van de artikelen die uitvoering gaven aan de begroting en artikelen die dat maar in beperkte mate of helemaal niet deden. Ook de Raad van State heeft herhaaldelijk deze werkwijze aangeklaagd en stelde in zijn advies van december 2004 dat hij zijn adviestaak niet meer naar behoren kon uitvoeren.

Na die kritiek heeft de regering de programmawet sterk afgeslankt en beperkt tot die artikelen die met de uivoering van de begroting te maken hebben. De andere wetswijzigingen worden nu echter opgenomen in een afzonderlijke zogenaamde mozaïekwet, door sommige regeringsleden ook vuilnisbakwet genoemd. De regering komt dus haar beloften maar gedeeltelijk na.

Voor deze programmawet heeft de regering snel gewerkt. Ze heeft voldoende tijd gegeven voor de parlementaire bespreking. In het deel Sociale Zaken werden heel wat amendementen van onze Kamerfractie aangenomen. Dat is positief, maar wij wachten nog op de mozaïekwet.

Wij betreuren dat het grondige werk van onze commissie voor de Sociale Aangelegenheden inzake de studentenarbeid door de regering wordt afgeblokt. De Senaat keurde al een gelijkaardige tekst goed, die gebaseerd was op een voorstel van collega Noreilde. Kunnen wij eenzelfde tekst tweemaal goedkeuren?

Na jarenlang aandringen maakt de regering vooruitgang inzake het statuut van de geïnterneerde. Er komen nu twee instellingen in Vlaanderen. Er wordt ook beslist dat de verzorging van psychiatrische patiënten of mentaal gehandicapten ten laste van het RIZIV komt en niet langer van justitie. Wij zijn het daar volkomen mee eens.

Op de top van Raversijde werden maatregelen uitgewerkt in verband met de compensaties bij arbeidsongevallen. De compensatie ten gunste van de werkgevers wordt nu pas in de programmawet uitgewerkt. Dat is een merkwaardige werkwijze. De regering had in Raversijde het verlies voor de werkgevers kunnen voorzien. Nu hebben de werknemers vóór de verkiezingen voor het Vlaams Parlement hun cadeau gekregen en komen de terechte bekommernissen van de werkgevers pas na de verkiezingen aan bod.

Dat was beter in één algemene maatregel geregeld.

Ik heb ook nog enige kritiek op het uitblijven van een regeling voor het werkbonussysteem. De regering wil dat systeem flexibeler aanwenden, maar het zou beter geweest zijn de verschillende doelgroepen die voordeel zouden kunnen halen uit het werkbonussysteem, in een wet te omschrijven. Daarmee zou dat systeem een wettelijke basis krijgen. Aangezien het koninklijk besluit nog niet volledig is uitgewerkt, geven we de regering eigenlijk een blanco cheque.

M. Hervé Jamar, secrétaire d'État à la Modernisation des finances et à la Lutte contre la fraude fiscale, adjoint au ministre des Finances. - J'ai bien enregistré les remarques faites par M. Steverlynck, Mme De Roeck et Mme De Schamphelaere. La plupart des remarques et demandes d'éclaircissement ont déjà été intégralement débattues dans les commissions. Je ne pense donc pas qu'il faille encore s'étendre dans le détail sur chacun des points. Cependant, quelques éléments significatifs peuvent être relevés.

Il a été fait état de la politique sur les biocarburants par deux des intervenants. Chacun s'accorde à constater que la Belgique a pris la bonne direction. Des projets pilotes doivent être développés à Wanze, à Gand. J'ai même entendu parler à ce sujet de bénédiction pour les agriculteurs. Je crois que nous allons relever le défi. Qu'il y ait des discussions entre les régions et l'État fédéral à ce sujet, c'est normal, mais je puis vous assurer que les services des Finances mettront en oeuvre tout ce qui est nécessaire pour que ce dossier arrive à bonne fin. Certes, nous respecterons les exigences européennes, mais nous essaierons aussi d'aller au-delà pour respecter plus généralement les exigences écologiques.

