3-1058/2 | 3-1058/2 |
16 MAART 2005
Art. 2
In dit artikel de woorden « § 5 » vervangen door de woorden « § 3 ».
Verantwoording
Deze tekst heeft tot doel het beheer van VZW's die een beroep doen op overheidssubsidies, op privé-giften of op vrijwilligerswerk, doorzichtiger te maken. De verwijzing naar de verenigingen bedoeld in § 5 van artikel 17 heeft dan weer tot doel die verplichting niet te laten gelden voor kleine VZW's teneinde die essentiële componenten van de verenigingswereld niet met teveel administratieve rompslomp te belasten.
Omdat dergelijke kleine structuren beter kunnen worden gecontroleerd en zij over minder financiële middelen beschikken, leek het risico op buitenissige bezoldigingen kleiner.
Daarom is de werkingssfeer van het voorstel beperkt tot de vereniging die aan ten minste twee van de volgende criteria voldoet :
1º het equivalent, gemiddeld over het jaar, van 50 voltijdse werknemers ingeschreven in het personeelsregister dat wordt gehouden overeenkomstig het voormelde koninklijk besluit nr. 5 van 23 oktober 1978 betreffende het bijhouden van sociale documenten;
2º in totaal 6 250 000 euro aan andere dan uitzonderlijke ontvangsten, exclusief de belasting over de toegevoegde waarde;
3º een balanstotaal van 3 125 000 euro.
Met andere woorden, de criteria vastgesteld in § 5 van artikel 17 van de wet van 27 juni 1921.
Sedertdien is door onthullingen in de pers aan het licht gekomen dat die begrenzingen te restrictief waren.
Er is gebleken dat de ASBL Diapason-Transition die drugverslaafden uit de streek van Charleroi begeleidt en wordt gefinancierd door het RIZIV en de stad Charleroi, een bezoldiging van 80 000 euro per jaar betaalt aan zijn gedelegeerd bestuurder. Die bezoldiging werd door de publieke opinie als buitensporig beschouwd. Toch zou de ASBL Diapason-Transition krachtens de ontworpen tekst niet verplicht zijn geweest tot openbaarmaking omdat hij niet voldoet aan de criteria vastgesteld in § 5 van artikel 17 van de wet van 27 juni 1921.
Vanwege dat voorbeeld en omdat de verplichte openbaarmaking van de bezoldigingen toch niet veel extra kosten noch administratieve taken met zich brengt, lijkt het wenselijk om de werkingssfeer van de ontworpen tekst uit te breiden.
Dit amendement strekt er dan ook toe te verwijzen naar § 3 van artikel 17 van de wet van 27 juni 1921. Voortaan zou de verplichting dan gelden voor verenigingen die aan ten minste twee van de drie volgende criteria voldoen :
1º het equivalent, gemiddeld over het jaar, van vijf voltijdse werknemers ingeschreven in het personeelsregister dat wordt gehouden overeenkomstig het genoemde koninklijk besluit;
2º in totaal 250 000 euro aan andere dan aan uitzonderlijke ontvangsten, exclusief de belasting over de toegevoegde waarde;
3º een balanstotaal van 1 000 000 euro.
Christine DEFRAIGNE. |
Opschrift
Het opschrift vervangen als volgt :
« Wetsvoorstel tot wijziging van diverse bepalingen om de openbaarmaking te regelen van de bezoldigingen van leidinggevenden bij VZW's, ziekenfondsen, landsbonden van ziekenfondsen, vakbonds- en werkgeversorganisaties ».
Verantwoording
Het opschrift van het wetsvoorstel is onvolledig : alle categorieën worden vermeld behalve de werkgeversorganisaties, die nochtans in het voorstel begrepen zijn gelet op artikel 3 dat de wet van 5 december 1968 ter zake wijzigt.
