3-15/1 | 3-15/1 |
3 JULI 2003
Dit wetsvoorstel neemt de tekst over van een voorstel dat reeds op 24 september 1999 in de Senaat werd ingediend (stuk Senaat, nr. 2-77/1 BZ 1999).
Voor de openbare huisvestingsvennootschappen is ongetwijfeld de belangrijke taak weggelegd zoveel mogelijk mensen een passende woning te bezorgen.
Om hun opdracht zo goed mogelijk te kunnen uitvoeren heeft de wetgever er altijd voor gezorgd dat zij een voorkeursbehandeling krijgen. Dat is onder meer zo inzake de vennootschapsbelasting, waar zij zoals algemeen bekend een verlaagde aanslagvoet van 5 % genieten.
Tot het aanslagjaar 1994 zorgde die verlaagde aanslagvoet samen met de verrekening van de onroerende voorheffing ervoor dat de inkomsten van de openbare huisvestingsvennootschappen niet al te zwaar werden afgeroomd, wat ten koste van hun openbare dienstverlening zou zijn.
Sedert de verrekeningsregels werden gewijzigd en vervangen door een aftrekregel, moeten die vennootschappen echter heel wat meer belastingen betalen ofschoon het merendeel van hun activa precies door hun opdracht bestaat uit onroerende goederen bestemd voor sociale huisvesting.
Hun inkomsten zijn dan ook in verhouding gedaald. Het lag evenwel niet in de bedoeling van de wetgever van 1993 de openbare huisvestingsvennootschappen zo af te straffen.
Laten wij immers niet uit het oog verliezen dat openbare huisvestingsvennootschappen in de regel hun huuropbrengsten zien dalen omdat zij bij voorrang behoeftige personen opvangen. Bijgevolg beschikken die vennootschappen niet over de nodige armslag om hun uiteenlopende taken volledig uit te voeren inzake het beheer van hun patrimonium (geregeld onderhoud van de gebouwen, verbetering en uitbreiding van de beschikbare huurwoningen) en inzake hun sociale opdracht (sociale begeleiding van huurders en gegadigden). In dat opzicht spreekt het vanzelf dat iedere verlichting van de fiscaliteit nieuwe beschikbare middelen vrijmaakt die bruikbaar zijn in het kader van initiatieven ten bate van de huurders van sociale woningen.
Het is dus raadzaam de gevolgen van het schrappen van de verrekening bij te sturen in het voordeel van de openbare huisvestingsvennootschappen. Daarom wil dit voorstel voor die vennootschappen de vroegere regeling opnieuw invoeren.
Jean-François ISTASSE. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
In artikel 277 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, vervangen bij de wet van 30 maart 1994, wordt tussen het eerste en het tweede lid het volgende lid ingevoegd :
« Eveneens wordt verrekend het bedrag van de onroerende voorheffing zoals bepaald in artikel 255, en betaald door de huisvestingsvennootschappen bedoeld in artikel 216, 2º, b, in zoverre het kadastraal inkomen in het belastbare inkomen van die vennootschappen is begrepen. »
19 juni 2003.
Jean-François ISTASSE. |