3-554/3

3-554/3

Belgische Senaat

ZITTING 2003-2004

21 APRIL 2004


Wetsontwerp tot beteugeling van bedrog met de kilometerstand van voertuigen


Evocatieprocedure


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE FINANCIËN EN VOOR DE ECONOMISCHE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR DE HEER ZENNER


I. INLEIDING

Dit optioneel bicameraal wetsontwerp werd in de Kamer van volksvertegenwoordigers oorspronkelijk ingediend als een wetsontwerp van de regering (Stuk Kamer, nr. 51-710/1).

Het werd op 11 maart 2004 aangenomen door de Kamer van volksvertegenwoordigers, met 121 stemmen bij 16 onthoudingen.

Het werd op 12 maart 2004 overgezonden aan de Senaat en op 19 maart 2004 geëvoceerd.

De commissie heeft dit wetsontwerp besproken tijdens haar vergadering van 21 april 2004 in aanwezigheid van de minister van Leefmilieu, Consumentenzaken en Duurzame Ontwikkeling.

II. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE MINISTER VAN LEEFMILIEU, CONSUMENTENZAKEN EN DUURZAME ONTWIKKELING

Dit wetsontwerp wenst een antwoord te geven op een vorm van bedrog die veel voorkomt bij de verkoop van tweedehandse wagens door de manipulatie van de kilometerstanden en waardoor de koper verkeerd wordt geïnformeerd over een essentieel kenmerk van de wagen.

Dit wetsontwerp is dus zowel preventief (bedrog voorkomen door de centralisatie van kilometergegevens) als curatief (koper kan de koop ontbinden, controle en sancties) bedoeld.

Het dubbel belang van dit ontwerp kan enkel maar worden onderstreept.

Ten eerste biedt het de koper van een tweedehandse wagen, veelal een particulier, een bescherming tegen praktijken van malafide verkopers, die de kilometerstanden vervalsen en daardoor onterecht een hogere verkoopprijs bekomen.

Ten tweede zal deze wet, eenmaal hij uitwerking krijgt, de markt van de tweedehandse wagens saneren : er wordt een halt toegeroepen aan de oneerlijke handelspraktijken van deze malafide verkopers, zodat de eerlijke verkopers op een gezondere basis zullen kunnen concurreren.

De bestaande wet van 12 maart 2000 tot beteugeling van bepaalde vormen van bedrog met de kilometerstand van voertuigen heeft reeds een ontradend effect voor potentiële fraudeurs.

Deze wet is echter omzeggens zonder gevolgen gebleven en de uitvoeringsbesluiten laten op zich wachten. Daar zijn twee redenen voor. Er is immers gebleken dat het in de praktijk voor de vaklui vaak onmogelijk is om aan de vereisten van de wet te voldoen. Dat geldt ook voor de eigenaar van een voertuig. De voormelde wet bepaalt immers dat in elk voertuig een onderhoudsboekje moet worden bewaard. Voordien bestond die verplichting niet, er zijn dus heel wat voertuigen zonder dergelijk document.

Dit wetsontwerp strekt ertoe deze problemen op te lossen, en wel als volgt :

Hoe ?

­ Om de rechtszekerheid te verhogen, worden een aantal definities aangescherpt.

­ Vervolgens bevat het wetsontwerp een aantal bepalingen over « manipulatie » van de kilometerteller en over regels die moeten worden nageleefd bij de verkoop van tweedehandsvoertuigen.

­ De huidige wet voorziet reeds in de oprichting van een vereniging die naderhand erkend zal moet worden en die zal zorgen voor de centralisatie en verwerking van de kilometergegevens.

De nieuwe tekst preciseert dat de beroepsverenigingen die de vaklui vertegenwoordigen, bij deze vereniging betrokken moeten worden. Hun actieve deelname benadrukt de ernst en de noodzaak van de regelgeving. Op die manier worden de neutraliteit en de objectiviteit gewaarborgd en wordt voorkomen dat de gegevens commercieel worden uitgebuit. Zij die financieel tot de regeling zullen moeten bijdragen, zullen er ook voordeel uit halen.

­ Volledig nieuw is dat de diensten van de Economische Inspectie bevoegd zullen zijn om de correcte toepassing van de wet na te gaan en zo nodig op te treden.

Dit wetsontwerp vormt een coherent geheel dat ­ als het zal zijn aangenomen ­ zijn efficiëntie zal bewijzen en dat, net als in Nederland het geval is, het aantal gevallen van bedrog drastisch zal doen afnemen. Uiteraard is de inzetbaarheid van de instantie die voor de centrale verwerking van de kilometergegevens moet zorgen, cruciaal.

In de Kamer werden enkele amendementen goedgekeurd.

Het was de unanieme wens van de commissieleden om de strijd tegen de kilometerfraude te centraliseren rond de databank (de Car-pass) en bijkomende vormvereisten zo veel mogelijk te beperken indien deze niet absoluut noodzakelijk zijn voor het doel van de wet (bijvoorbeeld het onderhoudsboekje, een specifiek verkoopsdocument tussen particulieren, ...).

De minister is er zich van bewust dat enkele wijzigingen een reactie hebben teweeggebracht bij sommige beroepsorganisaties.

Deze wijzigingen doen echter geen afbreuk aan het wetsontwerp.

De minister geeft daarvan het volgende voorbeeld.

Het oorspronkelijke wetsontwerp verplichtte de aanduiding van de kilometerstand op de factuur in geval van een herstelling.

Aangezien de wet reeds verplicht dat de garagist de kilometerstand moet meedelen aan de databank Car-pass, vond de commissie de verplichting om de kilometerstand ook op de factuur aan te duiden, niet echt noodzakelijk.

De oorspronkelijke verplichting werd gewijzigd. De tekst voorziet nu dat de Koning deze verplichte vermelding op de factuur kan opleggen.

De Car-pass moet functioneren. Vanaf de start van het systeem moet alles op zijn plaats zitten.

De minister denkt dat de vermelding van de kilometerstand op de factuur, in het begin van het systeem, de garagisten ertoe kan aanzetten en helpen om hun belangrijkste verplichting in dit kader na te komen, met name het doorgeven van de kilometerstand aan Car-pass.

Zij is dan ook bereid om een dergelijke maatregel aan de Koning voor te stellen.

