(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans
Artikel 293 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat de ambten van de rechterlijke orde onverenigbaar zijn met de uitoefening van een bij verkiezing verleend openbaar mandaat. Artikel 353ter van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat de regels inzake onverenigbaarheid bepaald in artikel 293 ook van toepassing zijn op de leden van het parketsecretariaat, op het personeel van de griffies en van de parketsecretariaten.
Punt 1.1.1 van de omzendbrief van de minister van Justitie van 23 juli 2001 betreffende verloven en afwezigheden toegestaan aan sommige personeelsleden van de diensten die de rechterlijke macht terzijde staan, bepaalt : « Alle bepalingen van het koninklijk besluit (van 16 maart 2001, Belgisch Staatsblad van 3 april 2001) zijn van toepassing voor zover zij vastbenoemd zijn, op de opstellers en de beambten van de griffie. »
Punt 3.2.1 van die omzendbrief betreffende het uitzonderlijk verlof voor kandidaatstelling voor verkiezingen, bepaalt : « het verlof voor kandidaatstelling voor de verkiezingen is voortaan een recht ... »
In de nieuwe versie van de bijlage I van de omzendbrief met als opschrift « de verlofregeling van het statutair personeel » staat onder « uitzonderlijk verlof » voor kandidaatstelling voor verkiezingen : « niet van toepassing op de leden van de griffie. »
Deze laatste vermelding lijkt contradictoir en is in ieder geval discriminerend aangezien het recht dit uitzonderlijk verlof te nemen niet toegekend wordt aan de leden van de griffies maar wel aan de leden van het parketsecretariaat en het personeel van de parketsecretariaten.
Mag ik van de geachte minister vernemen of zij mijn mening deelt en het hier gaat om een discriminatie, en zo ja, welke maatregelen zij zal nemen om deze discriminatie te doen ophouden ?
Antwoord : Ingevolge het feit dat de griffiers tot de rechterlijke orde behoren, worden zij, wat hun statuut betreft, met magistraten geassimileerd, dit in tegenstelling tot de secretarissen. Vandaar dat er een verschil in behandeling bestaat tussen de leden van een griffie en de leden van een parketsecretariaat inzake de verloven en meer in het bijzonder wat het verlof voor kandidaatstelling voor verkiezingen betreft.
Zoals voor de magistraten is het verlof van de leden van de griffie op summiere wijze geregeld in het Gerechtelijk Wetboek : zonder toelating mogen zij niet meer dan 3 dagen afwezig zijn (artikel 331 van het Gerechtelijk Wetboek).
Met uitzondering van de mogelijkheid die aan de Koning verleend wordt om de bepalingen die van toepassing zijn op de rijksambtenaren inzake ziekteverlof en de mogelijkheid geboden door de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen om de loopbaanonderbreking op de griffiers van toepassing te maken, laten noch artikel 354 van het Gerechtelijk Wetboek, op basis van hetwelk het koninklijk besluit van 16 maart 2001 werd aangenomen, noch een andere wet de Koning toe om de voordelen van het koninklijk besluit van 13 maart 2001 uit te breiden tot de griffiers. Het moederschapverlof wordt aan de griffiers toegekend op basis van de arbeidswet van 16 maart 1971.
Vertrekkend van het feit dat griffiers de hoedanigheid van lid van de rechterlijke orde hebben, oordeelde het Arbitragehof in zijn arrest 138/98 van 16 december 1998 :
« Het is uit hoofde van zijn medewerking van de uitoefening van de rechterlijke macht dat de griffier, die naast en met de rechter publiek optreedt, in de ogen van het publiek onafhankelijkheid en onpartijdigheid dient uit te stralen. »
en dat :
« Het enkele feit dat het ambt van griffier weliswaar gedeeltelijk bij het ambt van parketsecretaris aanleunt is geen voldoende verantwoording om de griffiers binnen het toepassingsgebied van de wet van 19 december 1974 (tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel) te brengen, nu hun ambt in meer aspecten aanleunt bij dat van de magistraten, gegeven zijnde dat het ambt van griffier nauw verbonden is met het begrip rechtbank. »
en ten slotte dat :
« ... zijn de magistraten en de griffiers van de rechterlijke orde aan eenzelfde stelsel van onverenigbaarheden onderworpen, wat onder meer inhoudt dat beide ambten onverenigbaar zijn met de uitoefening van een bij verkiezing verleend openbaar mandaat, waardoor de wetgever de neutraliteit en de objectiviteit heeft willen waarborgen van de personen die aan de uitoefening van de gerechtelijke ambten deelnemen. »
Het feit dat de griffiers niet beschikken over een verlof voor kandidaatstelling voor verkiezingen is dus niet discriminerend.