Art. 2
In dit artikel de volgende wijzigingen aanbrengen :
A) De voorgestelde § 9 vervangen als volgt :
« § 9. De verenigingen bedoeld in § 5 die een beroep doen op vrijwilligerswerk, op overheidssubsidies of op privé-giften, zorgen voor een passende openbaarmaking, volgens de door de Koning nader bepaalde regels, van de rechtstreekse en onrechtstreekse bezoldigingen van elk van de leden afzonderlijk van de organen die belast zijn met het algemeen bestuur alsook van de drie meest bezoldigde leidinggevende personen afzonderlijk die onder welke benaming of in welke hoedanigheid ook deelnemen aan het dagelijks bestuur of het beleid van de vereniging. »;
B) De voorgestelde § 9 aanvullen met een tweede lid, luidende :
« De in het vorige lid bedoelde openbaarmaking is evenwel niet vereist indien :
— het totaal van het vrijwilligerswerk het equivalent van één voltijdse tewerkstelling op jaarbasis niet overschrijdt en
— het bedrag van de overheidssubsidies niet hoger is dan 25 000 euro per jaar en
— de privé-giften : a) niet verkregen zijn door het aanwenden van reclamemiddelen of het doen van publieke acties, van welke aard ook, die gericht zijn tot meer dan 50 personen in België, of door het solliciteren, door de vereniging of voor haar rekening, van meer dan 50 personen en b) in de andere gevallen het in artikel 16 van de wet betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen bedoelde bedrag per gift niet overschrijden. »
Verantwoording
A) De oorspronkelijke § 9 nam dezelfde tekst over van het wetsvoorstel aangaande openbaarmaking van bezoldigingen bij beursgenoteerde bedrijven. Gezien de VZW's niet op dezelfde manier georganiseerd zijn zoals beursgenoteerde bedrijven is het passend om, naast de leden van de organen belast met het algemeen bestuur, gewoon de bezoldiging van de drie meest bezoldigde leidinggevende personen op te nemen.
Dezelfde vermelding van de « drie meest bezoldigde leidinggevende personen » is trouwens de tekst die definitief werd goedgekeurd in het wetsvoorstel betreffende de openbaarmaking van bezoldigingen van bestuurders van beursgenoteerde vennootschappen.
B) Wat betreft de VZW's is de bepaling « vrijwilligerswerk, overheidssubsidies of privé-giften » te ruim. Wat bijvoorbeeld met een VZW die geen dotatie ontvangt en geen privé-giften en een éénmalig beroep doet op een vrijwilliger ? Wat met een expert die een éénmalig gratis advies geeft uit goodwill ? Of een VZW die slechts een zeer beperkte overheidsdotatie krijgt ? Evenzeer geldt dit voor het beroep op privégiften : wat indien slechts een paar personen een paar giften doen en/of de opbrengst uit giften miniem is ?
Verantwoordt dit de openbaarmaking van een hele resem lonen en vergoedingen ? Het is nodig voor deze elementen een minimumnorm te stellen.
— Wat betreft de vrijwilligers wordt daarom het minimum gesteld van het equivalent van één voltijdse vrijwilliger. Dit is de tegenhanger van hetgeen bepaald is voor de erkenning van een VZW als NGO : overeenkomstig artikel 3, § 4, koninklijk besluit 18 juli 1997 kan een NGO maar erkend worden wanneer zij, teneinde haar continuïteit te verzekeren, beroep doet op het equivalent van minstens één voltijdse werknemer. Aan deze aanvraag tot erkenning worden een aantal boekhoudkundige en financiele verplichtingen gekoppeld ter controle. Mutatis mutandis is het verantwoord te stellen dat een zeer grote VZW, al of niet NGO, slechts tot openbaarmaking verplicht is in de zin van het voorstel wanneer de inzet van vrijwilligers gebeurt met een zekere continuïteit en een minimum aan gepresteerde uren.
— Wat betreft de overheidsdotatie wordt de minimumdotatie voor de verplichte openbaarmaking gesteld op 25 000 euro. Dit bedrag is gebaseerd op het bedrag vermeld in artikel 9, tweede lid, van de wet betreffende de controle op de toekenning en op de aanwending van sommige toelagen van 14 november 1983, dat stelt dat onder het bedrag van 1 000 000 frank de vereniging die een toelage heeft gekregen kan vrijgesteld worden van de verplichting elk jaar zijn balans en rekeningen alsook een verslag inzake beheer en financiële toestand aan de verstrekker van de toelage te bezorgen.
