3-113 | 3-113 |
De voorzitter. - Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw, antwoordt namens mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Justitie.
De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Bij de politiediensten van Antwerpen zou een lijst circuleren van een tweehonderdtal zogenaamde extremistische en terroristische organisaties.
Op die lijst prijken onder meer het Davidsfonds, de Bond Beter Leefmilieu, de Partij voor de Dieren, Hand in Hand, Elcker-ik, het Humanistisch Verbond enzovoort.
Het federaal parket, de Antwerpse procureur en de speurders van de cel terrorisme in Brussel betreuren dat dergelijke lijsten werden gelekt - dus ze bestaan - en spreken over een schending van het beroepsgeheim.
Naast die lijst zouden er nog minstens twee andere lijsten van gevaarlijke, extremistische en terroristische groeperingen in omloop zijn: één van de Staatsveiligheid en één van de Verenigde Staten. Wellicht bestaat er nog een derde lijst bij de politie van organisaties die de openbare orde kunnen bedreigen.
Als die lijsten bestaan, zou het nuttig zijn dat de burgers voor zichzelf kunnen uitmaken of ze op basis van een lidmaatschap van een of andere organisatie als potentiële terrorist kunnen worden aangezien. Stel dat ik aankom op een luchthaven in de Verenigde Staten met in mijn portefeuille een lidkaart van een of andere organisatie, dan wordt ik misschien wel voor ondervraging naar Guantánamo overgebracht!
In de Kamer van Volksvertegenwoordigers was het antwoord op gelijkaardige vraag allesbehalve helder.
Op grond van welke criteria komen organisaties op genoemde lijsten terecht?
Wat is de juridische grondslag voor die lijsten?
Hoeveel dergelijke lijsten circuleren er momenteel in ons land?
Door wie worden die lijsten gebruikt?
Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw. - Aangezien hier gezegd is dat er een lijst zou circuleren bij de Antwerpse politiediensten, heeft de vraag voornamelijk betrekking op bevoegdheden van de minister van Binnenlandse Zaken. Zoals minister Onkelinx reeds kon meedelen in de Kamer, heeft de minister van Binnenlandse Zaken verklaard dat alleen krachtens de wet op het politieambt een lijst mag worden opgesteld van groeperingen die moeten worden opgevolgd in het kader van de handhaving van de openbare orde. Die lijst is in principe niet gebaseerd op politieke, filosofische of andere criteria. Het gaat blijkbaar alleen over een lijst van groeperingen die de politiediensten moeten opvolgen in het kader van de handhaving van de openbare orde.
Die lijst van groeperingen wordt geregeld voorgelegd aan de minister van Binnenlandse Zaken en geüpdatet. De minister van Binnenlandse Zaken heeft gepreciseerd dat zijn departement het enige is dat die lijst kent, aangezien het als enige daartoe wettelijk is gemachtigd.
De minister van Binnenlandse Zaken heeft verklaard dat hij niets afwist van enige andere lijst.
Minister Onkelinx heeft de minister van Binnenlandse Zaken uitgenodigd om een stand van zaken op te maken over de lijst van op te volgen groeperingen, die hij besloten heeft op te stellen. Eerst moet hij die lijst voorleggen aan het College voor Inlichting en Veiligheid, dat daarna verslag uitbrengt aan het ministerieel comité voor Inlichting en Veiligheid met betrekking tot de relevantie van die lijst en de wettelijke basis ervan.
Minister Onkelinx herinnert eraan dat de Veiligheid van de Staat krachtens de organieke wet op de inlichtingendiensten werd belast met het toezicht op de terroristische en extremistische handelingen van groeperingen die de rechtsstaat kunnen schaden.
Er bestaat strikt genomen geen vooraf opgemaakte lijst van extremistische groeperingen. Dat zou niet overeenstemmen met de geest van voornoemde wet. De Veiligheid van de Staat interesseert zich voor personen of groeperingen op grond van hun activiteiten en niet andersom.
Als we ons democratische bestel willen behouden, kunnen we niet dulden dat het op het gebied van veiligheid tot ontsporingen komt, met bijvoorbeeld het registreren van burgers of groeperingen op basis van onnauwkeurige criteria en zonder voldoende wettelijke basis. Mocht dat wel het geval zijn, zou dat een onaanvaardbare schending zijn het privé-leven. Voorts is het voor een democratie ongezond dat verwarring wordt gecreëerd over de respectieve rol van de inlichtingendiensten en van de politiediensten, want de wettelijke opdrachten van die diensten zijn fundamenteel verschillend.
Het is de bedoeling deze kwestie binnenkort voor te leggen aan het ministerieel comité voor Inlichtingen en Veiligheid.
De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Ik kan natuurlijk niet in discussie treden met de minister die het antwoord van mevrouw Onkelinx voorleest. Het antwoord leidt wel tot enkele conclusies.
De minister zegt dat in Antwerpen een lijst bestaat die ontwettig is.
De minister voegt daaraan toe dat de politie een lijst mag opmaken van verenigingen die de openbare orde bedreigen. De lijst waarover het hier gaat, heeft echter duidelijk een andere grondslag.
De wet laat de lijst van de Staatsveiligheid toe. Het is vanuit democratisch oogpunt echter ook belangrijk dat we kunnen controleren of er willekeur bestaat.
Mijn probleem is dat die lijsten eventueel aan het buitenland kunnen worden doorgegeven waardoor een niets vermoedend Belgisch parlementslid bij zijn aankomst in een buitenlandse luchthaven wel eens voor een verrassing kan komen te staan. Denk maar aan wat een Nederlander is overkomen na een KLM-vlucht.
Ik stel voor dat de parlementaire begeleidingscommissie een duidelijk standpunt formuleert. We hoeven die lijsten niet te kennen, maar moeten er wel op toezien dat verenigingen die niets met terrorisme of extremisme te maken hebben, niet op een arbitraire manier op een van die lijsten terecht komen.
De voorzitter. - Het Comité I zal op 12 juli eerstkomend bijeenkomen.