3-902/4 | 3-902/4 |
1 FEBRUARI 2005
De Senaat,
A. Overwegende dat het internationaal recht een algemeen kader biedt voor de bescherming van personen die getroffen zijn door gewapende conflicten. Internationaal humanitair recht, in het bijzonder de vier conventies van Genève, is van essentieel belang voor de bescherming van vrouwen en meisjes tijdens gewapende conflicten. Tevens is de wetgeving van de internationale mensenrechten toepasbaar in tijden van gewapende conflicten. Beide wettelijke kaders bieden bescherming voor vrouwen en meisjes op basis van het non-discriminatiebeginsel.
De internationale wetgeving inzake vluchtelingen verleent bescherming aan vrouwen en meisjes vóór, tijdens en na het conflict. Internationaal strafrecht besteedt meer en meer aandacht aan misdaden tegen vrouwen en meisjes tijdens gewapende conflicten, in het bijzonder misdaden van seksueel geweld.
Internationaal humanitair recht
B. Gelet op de vier conventies van Genève voor de bescherming van slachtoffers van oorlog en de twee toegevoegde protocollen van 1977, die specifiek verwijzen naar het verbod op seksuele gewelddaden.
C.1. Gelet op de Universele verklaring van de rechten van de mens van 10 december 1948, die vrouwen en meisjes specifieke bescherming biedt op basis van het non-discriminatiebeginsel.
C.2. Gelet op het VN-verdrag van 18 december 1979 inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW-conventie), vaak omschreven als de internationale grondwet voor de rechten van de vrouw, en zijn facultatief protocol bij het verdrag, dat bepaalt dat vrouwen die zich gediscrimineerd voelen een klacht kunnen indienen bij een onafhankelijk comité. Het verdrag geeft een precieze definitie van het begrip discriminatie van vrouwen en bepaalt een agenda voor nationale actie om die discriminatie te beëindigen. De CEDAW-conventie verplicht de lidstaten niet alleen alle vormen van discriminatie van vrouwen uit te bannen; het gaat verder : op alle gebieden, in het bijzonder op politiek, sociaal, economisch en cultureel vlak moet beleid en wetgeving totstandkomen om de volledige ontplooiing en ontwikkeling van vrouwen te verzekeren, opdat hun mensenrechten en fundamentele vrijheden worden gewaarborgd.
C.3. Gelet op het VN-kinderrechtenverdrag van 1989 en zijn twee facultatieve protocollen, het Facultatief Protocol bij het verdrag inzake de rechten van het kind inzake de betrokkenheid van kinderen bij gewapende conflicten (2000) en het Facultatief Protocol inzake de verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderpornografie bij het verdrag inzake de rechten van het kind (nog niet geratificeerd door België)
D.1. Gelet op de statuten van de Internationale Gerechtshoven van Joegoslavië en Rwanda en het Speciaal Gerechtshof van Sierra Leone die geweld op basis van gender, zoals verkrachting, gedwongen prostitutie, vrouwenhandel, alsook folteringen en andere gewelddadige, onmenselijke en vernederende behandelingen, en slavernij, definiëren als oorlogsmisdaden, misdaden tegen de menselijkheid en als deel uitmakend van de misdaad genocide.
D.2. Gelet op het Statuut van Rome van het Internationaal Strafhof, in werking getreden op 1 juli 2002, dat melding maakt van mogelijke vervolging van seksueel geweld gericht tegen vrouwen, in het bijzonder verkrachting en systematische verkrachting in gewapende conflicten. Speciale aandacht hierbij verdient de positie van vrouwen bij grensoverschrijdend vluchtelingenbeleid en het verschaffen van informatie over de betekenis van vrouwenrechten.
D.3. Gelet op het VN-verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad van 12 december 2000 en zijn aanvullende protocollen.
E.1. Gelet op de verklaring en het actieplatform van de vierde VN-wereldvrouwenconferentie in Beijing in september 1995, die het onderwerp « Vrouwen en gewapend conflict » als onderdeel van het wereldwijde actieprogramma « Beijing Platform voor Actie » op de internationale agenda geplaatst heeft, en het slotdocument van Beijing + 5 te New York in juni 2000, met name paragraaf 13 over hindernissen voor de gelijkwaardige deelname van vrouwen aan maatregelen ter versterking van de vrede, en paragraaf 124 over een evenwicht tussen de geslachten bij vredeshandhaving en vredesonderhandelingen; en gelet op de evaluatie Beijing + 10 die in voorbereiding is.
E.2. Gelet op resolutie 1325 (2000) van de VN-Veiligheidsraad die een algemeen kader biedt voor de integratie van genderaspecten in het beleid inzake internationale vrede en veiligheid. In die resolutie worden voor het eerst op dat niveau concrete maatregelen voorgesteld waaronder een globale studie over de impact van gewapende conflicten op vrouwen en meisjes, de rol van vrouwen in conflictpreventie in het vredesproces en de conflictbeheersing.