De minister besluit dat :

­ dit wetsontwerp een duidelijke verbetering inhoudt van de wet van 12 maart 2000 en zo een betere bescherming moet kunnen bieden tegen kilometerfraudes;

­ een dergelijk systeem effectief is, wat al bewezen is in Nederland. Daar hebben ze een soortgelijk systeem ingevoerd, en is de fraude aanzienlijk verminderd;

­ het ontwerp een grote sprong voorwaarts betekent in het juridisch arsenaal zowel wat de bescherming van de kopers aangaat, als wat de bescherming van de autoprofessionals betreft. Zij zijn beiden immers het slachtoffer van oneerlijke handelspraktijken en van oneerlijke concurrentie vanwege de fraudeurs.

III. ALGEMENE BESPREKING

De voorzitter verwijst naar het advies van de diensten waarin twee grote luiken te onderscheiden zijn :

1. Betrokkenheid van de Gewestregeringen ?

Artikel 6, § 4, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming van de instellingen luidt als volgt :

« § 4. De regeringen worden betrokken bij : (...)

3º het ontwerpen van de regels van de algemene politie en de reglementering op het verkeer en vervoer, alsook van de technische voorschriften inzake verkeers- en vervoermiddelen; »

De vraag rijst of deze bepaling toepasselijk is op het voorliggende wetsontwerp.

a) Bevat het wetsontwerp technische voorschriften voor verkeers- en vervoermiddelen ? Het ontwerp verbiedt de kilometerstand van voertuigen te wijzigen. Het bevat tevens een verbod om de correcte registratie van de kilometers door de kilometerteller te vervalsen of te verhinderen. Het verplicht de eigenaar van een voertuig ook om de defecte kilometerteller van een voertuig onmiddellijk te herstellen of te vervangen.

Men zou kunnen voorhouden dat dit geen technische voorschriften in de strikte zin zijn. Ze bevatten immers geen regels over de technische uitrusting van voertuigen zelf, maar wel over het gebruik ervan.

Men kan aan het begrip « technische voorschriften » echter ook een ruimere inhoud toekennen. Voorschriften over het gebruik van onderdelen van voertuigen, kan men ook beschouwen als technische voorschriften.

Bovendien houdt het ontwerp de verplichting in, minstens impliciet, dat voertuigen worden uitgerust met een kilometerteller. Dat is ook een technisch voorschrift in de strikte zin, maar het is geen nieuw voorschrift. Die verplichting staat immers reeds ingeschreven in artikel 43, § 1, van het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto's, hun aanhangwagens, hun onderdelen en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen.

Artikel 43, § 1, van het koninklijk besluit van 15 maart 1968 :

« § 1. Instrumentenbord.

De auto's moeten uitgerust zijn met een snelheidsmeter die de snelheid in kilometer per uur aangeeft en met een teller die de door het voertuig afgelegde afstand in kilometer opgeeft. Voor de personenauto's en auto's voor dubbel gebruik mag de afgelegde afstand, opgegeven door de teller, nochtans in mijlen (1 609 m) worden uitgedrukt. In dit geval moet de eenheid van de afgelegde afstand op de teller worden vermeld. Deze toestellen moeten goed zichtbaar voor de bestuurder geplaatst zijn en goed afleesbaar zijn, zelfs bij nacht, zonder hinder voor de bestuurder.

Deze bepaling is niet van toepassing op de voertuigen voor traag vervoer waarvan de maximumsnelheid niet hoger is dan 30 km/h. »

De bijzondere wet maakt echter geen onderscheid tussen « nieuwe » voorschriften en regels die bestaande voorschriften bevestigen. De Gewestregeringen moeten worden betrokken bij het ontwerpen van alle technische voorschriften inzake verkeers- en vervoermiddelen.

Ook het doel van het wetsontwerp zou een argument kunnen bieden om de procedure van de betrokkenheid van de Gewestregeringen niet op te starten. Het ontwerp beoogt niet de regeling van het verkeer en het vervoer, maar wel de bescherming van de consumenten. Dat blijkt bijvoorbeeld ook uit de sancties. Wie de ontworpen bepalingen overtreedt, wordt niet gestraft met een inbeslagneming van het voertuig, een rijverbod of het verbod om met het voertuig op de openbare weg te komen, maar wel met een ontbinding van de verkoop en met gewone strafrechtelijke sancties.

Hiertegen kan men evenwel opwerpen dat de betrokkenheid moet worden georganiseerd zodra een ontwerp betrekking heeft op technische voorschriften van vervoermiddelen. De bijzondere wetgever heeft niet bepaald dat de finaliteit van het ontwerp hierbij enige rol speelt.

b) Men zou ook kunnen argumenteren dat het ontwerp betrekking heeft op « de reglementering op het verkeer en vervoer ». Ook voor die aangelegenheid geldt de verplichting om de Gewestregeringen te betrekken bij het ontwerpen van regels.

De parlementaire voorbereiding en de rechtspraak bieden echter geen uitsluitsel over de precieze afbakening van dit begrip.

Besluit : Moeten de Gewestregeringen worden betrokken bij dit wetsontwerp ? Dat hangt af van de interpretatie die men geeft aan het begrip « technische voorschriften » en aan het begrip « de reglementering op het verkeer en vervoer ». Noch de parlementaire voorbereiding, noch de rechtspraak van het Arbitragehof bieden hierop een duidelijk antwoord.

In het verleden werd de betrokkenheid georganiseerd voor teksten die inhoudelijk verwant zijn aan het voorliggende wetsontwerp (1). Anderzijds werden de Gewestregeringen blijkbaar niet betrokken bij de totstandkoming van de wet van 12 maart 2000 tot beteugeling van bepaalde vormen van bedrog met de kilometerstand van voertuigen.

Het niet naleven van de door artikel 6, § 4, van de bijzondere wet voorgeschreven betrokkenheid tast de rechtsgeldigheid van de wet niet meteen aan, maar vormt wel een grond van vernietiging voor het Arbitragehof (2).

2. Opmerking met betrekking tot artikel 10

Volgens dit artikel kan de minister of de aangestelde ambtenaar een waarschuwing richten aan de overtreder wanneer een handeling een overtreding vormt « op deze wet of op een uitvoeringsbesluit ervan ».

Door die algemene formulering is dit ook van toepassing op overtredingen van artikel 4. Daardoor kan ook de overtreder van artikel 4 een waarschuwing ontvangen waarin onder meer staat dat, indien hij geen gevolg geeft aan de waarschuwing, de procureur des Konings kan worden ingelicht of de regeling in der minne kan worden toegepast.

