3-67

3-67

Sénat de Belgique

Annales

JEUDI 1er JUILLET 2004 - SÉANCE DU MATIN

(Suite)

Projet de loi-programme (Doc. 3-742) (Procédure d'évocation)

Projet de loi portant des dispositions diverses (Doc. 3-743)

Discussion générale

M. le président. - Je vous propose de joindre la discussion de ces projets de loi. (Assentiment)

M. Jean Cornil (PS), rapporteur au nom de la commission des Affaires sociales. - Je me réfère à mon rapport écrit.

M. le président. - Mmes Laloy, Pehlivan en Vanlerberghe se réfèrent à leur rapport écrit.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Het is met gemengde gevoelens dat ik vandaag het standpunt van onze fractie over de voorliggende programmawet vertolk. Op zich is het immers positief dat voor het eerst sinds lang deze wet niet in drie dagen en nachten wordt besproken en goedgekeurd in commissie en plenaire vergadering. Ik stel echter vast dat de wat rustigere behandeling niet zozeer de kwaliteit van de wetgeving dan wel de kwantiteit van onze parlementaire zitting tot doel heeft. De programmawet wordt immers gebruikt als voorwendsel om onze parlementaire commissies nog enige slagkracht of bezigheid te verschaffen.

De activiteiten in de Senaat staan reeds sinds maart op een laag pitje. Premier Verhofstadt hield de bevolking voor dat de Vlaamse en Europese verkiezingen niets te maken zouden hebben met het federale niveau. Alle Vlaamse ministers van de federale regering waren evenwel kandidaat: de electorale campagne van onze ministers en staatssecretarissen was in feite belangrijker dan het parlementaire werk. "Geen paniek, de toestand is onder controle, we starten nu met het échte werk", poneerde de premier nochtans in oktober.

`Werk, werk, werk', `meer levenskwaliteit', `een veiliger samenleving': zo schreeuwden onze federale excellenties begin dit jaar op het spreekgestoelte. `Iedereen aan de slag', klonk het nog in volle verkiezingscampagne. Wie het aantal regeringsontwerpen van het eerste jaar legislatuur telt, moet jammer genoeg vaststellen dat iedereen vàn slag zou raken. Voor wat in de drie superministerraden in januari en maart werd beslist, zijn amper uitvoeringsontwerpen ingediend in het parlement. Ondertussen kondigt de premier aan dat er in het najaar opnieuw ministerraden komen om de maatregelen eindelijk uit te voeren!

De Staten-Generaal van het gezin leverden mooie conclusies op van de werkgroepen, maar werden niet vertaald naar politieke prioriteiten of wetgeving. De maatregelen van de tewerkstellingsconferentie mondden uit in onenigheid over de precieze controle op werklozen, terwijl minister Vandenbroucke inmiddels de handdoek in de ring van de Vlaamse arena gooit.

Bovendien werd elk initiatief van het parlement monddood gemaakt. Mevrouw Van de Casteele, voorzitter van de commissie voor de Sociale Aangelegenheden, kan ongetwijfeld bevestigen hoe vele goede voorstellen, zowel van meerderheid als oppositie, in de commissie voor de Sociale Aangelegenheden niet aan bod mochten komen en niet werden behandeld. Ze verdwenen in de vrieskast tot ze met veel tromgeroffel werden aangekondigd op de superministerraad in Raversijde of de Staten-Generaal van het gezin. Inmiddels blijven ze ingevroren.

Verscheidene voorstellen van de oppositie mochten bovendien niet aan bod komen, maar werden verkapt gerecycled in onder meer de programmawet. Ik verwijs naar het voorstel van onze oud-collega Steverlynck over de inkomensgarantie voor kloosterlingen, de alcopopwetgeving, die in de Senaat een aantal maanden geleden werd goedgekeurd, in de Kamer werd weggestemd maar via de programmawet opnieuw wordt ingevoerd, de tatoeagereglementering, die ongeveer hetzelfde lot beschoren was. Ik kom hier straks nog op terug.

De activiteiten van de Senaatswerkgroep voor de vergrijzing kwamen nooit op gang, ondanks de grote vrije tribunes in januari van de ministers Vandenbroucke, Vande Lanotte en Dewael dat deze problematiek dringend, lees: na de verkiezingen, moest worden aangepakt.

Ondertussen heeft de Kamercommissie voor de vergrijzing haar werkzaamheden bijna afgerond. Vanaf het begin van de regeerperiode hebben we aangedrongen op een herstart van de subcommissie Mensenhandel en de commissie bevoegd voor de visafraude. Die laatste kon evenwel niet van start gaan. Nochtans is de afgelopen weken duidelijk gebleken dat de doorlichting van en de controle op deze diensten hoogstnodig is.

Het regeerakkoord draagt de titel "Zuurstof voor het land". De dampkring van onze politieke instelling wordt echter steeds enger. De regering regeert niet, het parlement komt niet aan bod, de concrete structurele problemen van ons land worden niet aangepakt en ook de programmawet keert het tij niet.

Een programmawet is in principe de vertaling van de wettelijke maatregelen die de uitvoering van de begroting moeten begeleiden. Wij hadden gehoopt dat de regering in de lijn van de grote showministerraden van begin dit jaar effectief uitvoering zou geven aan haar doelstellingen. Vele van deze doelstellingen delen wij bovendien.

De programmawet is echter helemaal niet de vertaling van wat de regering bekendmaakt en wat de mensen bezighoudt. Ze bevat geen enkel job-initiatief of tewerkstellingsmaatregel. Waar is de concrete uitvoering van de grote Justitietop? Waar blijven de veelgeroemde resultaten van de top van Raversijde? Alleen de minieme aanpassing van de superboeteswet blijft ons hiervan bij.

De wet neemt geen enkel initiatief met betrekking tot het vrijwilligersstatuut, een echt statuut voor onthaalouders, de modernisering van de sociale zekerheid, de opheffing van de fiscale discriminatie van bruggepensioneerden, de vereenvoudiging en de verhoging van de kinderbijslagen, de begeleiding van de werklozen, de verhoging van de werkzaamheidsgraad van ouderen enzovoort. De collega's uit onze fractie zullen verder commentaar geven op de verschillende onderdelen van het ontwerp, zoals de onbegrijpelijke verzwaringen voor de kleine vzw's, de onduidelijke fiscale verjaringsregeling en de herstructurering van de herstructurering van de NMBS.

De programmawet bevat een reeks reparaties van recent goedgekeurde wetten. In een aantal gevallen gaat het zelfs om reparaties van reparaties: van de 306 artikelen bevat de programmawet niet minder dan 70 reparatieartikelen, d.w.z. 22%. Ook bevat ze maatregelen die haaks staan op vorige wetten van paarsgroen en maatregelen die CD&V bij de bespreking van eerdere wetsontwerpen voorstelde, maar die toen door regering en de meerderheid schamper werden afgewezen.

De programmawet toont op die manier nogmaals het gebrek aan politiek fatsoen aan van de paarse regering: beloftes worden niet uitgevoerd, juridisch klungelwerk moet keer op keer worden aangepast, goede insteken van leden van oppositie en meerderheid die vorige maal werden weggelachen worden nu toch opgenomen, terwijl ze eigenlijk al veel sneller gerealiseerd hadden kunnen worden.

In het belang van de geloofwaardigheid van onze instelling en ons politieke handelen dient de CD&V-fractie een concrete wijziging aan het Senaatsreglement in met volgende doelstellingen: programmawetten mogen uitsluitend bepalingen bevatten die implicaties hebben voor de begroting; eerder ingediende voorstellen van senatoren met eenzelfde draagwijdte als voorstellen in de programmawet dienen voorrang te hebben in de parlementaire behandeling; ontwerpen kunnen slechts in behandeling worden genomen indien ze een samenhangend geheel vormen. Wij hopen dat het Bureau zich hier snel over kan buigen.

De programmawet bevat ook een aantal maatregelen die wij ondersteunen. Positief zijn de verbeteringen in de uitkeringen voor arbeidsongevallen en beroepsziekten, het moederschapsverlof en het adoptieverlof en de inkomensgarantie voor kloosterlingen.

In de commissie dienden wij een aantal amendementen in die wij straks opnieuw zullen toelichten: het amendement om de onderhoudsplicht van kinderen voor hun ouders te behouden maar realistisch en betaalbaar in te vullen; het verenigingsvriendelijker maken van de vzw-wet; het wegwerken van de discriminatie van gehuwde gepensioneerden; de realisatie van de belofte van premier Verhofstadt om de solidariteitsbijdrage van gepensioneerden af te schaffen, zoals hij beloofde in zijn verkiezingsbrief van 15 mei 2003; de realisatie van de beloofde lastenverlaging op ploegenpremies (een voorstel van collega Caluwé); het amendement tot verbreding van de financieringsbasis van de gemeenten om de opbrengst van de crisisbelasting op de vennootschappen toe te wijzen aan de gemeenten; de onmiddellijke toekenning aan Antwerpen, Gent en Dendermonde van de beloofde extra magistraten in het kader van de strijd tegen gerechtelijke achterstand conform de toezeggingen van minister Onkelinx deze week.

