3-1254/2

3-1254/2

Belgische Senaat

ZITTING 2004-2005

27 JUNI 2005


Ontwerp van programmawet


Evocatieprocedure


AMENDEMENTEN


Nr. 1 VAN DE HEER STEVERLYNCK

Art. 41

Het voorgestelde artikel 342, § 3, vervangen als volgt :

« § 3 Wanneer de belastingplichtige geen wettige redenen aantoont die hem beletten een aangifte in te dienen of de vormgebreken waarmede de aangifte is aangetast te verhelpen uiterlijk de dag voor de verzending van de kennisgeving van aanslag van ambtswege bepaalt de Koning, met inachtneming van de in § 1, eerste lid vermelde voorwaarden, het minimum van de winst of baten dat belastbaar is ten name van de ondernemingen of vrije beroepen. De minima kunnen niet toegepast worden indien forfaitaire grondslagen voor het aanslagjaar worden vastgesteld overeenkomstig § 1, tweede lid. »

Verantwoording

In artikel 342 WIB 1992 worden een aantal bewijsmiddelen toegekend aan de fiscus wanneer er geen bewijskrachtige gegevens beschikbaar zijn om een aanslag te vestigen. Artikel 41 van de programmawet voegt een nieuw bewijsmiddel hieraan toe ten aanzien van alle ondernemingen en de beoefenaars van een vrij beroep. Het nieuwe bewijsmiddel voorziet in een minimum belastbare grondslag wanneer geen aangifte of laattijdig een aangifte wordt ingediend.

Het nieuw bewijsmiddel kadert binnen de procedure van aanslag van ambtswege. De belastingplichtige heeft de plicht een belastingaangifte in te dienen. Wanneer hij dit nalaat heeft de administratie het recht een ambtshalve aanslag te vestigen. Zij heeft evenwel de plicht de ambtshalve aanslag te motiveren. Daartegenover staat het recht van de belastingplichtige het juiste bedrag van zijn belastbare inkomsten te bewijzen.

In praktijk vernietigen de rechtbanken regelmatig ambtshalve aanslagen omdat zij gevestigd zijn wegens willekeur. Alhoewel in rechte de bewijslast met betrekking tot het belastbaar inkomen omkeert in geval van een ambtshalve aanslag, dient de ambtshalve aanslag op zich gemotiveerd te zijn en te steunen op objectieve gegevens waaruit het inkomen van de belastingplichtige blijkt. Het verzamelen van deze gegevens is voor de administratie erg tijdrovend en in vele gevallen onmogelijk. Feitelijk bestaat er dus geen evenwicht tussen enerzijds de motivatieplicht van de fiscus en het recht op het tegenbewijs in hoofde van de belastingplichtige. Het is dan ook te verantwoorden de positie van de administratie te versterken door wettelijk te voorzien in belastbare minima wanneer de administratie niet kan steunen op een belastingaangifte.

Wanneer het nieuwe bewijsmiddel de plicht ontneemt aan de administratie de ambtshalve aanslag te motiveren, is het essentieel dat het nieuwe bewijsmiddel in verhouding staat tot het nagestreefde doel en dat niet meer afbreuk wordt gedaan aan de rechten van de belastingplichtigen dan nodig om dit doel te bereiken.

De gevolgen ten aanzien van de belastingplichtige van de tekst van artikel 41 van de programmawet zijn evenwel onevenredig ten aanzien van de forfaitaire belastingplichtigen en diegene die te laat een aangifte indienen.

Forfaitaire belastingplichtigen voeren per definitie geen bewijskrachtige boekhouding. Het bedrag van hun belastbare inkomsten wordt immers bepaald volgens de forfaitaire grondslagen zoals overeengekomen tussen de administratie en de betrokken beroepsgroeperingen. Wanneer zij ambtshalve aangeslagen worden, heeft de fiscus volgens de ontworpen bepaling de keuze tussen de minimum belastbare grondslag zoals door de Koning bepaald en de forfaitaire grondslagen van aanslag. Doordat de forfaitaire belastingplichtigen per definitie geen bewijskrachtige boekhouding voeren (anders kunnen zij niet aan het forfait worden onderworpen), kunnen zij nooit aantonen welk hun werkelijk inkomen is. Zij gaan er immers terecht vanuit dat zij aan het forfait zouden worden onderworpen. Het is dan ook niet meer dan evenredig wettelijk te bepalen dat indien er forfaitaire grondslagen voor het aanslagjaar worden vastgesteld dat dit bewijsmiddel moet gehanteerd worden. Wanneer de forfaits gebaseerd zijn op de aankopen van de belastingplichtige, kan de fiscus steunen op de jaarlijkse opgave afnemers BTW-belastingplichtigen. Voor de belastingplichtigen die werkzaam zijn in de land- of tuinbouw, kan de fiscus zich baseren op de beteelde oppervlakte of de aanwezige dieren.

Het amendement voorziet dan ook in een hiërarchie tussen de aan te wenden bewijsmiddelen. De forfaitaire minimum belastbare grondslag zoals kan enkel toegepast worden in de mate er geen forfaitaire grondslag werd vastgesteld overeenkomst artikel 342, § 1, tweede lid WIB 1992.

