3-112

3-112

Belgische Senaat

Handelingen

DONDERDAG 19 MEI 2005 - NAMIDDAGVERGADERING

(Vervolg)

De problematiek van de doping in de sport (Stuk 3-366)

Bespreking

De heer Jacques Germeaux (VLD), corapporteur. - Van december 2003 tot april 2004 organiseerde de commissie voor de Sociale Aangelegenheden een hele reeks hoorzittingen met betrokkenen en experts. Werden uitgenodigd de dienst Inspectie en Opsporingen, Douane en Accijnzen Brussel, de politie, het directoraat-generaal Geneesmiddelen, de federale overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en het Leefmilieu, het hof van beroep Gent, het FAVV, de administratie Gezondheidszorg van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, ADEPS, de Vlaamse Sportfederatie en nog andere diensten en organisaties.

De commissie organiseerde ook een werkbezoek aan het dopingcontrolelaboratorium van de Universiteit van Gent en ontmoette professor Delbeke.

Op 12 april jongstleden stelde de Senaat zijn eerste aanbevelingen voor op een colloquium, waar een forum werd geboden voor discussie met het veld.

De werkzaamheden van de commissie mondden uit in een hele reeks vaststellingen en uiteraard ook aanbevelingen. Die zijn gericht op het aanbod, de opsporing en de bestraffing.

Met betrekking tot het aanbod roept de Senaat op om de reclame voor niet-voorschriftplichtige geneesmiddelen en voedingssupplementen beter te reglementeren. De organisatoren van sportmanifestaties moeten worden geresponsabiliseerd en ervoor zorgen dat deelnemers dopingvrij zijn. Ook sponsors moeten kunnen worden aangepakt, indien zij sportbeoefenaars sponsoren van wie bewezen is dat ze doping gebruiken. Geneesmiddelen die op de WADA-lijst staan, zouden moeten worden voorzien van een doorkruist olympisch logo. Een unieke barcode van sommige diergeneesmiddelen kan de tracering ervan vergemakkelijken. Het vrije voorschrijfgedrag van artsen mag niet leiden tot een oneigenlijk gebruik van die geneesmiddelen in een niet-therapeutische context.

Met betrekking tot de opsporing moeten de douanediensten worden versterkt, zodat ze meer gericht kunnen zoeken naar dopingproducten. De politiediensten moeten meer aandacht besteden aan de strijd tegen doping. Bij controles beschikken ze jammer genoeg vaak over onvoldoende achtergrondkennis om dopingproducten te herkennen. Er is dus duidelijk nood aan een bijkomende specialisatie.

Met betrekking tot de bestraffing beveelt de commissie aan dat de geneesmiddelen- en de drugswet onverkort wordt toegepast. Justitie mag geen onderscheid maken tussen iemand die verboden producten gebruikt in het kader van sportieve activiteiten en iemand die ze gebruikt om andere niet-medische redenen.

De commissie pleit ervoor sportbeoefenaars die worden betrapt op dopingproducten strafvermindering of kwijtschelding van straf te verlenen indien ze actief meewerken aan het gerechtelijk onderzoek.

Artsen die geneesmiddelen voorschrijven die niet beantwoorden aan een reële therapeutische noodzaak moeten strenger worden gestraft.

Bij de bespreking van de aanbevelingen werden heel wat opmerkingen geformuleerd en enkele amendementen ingediend. De MR had vragen bij het aanpakken van organisatoren van sportmanifestaties en de sponsors en de PS kantte zich tegen het idee van pentiti in de sport.

De aanbevelingen werden aangenomen met 9 stemmen voor bij 1 onthouding.

De VLD diende nog twee amendementen in. Het ene bepaalt dat sportbeoefenaars tegen wie een gerechtelijk onderzoek loopt wegens gebruik van doping, voor een wedstrijd of competitie moeten worden uitgesloten zolang hun naam niet is gezuiverd. Volgens het andere amendement moeten sportcompetities ook rekening houden met de fysieke vermogens van een sportbeoefenaar. Beide amendementen werden aangenomen met 8 stemmen voor bij 1 onthouding.

Ik zal nu kort de visie van de VLD-fractie verwoorden.

Op het eerste zicht heeft de Senaat niet veel te maken met de problematiek van doping in de sport. Volgens de artikelen 127, 128 en 129 van de Grondwet zijn de gemeenschappen in ons land bevoegd voor persoonsgebonden aangelegenheden: taal, cultuur, sport, onderwijs, maar ook gezondheid. Artikel 5, paragraaf 1, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 geeft de gemeenschappen de bevoegdheid over alles wat te maken heeft met gezondheidspreventie en vormt daarbij de juridische basis voor het Vlaamse decreet inzake medisch verantwoorde sportbeoefening van 27 maart 1991. Dat decreet biedt een kader om op een gezonde manier te sporten. Het handelt niet alleen over dopinggebruik, maar ook over het respecteren van een minimumleeftijd voor sporttakken en dergelijke meer. Het decreet voorziet tevens in disciplinaire sancties, schorsing en geldboetes voor personen die de decretale bepalingen met de voeten treden. Ook de Franstalige en Duitstalige Gemeenschap hebben intussen een eigen decreet dat dopinggebruik verbiedt en bestraft.

Hoewel sport dus een gemeenschapsbevoegdheid is, hebben diverse aspecten ervan betrekking op federale bevoegdheden en wetten en is het gebruik, bezit, verstrekken, verhandelen en produceren van dopingproducten ook in strijd met federale regels. Denk hierbij maar aan de drugwet, de hormonenwet of de geneesmiddelenwet. Het federale niveau heeft dus wel degelijk iets in te brengen in het debat over doping in de sport.

Het is onaanvaardbaar dat iemand die in het kader van zijn sport middelen gebruikt die door de federale drugswet verboden zijn, minder zwaar wordt aangepakt dan iemand die dezelfde producten bijvoorbeeld op de dansvloer gebruikt. Deze laatste wordt als een probleemgebruiker beschouwd en zal desnoods door het parket worden vervolgd. Dus twee maten en twee gewichten.

Stilaan ontstaat het idee dat doping en sport onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Een topsporter die doping gebruikt, maakt soms een beredeneerde gok. Wordt hij betrapt, het zij zo, wordt hij niet betrapt, dan gaat hij de volgende dag voor de volle winst. Jonge, aankomende sporters zien dat en voelen zich gedwongen mee te gaan in die niet te stoppen race. Het dopingfenomeen breidt zich dan ook uit en vormt zo, op termijn, een gevaar voor de volksgezondheid. Ik zal geen namen noemen, maar waarom heeft men zich niet eerder afgevraagd of een bepaalde renner die veel bekendheid geniet, geen gebruikersprobleem had? Was er vroeger ingegrepen, dan was het drama nooit zo groot geworden.