Het zijn noodzakelijke, betaalbare en realistische voorstellen, waarover zowel in oppositie als meerderheid een consensus bestaat.

Tot slot wil ik nog enkele bedenkingen formuleren omtrent de Senaat als positief alternatief. Over enkele weken zal ongetwijfeld opnieuw de jaarlijkse balans worden opgemaakt van de parlementaire zitting. Tot mijn spijt zullen we ontgoocheld zijn over het gebrek aan parlementaire spankracht en het ontbreken van beleidsdiscussies.

De CD&V-fractie heeft het voorbije jaar ernstige inspanningen geleverd om goed wetgevend werk te leveren en onze informatieve parlementaire controle uit te voeren. In de commissie voor de Justitie werden belangrijke ontwerpen over het wetboek internationaal privaatrecht en de hervorming van de strafprocedure behandeld. In de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging werd aandacht besteed aan een ernstige analyse van de toestand van de landen in de regio van de Grote Meren in Afrika. In de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden en de commissie voor de Sociale Aangelegenheden hebben wij keer op keer voorstellen ingediend als een positief alternatief, maar telkens werden ze on hold gezet. In de plenaire vergadering staat onze fractie in voor het merendeel van de vragen om uitleg en de parlementaire controle. Telkens reiken wij ons positieve alternatief aan, vanuit respect voor onze instelling en voor onze gemeenschappelijke democratische opdracht.

Ook de Senaat kan deze rol vervullen. Graag nodigen wij de senatoren dan ook uit om volgende thema's in de volgende zitting diepgaand te onderzoeken, vanuit onze rol als reflectie- en ontmoetingskamer. Deze voorbeelden zijn slechts een indicatie van de richting die we moeten uitgaan om het roer om te gooien. De concrete maatregelen met betrekking tot de vergrijzing dienen prioritair te worden behandeld in de commissie die zich over de vergrijzing buigt.

Met het oog op de nieuwe stappen in de staatshervorming, dient de Senaat opnieuw op te treden als ontmoetingskamer van de federale overheid en de deelstaten, naar het voorbeeld van en geïnspireerd door de evaluatie die door de Senaat werd gemaakt in de periode 1995-1999.

Het in het regeerakkoord aangekondigde maatschappelijke debat over armoede en sociale uitsluiting dient met hoogdringendheid te worden geagendeerd in onze Assemblee. De voorbije weken tonen de noodzaak van de herstart van de subcommissie Mensenhandel en prostitutie en van de commissie bevoegd voor visafraude voldoende aan. We pleiten ook voor de oprichting van een subcommissie Gezin om de uitvoering van de Staten-Generaal van het gezin op te volgen en te begeleiden.

De evaluatie van het Belgische buitenlandse beleid moet verder vorm worden gegeven in de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging. Tevens hoop ik dat de Senaat samen met de efficiënte diensten van de wetsevaluatie meer dan ooit een halt kunnen toeroepen aan de groeiende reparatiewetgeving.

De deelstaatverkiezingen van voor enkele weken hebben de roep naar een ernstig beleid meer dan ooit vorm gegeven. Het was de uitdrukking van het verlangen dat het land op een solide regering moet kunnen rekenen, een regering die waardenvast het vertrouwen van de burgers kan winnen en maatregelen durft te nemen in plaats van ze slechts aan te kondigen. We hebben nood aan een regering waar de cockpit `bemand en bevrouwd' is, waar het Parlement zijn rol mag spelen en de goede voorstellen van de oppositie met respect en op hun waarde worden beoordeeld. De programmawet is jammer genoeg het culminatiepunt van een jaar waarin net het tegengestelde werd bewezen. De regering moet weer haar werk doen en het Parlement moet in ere worden hersteld. De CD&V-fractie zal constructieve voorstellen blijven aanreiken en een positief alternatief uittekenen. Meer dan ooit is dit onze gemeenschappelijke verantwoordelijkheid.

Mme Christiane Vienne (PS). - La plupart des dispositions du présent projet soumis à examen sont de nature très technique, mais l'ensemble du texte contient cependant un plan ambitieux. Je me contenterai de mettre en évidence certains points essentiels développés dans cette loi-programme.

En fait, les mesures proposées sont inspirées des conseils des ministres de Gembloux et d'Ostende et nous pouvons d'emblée nous féliciter de la philosophie qui sous-tend le dispositif en question.

En matière d'emploi, les principaux objectifs définis par le gouvernement ont retenu notre attention, à savoir l'amélioration de la qualité de vie et donc, la poursuite de la politique développée par la ministre de l'Emploi lors de la précédente législature en matière de conciliation vie privée et travail, la promotion de l'emploi et le financement efficace, transparent et correct de la sécurité sociale.

Nous notons avec satisfaction qu'une attention particulière est accordée aux modifications du congé de maternité et du congé d'adoption. Épinglons à cet égard la possibilité d'extension du congé de maternité en cas d'hospitalisation prolongée du nouveau-né, l'octroi de deux semaines supplémentaires en cas de naissance multiple pour la travailleuse qui le souhaite et la prolongation significative, pour les deux parents, du congé d'adoption.

La décision de relever le plafond salarial dans les secteurs des accidents du travail et des maladies professionnelles rencontre également notre approbation.

Plusieurs corrections sont prévues dans le régime des conventions de premier emploi. Nous nous réjouissons du fait qu'il n'y ait aucune modification sur le fond, mais bien des adaptations nécessaires pour que les jeunes, notamment ceux qui suivent un enseignement à temps partiel, ne soient plus « exclus » du système par certains services de placement.

Nous nous félicitons également du fait qu'un statut légal soit conféré à toutes les dispositions relatives au recrutement obligatoire de travailleurs occupés dans le cadre d'une convention de premier emploi.

La mesure visant la simplification de l'engagement des travailleurs dans le cadre des titres-services est également à souligner. Il était en effet incorrect de maintenir la condition prévoyant que les travailleurs devaient être inscrits comme demandeurs d'emploi pour avoir la possibilité d'être engagés.

Lors de la précédente législature, mon groupe a déposé une batterie de propositions de lois relatives à l'amélioration du statut social des indépendants. Nous approuvons donc bien entendu le plan ambitieux prévu dans ce projet : les pensions des indépendants seront substantiellement améliorées et l'assurance soins de santé sera étendue aux petits risques à partir du 1er juillet 2006. Il s'agit là d'une avancée significative pour l'ensemble des indépendants et nous continuons à plaider en faveur d'une réelle solidarité, à l'intérieur même du secteur, par le biais du déplafonnement des cotisations.

Les mesures prises en matière de simplification des catégories de bénéficiaires de revenus d'intégration ont également retenu notre attention.

La ministre de l'Intégration sociale a rappelé en commission des Affaires sociales du Sénat que l'idée d'une augmentation du revenu d'intégration avait été défendue lors du conseil des ministres d'Ostende.

Nous prenons acte avec satisfaction du fait que le revenu d'intégration et les autres prestations sociales seront augmentées uniformément de 4% au cours de la législature actuelle. Près de 250.000 ménages devraient bénéficier de ces mesures. À cet égard, nous nous félicitons également que le gouvernement ait prévu que ce relèvement du revenu d'intégration n'engendre pas de problèmes pour les communes les plus pauvres.

Enfin, dans ce secteur, nous tenons à souligner que nous partageons également le point de vue de la ministre quand elle rappelle que les mécanismes de lutte contre la pauvreté doivent être élaborés de façon cohérente en renforçant la sécurité sociale dans son ensemble.

Le groupe socialiste du Sénat se réjouit de l'instauration d'une réduction d'impôt pour les dépenses faites en vue d'acquérir un véhicule « propre » par des particuliers, conformément à la mise en oeuvre du Protocole de Kyoto visant à réduire les gaz à effet de serre. Cette mesure rencontre, en outre, l'objectif visé par la déclaration de gouvernement de juillet 2003 d'inciter les divers secteurs à adopter des technologies plus efficaces en matière énergétique.

Le groupe socialiste constate également l'importance de l'habilitation donnée au Roi dans le cadre de la réorganisation de la Société nationale des Chemins de fer belges. Cette réorganisation prévoit d'ailleurs une extension des missions de service public de la SNCB à la grande vitesse, objectif qui nous paraît fondamental pour le développement économique de certaines de nos régions, à condition qu'il soit inséré dans un calendrier clair.

De plus, l'objectif qui vise à donner une structure plus cohérente à l'entreprise afin de lui permettre de faire face, dès aujourd'hui, aux défis qui l'attendent, ne peut que nous encourager à être vigilants sur toutes les questions relatives au statut du personnel de cette entreprise. Nous nous réjouissons également que la reprise, pour 2005, de la dette historique de la SNCB par l'État ait été rendue possible. À cet égard, nous attendons quelques précisions quant à l'organisation d'un calendrier précis.

En ce qui concerne BIAC, sa privatisation quelque peu hâtive visant à accroître sa compétitivité dans un marché hyperconcurrentiel, nous oblige à la plus grande vigilance quant à la confection du cahier de charges qui lui sera imposé. Cette préoccupation sera pour nous centrale. En effet, compte tenu des mesures envisagées, BIAC doit garder son rôle d'opérateur central de l'aéroport national.