De overtredingen van artikel 4 kunnen echter, ten gevolge van de amendering door de Kamer van volksvertegenwoordigers, niet meer worden gestraft met strafrechtelijke sancties. Er is dus ook geen reden meer om de procureur des Konings in te lichten, noch een rechtsgrond om de zaak in der minne te regelen.

Twee oplossingen zijn mogelijk :

1. De mogelijkheid om een waarschuwing te geven aan de overtreders van artikel 4, wordt geschrapt. Daartoe volstaat het artikel 10, eerste lid, als volgt te herformuleren : « Wanneer is vastgesteld dat een handeling een overtreding is van de bepalingen bedoeld in artikel 8, kan de minister bevoegd voor economische zaken ( ...) aan de overtreder een waarschuwing richten waarbij die tot stopzetting van deze handeling wordt aangemaand. »

2. De mogelijkheid om een waarschuwing te geven aan de overtreders van artikel 4, blijft behouden. De waarschuwing gericht aan die overtreders, vermeldt echter niet dat de procureur des Konings kan worden ingelicht of dat de regeling in der minne kan worden toegepast.

Daartoe moet artikel 10, derde lid, als volgt worden geformuleerd :

« De waarschuwing vermeldt :

1º de ten laste gelegde feiten en de geschonden wetsbepaling of -bepalingen;

2º de termijn waarbinnen zij dienen te worden stopgezet;

3º ingeval het een overtreding van de bepalingen bedoeld in artikel 8 betreft, dat de met toepassing van de artikelen 9 en 11 aangestelde ambtenaren respectievelijk de procureur des Konings kunnen inlichten of de in artikel 11 bedoelde regeling in der minne kunnen toepassen, indien aan de waarschuwing geen gevolg wordt gegeven. »

Met betrekking tot dit advies verstrekt de minister de volgende toelichting :

1. Betrokkenheid van de Gewestregeringen

De Gewestregeringen hoeven bij dit wetsontwerp niet te worden betrokken aangezien :

1. er geen technische voorschriften opgelegd worden en dit wetsontwerp geen betrekking heeft op de reglementering op het verkeer en vervoer;

2. het doel van deze wet is bedrog tegen te gaan en zo de consumenten te beschermen. Consumentenbescherming is een loutere federale materie (overeenkomstig artikel 6, § 1, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980);

3. de Gewestregeringen niet betrokken werden bij de totstandkoming van de wet van 12 maart 2000. Welnu, dit wetsontwerp heeft als doel deze wet te verbeteren.

2. Eventuele wijziging van artikel 10

De tekst van het wetsontwerp is op dit vlak voldoende duidelijk en moet niet worden aangepast, enkel voor een strafrechtelijke gesanctioneerde bepaling kan immers een proces-verbaal worden opgesteld.

Artikel 8 stelt expliciet dat slechts overtredingen van de artikelen 3, 5 en 6, § 3, strafbaar zijn. Enkel hierop kunnen de processen-verbaal, de processen-verbaal van waarschuwing en de procedure van de administratieve minnelijke schikking van toepassing zijn.

Dit volgt ook uit het artikel 9, § 5, eerste lid, dat stelt dat het proces-verbaal in het geval van toepassing van de waarschuwingsprocedure slechts wordt toegezonden aan de procureur des Konings wanneer aan de waarschuwing geen gevolg is gegeven.

Hierdoor wordt duidelijk gemaakt dat de waarschuwing gebonden is aan een proces-verbaal dat uiteraard slechts kan worden opgesteld in het geval van inbreuk op strafrechtelijke gesanctioneerde bepalingen.

Artikel 10, 3º, stelt trouwens ook uitdrukkelijk dat het niet naleven van de waarschuwing noodzakelijkerwijze leidt tot het opstellen van een proces-verbaal.

De heer Ramoudt is persoonlijk niet zo gelukkig met het voorliggende ontwerp.

Vooreerst betreft het hier een zoveelste « betuttelingwet » die de Staat meer en meer tot voogd van de burger maakt. Opnieuw wordt iets gereguleerd waarvan spreker vindt dat zulks beter wordt overgelaten aan de markt en de autoregulering. Hij mag er niet aan denken dat op termijn alle tweedehandsartikelen op een analoge manier zouden worden gereglementeerd.

Voorts brengt dit ontwerp volgens de heer Ramoudt wel degelijk extra kosten en administratieve lasten met zich, wat anderen terzake ook mogen beweren.

Het wetsontwerp vertrekt verkeerdelijk vanuit de filosofie dat elke verkoop van wagens gebeurt door een officiële verkoper. In het andere geval had men in artikel 2 ook moeten definiëren wat in het kader van dit ontwerp onder een « particulier » moet worden verstaan.

De heer Ramoudt herinnert eraan dat het in België niet verplicht is om het onderhoud van een wagen door een vakman te laten uitvoeren. Het staat iedere burger vrij om zelf thuis het onderhoud van zijn wagen te doen, bij een vriend of familielid. Ook het onderhoudsboekje, waarover in de Kamer een discussie is gevoerd, is niet verplicht. Deze elementen alleen al plaatsen heel het concept van het verplicht noteren van de kilometerstand op de helling.

In dergelijke gevallen kan het vier jaar duren vooraleer via de automobielinspectie een kilometerstand in de databank Car-pass wordt opgenomen. Er is bijgevolg geen enkele garantie dat wanneer een wagen verkocht wordt, de kilometerstand die op het verkoopsdocument wordt vermeld, effectief de correcte stand is.

Voorliggend wetsontwerp voorziet niet wat in dergelijke gevallen dient te gebeuren.

Anderzijds zou het verplicht maken van een onderhoudsboekje betekenen dat iedere wageneigenaar zou verplicht worden zich tot een erkend vakman te wenden bijvoorbeeld voor de olieverversing. Dat kan ook niet de bedoeling zijn van dit wetsontwerp.

De heer Ramoudt meent overigens dat een lage kilometerstand op zichzelf geen enkele garantie biedt inzake de kwaliteit van het voertuig. Daartoe moeten veel meer criteria in aanmerking worden genomen.

Een wagen die steeds voor korte ritten is gebruikt en daarbij telkens een zware aanhangwagen heeft voortgetrokken zal vermoedelijk een versnellingsbak hebben waarvan de kwaliteit niet beter is dan die van een identieke wagen die veel meer kilometers heeft gereden, doch normaal is gebruikt.