De VLD-fractie vindt verschillende van haar ideeën in de aanbevelingen terug. Ze hebben de verdienste dat ze zich op alle betrokkenen richten, niet op de eerste plaats op de sporter, wel op de begeleiders, de sponsors, de organisatoren, de gemeenschappen, de politie en Justitie.

Ten eerste zijn er de sponsors en organisatoren. Het is maar eerlijk dat we proberen iedereen te responsabiliseren. Enkele van de aanbevelingen van de commissie wil ik toch even toelichten. Bedrijven die clubs of individuele sportbeoefenaars sponsoren, dienen hun verantwoordelijkheid op te nemen en resoluut afstand te nemen van dopinggebruik. Als sponsors blind blijven voor doping, kunnen we niet aanvaarden dat de bestede reclamebudgetten fiscaal aftrekbaar zijn. Daarom roept de Senaat de organisatoren van sportmanifestaties ook op erover te waken dat de deelnemers dopingvrij zijn. Als dergelijke signalen niet worden gegeven, dan denk ik niet dat er op het terrein ook maar het minste zal bewegen. Uit ervaring weet ik dat bepaalde grotere voetbalclubs een beroep doen op verenigingen zoals het CAD, het Centrum voor Alcohol- en andere Drugproblemen, om hun jongeren informatie te geven over het gebruik van cannabis en andere producten.

Als ze geen enkel prestatieverhogend effect hebben, moeten medicijnen een olympisch logo krijgen. Zo kunnen sportbeoefenaars bij een positieve test niet meer zeggen dat ze niet wisten dat het medicijn dat ze namen een dopingproduct was.

We zijn ook voorstander van meer expertise bij de politie. Tijdens de hoorzittingen hoorden we dat de politiediensten meer aandacht willen kunnen besteden aan doping. Politie-inspecteurs moeten daartoe de nodige opleiding krijgen. Per gerechtelijk ressort moet een politieambtenaar uit de federale of lokale politie worden aangesteld die in het domein van dopingproducten is gespecialiseerd. Die politieman geeft dan vanuit zijn standplaats steun aan lokale lopende gerechtelijke dossiers.

Doping is al te vaak geen prioriteit. Voor eenzelfde product wordt in het ene geval heel repressief opgetreden, in het andere geval helemaal niet.

Justitie zou geen onderscheid mogen maken tussen het gebruik van verboden producten bij sportieve activiteiten en andere. Als een jongeman van zeventien jaar die graag uitgaat op een avond een XTC-pil doorspeelt aan een vriendin en wordt betrapt, dan wordt hij gezien als een dealer en bestraft. Als een jongeman van zeventien een XTC-pil neemt om een fietswedstrijd te rijden, dan staan honderden mensen langs de weg te roepen dat hij harder moet rijden. Als die wordt betrapt, zullen velen vinden dat hij niet te zwaar moet worden bestraft omdat zijn XTC-gebruik veel minder problematisch wordt bevonden. Nochtans gaat het twee keer over hetzelfde product, een amfetamine, dus een harddrug die zowel in het ene als het andere geval tot verslaving kan leiden. Voor het ene gebruik treedt men vandaag te repressief op, voor het andere te laks.

In dat opzicht is het van groot belang zicht te krijgen op de producenten en de leveranciers van de dopingproducten. Sportbeoefenaars die op doping worden betrapt en die strafbaar zijn volgens de drugwet, moeten op strafvermindering of strafkwijtschelding kunnen rekenen als ze meewerken aan het onderzoek. Daartoe moet artikel 6 van de drugwet worden gewijzigd. Ook de gemeenschappen zouden voor sportbeoefenaars die op gebruik betrapt worden, via een decreet in een strafvermindering kunnen voorzien.

Geneesheren die geneesmiddelen voorschrijven die niet beantwoorden aan een therapeutische noodzaak en die aanwenden om de sportprestaties op te drijven, moeten worden gestraft.

De VLD-fractie gaat resoluut voor de nultolerantie. Elke vorm van doping is uiteindelijk competitievervalsing. Elke vorm van doping betekent dat iedereen moet gebruiken om mee te kunnen. Doping schaadt de gezondheid. Degenen die geloven dat het onder medisch toezicht verstrekken van EPO moet kunnen, dwalen. Op die manier wordt haast iedereen gedwongen om EPO te gebruiken en vroeg of laat zullen er altijd personen die er nog iets bijnemen zodat het slecht afloopt.

De heer Jean-Marie Dedecker (VLD). - Ik besef dat ik in deze zaak een dissidente opinie vertolk, zowel in de VLD-fractie als in de hele Senaat. Het zij zo, maar ik meen toch dat ik inzake sport en doping enig recht van spreken heb.

Ik heb de bijeenkomsten van de commissie voor de Sociale Aangelegenheden - overigens tot mijn spijt - niet kunnen bijwonen. De reden is dat ik voorzitter ben van de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden en dat die commissies op hetzelfde ogenblik vergaderen.

Ik wil de rapporteur trouwens feliciteren met zijn zeer interessante verslag. Het bevat heel veel interessante zaken, naast een aantal stommiteiten. Die laatste zijn echter afkomstig van getuigen, onder wie bijvoorbeeld een `kenner' die beweerde dat de jaarlijkse omzet aan dopingproducten zo'n acht miljard euro bedraagt - wat ik bij gebrek aan betere cijfers niet zal weerleggen - en dat tachtig procent van de jaarlijkse EPO-productie, goed voor ongeveer vier miljard euro, in de sport wordt geconsumeerd. Ik heb zelden een grotere kwakkel gehoord, even groot als beweren dat alle benzineverbruik gebeurt in het Formule 1-circuit. Uiteraard is dat niet zo. Er zijn in dit land minder beroepssportlui dan parlementsleden. Mensen die zoiets beweren zouden zich best de vraag stellen of ze niet bezig zijn een kanon te gebruiken om op een mug te schieten.

Men moet vooral niet denken dat ik dopinggebruik wil verdedigen, ook al heb ik ooit een open brief geschreven met als titel Hematocriet of hypocriet. Het is altijd gevaarlijk om over doping te spreken, want al heel snel krijgt men dan het verwijt medeplichtig te zijn. Vanochtend nog kreeg ik nog een telefoontje uit Italië, van de beroemde dokter Vanmol, die me vertelde dat een collega was aangehouden, omdat hij op zijn hotelkamer een nieuw type zuurstoffiets had staan. Die wordt in Italië als een dopingproduct beschouwd, ook al heeft de WADA, net als wij hier in België, daar een andere mening over.