Je terminerai sur la satisfaction de mon groupe de voir que le Centre d'études et de documentation guerre et sociétés contemporaines, encore appelé CEGES, pourra dès septembre prochain procéder à l'engagement du personnel nécessaire afin de réaliser l'étude scientifique sur la participation éventuelle d'autorités belges dans l'identification, les persécutions et la déportation des juifs pendant la seconde Guerre mondiale. Le groupe socialiste votera donc cette loi-programme soumise à examen.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Gisteren verscheen op de voorpagina van De Standaard een uitgebreid artikel dat de kwaal aan de kaak stelde die we hier al zovele jaren op de agenda zetten, namelijk dat de gebrekkige en overdreven regelgeving het land en de ondernemingen zeer zware financiële schade toebrengt. Bovendien leidt de overregulering tot een veel ingewikkelder samenleving, waardoor men hoofd- en bijzaken niet meer van elkaar onderscheidt. In 1983, in een toespraak voor de Leuvense balie, heb ik dit probleem al aangekaart met verwijzing naar Tacitus' uitspraak "hoe meer wetten, hoe corrupter de republiek". Hiermee wil ik niets zeggen over het morele gehalte van de samenleving. Wel wil ik aantonen dat overregulering - het byzantinisme heeft dit in het Romeinse Rijk bewezen - noodzakelijkerwijze tot de implosie van de samenleving leidt, omdat overregulering niet wordt toegepast. Daardoor houdt de rechtsstaat op een rechtsstaat te zijn, verdwijnt het geloof in het gezag van de wet en de regel en gaan andere normen aan de basis domineren. Reeds 21 jaar geleden heb ik dit vastgesteld en sindsdien heb ik het vele malen, ook hier, herhaald, maar telkens kreeg ik, met een schouderklopje en een vriendelijke lach, te horen dat het misschien allemaal wel juist was, maar dat ik een navolger was van de profeet die preekte in de woestijn.

Ik zal mijn opvattingen echter niet wijzigen. Ik vind dat het parlement aan wetsweigering doet en dat mag niet, net zomin als de rechter aan rechtsweigering mag doen. Wetsweigering bestaat erin dat er geen aandacht is voor de legislatieve taak van het parlement, dat men niet meer het geduld opbrengt om teksten te onderzoeken, dat men hier nog slechts in een registratiekamer zit, zoals onder Lodewijk XIV, waar de koning met zijn volmachten binnenkomt "dans un lit de justice", waardoor de Franse parlementsleden onmiddellijk de mond werd gesnoerd, als de meest rumoerige onder hen - ik was er destijds zeker voor in aanmerking gekomen - al niet meteen een lettre de cachet kregen en werden verbannen naar een of ander Afrikaans eiland.

Vandaag maken we hetzelfde mee, maar dan wel versluierd, minder zichtbaar. Parlementsleden die zich bezighouden met de activiteiten die de Grondwet van hen vraagt, worden op een bepaalde manier, indirect, ook verbannen in het politiek correcte spel waarin parlementaire activiteiten niet meer op de agenda staan en de wetgevende taak volkomen wordt onderschat en afgewezen. Lees de politieke studies die de bekende Duitse socioloog Weber na de Eerste Wereldoorlog publiceerde over de gebeurtenissen onder het keizerrijk en over wat men in de Weimarrepubliek tegemoet ging. Lees wat Weber tachtig jaar geleden schreef over de onvervangbare taak van het parlement: het legislatieve, het wetgevende werk. Als het parlement, zo zegt Weber, zijn legislatieve taak niet uitvoert, regeert de bureaucratie.

De lectuur van grote auteurs is altijd rustgevend en relativeert de moeilijkheden van de dag. De gedachte van Weber kan niet beter worden geïllustreerd dan door de programmawetten; zij zijn het typevoorbeeld van de decadentie van ons regime. (De heer Wille knikt ontkennend)

Wie ze ook moge voorleggen, mijnheer Wille. Ik ben trouwens mijn uiteenzetting begonnen met een toespraak van 1983, precies omdat u me niets zou kunnen verwijten.

Programmawetten zijn het typevoorbeeld van de bureaucratie die lacht met het parlement. Vroeger waren er de prachtige seizoenen-concerti van Vivaldi; nu worden de jaargetijden door de programmawetten vervangen. We spreken dan nog niet over de kwaliteit van de noten. De eerste taak van de Senaat, namelijk het bewaken van de kwaliteit van de wetgeving, wordt terzijde geschoven. Over zinnige opmerkingen wordt niet gepraat. In de loop der jaren werden onze amendementen in de volgende programmawet opgenomen of werden de wetsbepalingen, zoals we hier hadden aangekondigd, door het Arbitragehof vernietigd. De afgelopen vier jaar werden verscheidene bepalingen uit de programmawet tegen onze waarschuwingen in goedgekeurd en nadien door het Arbitragehof vernietigd.

Niets kan de parlementsleden uit hun winterslaap halen en hun democratische gevoeligheid aanscherpen. Ze vechten op leven en dood om door de smalle deur van de televisiestudio's te geraken, maar de wijde deuren van de Senaat gebruiken ze niet, zelfs niet om zich van hun parlementaire taak te kwijten.

Het politieke probleem van België is dat de uitvoerende macht onvoldoende respect vertoont voor het parlement en voor het parlementaire regime. De programmawetten van december besloegen meer dan 500 artikelen en nu omvatten ze weer 300 artikelen. Dat is de reden waarom ik er een punt van maak.

Het parlement doet aan `wetsweigering'. Het parlement keurt veel goed, maar geen wetten. Artikel 49 handelt over de werking van verjaring in fiscale zaken. Suetonius schrijft in zijn Vitæ Cæsarum dat er een tijd was dat het verval van de Romeinse zeden een dusdanige omvang had aangenomen dat men de jaren niet meer noemde in functie van de consuls, maar in functie van het aantal echtgenotes dat de Romein in dit jaar had. In ons land worden de jaren niet meer genoemd naar de jaartallen, maar naar de jaren waarin de verjaringswetten niet worden gewijzigd. De verjaringswet wordt minstens eenmaal per jaar gewijzigd.

Er is een probleem met de verjaring van Securitas? Dan wijzigen we gewoon de verjaringswet in strafzaken. Er is een probleem met de afhandeling van de zaak van de Bende van Nijvel? Dan wijzigen we toch gewoon de verjaringswet in strafzaken! Op het terrein blijkt dat de diverse wijzigingswetten voor strafzaken tot complicaties leiden die we niet onder ogen hebben gezien: we wijzigen nog maar eens de verjaringswet. In juli 2003 keuren we - als gedrogeerden die niet meer zonder programmawet kunnen - vlak na de verkiezingen, alweer een programmawet goed. En wat staat daar onder andere in? Een wijziging van de bepalingen van de strafrechtelijke verjaringen.

Vandaag durft het Hof van Cassatie heel rustig en zeer voorzichtig verklaren dat een dwangbevel in fiscale zaken geen stuitende werking heeft. Er komt ook een vernietigend advies van de Raad van State. En wat doet de regering? Ze laat een bepaling inlassen die in wezen tot doel heeft de rechtspraak van het Hof van Cassatie te wijzigen en de verjaring op een andere wijze te laten verlopen voor zaken die volgens de bestaande rechtspraak van de Hof van Cassatie mogelijk al verjaard zijn. We hebben altijd verdedigd dat het ontoelaatbaar is een wet goed te keuren die verjaarde zaken niet-verjaarbaar zou verklaren. Vandaag doet men dat wel, door het dwangbevel dat volgens het Hof van Cassatie geen stuitende werking heeft, bij interpretatieve wet toch een stuitende werking te geven, zodat een aantal verjaarde zaken niet-verjaarbaar worden. Men kan daar veel argumenten van financiële, morele of andere aard voor aanvoeren, maar de wetgever, de politiek en de regering moeten zich aan de spelregels van de rechtsstaat houden. De regels van de verjaring wijzigen voor zaken die al verjaard zijn, is onaanvaardbaar en dat hebben we trouwens nog nooit gedaan.

Bovendien is de Belgische staat zelf procespartij in die procedure. Mevrouw de minister was er toen nog niet, maar de heer Wille zal zich deze geschiedenis, die zich voordeed toen hij in de oppositie zat, zeker nog herinneren: een van de vorige regeringen had, na twee arresten van de Raad van State in 1983 en 1985 enorme problemen met de aansprakelijkheid van de reders. De regering heeft er toen niets anders op gevonden dan in 1988 de regels van het spel te wijzigen met terugwerkende kracht voor dertig jaar, omdat niemand dan de verjaring van dertig jaar nog kon inroepen. Men sloot op die manier elke aansprakelijkheid voor de ongevallen met zeeschepen in de Westerschelde uit. Men manipuleerde de procespositie der partijen om te verhinderen dat partijen die volgens de rechtspraak nu gelijk krijgen in de toekomst nog gelijk zouden krijgen en ten tweede gaf men de wet een terugwerkende kracht van dertig jaar. Daarmee was alles rond. De Belgische staat wordt in een dossier aansprakelijk gesteld, ze constateert dat de rechters zo dwaas zijn haar ongelijk te geven en besluit daarop een nieuwe wet uit te vaardigen die ervoor zorgt dat de staat toch gelijk krijgt.