De heer Ramoudt wijst er de commissie op dat bij verscheidene wagentypes de kilometertellers slechts vijf cijfers omvatten zodat na 100 000 km de teller herbegint te draaien vanaf nul. Ook dat fenomeen kan tot onzekerheid omtrent de juiste kilometerstand leiden.

Daarnaast zal het ontwerp ook tot bijkomende kosten aanleiding geven. Het spreekt immers vanzelf dat de registratie door de databank niet gratis zal zijn. Ook wordt de regelgeving uitgebreid.

De heer Ramoudt meent tevens dat veel ontevreden kopers deze nieuwe wetgeving zullen aangrijpen om zich tot de rechtbank te wenden, iets wat de gerechtelijke achterstand alleen maar zal doen toenemen.

Wat de spreker echter het meeste stoort bij dit wetsontwerp, is dat men België beschouwt als een afgesloten, interne markt. Op geen enkel moment is rekening gehouden noch met de import, noch met de export van wagens.

Inzake de import van voertuigen kan worden opgemerkt dat in de haven van Antwerpen wekelijks schepen aanmeren die mobilhomes uit de Verenigde Staten aanvoeren. Anderzijds worden dagelijks Duitse voertuigen, vooral Mercedessen en BMW's, ingevoerd uit Duitsland. Het wetsontwerp verstrekt geen enkele garantie met betrekking tot de correctheid van de kilometerstand van geïmporteerde wagens. Om aan dit hiaat te verhelpen heeft de heer Ramoudt dan ook amendement nr. 4 neergelegd.

Het wetsontwerp voorziet evenmin iets voor onze enorm belangrijke uitvoermarkt. Dat belang valt te verklaren door de zeer grote vloot van leasingvoertuigen en huurwagens in ons land. Dergelijke wagens zijn meestal van bij de aankoop reeds opnieuw verkocht, niet in functie van hun kilometerstand, maar in functie van hun leeftijd. Wanneer België als enig exportland de verplichting zou opleggen om bij een verkoopfactuur met betrekking tot een geëxporteerd voertuig de gegarandeerd correcte kilometerstand te vermelden, dan zou dit een pervers effect hebben voor onze exportmarkt. In een markt moeten kopers en verkopers elkaar in evenwicht houden. Het deresponsabiliseren van de kopers is niet de beste manier om een markt te bestendigen. Vandaar dient de heer Ramoudt ook amendement nr. 3 in.

Het verplichtend karakter van het ontwerp bevalt de heer Ramoudt evenmin. Hij zou het veel beter vinden mochten particulieren en vaklui op vrijwillige basis tot het systeem kunnen toetreden. De eigenaars van voertuigen zouden op die manier mogelijks voor zichzelf een meerwaarde kunnen creëren.

Het meest verstrekkende amendement van de heer Ramoudt, het amendement nr. 1, strekt ertoe het volledige ontwerp te doen vervallen. Persoonlijk blijft hij immers van oordeel dat de vele hiaten in het ontwerp niet bij koninklijk besluit kunnen worden opgevangen.

Wel meent hij dat zijn subsidiaire amendementen die hiaten gedeeltelijk kunnen opvangen. Ook amendement nr. 7 past in dat kader. Op de verkoopdocumenten bij de in- en uitvoer moet immers altijd de kleur van de wagen worden vermeld. Dat is overigens ook het geval bij facturen voor verkopen binnen België. Ook dat gegeven dient dus in aanmerking te worden genomen.

De heer Zenner wijst erop dat zijn fractie meent dat bedrog in al zijn vormen bestreden moet worden. Dat moet echter gebeuren zonder administratieve formaliteiten nodeloos te verzwaren. Dat is ook de bedoeling van voorliggend ontwerp. Dat was overigens ook de doelstelling van de minister toen ze ermee instemde dat bepaalde amendementen door de Kamer zouden worden ingediend.

De heer Zenner wijst erop dat de strijd tegen de fraude soms overwachte resultaten oplevert. Het verslag van de federale politie dat de staatssecretaris voor de Strijd tegen fiscale fraude heeft voorgesteld bijvoorbeeld heeft aan het licht gebracht dat de politie, wat de strijd tegen de BTW-carrousels betreft, heeft vastgesteld dat de fraude in twee jaar tijd met 80 % was verminderd. De strijd tegen de fraude levert bijgevolg heel positieve resultaten op.

De heer Zenner meent ook, in strijd met wat men vaak denkt, dat de strijd tegen de fraude relatief eenvoudig is. Vaak is het een zaak van gezond verstand. Het volstaat de juiste maatregelen te nemen. Op fiscaal gebied bijvoorbeeld heeft men het vaak over de strijd tegen de fraude in het algemeen terwijl 95 % van de directe belastingen in België via de voorheffing wordt geïnd. Fraude is dus slechts voor 5 % van de belastingen mogelijk. Het is bijgevolg volstrekt nutteloos de kleine belastingplichtingen te pesten met vele controles.

Wanneer men daarentegen de grote fraude bestrijdt, of het nu gaat om de kasgeldvennootschappen, de BTW-carrousels, de forfaitaire buitenlandse belasting of andere soortgelijke technieken, kan men gemakkelijk overtuigende resultaten behalen.

Enkele jaren geleden stelde de regering bij een begrotingscontrole een belangrijke toename vast van de BTW-teruggaven. Men is er toen op een heel eenvoudige manier in geslaagd de ontvangsten van de Staat te verhogen. In plaats van in het wilde weg te gaan controleren, heeft men zich ertoe beperkt iedereen te controleren die BTW-teruggave vroeg van meer dan 100 miljoen frank, vervolgens iedereen die teruggave vroeg van 50 miljoen frank en vervolgens de verdachte sectoren, zoals de aardoliesector. Daarom is de heer Zenner overtuigd van de noodzaak de fraude gericht te bestrijden, zonder de administratieve last te verzwaren en zonder de belastingsplichtige, in dit geval de automobilist, te tergen.