Ik wil me in deze uiteenzetting beperken tot de conclusies van het commissieverslag. Ik kan die niet aanvaarden. Een eerste reden is dat de nultolerantie en de absolute veiligheid waarover daarin wordt gesproken, een groot democratisch deficit opleveren. We zijn bezig van een groep mensen misdadigers te maken. Aanbeveling 2 bijvoorbeeld lijkt me compleet in strijd met de Europese Verklaring van de rechten van de mens. Ik wil onze expert terzake, de heer Vandenberghe, vragen wat hij vindt van de bepaling dat `sportbeoefenaars tegen wie een onderzoek loopt wegens het gebruik van doping zouden worden uitgesloten van de competitie en dit zolang hun naam niet is gezuiverd.' Met andere woorden, een sportman tegen wie een onderzoek loopt, is ipso facto veroordeeld, want hij mag zijn beroep niet meer uitoefenen. Zou men kunnen aanvaarden dat een parlementslid tegen wie een onderzoek loopt, niet meer naar het parlement mag komen tot zijn onschuld bewezen is? Dit druist in tegen alle rechtsprincipes en tegen alle mensenrechten.

Mevrouw Annemie Van de Casteele (VLD). - We hebben met deze bezorgdheid rekening gehouden en via een amendement dat artikel strakker geformuleerd: alleen een sportman tegen wie een gerechtelijk onderzoek loopt, mag men van de competitie uitsluiten.

De heer Jean-Marie Dedecker (VLD). - Ook die bepaling is niet houdbaar. Men kan niemand een beroepsverbod opleggen op basis van het loutere feit dat er een gerechtelijk onderzoek loopt.

Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - Ik verwijs naar wat de heer Luc Lamine is overkomen. Iemand die een bepaald beroep uitoefent, kan worden geschorst omdat de deontologie die met dat beroep gepaard gaat dat vereist.

De heer Jean-Marie Dedecker (VLD). - Dat kan inderdaad, maar ik spreek over topsporters. Zij hebben een loopbaan van maximaal tien jaar. Als ze één of enkele jaren moeten wachten op een rechterlijke uitspraak, is hun carrière voorbij. Het gaat om ongeveer 500 mensen in de België.

Mevrouw Annemie Van de Casteele (VLD). - Ik verwijs ook naar de deontologie van heel wat vrije beroepen. Ook daar kan een preventieve schorsing worden opgelegd in afwachting van een gerechtelijke uitspraak. Misschien moet er in procedures worden voorzien om de rechtszekerheid te vrijwaren, maar in ieder geval bestaat ook in het tuchtrecht het principe dat iemand kan worden geschorst op basis van een lopend onderzoek.

De heer Jean-Marie Dedecker (VLD). - Dat weet ik. We zijn echter bezig met de sport en het is de sport die ik hier wens te verdedigen.

In punt 3 van de conclusies staat: `in zoverre sponsors blind zijn voor doping, kan niet worden aanvaard dat de bestede reclamebudgetten fiscaal aftrekbaar zijn'. Het eerste probleem is hoe dat juridisch kan worden bewezen. Bovendien vraag ik me af wat de draagkracht van deze bepaling is. Ik weet dat die bepaling medegeamendeerd is door Marc Wilmots, maar ik vind ze absoluut onaanvaardbaar. Het kan niet dat sponsors verantwoordelijk worden gesteld voor dopinggebruik. De sponsor is geen werkgever. Hij stelt enkel een budget ter beschikking van een ploeg. De sport is bijna louter aangewezen op sponsoring. Er zullen sponsors worden afgeschrikt. Tijdens de discussie werd zelfs voorgesteld dat farmaceutische bedrijven - ik denk aan Omega Pharma of aan Davitamon - in principe geen sportlui zouden mogen sponsoren. Dat is onaanvaardbaar.

Mevrouw Annemie Van de Casteele (VLD). - Ik heb het er persoonlijk moeilijk mee dat sponsoring door farmaceutische bedrijven de indruk wekt dat sportlui iets moeten slikken om te kunnen presteren.

De aanbeveling over de sponsors werd geamendeerd omdat een sponsor inderdaad niet kan weten op welke manier een sporter zijn sportactiviteiten uitoefent. Daarom hebben we gesteld dat de opgelegde beperking enkel betrekking kan hebben op de toekomst. Wanneer een sponsor beslist een veroordeelde sporter te sponsoren, gaat het niet op dat de gemeenschap die sponsoring meefinanciert via de belastingaftrek aan de sponsor. Die uitgave mag niet meer aftrekbaar zijn van de belastingen. Wij mogen als gemeenschap het dopinggebruik van sporters niet tolereren en meefinancieren.

De heer Jean-Marie Dedecker (VLD). - Mevrouw Van de Casteele, U bedoelt dat de sponsoruitgaven voor een wielerploeg die een dopingzondaar opnieuw in dienst neemt, niet meer fiscaal aftrekbaar zijn? Dat is onaanvaardbaar.

Mevrouw Annemie Van de Casteele (VLD). - Het uitgangspunt van de commissie is ernaar te streven het dopinggebruik uit te roeien. We mogen geen tolerantie ten opzichte van dopinggebruik in onze wetgeving inbouwen. Alle aanbevelingen gaan uit van dat principe.

De heer Jean-Marie Dedecker (VLD). - Als een werknemer zich bij u aanbiedt, nadat hij tien jaar in de gevangenis heeft gezeten voor moord, kunt u als werkgever daarvoor dan worden gestraft? Als een dopingzondaar gestraft is en terug aan de slag kan bij een andere werkgever, moet hij dan ook in zijn nieuwe werksfeer en zijn hele leven lang gebrandmerkt blijven en moet zijn nieuwe werkgever bovendien ook nog eens worden gestraft? Dat kan toch niet.

Volgens de vijfde aanbeveling zouden geneesmiddelen die op de lijst van de WADA staan, moeten worden voorzien van een doorkruist olympisch logo. Ik ga daarmee principieel nog akkoord; men heeft dit overigens al geprobeerd, maar alle farmaceutische bedrijven hebben dit voorstel afgewezen omdat het logo staat voor doping en er geen onderscheid wordt gemaakt met het gebruik van het middel als medicijn. Ik vind het moedig van mevrouw Van de Casteele om nog eens een poging te ondernemen.

