(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans
Sinds 15 januari 1992 is in België het UNO-Verdrag inzake de rechten van het kind van kracht. België is er dan ook toe gehouden de nodige maatregelen te nemen om de rechten van kinderen daadwerkelijk te realiseren. Deze opdracht vergt een volgehouden politieke wil en ook het vrijmaken van de nodige financiële middelen.
1. Welke concrete beleidsmaatregelen en acties hebt u in 2002 genomen ter bevordering van de rechten van het kind en met welk resultaat ?
2. Hoeveel werd in 2002 effectief uitgegeven (volgens de rekeningen), in globo en per post, ter bevordering van de rechten van het kind binnen uw bevoegdheidsdomein ?
Antwoord : Ik heb de eer het geachte lid het volgende antwoord mee te delen.
1 en 2. Hierna volgt een overzicht van de belangrijkste beleidsmaatregelen en acties die ik in 2002 heb genomen en van de effectief gedane uitgaven in 2002, die rechtstreeks de belangen en rechten van het kind ten goede komen op het vlak van de volgende takken van de sociale zekerheid.
Geneeskundige verzorging en uitkeringen
De concrete beleidsmaatregelen van 2002 zijn te situeren op het vlak van de maximumfactuur. In het kader van de maximumfactuur voor de bescheiden inkomens kunnen kinderen, die op 1 januari van het jaar waarin de maximumfactuur is toegekend jonger zijn dan zestien jaar en die daadwerkelijk persoonlijke aandelen voor een bedrag van 650 euro ten laste hebben genomen, ten individuelen titel de maximumfactuur genieten.
Het inkomen van het gezin waarvan dat kind deel uitmaakt, wordt niet in aanmerking genomen. Toch wordt de voordeligste situatie toegepast : als het betrokken gezin een laag inkomen heeft en als het referentiebedrag van 450 euro van toepassing is, heeft het kind jonger dan zestien jaar, zoals elk ander gezinslid, recht op de maximumfactuur zodra de gezinsleden daadwerkelijk persoonlijke aandelen voor een bedrag van 450 euro ten laste hebben genomen.
Bovendien gelden er bijzondere maatregelen ten aanzien van een gehandicapt kind in het kader van de sociale maximumfactuur.
Er is immers in een overgangsmaatregel voorzien voor gehandicapte kinderen die op 4 juli 2002 verhoogde kinderbijslag genieten op grond van hun handicap. Een specifiek bedrag van 450 euro aan persoonlijke aandelen is op hen van toepassing, ongeacht het bedrag van het inkomen waarover het gezin waarvan zij deel uitmaken, beschikt. De reden hiervoor is dat zij vóór die datum rechthebbenden waren op de sociale franchise. Die overgangsbepaling bekrachtigt in zekere zin de verworven rechten van die kinderen.
In het kader van de maximumfactuur delen de verzekeringsinstellingen aan het Rijksinstituut voor ziekte en invaliditeitsverzekering (RIZIV) de gegevens mee met betrekking tot het geheel aan terugbetalingen die ze hebben gerealiseerd. Voor de uitgaven voor de maximumfactuur wordt het volgende onderscheid meegedeeld aan het RIZIV :
maximumfactuur gezinnen met inkomen minder dan of gelijk aan 13 730,98 euro;
maximumfactuur gezinnen met inkomen meer dan 13 730,98 euro en minder dan of gelijk aan 21 108,82 euro;
maximumfactuur kinderen, jonger dan 16 jaar;
maximumfactuur kinderen met recht op verhoogde kinderbijslag;
maximumfactuur rechthebbenden op de verhoogde tegemoetkoming;
De gegevens voor het dienstjaar 2002 worden door de verzekeringsinstellingen aan het RIZIV overgemaakt uiterlijk tegen 31 maart 2003.
Momenteel zijn de uitgaven gekend tot en met oktober 2002, en uit deze gegevens blijkt dat slechts één van de zeven verzekeringsinstellingen gegevens meedeelt voor de maximumfactuur. Deze gegevens zijn dus te onvolledig om gebruikt te kunnen worden.