— Wat betreft de privé-giften wordt enerzijds de regeling overgenomen die bestaat inzake het openbaar beroep op het spaarwezen, omdat ook daar het openbaar beroep een hele resem verplichtingen inzake openbaarheid met zich meebrengt ter bescherming van de potentiële intekenaars. Het koninklijk besluit van 7 juli 1999 over het openbaar karakter van financiële verrichtingen bevat in artikel 2 een aantal onweerlegbare vermoedens voor wat betreft de openbaarheid (en dus met name wat het verplicht opmaken van een prospectus betreft en dergelijke), met name wanneer één van de volgende voorwaarden is vervuld :
1º het aanwenden door de emittent of in zijn opdracht van reclamemiddelen, van welke aard ook, die de uitgifteverrichting beogen aan te kondigen of aan te bevelen en die gericht zijn tot meer dan 50 personen in België;
2º het beroep op of de tussenkomst van één of meer bemiddelaars;
3º het solliciteren, door de emittent of voor zijn rekening, van meer dan 50 personen.
De wet stelt tevens dat voor de toepassing van deze bepaling wordt als reclamemiddel beschouwd :
a) het verspreiden van informatie in de schrijvende pers of in al dan niet periodieke publicaties en het gebruik van radio, televisie of andere audiovisuele middelen;
b) het verspreiden van circulaires of van andere gestandaardiseerde stukken met betrekking tot de verrichting, ook al worden ze aan de geadresseerde persoonlijk toegezonden;
c) het verspreiden van informatie via telefonisch of elektronisch informatieverkeer;
d) het gebruik van andere technieken om de verrichting bekend te maken.
Voor de toepassing van deze bepaling wordt onder bemiddelaar verstaan elke natuurlijke of rechtspersoon die, zelfs als tijdelijke of bijkomstige werkzaamheid, en in welke hoedanigheid ook, tegen vergoeding of voordeel van welke aard ook, bij een uitgifteverrichting rechtstreeks of onrechtstreeks optreedt voor rekening van de emittent.
Mutatis mutandis is het aangewezen wat betreft de VZW's het solliciteren van privé-giften op dezelfde leest te schoeien, zeker voor wat betreft de reclame en het aantal gesolliciteerde personen.
Anderzijds kan het wel zo zijn dat privé-giften van een dergelijke grootte zijn dat een openbaarmaking nuttig is. Daarvoor wordt verwezen naar artikel 16 VZW-wet dat stelt dat voor giften voor een bedrag van meer dan 100 000 euro (geïndexeerd) machtiging vereist is van de Koning. Zodoende komt voor belangrijke privé-giften een dubbele controle tot stand : de voorafgaande controle bij machtiging door de Koning, die ook het naleven van bepaalde boekhoudkundige verplichtingen inhoudt, en de controle a posteriori door publicatie van de vergoedingen van de bestuurders en de drie meest betaalde leidinggevenden.
Art. 2bis
Een artikel 2bis (nieuw) invoegen, luidende :
« Art. 2bis. — In artikel 18 van de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen wordt een nieuw derde lid ingevoegd, luidende :
« In afwijking van het eerste lid kan de rechtbank, op verzoek van een lid, van een belanghebbende derde of van het openbaar ministerie, bij elke tekortkoming aan de verplichting vervat in artikel 17, §§ 9 en 10, in functie van de aard en de ernst van de inbreuk :
1º aan de vereniging een termijn toekennen om de toestand te regulariseren, waarvan zij de duur vastlegt en die ingaat op de datum van de betekening van de beslissing en in voorkomend geval, indien de gevraagde regularisatie niet binnen de toegekende termijn gerealiseerd is, ten laste van de vereniging een dwangsom opleggen;
2º een bijzondere commissaris benoemen;
3º de ontbinding van de betrokken vereniging uitspreken. »
Verantwoording
De indiener heeft de VZW's, ziekenfondsen, landsbonden, vakbonds- en werkgeversorganisaties vergelijkbare verplichtingen willen opleggen omdat de belangen die op het spel staan van een zelfde beschermenswaardigheid zijn. Evenwel komt het dan redelijk voor dat ook de sancties gelijkwaardig zijn, hetgeen niet het geval is. Overeenkomstig artikel 18, 3º, VZW-wet kan de ontbinding worden uitgesproken van een VZW die handelt in strijd met de wet, en dus bijvoorbeeld de openbaarmakingsverplichting. Nadere sancties zijn niet bepaald.