De benadeelden hebben zich gewend tot het Europees Hof van de Rechten van de Mens te Straatsburg. Maar hier krijgen we hetzelfde probleem, namelijk dat de wetgevende macht ingrijpt in het procesverloop, met de verzwarende omstandigheid dat de procespartij de Belgische Staat zelf is.

Vandaag wijzigt de regering de wet om de procespositie van de partijen te beïnvloeden en bovendien is de Belgische staat zelf een partij. In de Kamer zeiden sommigen dat al die principes niet toepasselijk zijn in fiscale zaken. In de mercuriale van de procureur-generaal van september 2003 en het jaarverslag van het Hof van Cassatie van 2003 staat dat onder impuls van de rechtspraak van het Europees Hof sinds geruime tijd niet meer wordt gediscussieerd over de toepasselijkheid van artikel 6 van het EVRM in fiscale zaken omdat wat wordt bepleit onder het toepassingsgebied valt van de rechten van de verdediging, van de Rule of Law, van de wapengelijkheid van de partijen, van de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van de rechter. Er wordt verwezen naar het Cassatiearrest van 5 februari 1999 en 29 mei 1999. De wet van 1988 leidde tot een dubbele veroordeling van de Belgische Staat voor het Europees Hof van Straatsburg. Zal de regering vandaag, zestien jaar later, nogmaals dezelfde trucs uithalen? Zal zij een wet laten goedkeuren om ervoor te zorgen dat de procespositie van één van de partijen met terugwerking wordt gewijzigd - want dat is de werkelijke draagwijdte van deze verjaringsbepaling - en met de verzwarende omstandigheid dat dit gebeurt ten voordele van de partij die de wet goedkeurt?

Als de Senaat die bepaling opnieuw goedkeurt kan het spreekwoord "een ezel stoot zich in 't gemeen geen tweemaal aan dezelfde steen" naar de antiquiteiten worden verwezen.

De heer Etienne Schouppe (CD&V). - In het debat over de programmawet zou ik twee punten onder de aandacht willen brengen. Eerst zal ik een algemene beschouwing op sociaal-economisch vlak maken om te besluiten met enkele bedenkingen over de vierde wijziging in minder dan twee jaar van de wetgeving over de spoorwegen.

De collega's van de CD&V-fractie hebben al gewezen op de schandelijke wijze waarop van de programmawet misbruik wordt gemaakt. Programmawetten moeten de sociaal-economische programma's van de regering concretiseren. In Gembloers kondigde de regering een tijdje geleden een economische relance aan en vele tienduizenden banen. De zogenaamde stuurman van de regering heeft zelfs publiekelijk uitgeschreeuwd dat er 200.000 nieuwe banen zouden worden geschapen. Normaal zou de programmawet het instrument bij uitstek moeten zijn om maatregelen ter bevordering van de werkgelegenheid te nemen.

Spijtig genoeg steekt achter de voorliggende teksten geen sociaal-economische visie. Misschien zal die nog worden ontwikkeld in het najaar, zoals al is aangekondigd, maar vooralsnog bevat de programmawet geen structurele economische maatregelen. Eens te meer is het een vergaarbak van correcties van vroegere programmawetten en van aanpassingen in de marge.

Erger is dat een aantal zaken die in Gembloers werden aangekondigd, al worden afgevoerd. In dat verband verwijs ik naar de grote beloften met betrekking tot het sociale statuut van de zelfstandigen. De regering zal alleen de minimumpensioenen voor de zelfstandigen optrekken, maar tot onze grote spijt is niet eens voorzien in een correcte financiering. Nochtans is een grondige modernisering van het sociale statuut van de zelfstandige absoluut noodzakelijk om een vernieuwd ondernemerschap mogelijk te maken. Die modernisering komt er echter niet.

Het ontbreken van een economisch programma baart mij werkelijk zorgen. De problemen van het land blijven groot. Het vermaarde adviesbureau McKinsey, een bureau waarop sommige diensten van de regering gretig een beroep doen als het erop aankomt het beleid in de door hen gewenste richting te duwen, voorspelde gisteren in de pers dat een nieuwe rentesneeuwbal op België komt afgerold; niet als gevolg van de internationale conjunctuur maar wel als resultaat van de barslechte binnenlandse ontwikkelingen. Als de trends zich doorzetten, verschijnen volgens het bureau vanaf 2015 overheidstekorten van meer dan 5 miljard euro. Dat hoeft ons niet te verbazen, want de federale overheid heeft, afgezien van de resultaten van de gewesten in het algemeen en van de inspanningen van Vlaanderen in het bijzonder, al vijf jaar op rij een structureel tekort.

We noteren 3,7 miljard euro in 1999, 1,1 miljard in 2000, 2,2 miljard in 2001 en 0,7 miljard in 2002. Voor 2003 leek er aanvankelijk een overschot te zijn. Maar wanneer we de pensioenoperatie van Belgacom buiten beschouwing laten, kwam het tekort, ondanks de gedaalde rentelast, op het niveau van 1999, namelijk meer dan 3 miljard euro. De federale regering heeft op financieel en budgettair vlak dus een structureel probleem, dat alleen maar met hulp van de gewesten kan worden opgelost.

De sociale zekerheid komt na vier jaar van overschotten opnieuw in de rode cijfers. Voor 2003 zien we een tekort van 1,4 miljard, na een periode van overschotten die schommelden tussen 0,8 tot 1,6 miljard euro. De sociale zekerheid moet zware lasten dragen en de uitgaven kunnen blijkbaar niet onder controle worden gehouden.

Belangrijke uitgavenposten liggen hoger dan de economische groei, terwijl andere posten nauwelijks stijgen, de kinderbijslagen bijvoorbeeld. De begroting voor de gezondheidszorg groeit met 6,1% in plaats van met de afgesproken 4,5%. Dat is positief voor de begunstigden, maar niet voor het onder controle houden van de uitgaven. Van een vermindering van de `niet-objectiveerbare verschillen' tussen Vlaanderen en Wallonië is geen sprake.

België is koploper wat de belastingdruk betreft. Ik heb het niet over nominale bedragen, maar over de reële belastingdruk voor de burger. In de grote buurlanden is die belastingdruk gedaald. In Nederland en Duitsland is de druk in de loop van de jongste vijf jaar met 2% gedaald, in Frankrijk met 1,6% en in het Verenigd Koninkrijk met 0,5%. België staat even ver als vijf jaar geleden. De regering heeft de belastingen niet verlaagd, maar verlegd, zodat de belastingdruk net als vroeger op ons economische bestel blijft wegen, met alle gevolgen van dien.

Het is gebleken dat de economische groei onder de regering Verhofstadt I kleiner was dan het gemiddelde in de hele eurozone. Voor de jongste vijf jaar noteren we een groei van 1,55% tegenover 1,60% in de eurozone. Dat relatief lage groeitempo is des te opmerkelijker als we zien dat de Vlaamse economie, die exportgericht en transparant werkt, sneller aantrekt dan die van de buurlanden.

Er worden te weinig nieuwe banen gecreëerd. De redenen zijn bekend. Uit een recent gepubliceerde statistiek blijkt dat België in vergelijking met zijn buurlanden het grootste verschil heeft tussen bruto- en nettolonen. De regering heeft inspanningen gedaan, maar onze buurlanden doen het beter. De werkloosheidsgraad is sinds 1999 met 1% gestegen. Aangezien de heer Verhofstadt graag naar de periode Dehaene II verwijst, kan ik hem wel zeggen dat de werkloosheid in die periode met 1,9% daalde.

De werkgelegenheidsgraad is vrijwel gelijk gebleven. Nadat hij aanvankelijk lichtjes was toegenomen, daalde hij om thans te schommelen tussen 59,5 en 59,9%. We maken pas op de plaats. Ook met het ondernemerschap is het - en ik druk me voorzichtig uit - matig gesteld. De jongste vijf jaar is het aantal zelfstandigen met 16.000 personen gedaald. Elk jaar gingen er tussen 2000 en 5000 zelfstandige bedrijven verloren.

De regering heeft veel tijd verloren. De vergrijzing komt in ijltempo op ons af en betekent een zware last voor onze welvaartsstaat, maar zoals we al vaker hebben gezien debatteren we over een programmawet die naast de kwestie is.

De eerste minister heeft recent, in de hem eigen stijl, voor de zoveelste keer sociaal-economische hervormingen aangekondigd. Gelet op de vroegere beloften in de sociaal-economische prioriteitennota van Verhofstadt I, vragen we ons af waarmee de Belgische bevolking over enkele maanden zal worden gepaaid. Er staat ons weer eens een belangwekkende mededeling te wachten!