Aanbeveling 25 luidt als volgt: `Het oplopen van een disciplinaire sanctie wegens doping mag niet betekenen dat er op systematische wijze in geen enkele vorm van strafrechtelijk gevolg wordt voorzien.' Als er een inbreuk wordt vastgesteld op de gifwet van 1921 of op de hormonenwet, dan wordt er automatisch strafvervolging ingesteld. De helft van de dopinggevallen in Wallonië en één derde in Vlaanderen betreffen cannabisgebruik. In deze Senaat werd nog niet zo lang geleden een debat gevoerd over de depenalisering van cannabisgebruik en over het gedoogbeleid terzake. Vandaag wordt ervoor gepleit om cannabisgebruik door sportlui opnieuw strafbaar te stellen, terwijl men heel goed weet dat sporters eerder toevallig cannabis gebruiken. Zij weten meestal niet dat cannabis vier tot zes weken na het gebruik nog sporen nalaat in het bloed en bij een urinestaalname worden zij dan ook positief bevonden. Hoe kan men er nu voor pleiten dat cannabisgebruik opnieuw in de strafwet wordt opgenomen?

Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - Wij pleiten niet voor de opname van nieuwe strafbepalingen, maar voor de toepassing van de geldende bepalingen van de strafwet.

Collega Germeaux heet verwezen naar het gebruik van XTC en iedereen was het erover eens dat dit altijd strafbaar moet worden gesteld. Een sportfederatie die het gebruik van bepaalde producten uit overwegingen van fair play tuchtrechtelijk wil beteugelen, kan dat doen, maar dat betekent niet dat verboden producten niet verboden zouden blijven voor heel de samenleving. Een tuchtrechtelijk sanctie voor het gebruik van bepaalde producten kan de overheid niet ontheffen van een strafrechtelijke vervolging.

De heer Jean-Marie Dedecker (VLD). - Dat staat niet in de tekst. In de tekst pleit u ervoor om naast een disciplinaire sanctie, die meestal bestaat uit een schorsing of een andere vorm van beroepsverbod, ook nog een strafrechtelijke sanctie in te voeren.

Wie in beroep wil gaan tegen een veroordeling voor dopinggebruik, moet vandaag naar het buitenland gaan. Een wielrenner moet daarvoor naar Lausanne en moet op eigen kosten beroep doen op een tolk en op een advocaat. Geen enkele Albanese maffialeider die in België wordt opgepakt, wordt zo behandeld.

Bovendien staat de strafrechtelijke benadering van dopinggebruikers buiten elke verhouding. Zij worden als echte criminelen behandeld en dat druist in tegen het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens.

Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - Daarin hebt u volkomen gelijk, maar het betreft wel geen politieke zaak, maar een zaak van de sportfederatie. Ik denk dat inzake dopinggebruik een grote ethische verantwoordelijkheid ligt bij de sportfederaties, ook als er sancties moeten worden genomen.

De heer Jean-Marie Dedecker (VLD). - De grootste ethische verantwoordelijkheid ligt bij de wetgever. Het Parlement moet een en ander rechttrekken, maar daarvan vind ik niets terug in de tekst, noch in het debat. De geldende strafrechtelijke vervolging van het dopinggebruik is een aanfluiting van de elementaire rechten van de mens. Ik ken geen enkele andere rechtssfeer waarin een veroordeelde in beroep moet gaan in het buitenland om er eventueel opnieuw te worden veroordeeld in een vreemde taal.

Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - Het gaat daar niet om strafrecht maar om tuchtrecht.

De heer Jean-Marie Dedecker (VLD). - Het gaat hier om regelrechte broodroof.

Ik kom nu bij punt 26. Ik ben het er volkomen mee eens dat het van vitaal belang is de leveranciers van dopingproducten te vatten. Ik ben het echter niet eens met strafvermindering of kwijtschelding van straf indien de sportbeoefenaars die op doping betrapt worden, meewerken aan het onderzoek krachtens de wet van 24 februari 1921. Zondaars krijgen dus strafvermindering als ze iemand anders aan de schandpaal nagelen. De bedrieger die een verrader wordt, krijgt strafvermindering. Dat leidt tot achtervolgingswaanzin. (Samenspraken)

Ik kom tot mijn conclusie. Ik kan deze aanbevelingen in eer en geweten niet goedkeuren omdat ik van oordeel ben dat men hiermee over de schreef gaat. Ik verdedig de doping niet, maar op deze manier doodt men het gezonde verstand in de sport. Ik denk daarbij vooral aan de aanbevelingen inzake de sponsorbedrijven.

Mevrouw Annemie Van de Casteele (VLD). - De heer Dedecker bagatelliseert het probleem van de doping. Ik wens in dat verband toch even te citeren uit het krantenartikel `Op twee weken werd ik een man' in Het Laatste Nieuws van vandaag omdat ik het bijzonder illustrerend vindt voor het probleem dat we vandaag bespreken. Spurtster Kelli White zegt daarin onder meer het volgende: `De belangrijkste reden is geld. Als je wint, kom je op de mooiste pistes en slaap je in de mooiste suites. Doperen of niet, da's de keuze tussen een kever en een limousine.' Over de andere kant van de medaille zegt ze: `Mijn menstruatiecyclus was helemaal verstoord: om de twee weken had ik mijn regels, die een volle week duurden. Ik had veel acné in mijn gezicht en op mijn schouders. Mijn stem werd zwaarder: mijn moeder herkende me niet meer aan de telefoon. Ik werd zo gespierd dat ik niet meer in mijn kleren kon. Al na twee weken kreeg ik het lichaam van een man.'

Ik vind het onze plicht de mensen te waarschuwen voor de gevaren van doping. We moeten ze ertoe aanzetten om op een gezonde manier aan sport te doen en hen duidelijk maken dat doping niet kan worden getolereerd.

M. Jean Cornil (PS). - M. Dedecker vient de développer certains arguments dont certains sont mauvais et d'autres très bons, et je regrette qu'il n'ait pas participé à nos travaux. Nous travaillons sur le sujet depuis de très nombreux mois en commission des Affaires sociales où nous avons procédé à de nombreuses auditions. Avec la présidente de la commission, nous avons organisé un colloque le 12 avril au cours duquel des remarques pertinentes ont été émises par des professionnels du sport. Nous avons ensuite à nouveau eu un débat en commission.

Je voudrais brièvement intervenir au nom du groupe socialiste. Nous sommes évidemment satisfaits par la qualité et le sérieux du travail réalisé par la commission des Affaires sociales dans le cadre de la lutte contre le dopage. Nous appuyons sans réserve les résolutions contenues dans le document qui est soumis, sauf une. C'est là l'objet de l'amendement que j'ai déposé avec ma collègue Mme Bouarfa. J'espère que vous voterez cet amendement avec nous, monsieur Dedecker, puisque qu'il vise exclusivement à supprimer la recommandation 26, laquelle traite de la question des repentis.