Gezinsbijslag voor werknemers en gewaarborgde gezinsbijslag
Het koninklijk besluit van 16 april 2002 (Belgisch Staatsblad van 1 juni 2002) wijzigt met ingang van 1 januari 1999, wat de begeleidingsuitkering betreft toegekend met toepassing van het koninklijk besluit van 8 december 1998 betreffende de toekenning van een begeleidingsuitkering aan jongeren die een intensieve opleiding met uitzicht op een baan volgen, en met ingang van 1 januari 2000, wat de begeleidingsuitkering betreft toegekend met toepassing van het koninklijk besluit van 6 oktober 2000 betreffende de toekenning van een begeleidingsuitkering aan jongeren die een opleiding volgen ter voorbereiding van de overeenkomst voor een startbaan :
artikel 6, zevende lid, van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot uitvoering van de wet van 20 juli 1971 tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag. Met name worden deze begeleidingsuitkeringen toegevoegd aan de lijst van bestaansmiddelen die niet meegeteld moeten worden bij de berekening van het grensbedrag van de toegelaten bestaansmiddelen waarover, naargelang van het geval, de persoon die het kind ten laste heeft, zijn (niet feitelijk gescheiden of van tafel en bed gescheiden) echtgenoot of de persoon met wie hij een huishouden vormt, mogen beschikken;
artikel 3 van het koninklijk besluit van 12 april 1984 tot uitvoering van de artikelen 42bis en 56, § 2, van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders. Met name worden deze begeleidingsuitkeringen toegevoegd aan de lijst van sociale uitkeringen die niet meegeteld moeten worden bij de berekening van het grensbedrag van de vervangingsinkomens waarover, naar gelang van het geval, de rechthebbende alleen, de rechthebbende en zijn met hem samenwonende (huwelijks)partner, of de gescheiden levende bijslagtrekkende mogen beschikken;
artikel 4, § 5, van het koninklijk besluit van 12 augustus 1985 tot uitvoering van artikel 62, § 5, van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders. Met name worden deze begeleidingsuitkeringen niet beschouwd als sociale uitkeringen bij toepassing van een Belgische of een buitenlandse regeling betreffende de werkloosheid, die een beletsel vormen voor de toekenning van de kinderbijslag voor de jonge werkzoekende.
De budgettaire meeruitgaven van deze maatregel zijn verwaarloosbaar, gelet op het gering aantal begunstigden en de beperktheid van het bedrag van de begeleidingsuitkeringen.
Het koninklijk besluit van 16 juli 2002 (Belgisch Staatsblad van 31 juli 2002) wijzigt de artikelen 1 en 2 van het koninklijk besluit van 12 april 1984 tot uitvoering van de artikelen 42bis en 56, § 2, van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders.
De groep « rechthebbenden met personen ten laste » op de bijkomende sociale kinderbijslag voor langdurig arbeidsongeschikten en werklozen en voor gepensioneerden is met ingang van 1 augustus 2002 uitgebreid. Als rechthebbende met personen ten laste, wordt nu ook beschouwd, de rechthebbende gescheiden levende ouder, als de andere ouder bijslagtrekkende is voor één of meer kinderen voor wie de rechthebbende een recht opent op kinderbijslag, op voorwaarde dat die bijslagtrekkende geen huwelijk aangaat, geen feitelijk gezin vormt en geen beroeps- of vervangingsinkomsten geniet die hoger zijn dan de in het voormelde koninklijk besluit van 12 april 1984 opgenomen toegelaten maximumgrens.
De budgettaire meeruitgaven van deze wijziging zouden ongeveer 1 065 000 euro per jaar bedragen.
De programmawet van 24 december 2002 (Belgisch Staatsblad van 31 december 2002) brengt de volgende wijzingen aan :
1. De groepering van de rechtgevende kinderen : wijziging van artikel 42, § 1, eerste lid, van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders
Voor de bepaling van de rang van de rechtgevende kinderen wordt, met ingang van 1 juli 2001, ook rekening gehouden met kinderen die kinderbijslag ontvangen uit andere landen op grond van internationale overeenkomsten van de sociale zekerheid van kracht in België.