E.3. Gelet op resolutie 2000/2025 (INI) van het Europees Parlement over de rol van vrouwen in de vreedzame conflictregeling.
E.4. Gelet op resolutie MEG-5 (2003)4 en het actieprogramma dat het Comité van Ministers van de Raad van Europa aannam op een ministeriële conferentie in Macedonië over het genderperspectief en de rol van vrouwen en mannen in conflictpreventie, conflictoplossing en naoorlogse wederopbouw.
Hierbij bepleitte het Comité van ministers een nieuwe benadering van conflictpreventie en naoorlogse vredesopbouw, die rekening houdt met de specifieke noden en talenten van vrouwen.
E.5. Gelet op de VN-millenniumverklaring waarin alle lidstaten van de VN de acht « Millennium Development Goals » onderschrijven om armoede en honger te bestrijden, en om onderwijs, gezondheidszorg, de status van vrouwen en het milieu te verbeteren.
Bijzondere aandacht verdient hierbij doelstelling drie die het stimuleren van gendergelijkheid en de versterking van de positie van de vrouw vooropstelt.
E.6. Gelet op de aanbevelingen uit de studie « Women, Peace and Security » van de VN-secretaris-generaal, 2002, S/2002/1154.
E.7. Gelet op de eerste beleidsplannen die hierrond worden uitgewerkt. Zo heeft Nederland vorig jaar bij besluit van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 12 november 2003, een task force « Vrouwen, Veiligheid en Conflict » opgericht, en dit in overeenstemming met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de minister van Buitenlandse Zaken en de minister van Defensie, met als doel op nationaal en internationaal niveau de rol van vrouwen te vergroten in conflictpreventie en conflictoplossing en internationaal op het terrein van naoorlogse wederopbouw.
E.8. Gelet op het veelvuldig wetenschappelijk onderzoek en studies naar de rol van vrouwen in conflictpreventie, -oplossing en naoorlogse wederopbouw. Noemenswaardig in dit verband is de studie van het Nederlandse Instituut van Internationale Betrekkingen Clingendael, « Women's Roles in Conflict Prevention, Conflict Resolution and Post-Conflict Reconstruction » (2002).
E.9. Gelet op het feit dat er vanuit de samenleving, onder impuls van de vrouwenbeweging en de vredesbeweging, een draagvlak en een dynamiek is ontstaan waarop dit beleid kan worden uitgebouwd.
E.10. Gelet op het beleids- en actieplan dat voortvloeide uit de NAVO-top in Istanboel van augustus 2004, over de problematiek van mensenhandel, waar training en sensibilisering van militair en burgerpersoneel als sleutelelementen worden beschouwd voor een succesvolle implementatie van deze plannen.
F.1. Gelet op de diverse richtlijnen van het Hoog Commissariaat voor de Vluchtelingen. Volgens die richtlijnen, gestoeld op de Conventie inzake het vluchtelingenstatuut (1951), worden vrouwen en meisjes erkend als vluchteling op de basis van gendergemotiveerde vervolging, inclusief seksueel geweld.
F.2. Gelet op de implementatie van die internationale regelgeving in de Belgische wetgeving inzake vluchtelingen : het koninklijk besluit van 11 juli 2003 tot regeling van de werking van en de rechtspleging voor het Commissariaat-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen en het koninklijk besluit van 11 juli 2003 houdende vaststelling van bepaalde elementen van de procedure die dienen gevolgd te worden door het bestuur van de Dienst Vreemdelingenzaken dat belast is met het onderzoek van de asielaanvragen op basis van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
Het asielbeleid kan niet gezien worden zonder specifieke aandacht voor de bijzondere toestand van de vrouwen. Aanbevelingen in die zin werden reeds aangenomen in een resolutie van de Kamer (stuk Kamer nr. 50-954, advies over vrouwen en asielbeleid). De nadruk moet liggen op de omstandigheden van de opvang voor het verhoor, het respect voor de eerbaarheid en het rekening houden met geweld dat specifiek verbonden is aan het geslacht van de persoon. Die aspecten moeten regelmatig door de Dienst Vreemdelingenzaken getoetst worden.