Nous, socialistes, sommes en effet absolument convaincus que le système des repentis ne convient pas pour la recherche des infractions et la condamnation d'un certain nombre d'entre elles, même si nous sommes bien conscients qu'il a déjà été instauré par certains lois pénales, comme celle qui réprime la traite des êtres humains et celle de 1921 contre les stupéfiants.

Nous considérons en effet que l'adoption d'un nouvel instrument de lutte contre le dopage dans le monde sportif doit mettre en balance deux éléments essentiels à nos yeux : l'efficacité des mesures proposées, d'une part, et le risque d'atteinte aux droits fondamentaux des individus, d'autre part. Pour nous socialistes, l'instauration d'un régime de repentis ne permet pas la rencontre de ce point d'équilibre. Les risques pour la justice sont bien plus importants que les avantages. De plus, il n'est nullement prouvé, comme l'a montré la situation judiciaire en Italie, que l'utilisation des repentis est efficace. Ce procédé comporte des risques importants en matière de respect de la vie privée et des droits de la défense.

Nous avons déposé un amendement qui concerne spécifiquement ce point. Mon groupe votera les recommandations de façon à éviter toute ambiguïté en la matière, nous sommes évidemment les premiers à lutter contre le dopage dans le sport mais, personnellement, je m'abstiendrai pour marquer mon opposition à la recommandation relative aux repentis.

Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - Sport moet, sport is gezond voor iedereen. We moeten de bevolking aansporen en motiveren om meer te sporten. Meer bewegen is een van de belangrijkste preventieadviezen voor de volksgezondheid. Bovendien is sport ontspannend en gemeenschapsvormend. Kinderen en jongeren kunnen in het sportieve spel heel wat leren over spelregels in de samenleving zoals inzet en prestatiebeloning, maar ook fair play en gelijkheid van kansen aan de start. Het beeld van een gezonde en een eerlijke sport is een belangrijke hefboom voor de ontwikkeling van een actieve, optimistische samenleving. Menselijke groei begint met een gezonde geest in een gezond lichaam. Dat wist men reeds in de klassieke oudheid.

De Romeinen leerden ons echter ook waar de decadentie begint en hoe samenlevingsidealen vervagen wanneer de heersende klasse alleen zichzelf erkent. Brood en spelen dienden om de massa te entertainen en kalm te houden. De spelen werden steeds sensationeler en extravaganter en waren zeker geen voorbeeld meer van gezond leven.

Moet topsport vandaag een voorbeeld zijn van menselijke inzet en gezondheid? Wij menen van wel. De geldstromen, megacampagnes en massamedia mogen niet het laatste woord hebben. Topsport is inderdaad big business, ook omdat het kijkend en meelevend publiek in onze globaliserende wereld voortdurend groeit. Topsport moet evenwel sport blijven, waarbij menselijke inzet en het sportieve ideaal centraal staan, zowel uit respect voor de sporter als voor het genietende publiek.

Bij dat ideaal is doping de grote spelbreker. Doping gaat niet alleen over topsport. Het is een echt volksgezondheidsvraagstuk geworden waarbij iedereen betrokken is die met sport te maken heeft. Ook jongeren en liefhebbers worden steeds vaker met illegale stoffen geconfronteerd in fitnesscentra of op het internet. Doping tast de lichamelijke en psychische gezondheid aan, zowel van de beroeps- als van de amateur-sporter.

We zijn blij met de aanbevelingen die de commissie voor de Sociale Aangelegenheden na twee jaar hoorzittingen en na een debat met een groot aantal sportfederaties heeft goedgekeurd. Nultolerantie is de leidraad doorheen de aanbevelingen van de commissie. Verstandig gebruik van doping is onmogelijk. Het tolereren van een verstandig gebruik betekent dat men alle sportievelingen een loden verplichting oplegt.

Elke beroepsgroep kent zijn risico's, maar elke beroepsgroep heeft een arbeidswetgeving, waarbij het welzijn van de professionals het uiteindelijke doel is.

De aanbevelingen hebben gevolgen voor heel wat overheden. Omdat sport een belangrijk maatschappelijk verschijnsel is, zijn er bijzonder veel actoren bij betrokken: aan de ene kant sponsors, organisatoren, sportfederaties, sportredacties, dokters en begeleiders en aan de andere kant overheden zoals politiediensten, opsporingsdiensten, parketten, federale overheidsdiensten van volksgezondheid en economie, de Europese Commissie en de Vlaamse regering. Al die actoren moeten hun verantwoordelijkheid opnemen. Het verslag dat aan de aanbevelingen voorafgaat, heeft de verdienste dat de verantwoordelijkheden werden geanalyseerd en dat er een weg tot coördinatie werd uitgestippeld.

Het laatste hoofdstuk van de aanbevelingen heeft betrekking op de strafrechtelijke bestraffing, niet omdat politici zich graag bezighouden met het uitdenken van straffen, maar omdat een correcte en voor iedereen gelijk toepasbare bestraffing het sluitstuk vormt van bepaalde maatschappelijke keuzes. Naar analogie met de strijd tegen hormonen in het voedsel en de strijd tegen drugs moeten we ook optreden tegen het gebruik van doping in de sport. Dopinggebruik heeft immers niet enkel gevolgen voor de fair play of de deontologie van de sport. Het overstijgt de sportieve spelregels en de individuele verantwoordelijkheid voor de eigen gezondheid. Het heeft immers ook gevolgen voor de gezondheid van de volgende generaties.

Daarom stellen we als aanbeveling dat de strijd tegen doping en meer bepaald de strijd tegen verboden producten bij sportprestaties aandacht en prioriteit moeten krijgen bij de parketten. We vernamen immers uit de hoorzittingen dat de vervolgende instanties niet altijd onmiddellijk het belang inzien van deze strijd en dat er te weinig informatiedoorstroming is en te weinig slagkracht. Nochtans wijst de strijd tegen de hormonen in het kader van de voedselveiligheid erop dat die strijd, die een aantal jaren geleden gecoördineerd werd ingezet, inderdaad resultaten kan opleveren. Het is niet omdat het over sportieve prestaties gaat dat verboden producten minder gevaarlijk of minder verboden zouden zijn. Het is ook niet omdat er disciplinaire sancties binnen de eigen organisatie of federatie worden uitgesproken, dat het overtreden van de geneesmiddelenwet of de drugswet de samenleving niet meer zou aangaan.

Daarom vragen we dat het goede initiatief van de procureurs-generaal van Antwerpen, Gent en Brussel om de samenwerking en de informatiedoorstroming met de controle-instanties van de gemeenschap te organiseren wordt omgezet in een actie over het hele land.