Al onder de vorige zittingsperiode vroeg Federauto, dat de autodealers vertegenwoordigt, om maatregelen om de fiscaliteit te vereenvoudigen. De heer Zenner meent dat overleg tussen overheid en privé-sector belangrijk is. Men mag geen maatregelen opleggen. Men moet er integendeel voor zorgen dat men de beroepssectoren overtuigt, zodat ze hun instemming verlenen, in plaats van ze met maatregelen te confronteren waarvan ze niet willen weten. De regering heeft indertijd ingestemd met een aantal maatregelen ter vereenvoudiging van de administratie en van de fiscaliteit. Het ging bijvoorbeeld om het opheffen van de verplichting te factureren voor leveringen en onderhoud van minder dan 125 euro. In ruil heeft de regering de medewerking van Federauto gekregen in de strijd tegen de BTW-carrousels in de sector van de personenwagens. Personenwagens zijn immers een uitverkoren doelwit voor BTW-carrousels. Dagelijks worden, bij in- of uitvoer, tientallen, zelfs honderden wagens verhandeld door een verkoper die deze wagens nooit ziet. Die komen allemaal terecht in netwerken van ernstige BTW-fraude, die het niet alleen om belastingontduiking te doen is, maar ook om oplichting van de Staat.

De technische controle raamt de verkoop van tweedehandswagens op 340 000 per jaar, waarvan 150 000 op bedrieglijke wijze, door valse particulieren.

De minister heeft bijgevolg gelijk dit ontwerp te steunen. Het beschermt niet alleen de consument, maar zal ook een belangrijke weerslag hebben op de strijd tegen de carrouselfraude.

De heer Zenner begrijpt ook dat de minister in de Kamercommissie een aantal amendementen heeft geaccepteerd die ertoe strekten een zware administratieve last te voorkomen (bijvoorbeeld het onderhoudsboekje, de vereiste getuigschriften bij werkzaamheden aan een kilometerteller). Twee amendementen die in de Kamer werden aangenomen lijken daarentegen bijzonder eigenaardig. Als verantwoording werd de administratieve vereenvoudiging aangevoerd, wat volstrekt onwaar lijkt.

Oorspronkelijk voorzag het ontwerp in de verplichting voor elke vakman om op de facturen de kilometerstand van een voertuig te vermelden bij onderhoud of bij een herstelling, wat in de praktijk vandaag gebeurt. Federauto was het ermee eens dat die verplichting in de wetgeving bekrachtigd werd. De vaklui in de sector vonden met andere woorden dat het niet om een verzwaring van de administratie ging, aangezien die praktijk alleen door de fraudeurs ontweken wordt.

Een amendement heeft bepaald dat die verplichting alleen zou blijven bestaan als de Koning daarin voorzag. Die beperking is niet terecht. Ze zou nog begrijpelijk zijn indien Car-pass reeds werkte en indien men ervaring had met het systeem, maar dat is niet het geval. Het opstarten van Car-pass zal tijd vergen. Car-pass zal weliswaar een aantal aanwijzingen geven, maar men zal moeten kunnen nagaan of de ingezamelde gegevens juist zijn. Aan de hand van de gegevens die vandaag op de factuur worden vermeld, met name de kilometerstand, kan men nagaan of de gegevens die Car-pass zal ontvangen, juist zijn.

Om die reden dient de heer Zenner amendement nr. 6 in dat ertoe strekt de woorden « Indien de Koning het bepaalt » te doen vervallen en terug te keren naar de tekst van het oorspronkelijke ontwerp van de regering, dat voorziet in een algemene verplichting om de kilometerstand van het voertuig op de factuur te vermelden.

De heer Zenner heeft ook een amendement nr. 5 ingediend op artikel 4, § 1, omdat hij het verwaand vindt een tweehonderd jaar oude bepaling, namelijk artikel 1341 van het Burgerlijk Wetboek, te willen veranderen. Sedert 1804 schrijft die bepaling voor dat een document moet worden opgemaakt bij de verkoop tussen particulieren vanaf een bepaalde waarde. Sinds enige tijd is dat zelfs op elektronische drager mogelijk. Dat document moet het mogelijk maken te bewijzen dat de verkoop wettelijk is. De heer Zenner is het met de heer Ramoudt eens dat het ontbreken ervan de deur openzet voor een hele reeks geschillen. Zonder die vereiste is het duidelijk dat alle kopers die niet tevreden zijn met hun voertuig zullen kunnen beweren dat de kilometerstand onjuist is. De verkoper zal als vakman de bewijslast hebben.

Voor de heer Zenner biedt het geschrift een fundamentele bescherming voor de consument. Het beschermt ook de markt, omdat het 150 000 onechte particulieren ervan uitsluit. Door dit document af te schaffen is de Kamer te ver gegaan in de administratieve vereenvoudiging.

Amendement nr. 5 van de heer Zenner beoogt terug te keren naar de door de Ministerraad goedgekeurde tekst.

De minister herhaalt dat het wetsontwerp de bedoeling heeft te strijden tegen een veel voorkomende vorm van bedrog niet alleen gemeld door veel consumentenorganisaties, maar ook door de sector zelf. De bestaande wetgeving is onuitvoerbaar gebleken. Vandaar besteedt de minister er veel aandacht aan dat dit ontwerp minstens uitvoerbaar en toepasbaar zou zijn. Dit is in het belang zowel van de consumenten als van de eerlijke handelaars.

De minister acht het afschaffen van de verplichting van het onderhoudsboekje belangrijk in het kader van de administratieve vereenvoudiging. Het gebruik van dat onderhoudsboekje als middel om de kilometerstand te controleren wordt zeker overbodig op het moment dat de centrale gegevensbank naar behoren werkt.

De minister vindt niet dat het ontwerp tekortschiet in verband met de verkoop van buitenlandse voertuigen in België. Het is nogal evident dat onze wetgeving niet geldt voor buitenlandse voertuigen in andere landen. De minister is wel van oordeel dat aangewezen zou zijn dat het hier voorgesteld systeem in heel Europa zou worden toegepast.

Wat de export van Belgische wagens naar het buitenland betreft, brengt het ontwerp geen problemen met zich. Ook een buitenlander krijgt dan immers de garantie dat de kilometerstand van het door hem gekochte voertuig correct is.

De heer Ramoudt ziet het nadeel eerder in hoofde van de exporteur. Hij vreest dat in landen waar geen strenge wetgeving heerst, de kilometerstanden van uitgevoerde wagens wel systematisch worden teruggedraaid, wat onze exporteurs benadeelt vermits hun wagens relatief onaantrekkelijk zullen zijn door schijnbaar hogere kilometerstanden op de tellers ervan. In de realiteit zou onze eerlijkheid wel eens in ons nadeel kunnen spelen.