Richt de volgende aanbevelingen :
1. Tot de federale regering :
1.1. Zowel nationaal als internationaal een voortrekkersrol bij de uitvoering van resolutie 1325 op te nemen om de rol van vrouwen te vergroten in conflictpreventie, -beheersing en wederopbouw;
1.2. Erover te waken dat er rekening wordt gehouden met de specifieke noden van vrouwen en hun gezinnen, niet alleen als slachtoffers van oorlog, maar ook als betrokkenen in wederopbouwprogramma's. En hierbij blijvend aandacht te hebben voor de problematiek van seksueel geweld tegen vrouwen en meisjes en van HIV/aids;
1.3. Een algemene stand van zaken op te maken over de manier waarop het Belgisch beleid uitvoering geeft en kan geven aan resolutie 1325 na te gaan welke de lacunes en obstakels zijn voor de uitvoering ervan en hoe dit kan worden verholpen, zowel met betrekking tot beleid als de « human resources »;
1.4. een globaal nationaal plan op te stellen over de manier waarop België gevolg zal geven aan de uitvoering van resolutie 1325, en dit te kaderen in het horizontaal gelijkekansenbeleid van de federale overheid.
Hierbij steeds volgende doelstellingen na te streven :
— vergroting van expertise van het personeel en leidinggevenden binnen de departementen en op het veld;
— waken over een evenwichtige deelname van vrouwen aan vredesonderhandelingen, buitenlands beleid, diplomatieke vertegenwoordiging en andere besluitvormingsorganen;
— aandacht te besteden aan de rol van vrouwen in conflictsituaties, hun specifieke noden en aan de culturele en historische achtergrond van de gebieden waar missies heengezonden worden;
— maatregelen te nemen die de rol van lokale vrouwen en vrouwenorganisaties vergroten in conflictgebieden;
— dit beleid regelmatig te monitoren en te evalueren;
— hiervoor de nodige kredieten vast te leggen;
1.5. hierover te overleggen en verslag uit te brengen aan het parlement;
1.6. dit beleid te kaderen binnen een coherent vredes- en conflictpreventiebeleid. Er is niet alleen nood aan een coherente beleidsnota en kredieten, maar ook aan de oprichting van een Federale Cel conflictpreventie dat de overheid kan bijstaan bij het ontwikkelen en het monitoren van een stevig onderbouwd en coherent vredesbeleid, inclusief gendergerelateerde thema's. Die intenties moeten vaste vorm krijgen in een begrotingsbeleid waarbij voorrang wordt gegeven aan initiatieven voor de vrede en de conflictpreventie die door vrouwen worden geleid.
2. Tot de minister van Buitenlandse zaken :
2.1. er binnen de EU, de NAVO en de VN-veiligheidsraad op aan te dringen dat een specifiek actieplan wordt opgemaakt voor de uitvoering van resolutie 1325 en tevens het verzoek te steunen van de VN-Veiligheidsraad aan de Secretaris-Generaal om in oktober 2005 een actieplan neer te leggen ter implementatie van resolutie 1325 binnen het VN-systeem;
2.2. deze eis bijgevolg te agenderen op de bevoegde EU-ministerraad in het kader van het Europese buitenlands beleid, en dit aan te kaarten bij Javier Solana, hoge vertegenwoordiger voor het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid;
2.3. initiatieven te nemen om het internationale wettelijke kader te versterken. Zo bijvoorbeeld verdient de idee om op Europees niveau een juridisch bindend mensenrechteninstrument in te voeren inzake geweld tegen vrouwen alle steun vanuit ons land. Ook de Conventie van Genève dient gendergevoeliger gemaakt te worden, onder andere door de herziening van artikel 147 van de Vierde conventie van Genève teneinde verkrachting, gedwongen zwangerschap, seksuele slavernij, gedwongen sterilisatie en elke andere vorm van seksueel geweld als een grove inbreuk op de conventies van Genève te kwalificeren;
2.4. initiatieven te nemen en de eisen van de VN-Veiligheidsraad te steunen om internationale en nationale rechtbanken en strafhoven die specifiek zijn opgericht om oorlogsmisdaden te bestraffen te voorzien van genderexpertise, van gendertraining voor het personeel, programma's uit te werken die gendergelijkheid nastreven en bedoeld zijn voor slachtoffers en van getuigenbescherming;
2.5. In het kader van de bilaterale betrekkingen erop aan te dringen dat de partnerlanden het internationaal recht respecteren evenals de engagementen die eruit voortvloeien en te ijveren voor de opname van het principe van gendergelijkheid en niet-discriminatie in de grondwet;
2.6. erover te waken dat gender meer dan voordien systematisch wordt geïntegreerd in alle door ons land ondersteunende programma's van reconstructie en demobilisatie en criteria uit te werken die ervoor zorgen dat alle programma's gelijkheid tussen mannen en vrouwen vooropstellen, rekening houdend met verschillen tussen mannen en vrouwen en dit voor alle interventiefases;
2.7. op korte termijn de nodige initiatieven te nemen zodat de resolutie betreffende de oprichting van een Cel conflictpreventie, zoals aangenomen in de plenaire zitting van de Kamer van volksvertegenwoordigers op 4 april 2003, ook effectief ten uitvoer wordt gebracht;
2.8. de gendertoets uit te voeren op de begroting « conflictpreventie » die door de minister van Buitenlandse Zaken wordt beheerd, en een deel van deze enveloppe voor te behouden voor genderprojecten;
2.9. in samenwerking met andere federale overheidsdiensten ernaar te streven dat er meer goede Belgische vrouwelijke kandidaten worden aangemeld voor de VN-lijst van experten op het gebied van vrede en veiligheid;
2.10. binnen de FOD te investeren in de opbouw en verspreiding van kennis en expertise op het gebied van gender en conflict bij afdelingen die zich met die thematiek bezighouden. In het bijzonder kan een « genderambassadrice » worden benoemd;
2.11. te streven naar een vrouw- en gezinsvriendelijke organisatie van de diplomatieke loopbaan.