Bij doping zijn niet alleen de gebruikers betrokken, maar ook de leveranciers en de producenten, die zelf niet gegrepen en uitgedaagd zijn door het sportieve ideaal, maar enkel uit zijn op geldgewin. Zij drijven het inderdaad soms zover om slachtoffers die betrapt worden, af te dreigen of soms zwijggeld te doen uitbetalen. Daarom stellen we naar analogie met de drugswet voor om sportbeoefenaars die betrapt worden, strafvermindering of mogelijk kwijtschelding van straf te geven, niet indien zij concurrenten aanklagen, maar wel indien ze meewerken aan het onderzoek. We weten dat deze aanbeveling niet door de hele commissie wordt gesteund, maar we wijzen toch op de uitdrukkelijke vraag van IOC-voorzitter Jacques Rogge om een spijtoptantenregeling uit te werken, zoals wereldwijd trouwens ook al het geval is in de tuchtprocedure in de atletiek.

Als laatste aanbeveling vragen we aandacht voor het voorschrijfgedrag van sommige artsen. Therapeutische vrijheid mag immers geen dekmantel zijn voor het voorschrijven van dopingproducten die de gezondheid ernstig schaden. De geneesmiddelenwet biedt volgens ons het instrument om onverantwoord voorschrijfgedrag aan te pakken.

We willen graag het vertrouwen in de sport en het respect voor de sportbeoefenaar herstellen. De politiek kan veel, maar niet alles. Uiteraard rust er ook een grote ethische verantwoordelijkheid bij de organisatoren en de sponsors; zij mogen geen onverantwoorde sportprestaties afdwingen en moeten internationale eenvormigheid na te streven van de procedure en het tuchtrecht. We willen dat de stigmatisering van alle sportievelingen en de Big Brother-toestanden in de sportwereld ophouden.

Daarom staan we achter deze aanbevelingen die aan de strijd tegen doping een nieuwe geloofwaardigheid kunnen geven.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Ik sluit me aan bij de doelstellingen die in het verslag naar voren zijn gebracht, maar ik kon de besprekingen niet van nabij volgen wegens de werkzaamheden van de commissie voor de Justitie. Toch zijn er twee punten die mijn aandacht hebben getrokken en die ook al door de voorgaande sprekers zijn besproken.

Er zijn rechtsbeginselen waar men fijnbesnaard mee om moet gaan, zoniet gaat men de verkeerde richting uit.

Ik wil ingaan op de draagwijdte van het vermoeden van onschuld, waarover collega Dedecker het heeft gehad. Kunnen wanneer er een onderzoek loopt, nog matregelen worden genomen door andere instanties zoals tuchtinstanties?

Op grond van welke elementen kan tuchtrechtelijk worden opgetreden? Alleen al het feit dat het zou volstaan dat er een gerechtelijk onderzoek loopt om automatisch een schorsingsmaatregel te nemen in afwachting van de afloop van dat onderzoek, is strijdig met het vermoeden van onschuld. Het vermoeden van onschuld is inroepbaar niet alleen voor de strafrechtbank, maar voor alle instanties waarbij wordt uitgegaan van een strafbaar feit.

Dat betekent niet dat tuchtrechtelijke instanties over geen mogelijkheden beschikken. We moeten echter precies weten wanneer dat het geval is, namelijk wanneer ze de feiten zelf beoordelen vanuit hun tuchtrechtelijke aard. Ze kunnen niet in blanco sancties opleggen. Ze kunnen wel een onderzoek instellen naar de feiten, ze vaststellen en ze beoordelen in functie van de bestaande tuchtrechtelijke regels. Dat is wat anders dan het oordeel automatisch koppelen aan het bestaan van een gerechtelijk onderzoek. In België is dat zeer eenvoudig omdat in ons land het gerechtelijk onderzoek kan gebeuren op initiatief van een privé-burger door de burgerlijke partijstelling. Als in een concurrentiële wereld een concurrent zich burgerlijke partij stelt voor bepaalde feiten, zou dit betekenen dat er automatisch een tuchtrechtelijk optreden mogelijk is omwille van het bestaan van een gerechtelijk onderzoek dat op gang werd gebracht door een burgerlijke partijstelling. Een dergelijk automatisme zou uiteraard strijdig zijn met het vermoeden van onschuld, dat een algemeen beginsel is. Het Hof van Cassatie heeft dit bevestigd door het vermoeden van onschuld uit te roepen tot algemeen rechtsbeginsel.

Het ene is niet tegenstrijdig met het andere. Tuchtrechtelijke maatregelen tegen overheidsfunctionarissen of tegen leden van de magistratuur houden ook verband met het vertrouwen dat er moet zijn in het openbaar ambt. Er bestaan bijzondere tuchtrechtelijke normen die dat vertrouwen uitdrukken, zodat feiten die niet eens strafbaar zijn, aanleiding kunnen geven tot een schorsing, mede omdat de feiten in onderzoek het vertrouwen in de werking van de openbare instellingen in het gedrang kunnen brengen. Zo is het duidelijk dat als tegen een rechter een strafrechtelijk onderzoek loopt wegens verduistering of omkoping, het vertrouwen van de rechtzoekende verloren gaat en dat de rechter inmiddels in een schorsingsprocedure zal worden betrokken. Daarbij is niet uitgesloten dat betrokkene zijn wedde behoudt. Dat is wat anders dan indien zonder meer, ingeval van een lopend gerechtelijk onderzoek, iemand automatisch wordt geschorst. Dit is een te korte motivering die juridisch problemen zou kunnen opleveren. Niets sluit echter uit dat de sportfederaties maatregelen kunnen nemen, of er nu al dan niet een onderzoek loopt en wat de stand is van het onderzoek. Het feit dat men tuchtrechtelijk wordt gesanctioneerd in afwachting van een strafrechtelijke veroordeling, is op generlei wijze strijdig met het vermoeden van onschuld indien dit op de eigen bewezen feiten steunt, maar niet op een ander dossier dat de tuchtoverheid niet kent. In dat geval zou er geen tegenspraak mogelijk zijn en treden allerlei andere beginselen naar voren.

Mijn tweede opmerking houdt verband met de spijtoptanten. De Senaat heeft zich in de commissie Georganiseerde criminaliteit meermaals over dit uitzonderlijke bewijsmiddel of verschoningsgrond gebogen.

Ik heb altijd het standpunt verdedigd dat het invoeren van specifieke strafrechtelijke bepalingen met het oog op de bestrijding van één bepaald misdrijf niet wenselijk is. Dergelijke maatregelen doen afbreuk aan de overtuigingskracht en de legitimiteit van het strafrecht. Bovendien doet het problemen rijzen met betrekking tot de proportionaliteit van de middelen. Dit houdt in dat hoe ernstiger een misdrijf is, hoe meer middelen ter beschikking moeten worden gesteld om de overtreder te bestrijden.