Het bewijsmiddel van de minimum belastbare grondslagen kan de fiscus niet alleen toepassen op de belastingplichtigen die geen belastingaangifte indienen, maar ook op diegene die laattijdig zijn. Artikel 41 van de programmawet gaat dan ook verder dan door de heer Van der Maelen en mevrouwen Anne-Marie Baeke en Annemie Roppe met hun in de Kamer ingediende wetsvoorstel (Doc 51-1300/001) beogen. Het voorstel richt zich uitsluitend tot de categorie van belastingplichtige die geen aangifte indienen, zelfs na aanmaning. In de strijd tegen de fiscale fraude is het nieuwe bewijsmiddel voor de fiscus, geconfronteerd met een onwillige belastingplichtige, een krachtdadig en tijdsefficiënt wapen (DOC 51 1300/001, p. 8). Wanneer de belastingplichtige evenwel om wettige redenen verhinderd was zijn aangifte tijdig in te dienen, is het nieuwe bewijsmiddel onevenredig. Laattijdigheid kan niet op dezelfde wijze gesanctioneerd worden als onwil, zeker niet wanneer de laattijdigheid te wijten is aan wettige redenen. In dat geval dient de fiscus de aangifte als vertrekpunt te nemen en niet de minimum belastbare grondslagen.

Van de wettige redenen kan de belastingplichtige niet alles verwachten. Het begrip wettige redenen is ruimer dan overmacht. Maar de rechtspraak toont aan dat de wettige redenen de slordigheid niet vergoelijken, ook niet die van zijn gemandateerde.

Overmacht kan slechts voortvloeien uit een gebeurtenis die onafhankelijk is van de menselijke wil en welke die wil niet heeft kunnen voorzien noch afwenden. Zij is onverenigbaar met een nalatigheid of met een gebrek aan voorzorg (Cass., 25 juni 1956, Buls, Pas. 1956, I, 1176; Bergen, 25 september 1992, Pardaens; Luik, 27 februari 1991, Petry).

De belastingplichtige kan zich niet beroepen op overmacht wanneer zijn boekhouding door het gerecht is in beslag genomen (Luik, 10 juni 1987, FJF, 1987, 299) Het hof van beroep te Bergen oordeelde anders (Bergen, 26 juni 1998, FJF, 569).

Zo is het feit dat een belastingplichtige zijn boekhouder heeft moeten dagvaarden om de boekhouding terug te krijgen en dat deze laatste nagelaten heeft om tijdig een bezwaarschrift in te dienen, geen geval van overmacht dat de bezwaartermijn verlengt (Antwerpen, 17 november 1992, Bull. Bel., 1995, 2802; FJF, 1993, 355; Antwerpen, 20 januari 1992, Bull. Bel., 1995, 62; Gent, 25 juni 1991, Bull. Bel., 1992, 3401; Antwerpen, 9 april 1990, Bull. Bel., 705, 1206; Brussel, 14 juni 1988, Bull. Bel., 1989, 132; Brussel, 13 mei 1986, NV Agecobel, Bull. Bel., nr. 658, 379). Het uitblijven van een rechterlijke beslissing maakt geen overmacht uit (Gent, 12 september 1996, Div. Act., 1998, 28, noot Beernaert, J.; EJ, 1998, 86, noot Poppe, G.). Is het niet meer dan billijk dat in dergelijk geval de belastingplichtige deze situatie als wettige redenen kan inroepen ?

De slechte werking van de postdiensten wordt soms als overmacht aangemerkt. Dit is het geval wanneer blijkt dat de belastingplichtige 4 dagen voor het verstrijken van de termijn, het document aangetekend verstuurd heeft, maar door de slechte werking van de postdiensten pas na het verstrijken van de termijn aan de bevoegde administratie werd bezorgd (Rb. Brugge 25 november 2002, FJF, 2003, afl. 6, 598). Het verloren gaan van de aangetekende zending tussen twee postkantoren is een geval van overmacht (Antwerpen, 31 maart 1998, FJF, 1998, 570). Een eventuele vertraging van de post maakt geen overmacht uit wanneer blijkt dat de belastingplichtige slechts de dag voor het verstrijken van de termijn zijn document langs de post heeft verzonden (Luik, 28 februari 1984, Bull. Bel., 1985, 632).

De ernstige ziekte of langdurige afwezigheid van de belastingplichtige zijn wettige redenen voor de laattijdige overlegging van documenten (Com.IB92 art. 316/12, Brussel, 20 juni 1989, Bull. Bel., 1992, 1379). Een zware ziekte is geen reden van overmacht (Gent, 28 november 1989, FJF, 1990, 271), tenzij men verkeert in een toestand van psychisch onevenwicht (Brussel, 9 juni 1992, FJF, 1993, 35) of hierdoor voor 100 % mindervalide of totaal arbeidsongeschikt wordt (Luik, 5 juni 1985, .FJF, 1986, 97 en Luik, 17 september 1997, FJF, 1997, 604, noot) . Hospitalisatie van de echtgenote maakt geen overmacht uit (Antwerpen, 18 april 1989, Bull. Bel., 1990, 1977) maar is ongetwijfeld het vervullen van een wettelijke verplichting en dus een wettige reden om laattijdig aan andere wettelijke verplichtingen te voldoen. Men kan moeilijk ernstig zieke belastingplichtigen gelijkstellen met doorwinterde fraudeurs die geen belastingaangifte willen indienen.

De wettige redenen mogen dan al ruimer zijn dan het begrip overmacht. Ze zijn duidelijk geen vrijgeleide voor de belastingplichtige om een laattijdige indiening goed te praten.

Jan STEVERLYNCK.