3. Tot de minister van Landsverdediging :
3.1. te verzekeren dat genderexpertise op alle niveaus, in het bijzonder op besluitvormingsniveau, aanwezig is in alle Belgische vredesmissies naar conflictgebieden en naar vredesonderhandelingen;
3.2. in gendergerichte opleiding en training te voorzien. Hierbij kan aandacht worden besteed aan onder andere specifieke competenties van vrouwen die deel uitmaken van een vredesmacht in relatie tot de unieke omstandigheden ter plaatse. Daarnaast moet men ook oog hebben voor specifieke problemen, zoals vrouwenhandel, prostitutie, mishandeling en verkrachting van vrouwen en meisjes, alsook voor specifieke noden op vlak van seksuele en reproductieve gezondheid, met inbegrip van HIV/aids.
3.3. het onderwerp gender moet explicieter worden beschouwd in de verschillende documenten, zoals het handboek van vredesoperaties, de operationele aanwijzingen en evaluaties. En de opgedane ervaring « lessons learned » moeten hun weerslag vinden in de opleiding en training van militairen;
3.4. te streven naar een vrouw- en gezinsvriendelijker organisatie van de krijgsmachten;
3.5. hierover expliciet verslag uit te brengen en overleg te plegen met de ter zake bevoegde parlementaire commissies.
4. Tot de minister van Ontwikkelingssamenwerking :
4.1. aandacht te hebben voor de genderdimensie in het bijzonder in de hulpprogramma's voor landen en regio's die uit oorlogssituaties komen;
4.2. in de hulpprogramma's criteria uit te werken die ervoor zorgen dat alle programma's gelijkheid tussen mannen en vrouwen vooropstellen;
4.3. hierbij gerichte aandacht te hebben voor de fysische en psychologische begeleiding van vrouwen die het slachtoffer zijn van seksueel geweld en seksueel overdraagbare ziekten en/of die op de vlucht zijn voor het oorlogsgeweld;
4.4. maatregelen te nemen die de inbreng van lokale vrouwen en vrouwenorganisaties versterken, programma- en kredietlijnen te voorzien waarop zij kunnen intekenen en te streven naar een evenwicht in de subsidiëring van projecten door rekening te houden met de concrete lokale actoren en dan vooral met de NGO's van vrouwen. De resultaten moeten worden beoordeeld en de aspecten geweld, oorlogsmisdaden en slachtofferhulp moeten er deel van uitmaken.
5. Tot de minister van Binnenlandse Zaken :
5.1. aandacht voor gender op te brengen bij het uitsturen van Belgische politiefunctionarissen in het kader van de internationale politionele samenwerking;
5.2. hetzelfde in te passen in het kader van vorming die door België aangeboden wordt aan politieofficieren uit derdewereldlanden of conflictlanden;
5.3. op internationale fora te pleiten voor een verruiming van de vluchtelingenconventies en expliciete erkenning van gendergerelateerde vervolging als grond van asiel;
5.4. te waken over de implementatie van een genderperspectief in het Belgische vluchtelingen- en asielbeleid.
5.5. rekening te houden tijdens de eerste gesprekken met de asielzoeksters, met verkrachting als oorlogswapen, met specifieke geweldpleging bij oorlog of gewapende conflicten en bereid te zijn de aanvragen individueel te behandelen, zelfs wanneer paren hun asielaanvraag indienen;
5.6. specifieke en indien nodig psychologische follow-up te verzekeren zowel voor de volwassen asielzoeksters als voor de adolescenten en deze follow-up niet te onderbreken indien die personen als vluchteling worden geweigerd;
5.7. bijzondere aandacht te besteden aan de opvang in ziekenhuizen, in sociale diensten van uitgeprocedeerde asielzoeksters of asielzoeksters van wie de procedure nog aan de gang is wanneer zij het slachtoffer geweest zijn van gewelddaden en aangepaste opvangstructuren uit te bouwen meer bepaald voor de fysieke en psychologische zorgvoorziening en de contraceptie.