Ik begrijp ook niet of dopinggebruik nu onder de drugswet valt of onder een bijzondere regeling. Ofwel is doping een drug en valt hij onder de drugswet en is alles duidelijk. Ofwel is doping geen drug en valt hij er niet onder en dan zie ik niet in waarom een bijzondere regeling, zoals inzake spijtoptanten, nodig is.

Toen ik vernam dat die regeling was opgenomen in de conclusies van de commissie, heb ik onmiddellijk een vraag gesteld aan de minister van Justitie over de misdrijven waarvoor gebruik kan worden gemaakt van spijtoptanten, over het lidmaatschap van criminele organisaties en over de drugswet. Ik citeer uit het antwoord van de minister: `Via de diverse kanalen heb ik wel vernomen dat die bijzondere verschoningsgrond slechts zeer marginaal wordt toegepast. Het is dan ook niet aangewezen om ermee rekening te houden bij de vastlegging van het strafrechtelijk beleid. Een bijkomende reden voor de terughoudendheid zijn de toepassingsvoorwaarden voor deze bijzondere verschoningsgrond. De aangifte moet geschieden voor iedere vervolging. De aangifte moet geschieden vooraleer het misdrijf wordt voltrokken'. Wanneer er een uitzondering is op deze voorwaarden, het probleem dat technisch-juridisch kan rijzen bij de dopingwet, luidt het: `Wanneer voor de hoofdinbreuk enkel in een correctionele straf is voorzien, gaat de aangever vrijuit'.

Dit laatste kan belangrijk zijn voor overtredingen van de dopingreglementering. Een dopinggebruiker die wordt vervolgd zou zijn vrijspraak kunnen afkopen door iemand van dopinghandel te betichten. Bij een correctionele straf gaat de aangever vrijuit. Enkel als er een criminele straf is, kan er sprake zijn van een verlichting van de strafmaat. Het systeem van de verschoning wordt reeds in Italië gebruikt en daar is gebleken dat bepaalde dopingzondaars van het systeem gebruik maken om zelf onder een straf uit te komen. Misbruik is dus mogelijk. Iedereen weet hoe de verdediging in grote processen tewerk gaat. Ze hangt steeds een alternatief verhaal op, of dit nu op feiten is gebaseerd of niet.

Het systeem van de spijtoptanten bevat dan ook veel risico's. De doeltreffendheid weegt niet op tegen die risico's. Ook bestaat het gevaar dat het systeem wordt veralgemeend, waardoor een sfeer van verklikking ontstaat, die mijns inziens ongewenst is. Om die reden zal ik het amendement van de heer Cornil goedkeuren.

Mevrouw Annemie Van de Casteele (VLD). - Dit debat strekt ertoe de leden die wegens andere verplichtingen niet hebben kunnen deelnemen aan de bespreking in de commissie alsnog de gelegenheid te geven het woord te nemen. Sta me dan ook toe even dieper in te gaan op de invalshoek van de heer Vandenberghe.

De regeling van de spijtoptanten bestaat reeds in andere domeinen. Tegen deze regeling kan men principieel bezwaar hebben, zoals de leden van de PS, maar in het domein van de mensenhandel heeft de invoering ervan alleszins resultaten opgeleverd. Ook in geval van drugs en hormonenproducten wordt van deze regeling gebruikt gemaakt.

Doping staat in sommige gevallen gelijk aan drugsgebruik of aan hormonengebruik. In die gevallen kan de bestaande wetgeving worden toegepast. Ik vermoed dat EPO onder de hormonenwetgeving zal ressorteren. Sommige nieuwe dopingproducten daarentegen zullen er niet onder vallen, wat betekent dat afhankelijk van het product al dan niet kan worden opgetreden.

De gemeenschappen hebben gekozen om tuchtrechtelijke sancties op te leggen in geval van dopinggebruik. Bij een proces dat in Vlaanderen tegen een sporter wordt ingespannen, wil de betrokkene soms wel voor strafvermindering gaan, maar dat moet dan op grond van het strafrecht, dus op federaal niveau. We worden hier geconfronteerd met een probleem van bevoegdheidsniveau.

In onze aanbevelingen hebben we geen regeling uitgewerkt, maar alleen gevraagd na te gaan of de regel van strafvermindering niet algemeen kan worden gebruikt. Zo kunnen we de netwerken aanpakken. Vergeten we niet dat hiermee veel geld is gemoeid.

Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - Bij het merendeel van de voorstanders van de aanbevelingen is goed doorgedrongen dat dopinghandel, net als drugshandel en hormonenhandel, georganiseerde criminaliteit betreft.

Volgens het verslag van de Opvolgingscommissie inzake de georganiseerde criminaliteit vraagt het college van procureurs-generaal uitdrukkelijk naar het uitwerken van een regeling voor spijtoptanten met het oog op het aanpakken van deze vormen van criminaliteit.

Dat is ook het standpunt van de heer Jacques Rogge, een vooraanstaand persoon in de sportwereld, die de sporters zo goed mogelijk wil beschermen tegen de netwerken van producenten en leveranciers, die uitsluitend geldgewin op het oog hebben en zelfs zwijggeld en omertà opleggen.

Tegen dit soort georganiseerde criminaliteit moeten we medewerking uitlokken. Er is dus helemaal geen sprake van verklikken of aanklagen van anderen, maar uitsluitend van medewerking in het onderzoek.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Ik zal daar kort op reageren, omdat die feiten en argumenten mij niet onbekend zijn. Zoals gezegd vormen de tuchtsancties voor doping in se geen probleem. Een probleem wordt het pas als het bestaan van een onderzoek wordt gebruikt als formeel criterium voor sancties. Dat gaat te ver. Op dat punt heb ik een genuanceerd standpunt ingenomen.

Wanneer het om ernstige feiten gaat die niet alleen onder de noemer `criminele organisatie', maar ook onder `bendevorming' vallen, dan is de wet van toepassing. Gezien de risico's en gezien het beginsel van de proportionaliteit, kan er dan geen spijtoptantenregeling à la carte worden uitgewerkt, zeker niet als de aard van het misdrijf of de omstandigheden niet duidelijk kunnen worden omschreven. Mijn oordeel terzake is niet definitief, maar ook de opvattingen over spijtoptanten zijn niet altijd dezelfde geweest. Ik herinner me de strijd tegen het terrorisme in de jaren 1970 in Duitsland met de hele discussie over het gebruik van spijtoptanten in de bewijsvoering. Ik verwijs ook nog even naar de discussie die in de Verenigde Staten en Australië is losgebarsten over de vraag of het verbod op folteren wel zo absoluut is. Ik vind dat het strafrecht veel terughoudender moet zijn en dat de moraliteit bij het publiek, het spontaan naleven van de norm en niet de repressie de eerste voorwaarde vormt voor een gezonde samenleving. Het is dus een probleem van normerosie dat we op de eerste plaats effectief moeten aanpakken door overtuiging. Ik heb de debatten niet gevolgd en wil ook geen afbreuk doen aan de verdiensten ervan, maar ik wil herhalen wat ik vroeger al naar voren heb gebracht. Op één punt ben ik het eens met de heer Dedecker: nog nooit heb ik mijn argumenten laten afhangen van het gezag van de ene of de andere.