Voor ziekenfondsen en landsbonden geldt evenwel artikel 60 van de Wet van 6 augustus 1990 dat bepaalt dat bij overtreding van het door het voorstel aangepaste artikel 29 de overheid kan :
1º bij een inbreuk op de artikelen 9, 27bis, zesde lid, 28, §§ 1 en 3, 29, 30, eerste lid, 31, 32, 48, § 1, tweede lid, 48, § 2, tweede lid, en 53, eerste lid, aan de landsbond of het ziekenfonds een termijn toekennen om de toestand te regulariseren, waarvan hij de duur vastlegt en die ingaat op de datum van de betekening van de beslissing en in voorkomend geval, indien de gevraagde regularisatie niet binnen de toegekende termijn gerealiseerd is, ten laste van de landsbond een administratieve geldboete bepaald door artikel 60ter, tweede lid, uitspreken;)
2º een bijzondere commissaris benoemen;
3º de erkenning van de betrokken dienst intrekken.
De sanctie voor een VZW kan dus veel strenger zijn dan die voor een ziekenfonds of landsbond, en dus een ongelijke behandeling in het leven roepen. Het amendement maakt de sancties gelijkwaardig.
Art. 3bis
Een art. 3bis (nieuw) invoegen, luidende :
« Art. 3bis. — Artikel 53 van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités wordt hersteld in de volgende lezing :
« Onverminderd toepassing van artikel 56, 2, kan de rechtbank, bij elke tekortkoming aan de verplichting vervat in artikel 3, derde lid, in functie van de aard en de ernst van de inbreuk :
1º aan de organisatie een termijn toekennen om de toestand te regulariseren, waarvan zij de duur vastlegt en die ingaat op de datum van de betekening van de beslissing en in voorkomend geval, indien de gevraagde regularisatie niet binnen de toegekende termijn gerealiseerd is, ten laste van de organisatie een dwangsom opleggen;
2º een bijzondere commissaris benoemen;
3º de intrekking van de erkenning als representatieve organisatie uitspreken. »
Verantwoording
Het enige wat artikel 3 van het wetsvoorstel bepaalt is dat de organisaties om als representatief te worden beschouwd een openbaarmaking moeten doen. Er is niets geregeld omtrent de gerechtelijke procedure of in het algemeen de bescherming van de rechten van verdediging.
Artikel 52 van de wet bevat een algemene controlebevoegdheid : « Onverminderd de bevoegdheden van de officieren van gerechtelijke politie, houden de door de Koning aangewezen ambtenaren toezicht op de naleving van deze wet, de uitvoeringsbesluiten ervan en de algemeen verbindend verklaarde overeenkomsten. »
Artikel 56, 2, bevat de strafbepaling : « Onverminderd het bepaalde in de artikelen 269 tot 274 van het Strafwetboek worden gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot één maand en met een geldboete van 26 tot 500 frank, of met één van die straffen alleen :
2. ieder die het krachtens deze wet geregelde toezicht heeft verhinderd. »
Het publiceren van de vergoedingen van leidinggevenden is een toezichtsmaatregel, en dus stelt ieder die dat niet doet zich bloot aan de strafvervolging van artikel 56, en zou dus tegelijk op grond van het voorstel de organisatie niet meer als representatief worden beschouwd. Dit is een te zware sanctie voor de rechten van de aangesloten leden voor wat een individuele fout of misdrijf kan zijn.
Daarom voorziet het amendement in een termijn en de tussenkomst van een onafhankelijk commissaris, en wordt de intrekking van de erkenning slechts de laatste sanctie bij kennelijke onwil of zeer zware inbreuk. Deze procedure zorgt voor een gelijke behandeling inzake sanctie met de rest van de door het voorstel geviseerde verenigingen, fondsen, landsbonden en organisaties (zie ook vorig amendement).