De budgettaire meeruitgaven van deze wijziging zouden ongeveer 2 195 euro per jaar bedragen.
2. Uitbreiding van het recht op kinderbijslag voor geplaatste kinderen : wijziging van artikel 51, § 3, eerste lid, 6o, van de voormelde samengeordende wetten
Met ingang van 1 januari 2003 kan de rechthebbende voor de kinderen van de persoon waarmee hij een gezin vormt, of die geadopteerd zijn of onder pleegvoogdij genomen door deze persoon, of voor de kinderen van de gewezen echtgenoot, of die geadopteerd zijn of onder pleegvoogdij genomen zijn door de gewezen echtgenoot, een recht op kinderbijslag openen wanneer deze kinderen geplaatst zijn, op voorwaarde dat ze onmiddellijk voor de plaatsing deel uitmaakten van het gezin van deze rechthebbende.
De budgettaire meeruitgaven van deze wijziging zouden minimaal zijn.
3. Opheffing van de voorwaarde van ten minste vijf jaar verblijf in België voor bepaalde rechthebbende studenten, leerlingen, stagiairs en jonge werkzoekenden en voor bepaalde aanvragers van gewaarborgde gezinsbijslag
Wijziging van artikel 56sexies, § 1, van de voormelde samengeordende wetten :
Met ingang van 1 januari 2003, is de voorwaarde van ten minste vijf jaar verblijf in België om rechthebbende op gezinsbijslag te kunnen zijn als student, leerling, stagiair en jonge werkzoekende, opgeheven voor de onderdanen van de lidstaten van de Europees Economische Ruimte, voor de vluchtelingen, voor de staatlozen en voor de onderdanen van staten buiten de Europese Economische Ruimte, die het Europees Sociaal Handvest hebben geratificeerd.
Wijziging van artikel 1, vijfde lid, van de wet van 20 juli 1971 tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag
Met ingang van 1 januari 2003, is de lijst van personen die vrijgesteld zijn van de voorwaarde van werkelijk en ononderbroken verblijf gedurende minstens de vijf laatste jaren vóór de aanvraag tot het bekomen van de gewaarborgde gezinsbijslag, aangevuld met de persoon die onderdaan is van een Staat die het Europees Sociaal Handvest heeft geratificeerd.
Bij gebrek aan voldoende gegevens, kan de budgettaire impact van deze wijzigingen niet berekend worden.
4. Wijziging van de ministeriële afwijking bepaald in artikel 57bis, tweede lid, van de voormelde samengeordende wetten betreffende de hoedanigheid van rechthebbende op zes maandelijkse forfaitaire bijslagen
Met ingang van 1 januari 2003 kan de minister van Sociale Zaken of de gedelegeerde ambtenaar vrijstelling verlenen van de voorwaarde om rechthebbende te zijn op zes maandelijkse forfaitaire bijslagen in de loop van een periode van twaalf maanden, indien de werknemer aanspraak kan maken (tenminste potentieel) op een maandelijkse forfaitaire bijslag in de loop van een periode van vijf jaar die de gebeurtenis bedoeld in sommige artikelen van de samengeordende wetten onmiddellijk voorafgaat.
Gelet op het feit dat deze wijziging betrekking heeft op het discretionair appreciatierecht van de minister van Sociale Zaken of van de gedelegeerde ambtenaar, kan de budgettaire impact ervan niet berekend worden.
5. Wijziging van de verjaringstermijn bepaald in artikel 120 van de voormelde samengeordende wetten
Met ingang van 1 januari 2003 is de verjaringstermijn van drie jaar ten behoeve van sociaal verzekerden vervangen door een termijn van vijf jaar.
De budgettaire impact van deze wijziging kan niet berekend worden omdat er geen gegevens zijn over het volume van de rechten op kinderbijslag die op dit ogenblik verjaard zijn voor de periode tussen het derde en het vijfde jaar voor de aanvraag.
Deze vraag is zonder voorwerp wat betreft de overige takken van de sociale zekerheid die onder mijn bevoegdheid vallen.