De heer Jean-Marie Dedecker (VLD). - Om het heden te begrijpen, moeten we de geschiedenis kennen. Tot 1991 viel doping onder het strafrecht. In de praktijk draaide dat vaak uit op straffeloosheid. Na hun veroordeling gingen sporters vaak in beroep, daarna volgde cassatie. Procedures zijn in dopingzaken enorm belangrijk. Ze werden vaak pas gestraft toen hun carrière voorbij was. Over de snelheid van de werking van onze rechtbanken moet ik toch niets vertellen? Daarom werd overgestapt naar de tuchtrechtelijke procedure, behalve voor hormonale doping en inbreuken op de gifwet van 1921. Nu wil men terug naar een strafrechtelijke procedure, die nog wordt verzwaard doordat het vermoeden van onschuld niet meer wordt erkend. Zo wordt in de jacht op doping de klok vijftien jaar teruggedraaid.

M. Christian Brotcorne (CDH). - Tout d'abord, je présente mes excuses à l'auteur de la proposition de résolution et à la présidente de la commission qui a traité ce dossier, car notre groupe politique n'a guère participé aux travaux, voire pas du tout, non pas parce que le sujet ne nous intéressait pas mais parce que nous avions d'autres priorités. Par ailleurs, nous savions que les travaux préparatoires de cette résolution ne pouvaient que rencontrer l'assentiment de l'ensemble des parlementaires de cet hémicycle, ce qui explique notre discrétion en commission.

Cependant, il nous importe de faire valoir notre point de vue sur la question à l'occasion de cette séance plénière. Rassurez-vous, je ne reprendrai pas le texte point par point, je n'évoquerai que six éléments essentiels selon moi dans cette proposition qui rencontre globalement notre adhésion sous réserve de l'amendement relatif à la problématique des repentis. J'en discuterai avec mes deux collègues et nous nous prononcerons à ce sujet au moment du vote.

Je voudrais évoquer certaines recommandations de la proposition.

La première vise à renforcer la surveillance de la publicité en faveur des médicaments et des compléments alimentaires. C'est une excellente chose mais l'on peut néanmoins regretter que la résolution se contente de constater que la publicité sera réglementée au niveau européen. Cela fait maintenant trop longtemps que l'Europe travaille sur un texte qui vise à identifier les allégations de santé qui peuvent ou non être utilisées pour vanter les mérites d'un complément alimentaire. Entre-temps, les abus perdurent. On en trouve quotidiennement des exemples dans les journaux et dans les supermarchés. On ne peut dès lors qu'encourager le gouvernement à ne ménager aucun effort au niveau européen pour faire aboutir la réglementation en projet.

La deuxième recommandation invite les organisateurs d'une manifestation sportive à s'assurer que les sportifs qui vont y participer n'ont consommé aucune substance dopante. Elle évoque ensuite l'idée d'édicter un code de bonne conduite auquel toutes ces rencontres sportives devraient souscrire. C'est également une excellente suggestion car elle aura au moins pour effet, nous semble-t-il, de sensibiliser et de responsabiliser davantage non seulement les sportifs, mais aussi les organisateurs de manifestations. Quant aux sportifs, n'oublions pas qu'ils sont parfois les victimes de pratiques douteuses imposées par leur entourage immédiat.

La quatrième recommandation est essentielle et vise à renforcer la prévention et l'accompagnement chez les jeunes sportifs amateurs, notamment au travers de l'enseignement. Il ressort clairement des auditions auxquelles la commission a procédé que l'information des sportifs est déficiente en ce qui concerne les produits qu'ils peuvent absorber. Nombre de ces sportifs se font piéger et manipuler par leur entourage, mais il apparaît que pris dans un système, il devient assez difficile d'y échapper car les performances appellent les performances.

La recommandation prévoit que l'on concentre les efforts sur la prévention, sur l'information précoce et sur la formation, à la fois à propos des produits et des conséquences à long terme de leur utilisation. Je pense que la recommandation vise juste : les jeunes sportifs doivent nécessairement constituer la cible privilégiée des actions de sensibilisation.

Les recommandations numéros 5 et 6 encouragent l'insertion d'informations spécifiques sur les emballages et les notices des médicaments figurant sur la liste de l'AMA. C'est une autre manière de privilégier l'information pour autant que les utilisateurs lisent ces notices. Cette recommandation ne peut qu'être suivie mais j'insiste une nouvelle fois pour qu'une solution intervienne à l'échelon européen en vue d'éviter les distorsions de concurrence entre les producteurs.

La recommandation numéro 20 mentionne l'opportunité de conclure un accord de coopération entre l'État fédéral et les Communautés, notamment à propos de la saisie des produits dopants. Il s'agit d'un élément important. Dans notre pays, la lutte contre le dopage est entravée par des politiques communautaires sensiblement différentes. Ainsi, les sanctions disciplinaires prises par la Communauté flamande n'empêchent pas les sportifs étrangers - et même wallons - de poursuivre leurs activités ailleurs que sur le territoire de la Communauté flamande. C'est tout sauf cohérent ! La lutte contre le dopage doit être uniformisée.

Les recommandations numéro 22 et suivantes insistent sur la nécessité de veiller à une application effective de la loi et des sanctions en mettant l'accent sur les fournisseurs et les producteurs. Nous soutenons sans ambiguïté ce volet du rapport. Les auditions nous ont appris que la dépénalisation du dopage concernant le sportif a abouti à la quasi impunité de son entourage, ce qui n'était certainement pas l'objectif des réformes antérieures ni une bonne politique en la matière compte tenu de l'importance de cet entourage. La vigilance à l'égard de l'entourage des sportifs doit donc être maintenue, voire renforcée, car les sportifs restent soumis à des sanctions pénales.

M. Jean-Marie Dedecker (VLD). - L'entourage des sportifs peut aussi être sanctionné. Cette possibilité existe déjà.

M. Christian Brotcorne (CDH). - En effet. Je n'ai pas dit le contraire. J'ai simplement insisté sur cet aspect du problème.

-De bespreking is gesloten.