On a parlé du prix du carburant et du système du cliquet inversé. Des débats ont souvent déjà eu lieu à ce sujet tant à cette tribune qu'à celle de la Chambre. Il n'est pas possible de répondre à la question de savoir si dans quelques mois, voire pour le budget de 2006, on conservera une politique de cliquet inversé, sur quels critères et sur quels seuils ; en effet, je ne puis pas prédire l'évolution du prix du pétrole sur le marché international. Mais le gouvernement restera attentif à cette évolution et prendra les dispositions nécessaires.

Nous avons constaté, au bout de quelques mois, que le comportement du consommateur n'était pas celui que nous attendions après l'instauration de la cotisation sur les emballages. Par conséquent, le retrait de cette disposition me paraît justifié. Pour ce genre de disposition, comme pour les augmentations des droits d'accises sur le tabac, il faut toujours réfléchir de manière globale, et non comme si la Belgique était un pays isolé. Les consommateurs réagissent aussi aux offres des pays limitrophes. N'oublions pas que 40% de la population belge vivent à moins de 25 km d'une frontière. Cela laisse à ces personnes le loisir d'adapter leur comportement : de nombreux consommateurs sont donc allés s'approvisionner en eaux de l'autre côté de la frontière, en France en particulier. Les reportages que nous avons vus ces derniers jours à la télévision sont suffisamment éloquents.

Une autre disposition fut longuement débattue en commission tant à la Chambre qu'au Sénat : la taxation forfaitaire pour les professions libérales et les sociétés en cas de dépôt tardif ou d'absence de déclaration fiscale.

Il n'y a aucune raison objective de maintenir dans notre droit une différence d'application entre les sociétés ou indépendants étrangers, d'une part et les sociétés et indépendants belges, de l'autre.

Une évolution est nécessaire ; nous ne sommes plus dans les années 40 ou 50 où ces systèmes avaient été mis sur pied, parfois dans un objectif protectionniste ou en tout cas discriminatoire.

Il n'est pas aisé d'établir une distinction entre dépôt tardif de déclaration fiscale et absence de dépôt. Le ministre des Finances, le SPF Finances, ceux qui exercent ce que l'on appelle une profession du chiffre ou une profession économique ainsi que moi-même pouvons le confirmer. Normalement il y a dépôt tardif quand le délai est limité, mais on ne pourra évidemment jamais soupçonner ni deviner quand le déclarant potentiel déposera effectivement sa déclaration. De nombreux intervenants ayant demandé qu'une distinction soit faite entre ces deux notions, je leur demande à partir de quand on peut considérer que quelqu'un ne déposera probablement pas une déclaration dans un délai que l'on peut juger raisonnable.

Il est vrai que notre système fiscal a connu quelques difficultés dans les impressions et les envois, et nous nous en sommes largement justifiés devant les commissions, mais il faut néanmoins reconnaître qu'il se modernise à bien des égards. C'est notamment le cas de l'imprimerie des Finances, laquelle permettra une impression tout à fait opérationnelle. Nous allons vers un système de scannage généralisé et vers un respect des délais. Dans les pays voisins, lesquels sont déjà sur la voie de la modernisation accélérée en matière fiscale, ce genre de débat n'a quasiment plus lieu tant l'obligation de remplir sa déclaration fiscale dans les délais voulus, ou de voir l'État la remplir à sa place, est « imprimée » - si je puis ainsi m'exprimer - dans les mentalités. Il faut s'inscrire dans cette logique, laquelle n'exclut pas, comme je l'ai dit assez longuement en commission, une forme d'humanité dans les contacts entre l'administration fiscale et les contribuables. En effet, quelqu'un peut connaître des problèmes personnels, économiques, familiaux ou de santé et avoir des difficultés à effectuer des démarches administratives complexes. Pour avoir quasiment fait le tour des provinces dans divers services de taxation et de contrôle, je peux vous dire que l'approche humaine est de plus en plus développée.

Lorsqu'un contact s'établit entre l'agent fiscal, le contrôleur ou le directeur, d'une part, et la personne en difficulté d'autre part, quand des motifs sérieux et la bonne foi existent et en cas de force majeure, le report demandé par la personne ou son comptable est très souvent accordé. Je pense donc que l'on amplifie un débat qui ne se justifie pas sur le terrain.

En revanche, on constate que, sur une seule année, 13.000 récidivistes graves n'ont pas rentré leur déclaration. Le temps de s'en rendre compte et de procéder à une taxation lourde, on s'aperçoit a posteriori qu'il est très difficile de récupérer auprès de ces personnes et de ces sociétés l'argent qui revient à l'État.