Ten slotte wil ik het hebben over een materie die me na aan het hart ligt, namelijk de Belgische spoorwegen. Er is opnieuw een herstructurering van de regelgeving op til. Spijtig genoeg is mevrouw Durant afwezig. Gedurende haar bewind werd de regelgeving op de spoorwegen tot tweemaal toe geherstructureerd, met als enige doel de vakbonden weg te pesten en zich te ontdoen van de gedelegeerd bestuurder. Als ze de rekening heeft gemaakt van het resultaat van haar optreden, heeft ze kunnen vaststellen dat haar rekeningen, zeker wat de tweede doelstelling betreft, negatief uitvallen. Dat is voor mevrouw Durant waarschijnlijk helemaal niet erg. Ze stoort zich niet aan rode rekeningen.

Maar de regering zou orde op zaken stellen en de calamiteiten die mevrouw Durant heeft veroorzaakt, opvangen. We hebben de minister bevoegd voor de spoorwegen er in de commissie op gewezen dat de correctie van de misstappen van mevrouw Durant niet op de juiste manier verliep. We hebben hem erop gewezen dat België best het Duitse voorbeeld kon volgen en opteren voor een holdingstructuur, om te vermijden dat de dochtermaatschappijen van de spoorweggroepering elkaar zouden beconcurreren. Middelpuntvliedende krachten maken de groep uiteindelijk kapot. De minister had destijds geen oor voor onze argumenten, maar thans beseft hij dat we gelijk hadden. De correcties die vandaag worden voorgesteld, gaan in de richting die Duitsland aan Europa heeft voorgesteld en die met onze visie stroken.

Het spoorwegbeleid vertoont weinig continuïteit. Er is geen coherente visie over de uiteindelijke doelstellingen. Nochtans heeft het betrekking op een bedrijf dat uitermate belangrijk is voor de sociale en economische ontwikkeling, zowel van het zuiden als van het noorden van het land.

Ik ben tevreden dat men eindelijk evolueert naar de oplossing die CD&V voorstelde. Eindelijk worden de verschillende entiteiten onder één financiële holding ondergebracht. De aangekondigde spanningen zullen dan ook kunnen worden voorkomen. We hebben eindelijk het voordeel dat de belangen die tussen twee juridisch gescheiden entiteiten bestaan, minder tegenstrijdig zullen zijn. De moedermaatschappij zal al te hoge gebruikskosten van de infrastructuur voor de exploitanten kunnen voorkomen. We kunnen nu hopen dat de infrastructuurwerken op de reële noden van de exploitanten zullen zijn gericht.

Tijdens voorgaande besprekingen hebben we gewezen op het grote belang van de nieuwe structuur voor het goederentransport om de mobiliteit via de weg beheersbaar te houden en het personenvervoer over de weg nog een kans te geven. De positie van B-Cargo is momenteel niet gemakkelijk. Er zullen concurrenten komen. De goederentransportmaatschappijen die in België tot stand zullen komen, moeten niet alleen een concurrerende factor blijven en voldoende prijsdruk ondergaan. Tegelijk moet ervoor worden gezorgd dat er voldoende goederen van de weg naar de spoorweg gaan.

Willen we een Belgische maatschappij voor goederenvervoer die beantwoordt aan wat we nodig hebben, dan is een duidelijke afstemming met maatschappijen met steunpunten in het buitenland absoluut noodzakelijk. De regering wil van de logistiek een prioriteit maken. Dat gebeurt echter enkel via een dochter van een Duits overheidsbedrijf dat voornamelijk opereert in Zaventem. Voor ons is het belangrijk dat ook dochtermaatschappijen van Belgische overheidsbedrijven van de regering de passende aandacht krijgen. Het internationale netwerk van ABX moet dus eveneens de passende aandacht krijgen om te kunnen bijdragen aan het succes en de ontsluiting van onze zeehavens.

De beslissing om eindelijk werk te maken van het promoten van het gecombineerde goederenvervoer per trein gaat in de goede richting. Ze sluit aan bij een strategische keuze waarop CD&V reeds vroeger heeft gewezen. Wij vragen slechts dat dit nu eindelijk definitief wordt doorgedrukt.

De gezondmaking binnen de aangekondigde herstructurering van de spoorwegen vereist een oplossing voor de overname van de historische schuld. Die is ontstaan op vraag van de overheid en voor specifieke overheidsaangelegenheden. De NMBS heeft jarenlang een rentelast van 450 miljoen euro gedragen voor rekening van de overheid voor de schulden die werden aangegaan in het kader van het beheren en beheersen van alles wat met de spoormobiliteit te maken heeft. De schuldovername van 7,4 miljard euro van de totale NMBS-schuld van 10,5 miljard moet dringend gebeuren om de NMBS te kunnen voorbereiden op de toekomst.

Volgens berichten van de regering, die bij de jongste verkiezingen nogmaals werden geciteerd, zou de staatsschuld op korte termijn onder 100% van het BNP dalen. Minister Vande Lanotte heeft altijd meegedeeld dat zodra de 100%-grens werd bereikt, de schuldovername zou worden doorgevoerd. Minister Reynders heeft dat bevestigd. Was die aankondiging van de federale regering de voorbode van een reële, spoedige overname van de schuld van de NMBS of was het slechts verkiezingspraat?

De heer Patrik Vankrunkelsven (VLD). - Ik heb een paar negatieve en een paar positieve opmerkingen over deze programmawet.

Niemand heeft mij ooit een goede definitie gegeven van een programmawet. Ik ben nochtans al vijf à zes jaar parlementslid en we worden er toch tweemaal per jaar mee geconfronteerd. De normale controle van het Parlement is hierbij niet bestaande.

De Senaat heeft al die jaren dat ik er lid van ben, nog geen komma in een programmawet gewijzigd. Voorzitter, u die voorstander bent van een tweekamerstelsel, devalueert eigenlijk ons parlementaire stelsel tot een eenkamerstelsel door het aanvaarden van het systeem van de programmawetten. Eigenlijk bewijst de programmawet dat een eenkamerstelsel wel werkt. De Senaat is er totaal overbodig.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Mijnheer Vankrunkelsven, u maakt een juiste vaststelling, maar wij hebben de meerderheid nooit verhinderd de duizenden amendementen die we de voorbije vijf jaar hebben ingediend, te steunen. De voorzitter heeft dat ook nooit verhinderd. De meerderheid heeft ons echter op geen enkele wijze willen volgen.

De heer Paul Wille (VLD). - Dat is toch van alle tijden!

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Neen, dat is niet van alle tijden.

De heer Paul Wille (VLD). - Had de meerderheid vroeger misschien de gewoonte om amendementen van de oppositie goed te keuren?

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Wel als ze goed waren.

De heer Patrik Vankrunkelsven (VLD). - Mijnheer Vandenberghe, ik weet dat ik als lid van de meerderheid kritiek lever op de programmawet. Als parlementsleden, zowel van de meerderheid als van de oppositie, moeten we toch vragen durven te stellen bij het systeem van programmawetten. Ik ben trouwens nog niet aan het einde van de kritische inleiding van mijn uiteenzetting. Daarmee bedoel ik echter niet dat die duizenden amendementen altijd nuttig waren. U hebt echter gelijk als u zegt dat het bizar is dat de Senaat als tweede kamer al jaren verplicht wordt al die bepalingen zo maar goed te keuren.

Ik doe dus een beroep op u, voorzitter, om in de toekomst de regering aan te manen om dit systeem niet meer toe te passen.

De voorzitter. - Ik heb de regering gevraagd de programmawet vroeger in te dienen. Dat is gebeurd. Ze is ook minder uitgebreid dan vroeger. Het kan echter nog beter, maar iedereen in de meerderheid moet zijn verantwoordelijkheid op zich nemen.

De heer Patrik Vankrunkelsven (VLD). - Ik vrees dat, als we zo doorgaan, we in een van de volgende programmawetten geconfronteerd worden met de afschaffing van de Senaat en dat we ook daar niets aan kunnen veranderen.

De voorzitter. - Dat is toch wel een karikatuur! Wat heeft dat ermee te maken? Denkt u dat die amendementen in de Kamer zullen worden gesteund, mijnheer Vankrunkelsven? U moet weten wat u wilt.

De heer Patrik Vankrunkelsven (VLD). - Ik weet wat ik wil.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Mijnheer Vankrunkelsven, wij dienen een voorstel in om het reglement van de Senaat te wijzigen. Volgens dat voorstel kan de Senaat zelf beslissen om de programmawet te beperken tot de begroting. Ontwerpen en voorstellen van parlementsleden die reeds in behandeling zijn, zouden niet meer mogen worden goedgekeurd in het kader van een programmawet, maar er moet voorrang worden gegeven aan het parlementaire initiatief. De tekst is ingediend, ik nodig u uit hem mede te ondertekenen. Dan kunnen we zorgen dat we de Senaat anders wordt bestuurd.

De heer Patrik Vankrunkelsven (VLD). - Mevrouw de Bethune, u kent mijn mening over de werking van Kamer en Senaat. Ik ben niet geneigd om aan de Senaat meer bevoegdheden toe te kennen, maar zolang het tweekamersysteem bestaat, moeten we het op een zindelijke manier toepassen. Dat gebeurt nu niet.

De heer Hugo Coveliers (VLD). - Mevrouw de Bethune, u benadert de zaak negatief door in het reglement te bepalen wat niet mag. Kunnen we het niet beter positief formuleren? Als we in een wettelijke bepaling, die door de beide kamers wordt aangenomen, duidelijk zouden vastleggen wat een programmawet mag inhouden, namelijk dat er een duidelijke relatie moet zijn tussen de begroting en de voorgestelde wijziging, dan kunnen we wellicht negen tienden van de programmawetten voor later houden.

De heer Patrik Vankrunkelsven (VLD). - Daar wou ik inderdaad het eerste deel van mijn betoog mee beëindigen: we kunnen als parlementsleden aanvaarden dat dringende maatregelen die met budgetten te maken hebben, in een programmawet worden opgenomen. Maar ook vandaag moeten we stemmen over een hele rist voorstellen die absoluut niet thuishoren in een programmawet.

Zo vind ik het pijnlijk dat de Senaatscommissie voor de Sociale Aangelegenheden een week vóór de programmawet werd ingediend weigerde een voorstel van mevrouw Thijs over tatoeage en piercing goed te keuren, omdat het volgens een van de meerderheidspartijen inhoudelijk niet aanvaardbaar was, terwijl ik een week later in de krant kon lezen dat de bevoegde minister in toepassing van de programmawet - die nog moest worden goedgekeurd - een koninklijk besluit zal nemen met precies dezelfde inhoud als het wetsvoorstel. Dat is toch totaal onaanvaardbaar.

Ik stel voor dat we ons naar aanleiding van de bespreking van de programmawet in een resolutie distantiëren van deze manier van werken.

Mevrouw Jacinta De Roeck (SP.A-SPIRIT). - De heer Vankrunkelsven heeft een punt en mevrouw de Bethune wees er ook al op dat meerdere senatoren er voorstander van zijn dat in een programmawet enkel die zaken worden opgenomen die erin thuishoren.

De heer Vankrunkelsven verwijst terecht naar twee wetsvoorstellen van Erika Thijs en Alain Destexhe over hygiëne bij het aanbrengen van tattoos en piercings. Nu de zomerfestivals er aankomen, is dat geen overbodige zaak. De commissie voor de Sociale Aangelegenheden wilde ze grondig bespreken en er een maatschappelijk debat over voeren. De parlementsleden werden echter ingehaald door een initiatief van de minister.

De heer Vankrunkelsven en ik hebben ook nog een wetsvoorstel over het rouwverlof voorliggen. We zouden ons wetsvoorstel evengoed kunnen doorsturen naar de bevoegde minister in de hoop dat het in de volgende programmawet wordt opgenomen en dus sneller kan worden uitgevoerd.

We moeten er stilaan toch toe komen om de programmawet te reserveren voor wat erin thuishoort. Het is deze keer al een stuk beter. Mevrouw de Bethune wees daar ook al op. Maar het is helemaal niet prettig voor senatoren langs alle zijden door een minister te worden ingehaald, zeker niet als dat twee of drie keer gebeurt.

M. le président. - Sur un point aussi précis, je suis tout à fait disposé à écrire une lettre au Premier ministre pour souligner que ces comportements sont anormaux et qu'ils dénotent une volonté de détourner le rôle du Parlement. Il s'agit d'une confiscation par l'Exécutif des prérogatives du Parlement.

Il faut également souligner un problème beaucoup plus ancien. En effet, que vous soyez dans la majorité ou dans l'opposition, vous aurez sans doute remarqué que l'on glisse dans les lois-programmes des sujets qui ne devraient pas y être. Certains points devraient faire l'objet de projets ou de propositions de loi. À cet égard, nous devons tous faire notre mea culpa puisque cette dérive sévit depuis des décennies. C'est regrettable.

De heer Patrik Vankrunkelsven (VLD). - Een brief aan de premier zou nuttig zijn. Het zou echter nog veel beter zijn om, zoals de heer Coveliers voorstelt, een wetgevend initiatief te nemen en in een wet vast te leggen op welke manier een programmawet moet worden opgesteld. Dat zou efficiënter zijn dan een brief aan de premier.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - We kunnen ook amendementen goedkeuren. Voeg de daad bij het woord en keur amendementen goed. Ik vind wat u zegt allemaal bijzonder vrijblijvend. U houdt toespraken die geen enkele politieke consequentie hebben.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Ik steun de heer Vandenberghe. We kunnen nu misschien voorkomen dat de volgende programmawet opnieuw moet repareren wat nu niet met een amendement kan worden gewijzigd. Twintig procent van de artikelen van het ontwerp zijn `reparatieartikelen'. Onze amendementen daarover werden indertijd weggestemd. Ik stel voor de interessante amendementen goed te keuren, zodat we vermijden dat een volgende programmawet opnieuw reparatieartikelen moet voorstellen.

Mevrouw Jacinta De Roeck (SP.A-SPIRIT). - CD&V dient inderdaad altijd hopen amendementen in. Ik bestudeer die en stel vast dat sommige amendementen niet thuishoren in een programmawet. Ik zal drie amendementen goedkeuren omdat ik vind dat ze in de programmawet thuishoren.

De heer Paul Wille (VLD). - Dit is niet het goede moment om het spel tussen meerderheid en oppositie te spelen. Iedereen wil af van de programmawetten, omdat ze een slecht middel zijn om bepaalde doelstellingen te bereiken. Het verschil tussen meerderheid en oppositie is dat de oppositie met amendementen oppositie moet voeren en de meerderheid haar beleid gedeeltelijk met een programmawet tracht te realiseren. Deze discussie zullen we vandaag niet oplossen.

De interventie van de heer Vankrunkelsven en de reacties daarop nodigen uit tot een grondige discussie. Het Bureau dient na te gaan op welke manier kan worden tegemoetgekomen aan de verzuchtingen. Ik stel voor deze discussie in het Bureau van de Senaat te voeren aan de hand van een nota die door ambtenaren van de Senaat wordt opgesteld.

M. René Thissen (CDH). - Cette discussion est très intéressante mais elle n'est pas nouvelle. Ce qui est neuf en revanche, c'est que ce soit un membre de la majorité qui remette aussi clairement en question la procédure de la loi-programme. Ce sont généralement les membres de l'opposition qui s'en plaignent. Tous les partis ont, dans le passé, participé occasionnellement à cet exercice.

La loi-programme qui nous est soumise aujourd'hui est complètement détournée de son objectif. Elle permet tout d'abord au gouvernement ou à la majorité de récupérer des propositions déposées par des parlementaires. Elle constitue donc un véritable déni du travail parlementaire.

Elle sert en outre à apporter des corrections importantes à d'autres textes rédigés dans la précipitation avec l'aide de techniciens. Je n'ai pas analysé le texte du présent projet mais je me souviens que la précédente loi-programme contenait non moins de 400 corrections de texte.

Enfin, la loi-programme permet de faire adopter des dispositions capitales sans aucune discussion sérieuse. Les parlementaires n'ont en effet pas le temps d'étudier le texte consciencieusement. Il arrive qu'un projet de loi-programme compte près de 400 pages. Il est totalement impossible aux petits groupes parlementaires d'analyser autant de dispositions en l'espace d'une semaine.

La majorité va ainsi jusqu'à modifier le Code civil au moyen d'une loi-programme. Une disposition du présent projet modifie en effet une notion essentielle de notre droit, la prescription. Elle crée ainsi une insécurité juridique dont nous reparlerons, j'en suis certain. Le gouvernement ne se rend pas compte de ce qu'il fait. Il veut modifier la prescription dans le domaine fiscal. Si ses intentions sont louables, l'instrument qu'il emploie à cette fin n'est absolument pas adéquat. Plutôt que de modifier le Code judiciaire, il modifie le Code civil. Il donne en outre l'impression que la prescription peut être remise en cause en fonction des opportunités politiques ou des dossiers que l'on traite.

Je voudrais dès lors demander au ministre Reynders avec quels arguments il compte prouver que la déclaration libératoire unique est un système en béton et que l'on ne pourra revenir dans le futur sur le produit de cette DLU. Aujourd'hui, en effet, on nous dit que les textes peuvent être interprétés et que la prescription peut être levée quand cela arrange le gouvernement. La loi est la loi. Il faut la respecter et si on veut la modifier, il faut le faire en tenant compte des situations qui pourront se présenter à l'avenir. On ne peut, comme le fait le gouvernement aujourd'hui, revenir en arrière pour un motif certes légitime sur le plan éthique mais non sur le plan juridique. Cela crée une incertitude et il me paraît presque indécent de modifier le Code civil au moyen d'une loi-programme. La majorité s'apprête pourtant à le faire. Je suis sûr que vous allez voter ce projet, monsieur Vankrunkelsven, comme tous les membres de la majorité présents aujourd'hui. Il me semble judicieux de tenter de définir des règles précises pour empêcher ces dérapages perpétuels. J'entends que certains membres de la majorité sont prêts à y travailler. J'aimerais toutefois qu'ils ne se contentent pas de simples déclarations dans une assemblée désertée et que le Bureau du Sénat se mette réellement au travail afin d'aboutir à des solutions concrètes.