Wat de invoer van wagens betreft, is het belangrijk erop te wijzen dat artikel 4 van het ontwerp het enkel over reeds ingeschreven voertuigen heeft. Men gaat er onterecht van uit dat alle wagens die voor het eerst worden ingeschreven, nul op de kilometerteller hebben. Het wetsontwerp houdt bijgevolg geen rekening met de belangrijke markt van ingevoerde tweedehandswagens.

De minister meent dat dit ontwerp niet in alles hoeft te voorzien. Er zijn algemene bepalingen die verbieden om te knoeien met een kilometerstand. Als toch met de kilometerteller geknoeid is, dan kan de koper de ontbinding van de koop eisen. Het voorliggend ontwerp biedt alleen een extra bescherming voor het merendeel van de autoverkopen.

De heer Ramoudt schetst de situatie van een directiewagen of een voertuig dat enige tijd met handelaarsplaten werd uitgerust, met andere woorden een voertuig dat nooit is ingeschreven. Hij vraagt de minister onder welke verplichting dat soort wagens valt.

De minister verklaart hieromtrent dat de wet pas van toepassing wordt op het moment dat het voertuig wordt ingeschreven. Zolang een voertuig bijgevolg met handelsplaten is uitgerust, valt het niet onder het hier voorgestelde nieuwe systeem.

In antwoord op de vragen van de heer Zenner, vindt de minister dat het niet eenvoudig is om fraude te bestrijden. Men zoekt reeds twintig jaar naar een methode om op een efficiënte manier de fraude met kilometertellers te bestrijden. Dit ontwerp is samen met de betrokken sector uitgewerkt. Het klopt dat de Kamer achteraf unaniem enkele amendementen heeft aangenomen.

De minister vindt dat het wetsontwerp rechtvaardig is. Zij beseft ten volle dat het onmogelijk is alle fraudeurs af te stoppen. Toch is zij ervan overtuigd dat dit ontwerp een grote stap vooruit betekent in die richting.

De Kamercommissie was van oordeel dat wanneer bij iedere onderhoudsbeurt de kilometerstand aan de centrale databank wordt doorgegeven, het overbodig wordt om ook nog eens op de factuur die kilometerstand te vermelden. Dat vermijdt ook dat particulieren hun facturen dienen te bewaren, iets waar de gewone consument niet veel aan heeft. De minister staat achter dit idee op voorwaarde dat de centrale gegevensbank eerst goed functioneert. Vandaar het compromis om de mogelijkheid open te laten om vooralsnog die verplichting bij koninklijk besluit op te leggen. De minister is ook van plan dat te doen.

De minister wijst er de heer Zenner op dat het wetsontwerp geen afbreuk doet aan artikel 1341 van het Burgerlijk Wetboek. De minister erkent dat een formeel geschrift nuttig is. De Kamer was evenwel van oordeel dat een bijkomende vormvereiste (een specifiek geschrift) niet onmisbaar is.

Wat de kwestie van de onechte particulieren betreft heeft de regering in verband met de beteugeling van autozwendel maatregelen voorzien. Het behoort niet tot de bevoegdheden van een minister van Leefmilieu, Consumentenzaken en Duurzame Ontwikkeling om dat fenomeen te bestrijden.

De heer Willems betreurt dat het wetsontwerp voorziet dat overtreders van zijn bepalingen ook met gevangenisstraf kunnen worden gestraft. Persoonlijk is hij van oordeel dat hier enkel met geldboetes zou moeten worden gewerkt. Echte fraudeurs plegen wel nog andere inbreuken, zoals valsheid in geschrifte, die sowieso reeds met gevangenis worden gestraft.

Concreet kan iemand met een defecte kilometerteller die die niet onmiddellijk laat herstellen, een gevangenisstraf van een maand oplopen.

Voorts wenst de heer Willems te vernemen hoe de privacy van de burger zal worden beschermd eens de centrale databank in werking treedt. Wie zal van die gegevensbank gebruik kunnen maken ? Heeft de fiscus daar toegang toe ?

De heer Zenner herhaalt dat hij het met de minister helemaal eens is wat betreft de filosofie van het ontwerp. Wel meent hij dat fraude gemakkelijk te bestrijden is. Het probleem is dat men vaak beweert de fraude te willen bestrijden zonder het echt te willen. De heer Zenner is teleurgesteld over het weglaten van een aantal maatregelen, wat het ontwerp sterk afzwakt. Dit ontwerp is in samenspraak met de sector door de voorgangers van de minister opgesteld. Door af te wijken van wat met de sector was afgesproken, ondermijnt de minister de geloofwaardigheid van die sector.

Men vraagt immers aan een beroepsorganisatie om zijn leden te dwingen op hun kosten in een bepaald systeem te stappen. Als de minister gaten in dat systeem toelaat waardoor 150 000 onechte particulieren kunnen blijven handelen zoals zij nu doen, zal die beroepsorganisatie zijn leden onmogelijk kunnen overhalen om in dat systeem te stappen.

De heer Zenner merkt op dat de minister in de Kamer andere wijzigingen heeft aanvaard. Het onderhoudsboekje en de attesten in geval van herstellingen aan de kilometertellers waren een buitenmaatse administratieve last.

Verklaren dat men de kilometers niet langer hoeft aan te geven, komt er echter op neer dat men van vele vormen van controle afziet. Deze maatregel bestaat echter momenteel wel. De Koning kan die als overgangsmaatregel nog instellen. De minister zou moeten weten dat die verplichting onontbeerlijk is, des te meer na de oprichting van « Car-pass » omdat de ambtenaren bedoeld in artikel 9 niet langer controles zullen kunnen uitvoeren als het aantal kilometers niet op de facturen vermeld staat.

Het andere probleem is het bewijs van de verkoop. De minister verklaart dat de verbruiker beschermd is aangezien hij zal kunnen vragen de verkoop te annuleren als het aantal kilometers niet correct is aangegeven. Maar hoe kan men dat bewijzen als de kilometerstand nergens vermeld staat ?