Il faut faire la part des choses. On nous demande d'une part de remplir les caisses de l'État de manière objective et d'autre part d'avoir cette approche humaine, ce qui est le cas je crois. Nous demandons aux personnes qui sont dans les affaires de déposer leur déclaration dans les délais et, en cas de difficultés, de solliciter un report en temps utile. Logiquement, cela ne devrait pas poser de problème, et je me demande pourquoi le sujet donne lieu à tant de débordement. La responsabilisation de chacun en la matière est une bonne chose.

Enfin, toujours en ce qui concerne ce chapitre, nous devrions signer, le 15 juillet prochain, un protocole global avec les professions du chiffre. Rien ne nous empêche, dans les prochains mois, d'étoffer encore ce protocole de coopération entre l'État et les professions économiques et du chiffre et de nous consacrer à cette donnée nouvelle qui permettra d'instaurer un peu plus de rigueur dans le dépôt des déclarations.

On a également évoqué la « titrisation », terme nouveau dans notre jargon fiscal.

Je ne pense pas devoir revenir sur tout ce qui a été dit, notamment dans le cadre du budget 2004. Il s'agit effectivement d'un procédé nouveau qui a déjà été appliqué dans plusieurs pays, notamment en Italie. Il donne visiblement certains résultats et tout doit donc être mis en oeuvre pour qu'il puisse être appliqué dans de bonnes conditions.

Il s'agit effectivement d'un mécanisme neuf sur le plan juridique, monsieur Steverlynck. Toutefois, comme je l'ai dit en commission, rien n'empêche d'être inventif pour tenter de récupérer l'arriéré fiscal relativement important dans notre pays puisqu'il dépasse les 25 milliards d'euros.

D'une part, on cite ce chiffre, notamment dans la presse d'hier et d'avant-hier, et, d'autre part, lorsque de nouveaux procédés sont mis en place pour essayer de résorber cet arriéré, on doit éventuellement faire face à des problèmes d'application ou, en tout cas, à des problèmes d'interprétation juridique. Tout devrait se passer dans de bonnes conditions grâce à toutes les personnes qui travaillent sur ce dossier et à l'évolution administrative que nous connaissons dans le cadre, notamment, du dossier de la titrisation.

M. Steverlynck a également évoqué l'aide sociale et de l'aide aux ménages que nous avons oublié d'aborder lors des débats. Je peux confirmer que l'énumération n'est pas limitative, mais illustrative. Il convient d'être relativement clair à cet égard. Par ailleurs, la notion d'aide sociale qui viendrait remplacer la notion d'aide aux ménages n'enlève rien, bien au contraire, puisqu'elle apporte une dimension plus large. Cela devrait permettre de rassurer tout un chacun.

Outre la politique développée en matière de biocarburants et de cotisations d'emballage sur lesquelles je me suis déjà prononcé, Mme De Roeck a évoqué les créances alimentaires.

L'occasion m'est donnée ici de confirmer que le système des avances entrera véritablement en vigueur le 1er octobre prochain. Une dotation gouvernementale spécifique a été prévue à cet effet. Nous verrons, en 2006, si celle-ci est suffisante. Personnellement, il ne m'est pas possible de prévoir ce que donneront les récupérations auprès des débiteurs d'aliments. En tout cas, ce serait un mauvais signal de laisser entendre, aujourd'hui, que tout devrait être supporté par une dotation gouvernementale ou par l'argent de l'État. Tout doit être mis en oeuvre pour que les services du SECAL puissent récupérer les montants par toute voie de droit, auprès des débiteurs d'aliments, qu'ils soient domiciliés en Belgique ou à l'étranger.

Comme je l'ai indiqué en commission, à défaut d'autre accord de coopération en la matière, les règles de droit judiciaire s'appliqueront aux récupérations à l'étranger. À cet égard, je renvoie simplement à ces règles. S'il faut poursuivre par voie d'exequatur, nous le ferons. Toutefois, ce serait un mauvais signal de dire que, pour mille euros, on ne va pas poursuivre ou faire une saisie mobilière auprès du débiteur d'aliments. Si nous abandonnions toute possibilité de saisie mobilière ou immobilière pour toutes ces petites créances, cela équivaudrait à une impunité.