De heer Patrik Vankrunkelsven (VLD). - Ik spreek hier niet zozeer als lid van de meerderheid, maar wel als parlementslid. Ik hoop dat het Bureau mijn opmerking heeft begrepen en een initiatief zal nemen om een reglementering voor de programmawetten uit te werken.

Een aantal voorstellen die in de programmawet zijn opgenomen, kunnen op instemming van leden van de meerderheid en de oppositie rekenen. Het gaat hierbij vaak om voorstellen die niet echt in een programmawet thuishoren, zoals de nieuwe maatregelen inzake het moederschapsverlof en het adoptieverlof. Rond deze thema's werden heel wat parlementaire initiatieven ontwikkeld die nu op een onvolkomen wijze in de programmawet worden opgenomen. Ik stel bijvoorbeeld vast dat voor mannen en vrouwen een gelijke regeling is uitgewerkt inzake het adoptieverlof. Hierdoor ontstaat een discriminatie tegenover het moederschapsverlof. Door een gelijke periode voorop te stellen wordt vergeten dat in het moederschapsverlof een periode is opgenomen voor de fysieke recuperatie van het lichaam van de moeder.

Zowel binnen als buiten het Parlement leeft ook een grote vraag naar de verlenging van het rouwverlof voor personen die iemand hebben verloren die hen zeer na stond, zoals een partner of een kind. Die maatregel zou een zeer geringe financiële weerslag hebben, maar ondanks aandringen heeft de regering hier helemaal geen oren naar. Wel stelt ze een zeer dure wijziging in het moederschaps- en het adoptieverlof voor. Hier worden volgens mij verkeerde prioriteiten gelegd. Ik hoop dat er een parlementaire meerderheid kan worden gevonden voor een initiatief tot uitbreiding van het rouwverlof, liefst buiten een programmawet.

De programmawet werkt ook een regeling uit over de tegemoetkomingen van het OCMW voor personen met een leefloon die onderhoudsgeld moeten betalen. Ook hier is sprake van een discriminatie, aangezien personen met loonbeslag in een gelijkaardige situatie niet onder de regeling van artikel 99 vallen. Hopelijk kan dit in een volgende wet worden gecorrigeerd.

Ik heb ook nog enkele opmerkingen over de maximumfactuur, de MAF. De regering tracht dubbele betalingen, door aanvullende verzekeringen én de MAF, uit te sluiten. De regering heeft geen duidelijk antwoord kunnen geven op de vraag wat er gebeurt als het MAF-geld reeds wordt uitbetaald vóór de aanvullende verzekering heeft kunnen betalen. Dit zou ertoe kunnen leiden dat de overheid betaalt en dat de verzekeraar aan de contractueel bepaalde verplichtingen ontsnapt.

Ik steun al deze maatregelen, maar ik vind ze onvolkomen. Dit is juist eigen aan een programmawet: ze bevat een aantal algemene punten, maar het parlement is niet in staat de nodige verfijningen aan te brengen.

Laat me eindigen met een positieve noot. In de programmawet worden belangrijke stappen gedaan voor een betere sociale bescherming van de zelfstandigen. Ook inzake de dienstencheques worden enkele stappen vooruit gedaan.

Om die laatste redenen ben ik geneigd de voorliggende programmawet goed te keuren, maar wie naar het eerste deel van mijn betoog heeft geluisterd, zal begrijpen dat ik het zal doen met pijn in het hart.

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Eigenlijk zou ik deze tribune niet meer hoeven te betreden, want de heer Vankrunkelsven heeft een onderdeel van mijn toespraak overgenomen. Ik dank hem oprecht voor zijn bondgenootschap in de commissie voor de Sociale Aangelegenheden, maar een bondgenootschap leidt niet altijd tot resultaten.

Sta me toe even stil te staan bij piercings en tattoos.

Het voorbije decennium kennen piercings en tattoos een ware opmars. Niet alleen is de jeugd er wild van, maar bovendien komt elke plaats van het lichaam ervoor in aanmerking.

Vroeger, en nu nog voor bepaalde bevolkingsgroepen, had lichaamsversiering vooral een symbolische waarde. Dit geldt niet meer voor onze jeugd. Een enkeling geeft aan een tattoo de waarde van een creatieve uiting en ervaart ze als een kunstbeleving, maar het merendeel laat een tattoo zetten omdat dit cool is.

Tatoeages zijn meer dan een modeverschijnsel. Zij behoren tot onze culturele omgeving. Het taboe op de tattoo is gevallen, vooral bij jongeren, maar eveneens bij andere generaties.

Om een tattoo te laten plaatsen kan men overal terecht: in een tattoo-studio, op straat, op zomerfestivals, op reis.

Slecht geplaatste tatoeages kunnen evenwel leiden tot heel veel problemen, waaronder HIV en hepatitis, door gebruik van niet-steriele naalden of het niet aantrekken van latexhandschoenen, infecties door karige hygiëne op festivals of de brandende zon die verboden is op pas geplaatste tatoeages of door te diep gestopte naalden.

Een tattoo is in beginsel niet gevaarlijk, op voorwaarde dat de veiligheid en hygiëne in acht worden genomen.

In België was deze activiteit vóór de programmawet wettelijk helemaal niet geregeld. Dat we op de programmawet hebben moeten wachten is evenwel geen toeval.

Sta me toe het verhaal te schetsen van de weg die de wettelijke regeling op piercings en tattoos heeft moeten afleggen.

Op woensdag 2 juni 2004, dus een maand geleden, vond in de commissie voor de Sociale Aangelegenheden van de Senaat een ware pantomime plaats over het wetsvoorstel betreffende de veiligheid en hygiëne bij het aanbrengen van piercings en tatoeages op personen.

Op 14 oktober 2002 diende ik als eerste een wetsvoorstel hieromtrent in. Op 7 februari 2003 deed senator Destexhe dat op zijn beurt. Met het aantreden van de nieuwe legislatuur werden beide wetsvoorstellen opnieuw ingediend en voor de eerste keer geagendeerd op de commissievergadering van 18 februari.

Tijdens die eerste bespreking heeft de afgevaardigde van de minister het standpunt van de regering vertolkt. Verdere bespreking werd verdaagd tot het opstellen van een wetsvoorstel van zowel meerderheid als oppositie.

In de commissievergadering van 19 mei 2004 heeft minister Demotte zijn standpunt opnieuw toegelicht. Hij gaf de voorkeur aan de autoregulering van de sector, hoewel dat zeker in een dergelijke materie niet van toepassing kan zijn. Hij zou evenwel een kwaliteitslabel opstellen, gebaseerd op het advies van de Hoge Raad voor Hygiëne, dat verplicht was. Voor het overige kon hij zich grotendeels akkoord verklaren met het wetsvoorstel, behoudens enkele aanvullingen. De bespreking werd nogmaals verdaagd, met de afspraak dat de minister ons binnen de drie weken aanvullingen zou bezorgen.

Op de vergadering van 2 juni jongstleden liet de minister verstek gaan. Na heel wat telefoontjes en over en weer geloop deelde zijn kabinetsmedewerker uiteindelijk mee dat het kabinet niet kon instemmen met het gezamenlijke wetsvoorstel.

De essentiële voorwaarde ontbrak, namelijk het advies van de Hoge Raad voor Hygiëne en het standpunt van de jongeren. Na heel wat discussie kwam de aap uit de mouw: de minister had zelf in het raam van de programmawet een regeling uitgewerkt. Deze zogezegde regeling bestond echter uit slechts één artikel en was bovendien al in de Kamer goedgekeurd. Na veel tumult besliste de meerderheid het voorstel na de verkiezingen van 13 juni opnieuw te bespreken, want we zagen wel dat PS en MR op dat ogenblik niet al te beste vrienden meer waren. Het uitstel kwam er onder het mom van het inwinnen van het advies van de Hoge Raad voor Hygiëne en van de jongeren. Over de programmawet, waarin maar één verwijzing naar deze materie staat, moet vandaag echter wel worden gestemd.

Tot overmaat van ramp vond de minister het nodig de parlementsleden niet in de commissie maar via de pers op de hoogte te brengen van de inhoud van het uitvoeringsbesluit ter zake. Het is onvoorstelbaar: wekenlang praat je erover en dan sla je op een goede morgen de krant open - in mijn geval Het Belang van Limburg - en vind je een halve pagina over het bewuste uitvoeringsbesluit. Blijkt nu dat dat precies dezelfde inhoud heeft als het wetsvoorstel van de heer Destexhe en van mijzelf. Tussen haakjes: het uitvoeringsbesluit is vandaag nog altijd niet gepubliceerd.