Gelet op het feit dat de minister verklaart dat het ontwerp niets verandert aan de geldigheid van artikel 1341 van het Burgerlijk Wetboek, vraagt de heer Zenner zich af of de ontwerptekst niet afwijkt van een algemene wet. Als artikel 1341 van het Burgerlijk Wetboek niet wordt afgeschaft, moet dat niet uitdrukkelijk vermeld worden in het begin van artikel 4, § 1, wat de regering trouwens oorspronkelijk wilde doen ? Een particulier koopt niet zoveel auto's in zijn leven. De heer Zenner denkt niet dat mensen hun aankoopfactuur weggooien. Het is belangrijk te kunnen bewijzen dat men eigenaar is van een bepaalde wagen. Het bestaan van een factuur is ook van belang om te bewijzen dat men bedrogen werd, als men het rechtsmiddel dat het ontwerp aan de verbruikers geeft, wil benutten.

De heer Zenner wil het ontwerp niet de grond in boren, wel integendeel. Hij zou echter graag op twee essentiële punten terugkeren naar de oorspronkelijke ontwerptekst zoals de regering hem had ingediend.

De minister herhaalt dat zij akkoord gaat met wat de heer Zenner verklaard heeft over het Burgerlijk Wetboek. Artikel 1341 blijft natuurlijk van toepassing zodat de verkoop bewezen kan worden.

Volgens haar dient het ontwerp als volgt te worden geïnterpreteerd :

« Artikel 4 doet geen afbreuk aan de bestaande regels inzake de bewijslast. Inzake de bewijslast gelden nog steeds de regels van het Burgerlijk Wetboek waaronder artikel 1341, dat een schriftelijk bewijsstuk vereist van alle zaken die de som van 375 euro te boven gaan, en artikel 1325 over de geldigheid van een onderhandse akte. De rechten van de koper worden niet beperkt. Indien er geknoeid wordt met de kilometerstand kan deze op basis van de Car-pass de ontbinding van de koop vorderen. Tevens blijven de bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek gelden. »

Volgens de minister zou deze interpretatie, opgenomen in de voorbereidende werkzaamheden, de heer Zenner voldoende garanties moeten bieden.

Wat de strafsancties betreft stelt de minister dat er in het oorspronkelijke ontwerp heel veel voorzien waren. Zo waren zelfs gevangenisstraffen voorzien voor het ontbreken van een verkoopsdocument. In de Kamercommissie heeft de minister na ruggenspraak met de betrokken commissie beslist dat het wellicht zinvoller was om daar de gevangenisstraf te laten vallen en een burgerrechtelijke straf te voorzien. Er blijft nog maar een fractie over van de strafsancties die in het oorspronkelijke ontwerp waren voorzien. Het saldo is bedoeld als stok achter de deur voor de heel hardleerse fraudeurs. De minister gaat akkoord met de heer Willems dat gevangenisstraffen moeten worden voorbehouden voor zij die moedwillig en op grote schaal frauderen.

Voor wat het aspect privacy betreft zal de minister advies vragen aan de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, conform artikel 6, §3, van het wetsontwerp.

Wat de zogenaamde lacunes in dit wetsontwerp aangaat wijst de minister erop dat zij enkel materies kan regelen die binnen haar bevoegdheidsdomeinen liggen. Alhoewel ze honderd procent akkoord gaat dat de misbruiken door onechte particulieren moeten worden bestreden, kan ze daar zelf niets tegen doen en komt het de minister van Binnenlandse Zaken toe maatregelen te nemen.

De heer Zenner merkt op dat voor sommige juristen de wil van de wetgever niet telt als hij niet door de wet zelf wordt uitgedrukt. De parlementaire werkzaamheden hebben met andere woorden praktisch geen invloed. Voorzichtigheid is dus geboden.

Blijf het probleem van de uitzondering die het ontwerp instelt door de huidige verplichting om de kilometers aan te geven ondergeschikt te maken aan een koninklijk besluit. Kan de minister zich ertoe verbinden dit koninklijk besluit te nemen ? En niet enkel als een voorlopige maatregel ?

De minister verbindt zich er formeel toe dit koninklijk besluit spoedig aan de Koning voor te leggen, zodat het op hetzelfde ogenblik als de wet in werking kan treden. Zij voegt eraan toe dat zij de toepassing ervan niet in de tijd wil beperken.

De heer Zenner neemt akte van de uitdrukkelijke verbintenis van de minister om een koninklijk besluit goed te keuren dat deze bepaling volledig ten uitvoer legt. Anderzijds neemt hij akte van het feit dat deze bepaling geen afbreuk doet aan artikel 1341 van het Burgerlijk Wetboek. Voor de heer Zenner komt dat erop neer dat een geschrift weliswaar niet vereist is door de invoering van een nieuwe verplichting, maar wel nog steeds door het handhaven van een oude verplichting.

De heer Zenner vraagt de commissieleden of hij als rapporteur kan noteren dat iedereen het eens is met de interpretatie van de minister dat het ontwerp geen afbreuk doet aan de toepassing van artikel 1341 van het Burgerlijk Wetboek.

De commissieleden gaan daarmee akkoord.

In dat geval overweegt de heer Zenner om zijn amendementen nrs. 5 en 6 in te trekken.

De heer Willems komt terug op het punt van de « privacy ». Hij is van oordeel dat een databank alleen mag gebruikt worden voor het doel waarvoor die databank is aangelegd, in casu de bestrijding van de kilometerfraudes. Kan de minister dit formeel bevestigen ?

De minister onderstreept dat Car-pass enkel de kilometerstanden zal meedelen en geen gevoelige persoonsgegevens. Voorts engageert zij zich ertoe rekening te houden met het advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

IV. BESPREKING VAN DE AMENDEMENTEN

Amendement nr. 1 van de heer Ramoudt strekt ertoe alle artikelen van het ontwerp te doen vervallen.

In reactie op dit amendement stelt de minister dat kilometerfraude een van de meest voorkomende vormen van consumentenbedrog is. Zowel in het belang van de consument als in het belang van de eerlijke handelaars is een effectieve bestrijding noodzakelijk.

Het doel van het wetsontwerp is fraude tegengaan en fraude voorkomen. Dit moet gebeuren door op een objectieve manier de juiste kilometerstand te kunnen nagaan, vandaar de centrale registratie van gegevens. Dit biedt voor de koper de beste waarborg voor de juistheid van de kilometerstand van het aangekochte voertuig.

Vandaar ook dat de kilometerstand van de wagens in verschillende stadia van de levenscyclus van het voertuig wordt geregistreerd. Niet enkel de professionelen moeten gegevens meedelen, maar ook de technische controle en de Dienst voor inschrijving.