Art. 4
Na de voorgestelde aanvulling, een nieuw lid invoegen, luidende :
« Wanneer de betrokken overheid vaststelt dat een vakorganisatie de in het vorig lid bedoelde verplichtingen niet naleeft, kan zij bij gemotiveerde beslissing, in functie van de aard en de ernst van de inbreuk :
1º aan de organisatie een termijn toekennen om de toestand te regulariseren, waarvan zij de duur vastlegt en die ingaat op de datum van de betekening van de beslissing en in voorkomend geval, indien de gevraagde regularisatie niet binnen de toegekende termijn gerealiseerd is, ten laste van de vereniging een dwangsom opleggen;
2º een bijzondere commissaris benoemen;
3º de erkenning van de organisatie intrekken. »
Verantwoording
De indiener heeft de VZW's, ziekenfondsen, landsbonden, vakbonds- en werkgeversorganisaties vergelijkbare verplichtingen willen opleggen omdat de belangen die op het spel staan van een zelfde beschermenswaardigheid zijn. Evenwel komt het dan redelijk voor dat ook de sancties gelijkwaardig zijn, hetgeen niet het geval is. Overeenkomstig artikel 4 van het voorstel zou het gebrek aan openbaarmaking tot rechtstreeks gevolg hebben dat de vakbond stante pede haar erkenning verliest.
Voor ziekenfondsen en landsbonden geldt evenwel artikel 60 van de Wet van 6 augustus 1990 dat bepaalt dat bij overtreding van het door het voorstel aangepaste artikel 29 de overheid kan :
1º bij een inbreuk op de artikelen 9, 27bis, zesde lid, 28, §§ 1 en 3, 29, 30, eerste lid, 31, 32, 48, § 1, tweede lid, 48, § 2, tweede lid, en 53, eerste lid, aan de landsbond of het ziekenfonds een termijn toekennen om de toestand te regulariseren, waarvan hij de duur vastlegt en die ingaat op de datum van de betekening van de beslissing en in voorkomend geval, indien de gevraagde regularisatie niet binnen de toegekende termijn gerealiseerd is, ten laste van de landsbond een administratieve geldboete bepaald door artikel 60ter, tweede lid, uitspreken;)
2º ...;
3º een bijzondere commissaris benoemen;
4º de erkenning van de betrokken dienst intrekken.
Dit houdt in dat de regeling voor overheidsvakbonden veel strenger is nu deze bij overtreding van de openbaarmakingsverplichting gewoon niet meer als gesprekspartner gezien worden, tot nadeel van alle aangesloten ambtenaren. Door het amendement wordt een vergelijkbare regeling getroffen als voor ziekenfondsen en landsbonden, ter vermijding van ongelijke behandeling in vergelijkbare gevallen.
Art. 5
De in dit artikel voorgestelde § 6 vervangen als volgt :
« § 6. De ziekenfondsen en landsbonden zorgen voor een passende openbaarmaking, volgens de door de Koning nader bepaalde regels, van de rechtstreekse en onrechtstreekse bezoldigingen van elk van de leden afzonderlijk van de organen die belast zijn met het algemeen bestuur alsook van de drie meest bezoldigde leidinggevende personen afzonderlijk die onder welke benaming of in welke hoedanigheid ook deelnemen aan het dagelijks bestuur of het beleid van de vereniging. »
Verantwoording
De oorspronkelijk voorgestelde § 6 nam dezelfde tekst over van het wetsvoorstel aangaande openbaarmaking van bezoldigingen bij beursgenoteerde bedrijven. Gezien de VZW's niet op dezelfde manier georganiseerd zijn zoals beursgenoteerde bedrijven is het passend om, naast de leden van de organen belast met het algemeen bestuur, gewoon de bezoldiging van de drie meest bezoldigde leidinggevende personen op te nemen.
Dezelfde vermelding van de « drie meest bezoldigde leidinggevende personen » is trouwens de tekst die definitief werd goedgekeurd in het wetsvoorstel betreffende de openbaarmaking van bezoldigingen van bestuurders van beursgenoteerde vennootschappen.
Jan STEVERLYNCK. |