Wij, parlementsleden, moeten toch ernstig zijn. Ik ben blij dat die discussie daarnet grotendeels werd gevoerd. Een wetsvoorstel dat al drie keer bediscussieerd en becommentarieerd is, dat de goedkeuring wegdraagt van meerderheid én oppositie, wordt gewoon in de prullenmand gegooid. Wat heeft het verdorie voor zin om je hier als parlementslid uit de naad te werken en wetsvoorstellen te schrijven, als de minister ze dan gewoon zelf gebruikt? Als klap op de vuurpijl gebeurde het een week later nog eens: een wetsvoorstel in verband met diabetes, zelfde minister, zelfde verhaal, opnieuw in de krant. Mevrouw de Bethune heeft het zelf ervaren. Ze moeten ons toch niet voor nullen verslijten. Ik heb geen zin om wetsvoorstellen uit te werken die de minister dan gewoon overneemt en in een programmawet stopt.

In de programmawet mag alleen datgene staan wat onmiddellijk verband houdt met de begroting. Als we onszelf au sérieux nemen en nog een beetje trots bezitten, dan moeten we al de rest schrappen. Dat de meerderheid zulke vernederingen aanvaardt, stemt tot nadenken. Daarom, beste collega's van de meerderheid, stel ik voor dat we bij de volgende programmawet - lang zal die niet op zich laten wachten, in november is het zover - de trots hebben het ontwerp vooraf na te kijken en door alles wat er niet in thuishoort een dikke zwarte streep te trekken. Laat de parlementsleden, kamerleden en senatoren hun werk doen. Ook tussen regeringsleden en parlementsleden moet er respect zijn.

Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - We kunnen de minister informeren over onze werkzaamheden in de commissie voor de Sociale Aangelegenheden. De CD&V-fractie heeft bij de bespreking van deze programmawet een aantal amendementen moeten indienen. Ze gaan over beloftes die door de meerderheidspartijen al een paar keer de publieke opinie zijn ingestuurd en over beloftes die op regeringstoppen gedaan zijn en toen als maatregel werden aangekondigd, maar nog altijd niet in wetteksten zijn omgezet. In ons democratische bestel merkt de bevolking pas iets van het politieke beleid wanneer de realisaties er zijn.

Onze amendementen betreffen vooral de welvaartsvastheid van een aantal uitkeringen, de verbetering van het adoptieverlof, ook voor pleeggezinnen, de verfijning van de maximumfactuur en een betere werking van het alimentatiefonds. De collega's van de meerderheidspartijen konden spijtig genoeg niet worden overtuigd.

Een programmawet die een debat opheft, verdoezelt of onmogelijk maakt, is een kaakslag voor de werking van ons democratische bestel.

Het hele debat over de onderhoudsplicht van bejaarden die zijn opgenomen in een rustoord is opgeheven. De minister stelde voor om deze belangrijke beslissing naar de lokale OCMW's door te verwijzen. De steden en gemeenten mogen dus zelf beslissen of voor de kinderen van de rusthuisbewoners in hun gemeente onderhoudsplicht geldt of niet. Omdat deze delicate problematiek niet thuishoort in een programmawet hebben we een amendement ingediend tot schrapping van deze regeling. Ons standpunt werd echter niet gevolgd. Daarom hebben we onze visie op de onderhoudsplicht uitgewerkt in een nieuw amendement. Deze aangelegenheid raakt het hart van onze samenleving. Het gaat immers over de vorm en de mate van solidariteit. Momenteel verblijven ongeveer 100.000 personen in rust- en verzorgingstehuizen. Één op vier is genoodzaakt een beroep te doen op het OCMW. Een groot maatschappelijk debat was meer op zijn plaats geweest dan het wegmoffelen in een programmawet. We willen in allerlaatste instantie onze christen-democratische visie hier voorleggen. Wij vinden het logisch dat ouders voor hun kinderen zorgen, dat ze hen zo goed mogelijk opvoeden en ijveren voor een degelijke opleiding. De gemeenschap helpt de ouders via het verlenen van kinderbijslag, het subsidiëren van onderwijsvoorzieningen en verleent een bijdrage in de zorgkost in geval van opname in een rust- en verzorgingstehuis. Dit gebeurt via zorgverzekering en subsidiëring. De wederzijdse onderhoudsplicht tussen ouders en kinderen, waar wij voor staan, is een principiële keuze.

We beklemtonen de waarde van de familiale solidariteit, waarbij de ene generatie zorg draagt voor de andere. Daarom schuiven we vijf argumenten naar voren om de onderhoudsplicht te behouden en te verfijnen.

Voor ons hangen erfrecht en onderhoudsplicht samen: zolang het eerste bestaat, blijft het tweede noodzakelijk. Men kan niet de lasten van de ouderenzorg op de overheid afwentelen en later de baten van de erfenis opstrijken. De onderhoudsplicht die nu wordt toegepast door het OCMW voorziet in de mogelijkheid daar om billijke redenen van af te wijken. Dit is een gevoelig en fijnmazig instrument: een OCMW vordert voorschotten alleen terug als dat billijk is. De ingevoerde verplichte toepassing doet daaraan geen afbreuk. Wie niet akkoord gaat met het standpunt van het OCMW, heeft trouwens recht op een herkansing via de burgerlijke rechtbank.

Een van de goede, oude redenen om de onderhoudsplicht te behouden is dat de afschaffing een kaakslag zou zijn voor de vele mensen die belangeloos via spontane familiale solidariteit voor hun ouders zorgen. De handhaving van de onderhoudsplicht geeft als het ware een indirecte juridische basis voor de uitoefening van de ondersteuning door de informele verzorger. Trouwens, het afschaffen van de onderhoudsplicht zou wel de doos van Pandora kunnen openen, zo denkt ook de Vereniging van Steden en Gemeenten. Op dit moment gebeurt er heel wat op spontane wijze en dragen kinderen bij in de zorgkost van hun ouders zonder te gaan cijferen. Wanneer de terugvordering door het OCMW zou wegvallen, kan dit tot gevolg hebben dat de afschaffing van de onderhoudsplicht veel meer zal kosten dan de huidige regeling. Het risico bestaat immers dat bejaarden de spaarcenten waarmee zij nu de tekorten bijpassen, vroegtijdig aan hun kinderen overdragen, en dat ze zich daarna onvermogend laten verklaren om bij het OCMW te kunnen aankloppen. Bovendien brengt onderzoek soms nog vergeten spaargelden of financiële transacties naar boven waarmee de zorgkosten dan wel kunnen worden betaald.

Voor ons is familiale solidariteit een waarde, een element uit onze cultuur en onze beschaving en misschien zelfs een typisch kenmerk van de menselijke soort. Het behoud, de bevestiging en het naar voren schuiven van deze waarde komt dan tot uitdrukking in de wederzijdse onderhoudsplicht.

De CD&V-fractie heeft vijf voorstellen om de onderhoudsplicht bij te schaven en om via een aantal randvoorwaarden het maatschappelijk weefsel te versterken dat deze wederzijdse zorgrelatie mogelijk moet maken.

Op dit ogenblik bestaat er een discriminatie tussen enerzijds OCMW's die in feite niet meer terugvorderen, omdat ze daarbij uitgaan van een zeer hoge schaal, en anderzijds OCMW's die de wettelijke minima als criterium hanteren. Dit verschil moet inderdaad ongedaan worden gemaakt, omdat het bij de publieke opinie de indruk wekt dat de OCMW's willekeurig tewerk gaan.

Verder zijn we van mening dat de berekeningswijze onvoldoende rekening houdt met de relatief nieuwe gezinsvormen, zoals het eenvoudig samenwonen waarbij het inkomen van de partner niet in rekening wordt genomen, wat bij gehuwden wel gebeurt. Ook hier is er sprake van discriminatie. De oplossing bestaat erin geen rekening te houden met de gezinssituatie van de kinderen, maar alleen met hun inkomen.

De financiering van de rusthuizen zelf vormt natuurlijk ook een onrechtstreeks middel om de onderhoudsplicht te verlichten. Als het rusthuis evolueert naar een woon- en zorgcentrum, dan moet een kleiner deel van de totale kosten als hotelkost worden beschouwd.

Daarnaast is het belangrijk om fiscaal of via de zorgverzekering de meergeneratiegezinnen te stimuleren als alternatief voor een opname in een bejaardentehuis. Goede praktijkvoorbeelden kunnen inspirerend werken.

Tenslotte moet er worden gewerkt aan het probleem dat de onderhoudsplicht kinderloze personen bevoordeelt. Dat kan eigenlijk alleen maar via stimuli aan mensen met kinderen: hogere kinderbijslagen, hogere belastingsaftrek voor kinderen ten laste, eventueel een blijvend belastingsvoordeel voor mensen met kinderen, dus ook nadat ze de deur uit zijn. Op die manier kunnen de kinderen op hun beurt een bijdrage aan de samenleving leveren door de onderhoudsplicht op zich te nemen.

Die voorstellen maken de randvoorwaarden mogelijk en bouwen het sociale weefsel op waarbinnen de onderhoudsplicht mogelijk blijft. Wij dienen dan ook ons amendement in waarin de volgende principes zijn opgenomen: het behoud van de onderhoudsplicht; de uniformiteit van de bijdragen over het hele land; de invoering van een maximale bijdrage; een redelijke bijdrage op basis van de berekening van de inkomsten uit onder meer de kadastrale inkomens.

-La discussion générale est close.