Le Service des créances alimentaires, qui a été renforcé et est spécialisé dans ce domaine, mettra tout en oeuvre pour récupérer les créances, par exemple, en s'adressant à des avocats.

De plus, le comité d'évaluation qui devait être mis sur pied ces jours-ci, déposera un rapport à la fin de l'année 2005 ou au début de l'année 2006 sur la façon dont le service a fonctionné cette année. Je reconnais qu'il conviendrait de faire de la publicité afin d'informer les personnes concernées des droits et possibilités qui sont les leurs. À la prochaine rentrée, on redoublera d'activité en la matière.

Selon moi, compte tenu que tout est mis en oeuvre, le service devrait fonctionner dans de bonnes conditions. Le ministre et moi-même assurons que si des problèmes se posent en termes de moyens de financement pour les créanciers d'aliments, le gouvernement assumera ses responsabilités. Quoi qu'il en soit, le premier débiteur reste le débiteur d'aliments qui a été condamné par décision de justice.

Mme De Schamphelaere a formulé des remarques plus générales sur le contenu d'une loi-programme et sur la loi mosaïque. Les réponses lui seront certainement fournies par un de mes collègues car cette question est davantage d'ordre politique.

De voorzitter. - De Parlementaire overlegcommissie heeft zopas beslist dat ook de `mozaïekwet' met spoed wordt behandeld.

De heer Jan Steverlynck (CD&V). - Ik dank de minister voor zijn duidelijk antwoord met betrekking tot de BTW-vrijstelling voor de diensten voor gezinshulp. Dat kan de sector geruststellen.

Ik heb daarstraks een aantal cijfers naar voren gebracht met betrekking tot de stijging van accijnzen en BTW waaruit duidelijk blijkt dat de consument vandaag aan de pomp al te maken krijgt met een verhoging van de brandstofprijzen met ongeveer 30%. Hij ondervindt dus concreet wat de getroffen maatregelen betekenen. Dat zal nog toenemen, niet alleen omdat de olieprijzen de pan uit swingen maar ook door het beleid van de regering.

Wat de minimum belastbare grondslag betreft zullen de ambtenaren de problemen van de bonafide belastingplichtige blijkbaar op een menselijke manier aanpakken. Ik blijf er echter bij dat een juridisch instrument wordt gecreëerd dat door sommigen, zij het juridisch correct, toch kan worden gebruikt op een manier die het evenwicht tussen de rechten en de plichten van de belastingplichtige in het gedrang brengt. Daarom willen we ons amendement, dat ik daarstraks heb toegelicht, aanhouden. Het strekt ertoe ervoor te zorgen dat de minimumbelastbare grondslag niet kan worden toegepast voor forfaitaire belastingplichtigen en evenmin als voor de laattijdige indiening van de belastingaangifte wettige redenen kunnen worden ingeroepen.

Mevrouw Jacinta De Roeck (SP.A-SPIRIT). - Ik dank de minister voor de gerichte antwoorden. In verband met de Dienst voor Alimentatievorderingen was mijn tussenkomst misschien erg kritisch, maar dat is omdat we al jaren, vaak samen met collega's vrouwelijke senatoren, veel werk in die materie hebben gestoken. We zijn erover verheugd dat we staan waar we staan, maar blijven de zaken volgen. Als parlementslid is het onze taak de vinger op de wonde te leggen.

Ik ben er ook over verheugd dat we wat de biobrandstoffen betreft eindelijk vooruitgang hebben geboekt. Beter laat dan nooit. We moeten er wel voor zorgen dat de consument ertoe wordt aangezet de juiste brandstof te tanken.

Wat de ecotaksen betreft ben ik heel ongelukkig over het samenspel van de minister met de verpakkingsindustrie en vooral ook over de houding van de burger, die blijkbaar niet tot gedragsverandering te bewegen is als hij er financiële niet genoeg bij te winnen heeft. Ik weet niet welke weg we in de toekomst moeten inslaan om daarin verandering te brengen. Ik hoop dat we op het groene spoor blijven doorgaan, al besef ik wel dat de ecotaksen een gemiste kans zijn geweest. Ik vind dat spijtig, maar we moeten ons daarbij neer leggen.

-De algemene bespreking is gesloten.