Een van de doelstellingen van het wetsontwerp is de bestaande wet te verbeteren. In de huidige wet wordt de term « onderhoud » gehanteerd wat aanleiding gaf tot onduidelijkheid, het wetsontwerp heeft het over « werken aan een voertuig » en omvat dus ook herstellingen, montage van onderdelen, ...

Dat een dergelijk systeem effectief is, is al bewezen in Nederland. Daar hebben ze een soortgelijk systeem ingevoerd, en is de fraude aanzienlijk verminderd.

In verband met het amendement nr. 5 van de heer Zenner dat ertoe strekt het eerste lid van artikel 4, § 1, te vervangen, wijst de minister er de auteur op dat het de unanieme wens was van de leden van de Kamercommissie om de bijkomende formaliteiten voor particulieren tot een minimum te beperken.

Volgens haar doet dit artikel trouwens geen afbreuk aan de bestaande regels inzake de bewijslast.

Inzake de bewijslast gelden nog steeds de regels van het Burgerlijk Wetboek, waaronder artikel 1341 (dat een schriftelijk bewijsstuk vereist van alle zaken die de som van 375 euro te boven gaan) en artikel 1325 (geldigheid van een onderhandse akte).

De rechten van de koper worden niet beperkt. Indien er geknoeid wordt met de kilometerstand, kan hij op basis van de Car-Pass de ontbinding van de koop vorderen. Tevens blijven de regels van de vrijwaring inzake verborgen gebreken (art. 1641 e.v. van het Burgerlijk Wetboek) gelden.

De minister brengt wel begrip op voor het probleem van de zogenaamde « onechte » particulieren, maar onderstreept dat de bestrijding van dit fenomeen niet tot haar bevoegdheden behoort en een probleem is dat dit wetsontwerp overstijgt. Dit wetsontwerp wenst kilometerfraude op een effectieve manier aan te pakken.

Binnen de schoot van Binnenlandse Zaken bestaat het NOA (ook in het Frans spreekt men van NOA) of nationaal overlegplatform autocriminaliteit. Het is dan ook binnen dit overlegplatform dat de verkoop in het zwart en of door « valse » particulieren moet aangepakt worden.

Het amendement nr. 2 van de heer Ramoudt strekt ertoe artikel 5 te vervangen.

De minister wijst er op dat aan de fiscale verplichting inzake de factuur niet geraakt wordt.

Aangezien de wet reeds verplicht dat de garagist de kilometerstand moet meedelen aan de databank Car-pass, vond de Commissie in de Kamer de verplichting om de kilometerstand op de factuur aan te duiden niet noodzakelijk. De vermelding van de kilometerstand op de factuur is echter maar een bijkomend controlemiddel voor de juiste registratie van de kilometergegevens. Indien het centrale gegevensbestand goed werkt, is die vermelding ook niet noodzakelijk voor het doel van de wet.

De oorspronkelijke verplichting werd gewijzigd. De tekst bepaalt nu dat de Koning deze verplichte vermelding op de factuur kan opleggen.

De Car-pass moet functioneren. Vanaf de start van het systeem moet alles op zijn plaats zitten.

De minister herhaalt dat de vermelding van de kilometerstand op de factuur, in het begin van het systeem, de garagisten ertoe kan aanzetten en helpen om hun belangrijkste verplichting in dit kader na te komen, met name het doorgeven van de kilometerstand aan Car-pass.

Zij is dan ook bereid om een dergelijke maatregel aan de Koning voor te stellen.

In verband met het amendement nr. 3 van de heer Ramoudt dat ertoe strekt de vermelding van de kilometerstand niet verplichtend te maken op verkoopsdocumenten bestemd voor de export, meent de minister dat indien de verkoop door een vakman in België plaatsvindt, de kilometerstand op het verkoopdocument moet worden vermeld. Dit laat de koper toe na te gaan of de gegevens op het verkoopdocument overeenstemmen met de kilometerstand op de teller.

Het is haar niet duidelijk waarom een dergelijke bepaling nadelig zou zijn voor de export, integendeel, het sterkt de « sérieux » van onze exporteurs.

Deze maatregel is tevens bedoeld om preventief kilometerfraude tegen te gaan. Er is dus geen enkele motivering om een onderscheid te maken tussen de verkoop van een voertuig in België of dat deze wagen bestemd is om in België te worden ingeschreven of in het buitenland.

In verband met amendement nr. 4 onderstreept de minister dat indien de verkoop door een vakman in België plaatsvindt, de kilometerstand op het verkoopdocument moet worden vermeld ongeacht of het voertuig reeds in België of het buitenland is ingeschreven (en dus een tweedehandsvoertuig is).

Voor voertuigen ingeschreven in het buitenland geldt natuurlijk niet de verplichting van de Car-pass. De minister kan moeilijk bijvoorbeeld aan alle professionelen in Duitsland de verplichting opleggen om indien ze een auto herstellen, de kilometerstand in België te registreren, omdat deze auto later eventueel in België zou worden verkocht. België kan tevens geen verplichting opleggen omtrent de verkoop van tweedehandsvoertuigen in het buitenland.

Voor haar standpunten met betrekking tot de amendementen nrs. 6 en 7 verwijst de minister naar haar tussenkomsten tijdens de algemene bespreking.

V. STEMMINGEN

Ingevolge de antwoorden van de minister op zijn amendementen nrs. 5 en 6 trekt de heer Zenner deze terug.

Van zijn kant trekt de heer Ramoudt zijn amendementen nrs. 1 en 2 terug.

Amendement nr. 7 van de heer Ramoudt op artikel 4, § 1, wordt verworpen met 10 tegen 1 stem bij 1 onthouding.

De amendementen nrs. 3 en 4 van de heer Ramoudt op artikel 4 worden met dezelfde stemmenverhouding verworpen.

Het wetsontwerp in zijn geheel wordt aangenomen met 11 stemmen bij 1 onthouding.

Vertrouwen is geschonken aan de rapporteur voor het uitbrengen van dit verslag.

De rapporteur, De voorzitter,
Alain Zenner. Jean-Marie Dedecker.

De door de commissie aangenomen tekst
is dezelfde als die van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden wetsontwerp
(zie stuk Kamer, nr. 51 710/7 ­ 2003-2004)


(1) Zie bijvoorbeeld de lijst vermeld in R. Moerenhout en J. Smets, De samenwerking tussen de federale Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten, Kluwer, Deurne, 1994, blz. 56, voetnoot 278.

(2) Artikel 30bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof.