2-281

2-281

Belgische Senaat

Handelingen

DINSDAG 1 APRIL 2003 - NAMIDDAGVERGADERING

(Vervolg)

Verslag van de parlementaire onderzoekscommissie belast met het onderzoek naar de legale en illegale exploitatie van en de handel in natuurlijk rijkdommen in de regio van de Grote Meren, in het licht van de huidige conflictsituatie en de betrokkenheid van België daarbij (Stuk 2-942)

Voorstel van resolutie betreffende het adiëren van het Internationaal Strafhof inzake misdaden waarover het rechtsmacht heeft en die in de Democratische Republiek Kongo gepleegd werden (van de heer Georges Dallemagne, Stuk 2-1492)

Voortzetting van de bespreking

De heer André Geens (VLD). - Goethe heeft ooit geschreven: `Het ergert de mensen dat de waarheid zo eenvoudig is.' Hierop kom ik bij het slot van mijn uiteenzetting nog terug. Ik vraag om geduld, want ik weet niet wanneer ik mijn toespraak zal beëindigen, omdat ik nu eenmaal heel wat elementen van het dossier moet behandelen. Ik doe dit jammer genoeg voor een lege zaal. Ik zal echter doen wat ik moet doen.

Eerst richt ik een woord van dank aan het personeel van de commissie, de taaldienst, de dienst Verslaggeving, kortom aan eenieder die het mogelijk heeft gemaakt het verslag op te stellen. In het bijzonder wil ik mevrouw André danken, die ons als expert door deze moeilijke periode heeft begeleid, daarin bijgestaan door een hele achterban van experts. Ik wens ook onze juridische expert, de heer Vandeplas, te danken, evenals meester Blommaert, die ons heeft geadviseerd inzake het dossier GTL/STL/Delcredere.

De eerste onderzoekscommissie in ons land zag al in 1831 het levenslicht, toen men een onderzoek wilde instellen naar de redenen van het militair mislukken, maar het heeft tot 1880 geduurd vooraleer een wet op onderzoekscommissies werd goedgekeurd. Tussen 1880 en 1972 werden slechts een beperkt aantal onderzoekscommissies opgericht, terwijl er sinds 1985 elf onderzoekscommissies in de Kamer en zes in de Senaat werden ingesteld.

De onderzoekscommissie over de Grote Meren werd opgericht op 28 juni 2001. Haar opdracht was duidelijk: ten eerste, een onderzoek te verrichten naar legale en illegale activiteiten van bedrijven, instellingen en personen in de Democratische Republiek Congo en in de regio, voor de periode bestreken door de VN-rapportering, en in het licht van de huidige conflictsituatie en de betrokkenheid van België daarbij; ten tweede, het juridische kader en de controlemechanismen terzake te evalueren; ten derde, aan de hand van de vaststellingen aanbevelingen te formuleren. Tussen september 2001 en augustus 2002 heeft de onderzoekscommissie 71 vergaderingen gehad, waarvan 30 met gesloten deuren, en 26 bureauvergaderingen.

Bepaalde commissieleden wil ik hier speciaal vernoemen. Ik denk in de eerste plaats aan mijn `compagnon de route', Michiel Maertens, die altijd aanwezig was, zelfs een keer meer dan de voorzitter; maar toen ik die keer verstek moest laten gaan, werd de vergadering wel afgelast. Daarnaast wil ik ook de heer Dallemagne, rapporteur, danken voor zijn positieve inbreng, zijn kritische geest, zijn vele vragen, ook al ben ik het, zoals straks zal blijken, soms helemaal niet met hem eens. De soms lijnrechte tegenstellingen tussen ons veranderen echter niets aan het feit dat de commissie zonder hem niet was geweest wat ze is. Ik dank ook de tweede rapporteur, de heer Colla, die steeds opnieuw spitse opmerkingen maakte en de commissieleden vaak met hun twee voeten op de grond terugbracht. Ik wens ook alle andere leden van de commissie die hun medewerking hebben verleend, te bedanken en vooral ook de medewerkers van de commissieleden. Sommige parlementsleden waren er vaak niet, maar hun medewerkers waren er altijd wel en soms kwamen zij dan bij de voorzitter klagen omdat ze bij hun parlementsleden geen gehoor vonden.

De commissie was opgericht voor zes maanden. We kregen twee keer een verlenging, één keer tot 31 december en daarna tot 1 februari, wat we, met goedkeuring van het Bureau, hebben geïnterpreteerd als zijnde tot 15 februari. De reden voor deze verleningen was dat we maar bleven wachten op een bijkomend rapport of bijkomende elementen van het panel van de Verenigde Naties, die steeds weer werden aangekondigd.

De basis voor onze werkzaamheden werd eigenlijk gevormd door het eerste rapport van het VN-panel van experts. Ik wil hier meteen een misverstand uit de wereld helpen. Vaak, al te vaak wordt er gesproken over een rapport van de VN. Dit is geen rapport van de VN, maar een rapport van een panel van experts aangesteld door de VN-secretaris-generaal en de VN-Veiligheidsraad heeft daarover nog geen uitspraak gedaan. Integendeel, ze hebben de experts een nieuwe opdracht gegeven die is uitgemond in de resolutie 1457. Ook daarop kom ik straks nog terug.

Ik wil ook iets zeggen over de middelen van de commissie. Een onderzoekscommissie kan enkel bestaan indien ze ook de middelen krijgt om een onderzoek te doen. We zijn begonnen op 28 juni 2001 en er is ons vaak verweten dat we treuzelden. Het heeft inderdaad lang geduurd, omdat we niet precies onze rechten en plichten kenden en niet precies wisten over welke budgetten we konden beslissen. Daarom zijn we inderdaad pas in november 2001 echt van start gegaan. Wij hebben van de Quaestuur uiteindelijk een budget gekregen van 57.300 euro voor de beginfase. Je merkt onmiddellijk dat dit bedrag van geen kanten te vergelijken is met het 1,5 miljoen dollar van het VN-panel.

Wij hebben heel lang de illusie gekoesterd dat het VN-panel ons een heleboel informatie zou doorspelen. Dat kwam onder andere doordat dit panel ons herhaaldelijk zelf beloofde dat we over bepaalde elementen zou kunnen beschikken. Bij het begin van onze werkzaamheden hadden we hierover in Brussel een gesprek met de heer Kassem, de voorzitter van het VN-panel. Later zagen we het VN-panel nog tweemaal in Nairobi en tweemaal hier in Brussel. Telkens is die belofte herhaald.

Toen we dan eindelijk over de nodige middelen beschikten, konden we op zoek gaan naar een expert. De betrokken experts zijn echter hun werkzaamheden pas op 15 april 2001 kunnen beginnen, omdat we begin januari nog niet over een goedgekeurd dossier beschikten en we hen bijgevolg geen antwoord konden bieden op hun vragen. Ondertussen hebben wij zelf echter niet stilgezeten en hebben we verschillende hoorzittingen gehouden: de problematiek is zodanig technisch en ingewikkeld, dat we het goed vonden ons al wat in de materie in te werken en onze eigen kennis op peil te brengen.

Ik moet hier iets bekennen: na het beëindigen van de commissie ben ik thuis bij het opruimen van de vele papieren gestoten op enkele interne verslagen van onze commissie. Een daarvan betrof het gesprek dat we op 4 april 2002 met de heer Bruno Schiemsky hebben gevoerd. Ik weet dat het niet gebruikelijk is om zaken uit een informele bijeenkomst te vertellen, maar de informatie die ik in dat verslag vond, is zo frappant dat ik niet kan nalaten daar een paar paragrafen uit te citeren. Het rapport is niet door mijzelf, maar door de diensten van de commissie opgemaakt.

Op het moment van ons gesprek dachten we allemaal nog dat het mandaat van het VN-panel zou lopen tot eind augustus 2002. Ik lees daarover in het verslag: "De bedoeling van het VN-panel bestaat erin de manoeuvreerruimte van de Veiligheidsraad zo veel mogelijk te beperken door zelf zo concreet mogelijk feitenmateriaal en aanbevelingen aan te brengen en te formuleren."

Ook over de begroting van het panel werd gesproken en de heer Maertens stelde een directe vraag over het embargo, onder andere inzake de coltanhandel. De heer Bruno Schiemsky antwoordt dan: "Het VN-panel is geen voorstander van een embargo en wel om volgende redenen: het gebrek aan een internationale controle-instantie - de MONUC slaagt daar zelf niet in -; de nationale en regionale machten zijn betrokken bij de exploitatie van coltan; de exploitatie op dit ogenblik van coltan in Rwanda, Burundi en Oeganda. Een embargo zal de handel in coltan nog meer in een illegaal en gecriminaliseerd kader duwen. Op die manier zullen de winsten van de netwerken nog stijgen." Dat zijn niet mijn woorden, maar die van de heer Bruno Schiemsky. Ik zeg dit vooral aan het adres van de heer Dallemagne.

Wij hebben gevraagd naar indicaties over de betrokkenheid van Belgische bedrijven en Belgen bij deze coltanhandel. De heer Schiemsky antwoordde dat de coltanhandel op dat ogenblik stil lag. Dat antwoord was overigens niet juist.

Op mijn vraag naar de rol van Antwerpen inzake diamant antwoordde de heer Schiemsky dat er op dat ogenblik veel aandacht uitging naar diamant en goud. Hij verwees naar de aan de gang zijnde gevechten in Isiro. Vandaag zijn er trouwens opnieuw gevechten, ditmaal in Ituri. Toen was de inzet de controle van de goudexploitatie. De heer Schiemsky zei op 4 april 2002 dat de aandacht verschoof van coltan naar goud.

Er zijn nog interessante uitspraken: "het VN-panel wenst voor iedere stelling, iedere bewering, een document voor te leggen." De intenties waren dus schitterend. U zult vandaag beter begrijpen waarom mijn kritiek op het uiteindelijke resultaat soms zo drastisch is.

Over de heer Schiemsky lees ik in het verslag van 4 april 2002 letterlijk: "Verder wijst hij erop dat het eerste VN-rapport in de lijst van ondernemingen heel wat fouten bevat." Hij heeft dus zware kritiek op zijn voorgangers, om daarna precies datzelfde te doen. Daar kom ik nog op terug.

Over de reputatie van Oostende zei hij: "Het grote probleem is de controle door de douane: één op honderd transporten worden op papier gecontroleerd, één op duizend wordt effectief gecontroleerd." Hij pleit voor een samenwerking tussen de verschillende inlichtingendiensten, zowel die van de staatsveiligheid als van de militaire veiligheid als de politiediensten, op het vlak van de mensenhandel, de georganiseerde criminaliteit en de wapenhandel. Hij voegt eraan toe dat bij de Britse en Franse inlichtingendiensten deze dossiers tot de topprioriteit behoren.

De heer Maertens, die heel bezorgd is over het milieu, stelde een vraag over de radioactiviteit van sommige mineralen, onder andere over kernafvaldepots tussen Goma en Bukavu. De heer Schiemsky antwoordde: "Het dossier radioactiviteit is zeer moeilijk te volgen. Het is moeilijk feiten van fictie te onderscheiden. Wel weten we dat er uraniummijnen zijn in de streek van Lubumbashi. Er zijn handelaars en/of `foefelaars' in uranium. Het is geweten dat er een professor in Kampala werd aangehouden die getracht zou hebben uranium te verkopen. Was het wel uranium? Wie kan uranium verrijken?" De heer Schiemsky zei ook dat natuurlijk uranium afval is en dat er geen informatie bestaat over de dumping ervan.

Een en ander heeft ons geholpen om bepaalde elementen in de verdere evolutie van het dossier te verklaren. Aanvankelijk hadden we ons voorgenomen om wekelijks met het bureau van de onderzoekscommissie te vergaderen. Behalve het Vlaams Blok waren alle fracties bij de bureauvergaderingen betrokken, zij het als verslaggever, als voorzitter of als ondervoorzitter. In het begin heeft het bureau regelmatig vergaderd. We bespraken samen de voorstellen van dagorde en iedere fractie kon opgeven wie ze wenste te horen. We hebben de wensen van de anderen altijd trachten te respecteren en geprobeerd iedereen aan zijn trekken te laten komen.

Er wordt wel eens gezegd dat de onderzoekscommissie wanordelijk te werk is gegaan, geen plan had en niet wist waar ze naartoe wilde. Moet ik u eraan herinneren dat de eerste draft dateert van april 2002. Aan wie zich dat niet kan herinneren, wil ik dat document onmiddellijk tonen. Ik heb het meegebracht. Het zit overigens in het dossier dat iedereen heeft ontvangen. Wij zijn niet zonder plan of zonder inzicht te werk gegaan.

In juli 2002 hebben we een precies schema opgesteld. Wie dat schema opnieuw ter hand neemt, zal vaststellen dat het eindverslag nauwelijks afwijkt van dat schema. Nadat we dit schema hadden opgesteld, heb ik persoonlijk beslist mij ter plaatse te begeven. Mijn fractie heeft daarvoor middelen ter beschikking gesteld en ik ben ze daarvoor zeer dankbaar. Van 8 tot 23 augustus 2002 ben ik dus ter plaatse geweest. In tegenstelling tot wat sommigen beweren heb ik op 3 september een zeer uitgebreid reisverslag ingediend. Ik kan tonen hoe omvangrijk het is, want ik heb het meegebracht. Dit is mijn verslag; dit is het resultaat van mijn persoonlijk werk. Ik moet toegeven dat de leden de bijlagen niet hebben ontvangen, maar die lagen ter inzage op het secretariaat van de onderzoekscommissie. Het verslag zelf hebben alle leden echter op 16 september ontvangen.

Voor wie beweert dat hij niet weet wat ik gedaan heb, verwijs ik naar dat verslag. Het maakt melding van wie ik wanneer heb gezien. Mijn gesprekspartners worden met naam en toenaam genoemd. Er staat ei zo na niet bij waar en hoe lang.

De eindfase van onze werkzaamheden was eerder pijnlijk. We moesten eindigen op 15 februari 2003. Voorafgaand hadden we gevraagd aan iedereen die iets wenste te zeggen of mee te delen, om zijn of haar voorstellen van vaststellingen en/of conclusies mee te delen, zodat we dat met elkaar zouden kunnen bespreken om een zo goed en concreet mogelijk verslag op te stellen. Dat was niet gemakkelijk, vooral omdat één fractie, om politieke of persoonlijke redenen, op een dag besliste om niet meer mee te spelen.

(Voorzitter: de heer Jean-Marie Happart, ondervoorzitter.)

Ik ben dan ook van mening dat het volgende Parlement zich grondig moet bezinnen over de oprichting van onderzoekscommissies. Welke zaken komen nog in aanmerking voor een parlementair onderzoek en op welke wijze moet dat onderzoek gevoerd worden? Hoeveel leden telt een onderzoekscommissie? Het heeft immers geen enkele zin een commissie met vijftien leden op te richten als er gemiddeld maar vijf leden aan de werkzaamheden deelnemen.

Voorts moet er een strenge gedragscode worden uitgewerkt en moeten alle leden zich daaraan houden. Het kan toch niet dat leden de commissie binnenwandelen, er de documenten komen ophalen en ze overhandigen aan de journalisten die buiten staan te wachten, terwijl andere leden voortwerken. Dat is niet ernstig.

Ik refereer aan de verklaring van volksvertegenwoordiger Vanoost over de Sabenacommissie. Ik ben ook van oordeel dat een onderzoekscommissie geen enkele zin heeft wanneer men er niet in slaagt een politieke neutraliteit te garanderen. Ik gun uiteraard iedereen het recht om zijn eigen politieke ideeën te verdedigen, maar men moet ten minste bereid zijn om de feiten en documenten te erkennen, want anders worden er onvermijdelijk verkeerde conclusies getrokken.

Ik zal even blijven stilstaan bij de kritiek die op deze onderzoekscommissie werd geuit. Niemand is zonder zonden. Ik ben de laatste om te zeggen dat wij niets verkeerd gedaan hebben. Toch wens ik enkele punten van kritiek te weerleggen.

CD&V heeft de dag vóór het einde van de werkzaamheden een persconferentie belegd. Dat was hun recht. Tijdens die persconferentie werd er, volgens het persagentschap Belga, eerst gesproken over de rol van de voorzitter. Volgens CD&V zou ik in het bezit geweest zijn van rapporten van experts die de andere leden niet hebben kunnen inkijken. Ik zou de werkzaamheden vertraagd hebben, reizen naar het gebied van de Grote Meren ondernomen hebben en daar bepaalde contacten gehad hebben zonder de onderzoekscommissie ervan op de hoogte te brengen. Ik toonde anders net mijn verslag, dat alle commissieleden gehad hebben, en de bijlagen, die ze in het secretariaat hebben kunnen inkijken. De bijlagen bij dat verslag bevatten alle documenten die ik gekregen heb.

CD&V verwijt mij dat ik die documenten niet heb laten kopiëren. Ik heb daar een goede reden voor. Ik heb tot mijn grote spijt immers vastgesteld dat de pers de dag na het indienen van mijn verslag al gewag maakte van bepaalde elementen uit dat verslag. Ik had de gegevens nochtans aan niemand meegedeeld. Dit voorval bewijst dat er geen vertrouwelijke documenten of documenten met commerciële gegevens mogen worden verspreid. Sommigen zijn nu eenmaal niet in staat de ter beschikking gestelde informatie voor zich te houden.

Mijzelf en rapporteur Michiel Maertens wordt verweten experts te hebben ontmoet en de onderzoekscommissie niet op de hoogte te hebben gebracht van de teneur van die gesprekken. Ik wijs erop dat de verslagen ervan op het commissiesecretariaat ter beschikking lagen en door alle leden konden worden geraadpleegd. Ik geef toe dat het wellicht prettig was een nummertje op te voeren de dag vóór het werk moest worden beëindigd.

Ik kan het ook niet nalaten een woordje te zeggen over de journalistiek. De krant waarop ik al jarenlang geabonneerd ben, schreef in een artikel met kritiek op het verslag: "Elke studie die een beetje aanspraak maakt op sérieux, begint met een uiteenzetting van de definities die men hanteert bij het onderzoek." Welnu, in het tweede hoofdstuk van het verslag wordt uitgebreid ingegaan op de definities en op de moeilijkheid bepaalde zaken precies te situeren. Ik geef toe dat het een vergissing was dat we de betrokken teksten niet bij het verslag met onze vaststellingen en conclusies hebben gevoegd. We hebben dat echter niet gedaan omdat het op dat ogenblik onmogelijk was.

(Voorzitter: de heer Armand De Decker.)

Voorts vermeldt het artikel: "Tegen de Belgische bedrijven die in de diverse VN-rapporten worden genoemd..." Waarom heeft de krant het over VN-rapporten? Het ging niet om VN-rapporten, maar om rapporten van een panel. Een dergelijke slordigheid kan een journalist zich niet veroorloven.

Ik lees verder: "Wat een stelletje juridische amateurs moeten die VN-onderzoekers niet geweest zijn." In het VN-panel zat geen enkele jurist. Dat is misschien een fundamentele fout. Wellicht moet daar in de toekomst rekening mee worden gehouden. Wij hebben evenwel nooit beweerd dat het VN-panel uit juridische amateurs bestond, maar we hebben altijd gezegd dat we niet kunnen schrijven wat we niet hebben kunnen vaststellen.

Over de manier waarop Forrest te werk ging zal ik het straks nog uitgebreid hebben.

Ik ben wel genoodzaakt in te gaan op het kritische rapport van onze consul te Lubumbashi. Mijn krant noemt dat rapport "een uitermate belangrijk element". Ons kan moeilijk worden verweten dat we niet weten van waar de telex afkomstig was en hoe de vork precies in de steel zit. Wat ik echter wel weet, is dat de telex dezelfde dag op het bureau van de heer Forrest lag. De heer Forrest heeft daarop onmiddellijk - en Buitenlandse Zaken iets later - bij het gerecht klacht ingediend. Het was op dat ogenblik bijzonder delicaat om ons nog veel met die zaak te bemoeien. Ik heb mijn persoonlijke mening over de achtergrond van het hele gebeuren, maar aangezien ik geen bewijzen heb, kan ik geen enkele uitspraak doen.

Daarna lees ik: "De commissie moest vaststellen dat Forrest als voorzitter van Gécamines een protocol afsloot waarbij een nieuw bedrijf werd opgericht met als meerderheidsaandeelhouder zijn eigen bedrijf." Daarover handelt paragraaf 2.4 van onze vaststellingen. Die vaststelling is verkeerd. Ook de krant en al degenen die daarover hebben geschreven, hebben het verkeerd voor. Ik zal dat bewijzen met documenten.

Wij kregen kritiek omdat wij inzake de Delcrederedienst niemand aan de muur hebben genageld. Wij konden toch niet meer doen dan een jurist raadplegen om alle contracten uit te vlooien om na te gaan of er iets was gebeurd wat niet door de beugel kon. De juridische specialist die zich dagenlang heeft beziggehouden met het analyseren van al de contracten en alle procedures van de Delcrederedienst heeft nagegaan, heeft duidelijk gezegd dat er niets is gebeurd dat strijdig is met de wetgeving op de Delcrederedienst of met andere wetgevingen. Hij had wel kritiek op sommige contracten, maar dat is iets anders.

In dat verband heeft het me altijd gestoord dat wanneer de voorzitter van een commissie iets zegt, hij blijkbaar vooringenomen is, terwijl dat niet zo is voor een jurist die tot dezelfde conclusies komt. Ik heb altijd gezegd dat, op het ogenblik dat de Delcrederedienst voldoende waarborgen had gekregen, het dossier binnen de kortste keren werd goedgekeurd. De gevraagde waarborg was dat OMG, die voor 55% aandeelhouder was, op papier zou zetten - en dat staat ook zo in de polis - dat ze haar meerderheid niet zou gebruiken zolang de kredieten aan Belgolaise niet zouden zijn terugbetaald. De grote fout die in deze door iedereen, ook door collega Dallemagne, wordt gemaakt is dat het niet NBLI, noch Forrest, noch iemand anders, maar wel Belgolaise is die de garantie krijgt. Men moet dus goed kijken naar het verzekeringsmechanisme.

Er is ook veel gesproken over de dekking van het politieke risico. Wat is dat juist? Het gaat om een beslissing van de regering. Die beslist of ze een bepaald politiek risico dekt of niet. Daarover gaat heel de heisa aangaande de fameuze brief van de minister van Buitenlandse Zaken waarin wordt gezegd dat er politieke elementen zijn om in het kader van de globale Congopolitiek, het dossier goed te keuren. Dat is de gebruikelijke procedure. Er worden dus soms spijkers op laag water gezocht.

Ik betreur dat de heer Herman van Broederlijk Delen op het laatste ogenblik nog werd gevraagd om voor de commissie te verschijnen. Ik heb echter de meerderheid van de commissie gevolgd. Dat was pijnlijk omdat daardoor de indruk ontstond dat we Broederlijk Delen iets ten laste willen leggen. Dat was absoluut niet het geval. Omdat we lekken uit de commissie hadden vastgesteld, wilden we gewoon weten waar de heer Olivier zijn informatie vandaan had.

Ik kom nu tot de kritiek die gisteren nog door collega Dallemagne werd geuit. Ik zal het niet hebben over wat hij over het Strafhof heeft gezegd. Ik blijf erbij dat het niet verstandig is om enerzijds te trachten een bemiddelingsrol te spelen in het gebied en anderzijds een beroep te doen op het Strafhof. Als een zaak aanhangig moet worden gemaakt bij het Internationaal Strafhof, kan dat beter worden overgelaten aan de Congolezen zelf.

Al de heisa rond de heer Forrest en zijn advocaten was niet het beste moment van de commissie. Ik aanvaard de kritiek van de heer Dallemagne op dat stuk. We hebben echter geen uitzondering gemaakt- en dat heeft de heer Dallemagne ook niet gezegd - voor de heer Forrest. Er was een precedent. Toen we mevrouw Aziza Kulsum en haar raadsman hebben ontvangen, heeft niemand geprotesteerd. Ik weet met grote zekerheid dat beiden vóór de heer Forrest naar de onderzoekscommissie zijn gekomen. Ik zag dan ook niet in waarom ik tegenover de heer Forrest een andere houding moest aannemen. Misschien hadden we beter vroeger een beroep gedaan op een jurist.

De heer Dallemagne wees ook op een totaal gebrek aan interesse vanwege regering. Ik zie dat anders. De regering heeft zich niet met onze commissie willen bemoeien omdat ze scrupules had. Ik heb niet één telefoontje gekregen van een minister, noch van mijn eigen partij noch van een andere partij, om mij te vragen iets wel of niet te doen. Als de heer Dallemagne zegt dat we lang op sommige documenten van de regering hebben moeten wachten, heeft hij gelijk.

Ik ben inderdaad op een bepaald ogenblik naar de eerste minister gestapt om hem erop te wijzen dat een onderzoekscommissie het recht heeft bepaalde documenten te krijgen. Na dat onderhoud hebben we al die documenten vrij vlug gekregen. Dat was zeer interessant, want we hebben dan ook de verslagen gekregen van de task force. Het is niet mijn bedoeling die publiek te maken, maar ik wil er wel op wijzen op volgende passage daarin: "... tegenover deze concrete juridische situatie lijkt het evident dat België zich niet kan of moet engageren in eenzijdige acties, meer bepaald sancties tegenover Belgische bedrijven alleen.

Uiteraard wenst de Belgische regering de indruk niet te wekken dat de problematiek van de illegale exploitatie van natuurlijke rijkdom enkel dient bekeken te worden vanuit strikt juridisch oogpunt. De toestand op het terrein is dermate schrijnend dat de aanpak van de problematiek evenzeer dient geschraagd te worden door overwegingen vanuit de ethische dimensie of door een streven naar duurzame ontwikkeling en behoorlijke handelspraktijken. België hecht overigens het grootste belang aan het verder zetten van zijn diplomatieke inspanningen om een duurzame vrede terug te brengen naar de regio."

In dat verslag dat dateert van 13 juli 2001, staat uitdrukkelijk dat er geen Belgisch bedrijf is gevonden dat zich bezondigd heeft aan feiten die niet door de beugel kunnen.

Vele discussiepunten zijn ook ontstaan omdat er onduidelijkheid was over de staatsstructuur in Congo. Hoe moesten we RCD-Goma behandelen? Als rebellen of legale gesprekspartners? Hetzelfde geldt voor de rebellenbeweging van de heer Bemba en ook - laten we eerlijk zijn - voor de regering in Kinshasa. De drie regimes zijn er immers gekomen door militaire interventies. De legitimiteit van de verschillende regimes kon in twijfel worden getrokken. Ik heb een verdedigingsschrift gezien waarin de verdediger zich afvraagt wie verantwoordelijk is als de internationale gemeenschap de verschillende partijen de facto erkent.

De heer Dallemagne heeft verwezen naar paragraaf 2.4 van het verslag waarin staat dat het feit dat de heer Forrest zowel voorzitter was van Gécamines als van zijn eigen groep, een probleem deed rijzen. Of die combinatie de beste oplossing was, laat ik in het midden. De heer Dallemagne ziet echter wel over het hoofd dat het protocolakkoord over Luiswishi gebaseerd was op een overeenkomst van 1997, de periode van vóór Kabila. Een eerste akkoord tussen Gécamines en de Entreprise générale Malta Forrest dateert zelfs van 19 januari 1996. Daarin staat dat Forrest een investering zal doen van 32 miljoen dollar om Gécamines bij te staan in de realisatie van Luiswishi.

Die overeenkomst zal in drie fasen worden uitgevoerd. Met betrekking tot de derde fase lees ik:

Exploitation minière et transport des minerais vers le concentrateur de Luiswishi. Concentration des minerais sur le site de Luiswishi. Traitement métallurgique des minerais ou des concentrés dans une nouvelle usine. Vente des métaux produits.

Dat contract is vrij gedetailleerd en lag net als alle overige contracten, ter inzage op het secretariaat. De heer Dallemagne kon dat dan ook weten.

Op bladzijde 8 van dat contract lees ik met betrekking tot de derde fase eveneens:

La mise en place d'une usine de traitement métallurgique doit être envisagée dès maintenant, compte tenu des contraintes de production de la Gécamines. Cette unité devrait entrer en service dans un délai minimum de trois ans et maximum de six ans après la mise en vigueur du contrat, pour autant que la faisabilité et la rentabilité de cette usine soient confirmées par une étude d'ensemble. Les termes contractuels de cette phase seront négociés au plus tôt.

Het zijn precies die contractuele voorwaarden die zijn vastgelegd in het protocolakkoord van juni 2001. Daarenboven wordt er verwezen naar een brief van de minister en verscheidene elementen uit het verleden om over te gaan tot het sluiten van het protocolakkoord. Met andere woorden, de heer Dallemagne heeft het in deze aangelegenheid helemaal verkeerd voor.

M. Georges Dallemagne (CDH). - Ce point m'inspire un commentaire. Vous ne me convainquez pas, monsieur Geens. Vous citez des éléments de ce contrat de 1997, que je connais très bien et qui concernent les conditions de la mise en place d'une usine métallurgique, laquelle n'existe toujours pas. Le protocole d'accord constitue un avenant, c'est-à-dire une modification essentielle de ce contrat. Ce protocole a été signé alors que M. Forrest présidait la Gécamines. Or, M. Forrest a prétendu ne pas avoir modifié les contrats dans lesquels la Gécamines s'était engagée sous sa présidence.

Cet avenant fondamental ne concerne pas l'élément que vous venez d'évoquer. Quel est son contenu ? Il déplace, par exemple, la compétence des tribunaux belges vers les tribunaux congolais ! Ce n'était évidemment pas prévu dans le contrat initial. Une telle décision est loin d'être anodine. Pourquoi M. Forrest estime-t-il qu'il est préférable de comparaître devant un tribunal congolais plutôt qu'un tribunal belge, à un moment où la situation politique et judiciaire du Congo ne permet pas d'appliquer les règles inhérentes au droit commercial et économique ?

Autre élément, beaucoup plus important encore : les actifs passent de la Gécamines à la société nouvellement créée, ce qui n'avait jamais été envisagé non plus dans le contrat initial. Par ailleurs, les royalties augmentent, et l'on apprend qu'elles seront utilisées par les entreprises de M. Forrest pour des travaux de reconstruction nationale. Il s'agit là de modifications essentielles du contrat initial, qui interviennent au moment où M. Forrest assume encore la présidence de la Gécamines.

Je continue à penser que cet exercice n'aurait pas dû avoir lieu. Les soupçons quant à l'intérêt et à la régularité de cette opération auraient été beaucoup moins importants quelques semaines plus tard, puisqu'alors, M. Forrest ne présidait plus cette société. N'importe quel opérateur économique conscient d'une suspicion éventuelle de conflit d'intérêts à son encontre se serait abstenu et aurait attendu un moment plus propice.

Franchement, les éléments que vous avez lus ne contiennent aucun argument permettant de conclure que M. Forrest n'a pas modifié fondamentalement un contrat en faveur de son groupe au moment où il présidait la Gécamines.

De heer André Geens (VLD). - Volgens mij hebt u geen gelijk, omdat in het contract duidelijk staat dat de partijen onderling altijd kunnen beslissen dat verschillende bepalingen worden veranderd. Daarvan kan ik u duidelijk niet overtuigen en ik wil u daarom op iets anders wijzen. Tijdens een hoorzitting zei de heer Blommaert: "De heer Dallemagne is verwonderd dat meester Blommaert zich genuanceerd uitlaat over de mogelijke belangenvermenging in hoofde van de heer Forrest, die op een bepaald ogenblik én voorzitter van George Forrest was én voorzitter van de raad van bestuur van Gécamines. Meester Blommaert repliceert dat hij in zijn analyse wel vaststelt dat het om een belangenconflict gaat, maar dat de vraag blijft of dit potentieel belangenconflict ook effectief in de feiten tot een dergelijk conflict heeft geleid. Het is perfect mogelijk dat hij als voorzitter van de raad van bestuur van Gécamines op een ogenblik dat een aantal beslissingen moesten worden getroffen, niet mee heeft beslist. Dit is vanuit juridisch oogpunt voldoende naar Belgisch recht. Hij spreekt zich niet uit over een mogelijk deontologisch probleem." Ook de heer Blommaert zegt dus dat, zelfs indien u gelijk hebt, er geen probleem is.

M. Georges Dallemagne (CDH). - Je me rappelle tout à fait cette conversation. Je me souviens très bien que certains membres éminents, meilleurs juristes que moi, ont affirmé qu'en droit belge, il n'y avait pas automatiquement conflit d'intérêt.

Il me semble toutefois que notre discussion se situe aussi au-delà du droit et que même si le droit belge, contrairement au droit luxembourgeois et à d'autres droits, est assez large, voire laxiste sur de telles considérations, il n'en demeure pas moins que nous sommes en l'occurrence confrontés à un problème de fond et à une difficulté.

Je n'ai par ailleurs jamais nié qu'un contrat pouvait être modifié. Il va de soi que n'importe quel contrat peut être modifié à n'importe quel moment. Il est donc certain que le contrat de 1997 était susceptible de modifications. Je note simplement que ce contrat a été modifié très largement en faveur du groupe de M. Forrest au détriment de la Gécamines au moment même où M. Forrest était président de la Gécamines.

De heer André Geens (VLD). - Ik stel vast dat u in elk geval op uw standpunt blijft. Ik wil niet proberen u te overtuigen. Ik heb trouwens begrepen dat ik daar toch niet in slaag. Ik ga daarom verder met de andere elementen die ik nog even wilde aanbrengen.

Ik denk dat we het er in de onderzoekscommissie allemaal over eens waren dat het eigenlijke probleem in Congo de verantwoordelijkheid van de Congolezen zelf is. Daarmee bedoel ik natuurlijk niet de Congolezen in de dorpen, maar de Congolezen aan het hoofd van het land. Mede dankzij de experts hebben we kunnen vaststellen dat de Congolese staat desintegreert. Dit is geen recent fenomeen; het begon al in de jaren 1970 en kan dus ook niet in de schoenen worden geschoven van de mensen die vandaag de leiding over het land hebben.

Verder doe ik daar geen uitspraak over. De gedetailleerde economische analyse die werd gemaakt, staat in hoofdstuk 1 van het verslag. Ik blijf er echter bij dat ook vandaag de politieke verantwoordelijkheid van hen die het land moeten besturen, bijzonder groot is. Ze moeten absoluut de wil hebben om tot een oplossing te komen en ik hoop dat de onlangs aangekondigde plannen ook bewaarheid zullen worden.

Ik wil het niet hebben over coltan, omdat we het er al zeer uitgebreid over hebben gehad en omdat we er ook allemaal van overtuigd zijn dat coltan een element bij uistek is dat gemakkelijk door de militairen te beheren viel en valt. Een ander element speelt echter een nog veel belangrijker rol: goud. Al blijft diamant natuurlijk ook belangrijk, vandaag draait de strijd rond goud, zeker in Ituri, waar dramatische dingen gebeuren. De heer Colla zal het waarschijnlijk over diamant hebben, maar ik kan toch niet nalaten even te wijzen op enkele zaken die in het verleden zijn gebeurd.

Al degenen die beweren dat een VN-panel altijd gelijk heeft wil ik erop wijzen dat het al meermaals is gebeurd dat een eerder ingenomen stelling toch fout bleek te zijn. In België hebben sommigen op een bepaald ogenblik beweerd, zonder enig bewijs, maar zogezegd op basis van informatie van de Diensten van de Veiligheid van de Staat of van het leger, dat een persoon betrokken was bij conflictdiamant. Ze dreven het zover dat deze informatie ook in de rechtszaal werd gebruikt. Een rechter in Antwerpen heeft daarover gezegd: "Het is onaanvaardbaar dat feiten worden gebruikt, zogezegd afkomstig van de Staatsveiligheid, zonder enig document of ander substantieel bewijs te leveren die de beschuldiging bevestigt en zonder recht op verdediging van de betrokkene. ... Het is evenzeer onaanvaardbaar dat men van de rechter verwacht dat hij een uitspraak doet, zonder dat hij in staat is gesteld enige controle uit te oefenen over de feiten die de betrokken persoon ten laste worden gelegd."

Ik wil heel kort nog iets zeggen over het werk van het VN-panel in Angola. Daar werd in 2001 een man met een Brits paspoort gearresteerd, een zekere Azet Mohammed. Hij had voor honderdduizend dollar diamanten bij zich. Hij werd beschreven als de luitenant van de diamanthandelaar Ali MacKie Fouad Abess van MacKie Diamonds Antwerp. Later moet de Veiligheidsraad een brief schrijven dat deze mijnheer nooit heeft bestaan en wordt dat element officieel uit de teksten verwijderd.

Er is ook het voorbeeld van een zekere Arslanian, die voorkwam in het verslag van het VN-panel met nummer S/2001/357. Ook van hem werd gezegd: "The owner, Raffi Arslanian, told the Panel that Arslanian Frères had ceased all imports from Belco in May 2001 and furnished purchase receipts to substantiate this." Ook deze man werd eerst aangeklaagd als een opkoper van conflictdiamant, maar later moest de VN zijn naam schrappen van de lijst met firma's die in de fout zijn gegaan. Ik zou, alleen al in de diamanthandel, nog verschillende voorbeelden kunnen aanhalen om aan te tonen dat er geregeld fouten zijn gemaakt.

Ik kom nu tot Katanga. In het rapport wordt veel minder belang gehecht aan wat anderen hebben gedaan dan aan wat de Belgen hebben gedaan. De heer Dallemagne wees in zijn uiteenzetting op het aantal Belgen dat wordt vermeld. Misschien waren de panelleden van ander nationaliteiten alerter dan het Belgische panellid.

Het verbaast me evenwel ten zeerste dat er weinig instaat over de werkelijke Zimbabwaanse concessies, over welke relaties er waren en over hoe deze relaties tot stand zijn gekomen. KMC en Tremalt - van Bredenkamp dus - hebben niets betaald voor hun concessies. Ik weet van getuigen dat een Zimbabwaans generaal deze zaken onderhandeld heeft. Ik heb vastgesteld dat een Congolees minister op een zeker ogenblik een contract heeft ondertekend voor Ridgepoint dat onder meer de overdracht van Shituru bevatte. Concessies werden tot vier maal toe verkocht aan verschillende partijen.

(Voorzitter: de heer Jean-Marie Happart, ondervoorzitter.)

We weten dat bijvoorbeeld First Quantum in Congo heterogeniet haalt en het laat verwerken in Zambia. We weten dat duizenden tonnen heterogeniet dat gedolven is door kleine creuseurs het land uitgaan zonder enige vorm van toegevoegde waarde.

De grote zondebok is Forrest. Men mag over Forrest zeggen wat men wil, maar men moet correct blijven. Er zijn niet zoveel elementen die Forrest echt ten laste kunnen worden gelegd op basis van contracten. Ik heb een brief gekregen van de procureur-generaal van Kinshasa, die de heer Forrest volledig vrijpleit. Hij zegt in zijn brief dat alle contracten zijn onderzocht en dat er geen enkele schuld op de heer Forrest rust. De repliek was dat we allen weten hoe het eraan toegaat in Congo. Echter, die brief bestaat. Ik heb een andere brief, van Kinross. In het rapport van het VN-panel wordt uitdrukkelijk gezegd dat Kinross zou worden tegengehouden en zou worden belet investeringen te doen. De vice-president van het bedrijf Kinross stuurt een brief rechtstreeks naar de secretaris-generaal, waarin hij zegt dat dit niet juist is en dat de heer Forrest hen op geen enkele wijze heeft tegengehouden. Wij beschikken over die elementen; ze staan op papier. Dat is iets anders dan beschuldigingen in de lucht.

Ik zou zeer uitgebreid kunnen ingaan op verschillende elementen uit het dossier, maar dat zal ik nu niet doen.

Onze aanbeveling tot oprichting van een opvolgingscommissie wordt weggelachen. Dit zou een vlucht naar voren zijn.

Ik zou iedereen willen verzoeken om resolutie 1457 eens aandachtig te lezen. Die resolutie bepaalt duidelijk dat al wie in het rapport is vermeld, moet worden gehoord en het recht moet krijgen om voor een bepaalde datum een verweerschrift in te dienen en de publicatie van dat verweerschrift kan eisen.

Intussen is de datum van 31 maart verstreken; de leden van het panel menen eens te meer wijzer te zijn dan de Veiligheidsraad en de bepalingen van de resolutie niet te moeten respecteren.

Uit verschillende hoeken ontvang ik brieven waarin bepaalde personen zich erover beklagen dat zij geen toegang krijgen tot het dossier, dat zij de documenten die zij hebben gevraagd, niet ontvangen en zich dus niet kunnen verdedigen.

Als een resolutie de grens van onze werkzaamheden overschrijdt, ligt het toch voor de hand dat wij de volgende Senaat voorstellen om een opvolgingscommissie op te richten om na te gaan wat er werkelijk aan de hand is en om de uitvoering van onze aanbevelingen op te volgen.

Bij de voorbereiding van onze conclusies, heb ik de aanbevelingen van de commissie georganiseerde misdaad met betrekking tot de diamantsector nog eens nagelezen. Ik heb moeten vaststellen dat een gedeelte van de zeer talrijke aanbevelingen vandaag nog steeds niet is uitgevoerd. Ik kan best aannemen dat niet alle aanbevelingen perfect kunnen worden uitgevoerd, maar ik zou er toch op willen wijzen dat er vanuit het oogpunt van het internationale recht een belangrijk probleem rijst.

België alleen kan in deze aangelegenheid maar weinig initiatieven nemen. Wij kunnen alleen maar trachten om andere landen warm te maken voor een gemeenschappelijk initiatief. Voor het Kimberley-proces zijn onze inspanningen terzake met succes bekroond.

Naast de problematiek van de internationale regels, is er de kwestie van de vrede in het land.

De Congolese burger zou het zwaartepunt van onze bezorgdheid moeten zijn en niet de politieke spelletjes op binnenlands vlak. Voor mij is elke dode er één te veel; ook als het een Afrikaan is. Maar dat wordt, ook in de media, veelal vergeten.

M. Jacky Morael (ECOLO). - Les rapporteurs et le président de la commission d'enquête ont largement développé une série d'éléments factuels qui peuvent néanmoins être contestés et à propos desquels on peut avoir des doutes.

Je m'en tiendrai à quelques éléments du contexte politique. D'abord, je voudrai rappeler à l'assemblée ainsi qu'aux membres de la presse qui sont nombreux à la tribune, l'absence flagrante du Vlaams Blok lors des travaux en commission. Nous n'y avons vu ses membres qu'une fois ou deux. Dès lors, et c'est l'un de ses mérites, cette commission d'enquête a été une affaire de démocrates, même si les différents groupes politique ne partageaient pas toujours les mêmes points de vue.

Je remercie tout particulièrement le président de la commission, M. Geens, qui s'est acquitté d'une tâche très lourde avec un grand sens de l'écoute, en se montrant soucieux du droit à la parole, de la documentation et de la transparence. Je pense que ce n'est pas toujours le cas dans les commissions d'enquête : c'est pourquoi je tiens à le souligner.

Il convient également de féliciter et de remercier les experts qui ont collaboré aux longs travaux de cette commission d'enquête, Mme André, en particulier, M. Blommaert et d'autres. Je remercie également Mme Van Maele qui a déployé quotidiennement une énergie admirable.

Je me trouve dans une situation un peu particulière puisque je n'ai participé à cette commission qu'en cours de travaux. Ceux-ci duraient depuis plusieurs mois déjà lorsque M. Dubié, en raison d'une surcharge de travail, m'a demandé d'y participer, ce que j'ai accepté et fait avec intérêt.

Avant de commencer à travailler, j'ai lu, comme vous sans doute, les deux rapports de l'ONU qui étaient disponibles à ce moment-là. Je dois avouer que j'ai éprouvé un certain malaise à l'égard de ces deux rapports et que le troisième ne m'a guère rassuré.

M. Geens a raison de préciser qu'il ne s'agit pas d'un rapport de l'ONU, puisqu'il n'est pas encore passé devant le Conseil de sécurité, mais du rapport d'une task force. Selon ce document, il est notoirement connu que telle personne - je ne citerai pas de noms parce que cela n'apporterait rien au débat - se livre au trafic d'armes, d'or, de diamants, de coltan, d'hétérogénite ou d'autres produits, et il y a des sources, qui tiennent à rester anonymes, qui peuvent le prouver.

Cependant, lorsque la commission belge, qui est tout de même une commission d'enquête parlementaire, à demandé à l'ONU d'avoir au moins des éléments de preuve, confidentiellement, bien entendu, comme cela a été le cas lors de certaines auditions à huis clos, le comportement de l'ONU n'a pas toujours été des plus rigoureux.

Au vu de ce premier élément, j'ai donc commencé ce travail avec un sentiment de malaise, avec l'impression que certains étaient en train de préparer un bottin de toutes les rumeurs qui circulent à propos des Grands Lacs - et bon nombre d'entre elles doivent malheureusement être vraies - mais, pour les fonder, à ma connaissance, nous ne disposons pas d'autre chose que de soupçons.

Nous avons recueilli très peu de dépositions de personnes acceptant de témoigner officiellement et ouvertement. Nous avons eu toutes les peines du monde à obtenir des documents pouvant nous aider à clarifier la situation que nous avions à examiner.

Le deuxième élément quelque peu confus à mes yeux, lorsque j'ai abordé ces travaux, fut la définition même du pillage. Le Congo est un pays « continent », morcelé entre chefs militaires qui se sont tous emparés, par la force, du pouvoir sur un territoire, en ce compris l'autorité militaire de Kinshasa, laquelle présente le seul avantage - je dis cela sans irrespect - d'être reconnue comme l'autorité légitime de la République démocratique du Congo. Mais chacun sait que M. Kabila père est arrivé à Kinshasa par la force des canons, des chars et des fusils.

Quelle est la définition que donne l'ONU de la notion de pillage ? Il s'agit de toute exploitation, tout commerce, toute importation ou exportation qui ne passeraient pas par le système fiscal de Kinshasa. On peut, certes, se dire qu'il s'agit d'une définition tout à fait valable. Pourtant, nombre d'expatriés, exerçant parfois depuis plusieurs générations une activité économique dans le secteur des minerais, du transport, de l'exploitation de l'eau ou de la forêt, nous disent que, vivant dans telle ou telle zone, ils estiment qu'il n'y a aucune raison justifiant qu'ils paient leurs impôts à Kinshasa.

Ils craignent en effet que, demain, leurs entrepôts ne soient complètement vidés, pillés, détruits. Chaque opérateur ne le dit pas toujours officiellement et refuse souvent de l'écrire mais il paie son impôt à l'autorité militaire en place, à l'endroit où il développe son activité économique. En outre, à cet impôt s'ajoute toute une série de gratifications financières destinées à soutenir l'effort démocratique de guerre dont se prévaut chaque chef militaire du Congo.

On sait qu'il y a un système organisé de racket sur l'ensemble du territoire congolais, destiné au financement du trafic des armes lourdes et légères. Personne ne peut le nier, y compris les autorités.

De même, personne ne peut contester que la guerre que vit le Congo depuis des années est une guerre importée. Ce sont effectivement des mouvements rebelles riverains qui ont envahi certaines parties du territoire du Congo, principalement pour mettre la main sur une série de ressources, parfois extrêmement précieuses, afin de financer leur effort de guerre et d'asseoir leur pouvoir sur la population.

J'en viens, dès lors, à une première remarque générale qui ne relève pas d'une commission d'enquête. Quel que soit le processus de transition et de paix auquel la communauté internationale a contribué, et la Belgique en particulier, il faut ici saluer les efforts, non seulement de M. Louis Michel, mais aussi de l'ensemble du gouvernement.

Je conseille à tous nos collègues de relire les textes des négociations de juillet 1999. Il est clair qu'un élément n'apparaissait plus dans les textes politiques belges, à savoir le fait de retrouver une place sur la scène internationale.

Et qui dit retrouver une place sur la scène internationale dit la retrouver en particulier là où nous avons une responsabilité historique, économique, culturelle, éducative, c'est-à-dire dans la région des Grands Lacs.

Si ce rapport de l'ONU me met relativement mal à l'aise, ce n'est pas parce que je mets en doute la bonne foi de ceux qui l'ont rédigé mais simplement que j'estime que la méthodologie utilisée n'a pas été la plus adéquate ni la plus rigoureuse en termes de droit.

Ce rapport présente des avantages et des inconvénients : d'une part, il a stigmatisé des sociétés ou des personnes sans apporter beaucoup d'éléments de preuve ; d'autre part, d'une version à l'autre, des personnes qui étaient accusées dans le premier rapport ne l'étaient plus dans le second, et vice versa, sans qu'on nous fournisse la moindre explication, ce dont nous nous sommes tous étonnés.

Ce rapport aura malgré tout deux conséquences relativement importantes : la première - on s'en est rendu compte sur place et les acteurs économiques et politiques le disent -, leur simple publication a déjà eu des effets sur les comportements, parfois extrêmement délictueux, de forces armées ou de sociétés commerciales par le simple fait qu'elles étaient mises au pilori devant la communauté internationale, et par une task force de l'ONU qui n'est quand même pas n'importe quelle institution. Même si le rapport n'était pas approuvé tel quel par le Conseil de sécurité, il a eu des résultats.

Le second résultat, auquel nous reviendrons tout à l'heure à l'occasion d'un rapport que je présenterai à la suite d'une proposition de M. Dallemagne, l'impunité a, en quelque sorte, été écornée puisque certaines personnes ayant été citées, des accords de paix doivent être conclus. On peut regretter qu'ils ne puissent être conclus qu'entre chefs de guerre. Le plus urgent au Congo, ainsi que le confirment les associations de femmes, les syndicats, les ligues des droits de l'homme, les communautés paysannes et villageoises, c'est d'abord et avant tout la paix. Celle-ci ne se conclut qu'entre les belligérants et je ne souhaite pas anticiper, monsieur Dallemagne, sur le débat que nous aurons éventuellement tout à l'heure, mais rien n'interdit de penser que si une paix se conclut et si des faits sont prouvés, des gens soient passibles de la Cour pénale internationale.

M. Georges Dallemagne (CDH). - Je voulais simplement vous dire qu'on a voulu jouer la carte de la justice. Mais il est vrai que nous adoptons aujourd'hui un raisonnement qui ne l'a pas été pour le Rwanda. J'étais depuis le début dans ce pays pour tenter de mettre en place des éléments d'une justice locale par des actions que je menais à l'époque dans la société civile par le biais d'une ONG appelée « Réseau de Citoyens ». Le principe fondateur de l'avenir politique du Rwanda consistait à dire que sans justice, il n'y a pas de paix. Par conséquent, la justice était un des éléments fondateurs d'un processus de paix. Je remarque que nous sommes aujourd'hui sortis de cette logique : nous considérons qu'il faut d'abord établir une paix et que cela ne pourra se faire si des poursuites sont engagées dès à présent à l'égard de certaines personnes.

M. Jacky Morael (ECOLO). - Je vous remercie de votre remarque, car elle me ramène à un élément que j'ai oublié d'inscrire dans mes notes, à savoir qu'il existe une grande différence entre le Congo et le Rwanda : le Congo connaît une situation de guerre tandis que le Rwanda a connu un génocide ; ceux qui font la guerre au Congo se trouvent au Congo mais les auteurs du génocide rwandais ne se trouvent plus au Rwanda. Pour que la justice soit rendue, cela pose évidemment un énorme problème.

M. Georges Dallemagne (CDH). - Certes, il s'agit de deux situations tout à fait différentes. Cela dit, cela ne change rien au fond. Lorsque s'est posé, au Rwanda, le problème de la justice, dès que le génocide a été commis, la situation était loin d'être stabilisée. Se posaient encore de graves problèmes de sécurité.

M. Jacky Morael (ECOLO). - Il faut la justice et la paix. Le tout est de savoir - telle est l'ingratitude de notre métier - si l'on commence par la paix ou par la justice. Comme l'a indiqué M. Michel en commission des Relations extérieures de la Chambre et du Sénat, les grands chefs de guerre n'ont pas encore entamé le processus de transition. Celui-ci est en cours mais personne ne peut garantir qu'il sera couronné de succès. Dès lors, si l'on menace de poursuivre ces chefs de guerre, on court tout droit à la perpétuation du morcellement du territoire congolais. Chaque chef de guerre, chaque clan se repliera sur son territoire, ses richesses, ses ressources, son autorité, sa brutalité et fera en sorte d'échapper à la justice. Je n'affirme donc pas que votre position est intellectuellement irrecevable. Bien au contraire, mais prenons garde à nos propos.

N'oublions pas que le rapport contient des constatations et des recommandations. Ceux qui affirment que nous avons été complaisants à l'égard de certains acteurs devraient faire l'effort de lire cette partie de notre rapport. Ils pourraient ainsi constater que certaines personnes n'échappent pas du tout à la critique de la commission d'enquête, quels que soient les partis qui ont participé à ses travaux. Au sujet des filières du diamant, du coltan, des armes, de l'or et d'autres matières précieuses, des recommandations ont été émises. J'imagine qu'elles seront adoptées très prochainement et prises en compte par le gouvernement. Je ne citerai qu'un exemple. Nous avons tous été stupéfaits d'entendre le responsable des douanes nous parler du manque flagrant de véritables vérifications et contrôles de la certification des diamants importés, quel que soit le point d'entrée sur le territoire. Nous avons rédigé des recommandations à ce sujet. Bien que la Belgique ait anticipé le processus de Kimberley, on doit bien constater qu'un travail important doit encore être accompli pour assainir le trafic de diamants. Nous avons obtenu des informations dont nous ne pouvons malheureusement pas faire état mais qui montrent qu'il existe une différence importante entre le volume, en dollars, des diamants importés et déclarés par certaines sociétés et les importations constatées par le ministère de l'Économie. Cela nous a stupéfaits. Nous avons besoin d'explications de la part de ces sociétés ou du ministère, voire des deux. Un travail d'assainissement doit donc être réalisé. Les recommandations finales du rapport seront utiles pour atteindre cet objectif, à condition que le prochain gouvernement veuille bien en tenir compte.

Quels sont les objectifs ? Ce sont la transition et la paix. Espérons que les Congolais vont commencer avec des élections locales, ce qui permettra de vérifier le soutien populaire des forces armées dans les territoires qu'elles occupent.

Faut-il rapporter à nos collègues l'inamabilité avec laquelle nous avons été reçus à Goma, par exemple ? Nos pilotes ont été arrêtés. Nous avons été consignés à l'hôtel, nous ne pouvions pas circuler. On nous accusait d'être des espions, on nous demandait de quel droit nous nous permettions d'interroger en tant que parlementaires belges des ministères plénipotentiaires du RCD-Goma, etc.

Nous avons tout entendu.

Des élections locales sont nécessaires et permettraient peut-être d'éviter une « guerre des chefs ».

Le deuxième objectif est de restaurer l'État de droit, la sécurité physique et la sécurité juridique. Il y a vingt ans, la Belgique était le premier partenaire économique du Congo, le Zaïre en ce temps-là, et nous n'occupons plus actuellement que la vingt-cinquième place. La raison en est, selon les entrepreneurs, le manque de sécurité physique ; ils ne savent jamais si l'on ne volera pas leurs camions, leurs machines, s'ils ne subiront pas de pillage de leurs cultures. Nous avons rencontré des gens qui éprouvent une énorme affection pour ce pays où ils travaillent parfois depuis des générations mais il est un moment où la situation devient insupportable. On ne peut pas reprendre trois fois à zéro une entreprise commerciale ne serait-ce que pour des raisons financières.

Il faut intensifier la politique extérieure belge en Afrique. Cessons d'être hypocrites : la politique extérieure de la Belgique dans l'Afrique des Grands lacs n'est pas celle de la France et encore moins celle du Royaume-Uni.

Je le dis clairement sans citer ma source, mais, pour le Royaume-Uni, il faut une partition du Congo, ce pays est trop grand. Il dispose de tant de richesse qu'il est possible de le découper comme ce fut fait à la Conférence de Berlin au début du siècle, on prend une règle, on découpe et on attribue ensuite les morceaux à Onusumba, à Kabila, etc. Et qu'ils se débrouillent pour administrer leur territoire et s'enrichir au plus vite, s'enrichir semble d'ailleurs l'ambition première de la plupart de ces gens.

Il faudra aussi résoudre la question de la nationalité même si cette question est niée sur place. Si nous voulons un processus démocratique de pacification, de transition, de restauration de l'État de droit et de l'état de sécurité physique, fiscale et juridique, il conviendra de savoir qui disposera demain de la citoyenneté. Dans tout l'Est du Congo, des milliers de personnes sont dans l'incertitude, seront-elles ou non considérées comme des Congolais de souche ? Ou comme des immigrés venus d'Égypte il y a cinq siècles ?

Lorsqu'il va falloir délivrer des cartes d'électeur, cette question se posera de manière cruciale et risque d'être la source de dissensions, de violences, de disputes politiques comme nous en voyons en Côte d'Ivoire.

Deux points me paraissent très importants dans la politique belge menée à l'égard des Grands Lacs. Je pense qu'il y a vraiment un consensus au sein du gouvernement. Mme la ministre peut sans doute le confirmer, à quelques détails près.

M. Georges Dallemagne (CDH). - Mme la ministre ne comprend pas, le terme « consensus » n'est plus utilisé par le gouvernement !

M. Jacky Morael (ECOLO). - Mais il y a consensus au sein du gouvernement puisque l'opposition est dans le gouvernement, monsieur Dallemagne. Vous n'avez pas encore compris ? (Rires)

Je pense que nous faisons très bien deux choses. La première est l'aide au processus de justice, particulièrement au Rwanda. On sait que ce n'est pas sans rapport avec le Congo et les tribunaux « gacaca ». La Belgique est à mes yeux vraiment à la pointe dans l'aide fournie. Je le répète, je ne m'écarte pas de la question du pillage. Tant que la paix et la justice ne seront pas instaurées, tant qu'il n'y aura pas de réconciliation, les guerres, pillages, trafics, corruption, etc. persisteront.

La deuxième chose est davantage une menace qu'un fait réel. Vous savez tous que nous ne menons actuellement qu'une coopération urgente et humanitaire à l'égard du Congo. Les délégations belges qui se rendent dans n'importe quelle région du Congo disent aux autorités que si celles-ci jouent loyalement le jeu de la réconciliation, de la transition, de la pacification et de l'assainissement de l'État, la Belgique reprendra une coopération structurelle qui relèvera et restaurera cet État, rendra des droits aux gens et permettra de faire fonctionner les services.

Ce que je vais dire va peut-être vous choquer. Dans certains rapports d'organismes internationaux comme le FMI, il est dit : mettez fin à la corruption, organisez une bonne gouvernance et on vous aidera. Quand on discute par ailleurs avec un fonctionnaire communal ou des Finances, ce dernier dit ne plus être payé depuis trois ans. Dès lors, que fait-il ? Il se fait payer à l'acte. Pour nous les Occidentaux, c'est illégal et illégitime. Mais, en fait, le Congo est l'exemple même de la privatisation à outrance : le personnel n'est pas payé, mais pour avoir un tampon sur un document, il faut débourser. Telle est la privatisation à la sauce FMI, lequel dit, en même temps, d'arrêter la corruption. Il faudra que cet organisme m'explique où est sa cohérence !

J'en viens à l'avant-dernier point, et vous savez monsieur Dallemagne, que les pots viennent souvent après les fleurs : on n'échappera pas non plus à une conférence régionale dans la région des Grands Lacs. Le Congo ne pourra régler seul son problème si on n'associe pas, dans une telle conférence, tous les pays riverains ou tous ceux qui peuvent avoir une influence sur le Congo. Je pense particulièrement à l'Afrique du Sud, à la Belgique dans une autre mesure, etc.

Vous avez aussi parlé de confusion d'intérêts. Je ne suis ni l'avocat ni le supporter ni l'ami de M. Forrest. Comme vous, j'ai simplement cherché à vérifier ce que nous pouvions trouver à son égard. Mais je crois me souvenir qu'un monsieur qui a été relativement célèbre dans ce pays au point d'en être le premier ministre, M. Jean-Luc Dehaene, est administrateur d'Umicore, principal concurrent de George Forrest. Quand j'ai vu dans la commission d'enquête de quelle façon certaines informations arrivaient et à qui elles étaient destinées, je vous avoue qu'en termes de confusion d'intérêts, je me suis parfois posé des questions. Et on n'a pas insisté pour que cela figure dans le rapport. On aurait pu.

Enfin, j'ai reçu une note des services du Sénat reprenant les différents modes de fonctionnement des commissions d'enquêtes existant dans d'autres démocraties parlementaires.

Nous avons vraiment eu des débats de procédure. Perdre deux heures pour savoir si un témoin entendu à huis clos peut être assisté par un ou par deux avocats et, une heure de plus, pour savoir si le ou les avocats doivent prêter serment, ce n'est pas sérieux.

Pour la prochaine législature, il faudrait créer un groupe de travail composé de parlementaires ayant déjà fait partie de commissions d'enquêtes et des services juridiques du Sénat. Ce groupe pourrait ainsi retenir ce qu'il y a de meilleur dans les autres commissions.

Même si nous avons passé beaucoup de temps à résoudre des problèmes de procédure, plus que des problèmes de fond, je trouve que cette commission d'enquête a réalisé un travail remarquable.

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - De werkzaamheden van de onderzoekscommissie zijn achter de rug. Met vallen en opstaan hebben we de eindmeet van de regeerperiode net gehaald.

De manier waarop de jongste week met de commissie is omgegaan, illustreert de behandeling van de commissie gedurende de voorbije achttien maanden.

Net zoals de vorige sprekers bedank ik de medewerkers, vooral omdat ze vaak moesten werken zonder duidelijke richtlijnen van onzentwege. Het kan voor de medewerkers niet aangenaam zijn geweest om soms slechts voor één derde van de commissieleden te moeten werken.

Zoals iedereen weet, is CD&V ontgoocheld over het resultaat van de onderzoekscommissie Grote Meren. Ik durf gerust te zeggen dat ook de niet-gouvernementele organisaties in binnen- en buitenland die zich al jaren met de problematiek bezighouden, ons gevoel van ontgoocheling delen.

We zijn ontgoocheld omdat de onderzoekscommissie er niet in geslaagd is het vooropgestelde doel te bereiken. We zijn er zelfs niet in geslaagd een behoorlijk onderzoek te voeren.

Alvorens mijn uiteenzetting voort te zetten, wil ik echter even ingaan op de opmerkingen van de heer Maertens van vorige vrijdag. Hij verweet CD&V de werkzaamheden gedurende een jaar in een oppositiesfeer te hebben tegengewerkt. Ik wil alle aanwezige collega's er echter op wijzen dat de meerderheidspartijen het traditionele politieke spel zelf zijn begonnen op de dag van de bespreking tot oprichting van de onderzoekscommissie in de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging. Spijtig genoeg is de heer Colla op dit ogenblik niet aanwezig. Bijna twee jaar geleden hebben een aantal meerderheidspartijen net vóór de stemming in de bevoegde commissie bij monde van hun fractievoorzitter geïntervenieerd. Ze pleitten ervoor het onderzoeksdomein zo ruim mogelijk te maken om te vermijden dat vooral Rwanda en Uganda zouden worden geviseerd. Op dat ogenblik was het reeds duidelijk dat de meerderheid geen onderzoekscommissie wenste die de problemen `tot op het bot' zou onderzoeken.

Bovendien heeft CD&V de werkzaamheden van de onderzoekscommissie steeds in een sfeer van samenwerking gesteund. Wij hebben er herhaaldelijk voor gepleit om het werkterrein af te bakenen en de definities te bepalen. Hoe kan men tot conclusies komen als het niet duidelijk is waarover het onderzoek gaat? Tevens hebben we het absenteïsme herhaaldelijk aangeklaagd en hebben we reeds na enkele hoorzittingen gevraagd om deskundigen aan te stellen. Wij hebben een aantal leden van de meerderheid gesteund bij hun vraag om de documenten van de regering te mogen inzien. Daarop is daarstraks tijdens deze vergadering ingegaan. Als ik mij niet vergis was het trouwens de heer Maertens die er begin juli 2002 in een krantenartikel mee dreigde de documenten in beslag te laten nemen omdat de regering te lang talmde en alle leden van de onderzoekscommissie voor schut zette door zogenaamd geheime documenten achter te houden. Die documenten waren evenwel verslagen van de openbare VN-vergaderingen die we gewoon van het internet konden plukken. De meerderheid bleef evenwel doof voor onze vragen.

Wij hebben ons dikwijls afgevraagd of dat uit onwil of uit onmacht was.

Deze initiatieven getuigen in elk geval niet van een tegenwerking van onze kant. Wij wensten geen obstructie te voeren, anders hadden we dat vanaf het begin gedaan. Wij wensten de waarheid te achterhalen in naam van de miljoenen slachtoffers in Centraal-Afrika. Wij wensten onze taak als onderzoekscommissie, met de bevoegdheid van een onderzoeksrechter, ten volle uit te oefenen. Niemand kan ons dit kwalijk nemen. Indien alle leden zoals wij gewerkt hadden, zou ons rapport wellicht ernstiger worden genomen, zowel door de binnen- en de buitenlandse pers als door de NGO's en door de mensen in Centraal-Afrika.

De heer Michiel Maertens (AGALEV). - U hebt toch aan zware nestbevuiling gedaan door de voorzitter permanent verdacht te maken. Op die manier kan een onderzoekscommissie niet werken.

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - CD&V zal het verslag niet goedkeuren en dit om verschillende redenen.

Het verslag is een goede weerspiegeling van twee jaar werk van een onderzoekscommissie die in de voorbereidende fase van het onderzoek is blijven steken. Het eigenlijke onderzoek is niet gebeurd. De commissie kon de correcte definitie van `legale' en `illegale' activiteiten niet achterhalen. We stonden voor een dilemma. We hebben de discussie daarover uitgesteld tot de laatste week.

Dat deze vaststelling op het einde van het onderzoeksmandaat werd gemaakt, is tekenend voor de wijze waarop het onderzoek gebeurde. We hadden twee jaar werk kunnen besparen, indien dat van bij het begin was uitgeklaard. Heel wat experts zijn het daarover met ons eens.

De heer André Geens (VLD). - Ik wil mevrouw Thijs vragen niet met ons te komen lachen. Dat ze gewoon de waarheid zegt en zegt waar ze tegen is. Wat zij zegt, is niet waar. De andere commissieleden, die aanwezig waren terwijl zij er misschien niet was, kunnen dat bevestigen.

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Al die leden zijn hier nu. Meer waren er niet.

De heer André Geens (VLD). - Over wat legaal en illegaal is, is uitgebreid gesproken. Dat is niet tijdens de laatste week alleen gebeurd.

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - We hebben nooit een beslissing genomen.

De heer André Geens (VLD). - Mevrouw Thijs weet zeer goed dat het eerste rapport, naar aanleiding waarvan onze commissie is opgericht, precies daarover is gestruikeld. Het eerste VN-panel definieerde als `legaal' al wat door de Congolese Staat was beslist. Dat betekende dat de aanwezigheid van Zimbabwe, Angola en Namibië als legaal werd bestempeld en de aanwezigheid van Rwanda, Uganda en eventueel Burundi als illegaal. Daarop is zeer veel kritiek gekomen. Op basis daarvan is het volgende rapport tot stand gekomen. Het is niet juist te zeggen dat daarover binnen de commissie geen duidelijkheid bestond. Daarover was iedereen het wel eens. In onze opdracht was trouwens sprake van legale én illegale activiteiten.

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Het is een feit dat wij daar geregeld over hebben gesproken, zelfs tot op de laatste vergadering. We waren het er niet over eens wat legaal en illegaal betekende. We moesten trouwens als onderzoekscommissie zelf een definitie vaststellen. Dat hebben we niet gedaan.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Ik ben het volledig eens met collega Thijs. We hebben nooit een duidelijke werkhypothese gehad. Daarom moest onze fractie van bij de aanvang constant kritiek geven. Deze onderzoekscommissie heeft nooit kunnen werken door een totaal gebrek aan methodiek. CD&V kan niet verweten worden geen voorstellen te hebben gedaan. Dat hebben we wel degelijk gedaan, vanaf de eerste vergadering, maar we werden nooit gevolgd.

De heer Michiel Maertens (AGALEV). - U bevestigt dus duidelijk dat CD&V een oppositierol heeft gespeeld door de werkmethode van de meerderheid gewoon onderuit te willen halen en altijd te zeggen dat de waarheid uw waarheid was.

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Er was geen werkmethode. We hebben maanden om een werkschema gevraagd. We hebben gevraagd wat we zouden bespreken, zoals coltan, diamant. We hebben het eerste werkschema pas in september vorig jaar gekregen.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Van bij het begin werd louter geïmproviseerd.

De heer André Geens (VLD). - Dat is helemaal niet waar.

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Zeg dan dat we leugenaars zijn.

De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Inderdaad. Ik zeg dat u een leugenaar bent.

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Zet dat dan in het verslag en dan zullen we wel zien. De tijd zal het wel uitwijzen.

De heer André Geens (VLD). - Ik heb daarnet gezegd - en ik kan het u tonen - dat het eerste schema in april werd opgesteld.

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Maar het werd nooit goedgekeurd.

De heer André Geens (VLD). - Er werd een schema goedgekeurd. Dat werd door mevrouw Catherine André, expert van de onderzoekscommissie, op 31 juli 2002 opgesteld en daarna goedgekeurd.

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Wel ja, dat hebben wij in september gekregen. Ik lieg niet.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - We hebben maanden moeten aandringen om mevrouw André te zien.

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - We kenden haar zelfs niet.

In de eerste slotbemerking van het verslag wordt voorgesteld om in de volgende legislatuur een bijzondere opvolgingscommissie of een subcommissie in het leven te roepen. Voor ons betekent dat de definitieve doodsteek voor de onderzoekscommissie. Zo kan de schijn worden gewekt dat het onderzoek wordt voortgezet, maar in feite wordt het definitief afgesloten. Ik heb zonet ook de motie gezien, waarin alleen gezegd wordt dat de besluiten van de onderzoekscommissie moeten worden opgevolgd.

De tweede slotbemerking komt neer op het vrijpleiten van het gehele politieke netwerk waarnaar het VN-panel in zijn derde rapport wel heeft verwezen. Met dat rapport heeft de onderzoekscommissie in feite verder niets gedaan.

De derde slotbemerking, ten slotte, pleit alle genoemde en gehoorde bedrijven vrij. Eigenlijk wordt in deze slotbemerking toegegeven dat de onderzoekscommissie heeft gefaald.

Wat doet ons hiertoe besluiten?

Zoals ik al zei had de paarsgroene meerderheid zich voorgenomen de onderzoekscommissie Grote Meren te laten stranden. Het voorstel tot stopzetting van de werkzaamheden werd gedaan op vrijdag 24 januari, tijdens een vergadering van de onderzoekscommissie. Het enige wat de onderzoekscommissie zich uiteindelijk nog tot doel stelde, was het formuleren van voorlopige conclusies.

Ik bewonder de heer Colla, omdat hij er toch nog in geslaagd is op veertien dagen tijd alles samen te voegen. Het voorbije anderhalf jaar was zelfs niet gedacht aan de structuur van het verslag. De laatste veertien dagen moest iemand dat dan nog snel realiseren.

In de volgende legislatuur zouden we dan zogezegd het onderzoek definitief moeten afronden. Volgens de voorzitter was het basisprobleem dat er geen bewijzen zijn van plunderingen in het gebied van de Grote Meren. Hij wees ook op een gebrek aan samenwerking met het VN-panel. De andere leden van de meerderheid merkten op dat de onderzoekscommissie over te weinig tijd en middelen beschikte.

De CD&V-Senaatsfractie wenst zich uitdrukkelijk te distantiëren van de gehanteerde werkwijze. De onderzoekscommissie heeft immers bewezen dat ze niet in staat was een ernstig, onafhankelijk onderzoek te voeren. De CD&V-fractie heeft in de openbare en de geheime vergaderingen van de onderzoekscommissie verschillende malen gewaarschuwd voor de desastreuze gevolgen indien niet ernstig werk zou worden gemaakt van een welomlijnd werkschema, het toekennen van voldoende financiële en materiële middelen en afspraken over de deontologie voor de leden en de deskundigen van de commissie.

Bovendien werd elke kritische vraag van CD&V bestempeld als een partijpolitieke aanpak.

De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Hoe durft mevrouw Thijs het aan over de deontologie van de leden te spreken. CD&V heeft daarvan de jongste dagen van de zitting een hard staaltje ten beste gegeven.

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - De heer Maertens hoeft ons niet de les spellen. We zouden het ook eens kunnen hebben over de documenten die de jongste 18 maanden door anderen werden gelekt. Dit alles wijst op de politieke hoogspanning die er gedurende maanden in de commissie heerste.

Ik vind het beschamend dat alleen de hier aanwezige senatoren de onderzoekscommissie vertegenwoordigen. De meerderheid mag ook eens in eigen boezem kijken wat de werking en de aanwezigheid in de commissie betreft.

In juli 2002, na 35 hoorzittingen, stelden we voor terug te keren naar de kernopdracht van de commissie om een duidelijk omlijnd werkschema en concrete aanbevelingen te formuleren. In de praktijk werd hiervan nauwelijks iets gerealiseerd.

We zagen opvallende initiatieven die de geloofwaardigheid van de commissie in het gedrang brachten. De leden werden ook geconfronteerd met de gebrekkige organisatie van de werkzaamheden, de bijzonder moeilijke positie van de deskundigen, die af en toe eens met de oppositie mochten praten, en de persaandacht voor de gevoelige dossiers.

Al in de aanvangsfase bleek dat de werkzaamheden gehypothekeerd zouden worden door de interne organisatie. Volgens de artikelen 6 en 7 van het reglement konden de documenten alleen ingezien worden op het commissiesecretariaat en op de afgesproken uren. We hebben het reglement inderdaad mee goedgekeurd. We hadden toen echter nog geen zicht op de omvang van de commissiewerkzaamheden. We hebben herhaaldelijk voorgesteld het reglement te wijzigen zodat de leden en de fractiemedewerkers onbeperkt toegang zouden krijgen tot de werkdocumenten. In de Lumumba-commissie, de Rwanda-commissie en de Sabena-commissie kon dat blijkbaar wel. Alleen in de Grote-Meren-commissie wou men daar niet van weten.

Reeds in de commissie hebben we de leiding van de commissie bekritiseerd. De zeer omstreden initiatieven en uitspraken van de voorzitter wekten bij ons de indruk van partijdigheid. Een voorbeeld daarvan is de reis die de voorzitter maakte naar het gebied van de Grote Meren, zonder voorafgaandelijk overleg met de commissie. Het verslag was nadien onbruikbaar omdat er allerhande standpunten waren in opgenomen die we niet konden natrekken. We hebben de betrokkenen niet kunnen horen.

De heer André Geens (VLD). - Dat is niet waar. Er bestaat een verslag over een bureauvergadering waarin ik duidelijk heb aangekondigd dat ik die reis zou maken. De heer Maertens kan dit getuigen. Niemand heeft toen geprotesteerd.

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - We hebben u daarover vóór uw vertrek in de commissie ondervraagd. U hebt toen gezegd dat het om een privé-reis ging samen met uw echtgenote. Achteraf bleek dat u via de ambassade een aantal gesprekken voerde. Niemand heeft daar bezwaar tegen, op voorwaarde echter dat dit in alle openheid gebeurt. Nu weten we niet welke contacten de voorzitter precies heeft gehad.

De heer André Geens (VLD). - U hebt me nochtans intensief gecontroleerd. Hierover werd verslag uitgebracht. Dat stoort me evenwel niet, want u mag weten wat ik heb gedaan en met wie ik heb gesproken. Dat vindt u trouwens terug in het verslag, met uitzondering van de naam van twee personen, die om veiligheidsoverwegingen uitdrukkelijk gevraagd hebben deze niet te vermelden. Hun namen zijn evenwel ter beschikking op het secretariaat.

De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Deze verdachtmakingen zijn typisch. Men kan een aangelegenheid altijd langs twee kanten bekijken, maar u hebt alleen oog voor de negatieve. Alleszins heeft de voorzitter een bijzondere inspanning gedaan die u niet hebt opgebracht.

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Omdat we daartoe niet de mogelijkheid hebben gekregen.

De voorzitter verklaart op privé-reis te gaan, wat hopelijk eveneens is vermeld in de notulen van de desbetreffende vergadering. In de laatste vergadering vóór het reces heeft hij verklaard een privé-reis te doen waar wij niets mee te maken hadden. Toen hij is teruggekeerd, heeft hij herhaald als privé-persoon te hebben gereisd en documenten te hebben ontvangen als dusdanig, en niet als voorzitter van de onderzoekscommissie. Ik begrijp echter niet dat men hem documenten over coltanhandel overhandigt als hij als privé-persoon optreedt.

Bijgevolg denk ik dat men dit wel met een korreltje zout moet nemen.

De heer André Geens (VLD). - Van liegen en blijven liegen blijft altijd wel iets hangen. Proficiat, mevrouw Thijs.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Ik nodig de heer Geens uit de notulen te lezen. Ik ben er getuige van dat hij verklaarde niet zeker te weten of hij de documenten, die hij als privé-persoon had ontvangen, aan de commissie zou kunnen overhandigen.

Over dat incident werd in commissie langdurig gediscussieerd, wat nu opnieuw gebeurt. De heer Geens mag dan ook niet beweren dat wij leugenaars zijn als wij niet meer doen dan citeren wat in commissie werd gezegd.

Dit is onaanvaardbaar en getuigt van de manier waarop wij gedurende anderhalf jaar hebben moeten werken.

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Dit debat getuigt inderdaad van de wijze waarop de voorzitter ons achttien maanden lang heeft behandeld.

De heer André Geens (VLD). - Ik heb alle documenten overhandigd aan het secretariaat.

Ik herinner me het incident over een privé-document. Ook dat heb ik overhandigd aan het secretariaat van de commissie, evenwel na overleg met de betrokkene.

M. Jacky Morael (ECOLO). - Madame Thijs, je me suis rendu six fois à titre privé - c'est-à-dire en tant que sénateur, mais à mes frais - au Rwanda, au Burundi et au Congo. J'y ai rencontré des représentants de la société civile, des opérateurs économiques et des décideurs politiques. Je ne vois rien de choquant à cela. Le travail d'une commission ne consiste pas nécessairement à s'enfermer à double tour dans la salle M pour auditionner des témoins.

Par ailleurs, vous avez, comme nous, eu des contacts - cela fait partie de notre travail de parlementaires - avec bon nombre de personnes qui vous ont communiqué des informations, et je n'ai pas le souvenir que vous en ayez fait part à la commission. Par contre, en ce qui me concerne, j'ai transmis l'ensemble des informations et des documents que j'ai obtenus à la commission, au président et à mes principaux collègues.

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Ik zou ook graag even willen blijven stilstaan bij de samenwerking met het VN-panel.

Wij hebben de VN-rapporten en de onderzoeksmethoden van het panel kritisch onderzocht en vragen ons af of de incidentele ontmoeting van het VN-panel met twee leden van de onderzoekscommissie hierin een rol heeft gespeeld. Pas enkele weken na de ontmoeting - eens te meer een voorbeeld van wat ik daarnet aanhaalde - die de heren Geens en Maertens hadden met leden van het VN-panel, kwamen we daarvan toevallig op de hoogte.

Een dergelijke ontmoeting kan toch beter worden meegedeeld. Niemand zou dit kwalijk hebben genomen, maar nu roept de manier waarop te werk wordt gegaan vragen op.

In de Senaat vond een tweede ontmoeting plaats met de bureauleden. Ondanks aandringen van onze fractie werd deze ontmoeting niet voorbereid.

Het bleef bijgevolg bij een vrijblijvende kennismaking en dus een gemiste kans.

Over de samenwerking met de regering heb ik het net gehad.

De heer André Geens (VLD). - Eigenlijk zou ik niet meer het woord moeten nemen, maar toch... Kijk even in uw agenda. De vergadering van 4 april viel, als ik me niet vergis, in de vakantie en er waren hier maar twee mensen aanwezig. Daar kan ik toch niets aan doen. Ik heb dat zo niet gewild. Geen enkele commissie in de Senaat heeft gefunctioneerd zoals de onze, met elke week een bureauvergadering, waarop iemand van uw fractie aanwezig kon zijn. Ik begrijp dus echt niet waar u het over hebt.

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Laten we eerlijk zijn: de vergadering van het bureau viel telkens tijdens de plenaire vergadering. Het lid van onze fractie dat lid was van dat bureau, moest vaak de plenaire vergadering voorzitten, omdat de voorzitter er niet was. Kunt u zich voorstellen dat ze de plenaire vergadering schorst omdat ze naar het bureau van de commissie moet? De manier waarop en de ogenblikken waarop zeggen veel over de werking van de commissie.

Mijn collega de Bethune zal nu verder ingaan op de zaak-Forrest.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Zoals collega Thijs al zei, hebben we onze nota die door de fractie is goedgekeurd, samen voorbereid en de commentaar verdeeld.

Ik zal dus ingaan op de nauwe banden tussen George Forrest én zijn groep - want we willen het niet zuiver persoonlijk spelen - en de paarsgroene meerderheid.

De contacten en vooral de rol van een aantal Belgische politici in het reilen en zeilen van het concern van G. Forrest roepen heel wat vragen op. Zoals we dat ook in de commissie hebben gedaan, wil ik nader ingaan op de banden die we daar zien. Ik wil er onmiddellijk aan toevoegen dat onze opmerkingen zich situeren op het niveau van de deontologie en dat we ons afvragen hoe de Belgische regering in die context haar Afrikabeleid kan voeren. Dat onze regering een rol wil spelen in het vredesproces in Centraal-Afrika, daar kunnen we achter staan, maar hoe kan ze dat op een geloofwaardige manier doen? Hoe kan ze met autoriteit Afrikaanse leiders proberen te overtuigen dat ze weerstand moeten bieden tegen de corruptiepogingen en de druk die van alle kanten op hen wordt uitgeoefend - we weten allemaal hoe groot die is -, als tegelijkertijd eminente personen in de Belgische wetgevende of uitvoerende macht banden hebben met mensen die in opspraak worden gebracht in verband met de plunderingen? Ik spreek mij hier niet uit over hun schuld of onschuld. Onze kritiek is dat dergelijke banden op zijn minst onvoorzichtig en vooral ook politiek onethisch zijn.

Ik geef een paar voorbeelden. Sinds juni 2001 is Pierre Chevalier bestuurder en een van de drie ondervoorzitters van de groep George Forrest International of GFI. Voordien, sinds 1998, was hij hun advocaat en als staatssecretaris voor Buitenlandse Handel was hij betrokken bij de omstreden Delcrederewaarborg voor de Société pour le traitement du Terril de Lubumbashi, STL.

Sinds september 2000 is hij voorzitter van de kamercommissie voor de Buitenlandse Betrekkingen. Daar hebben we uiteraard geen probleem mee. Dat is een parlementaire functie waarin de meerderheid hem heeft benoemd. Probleem is wel dat die commissie geregeld met gesloten deuren vergadert over het Belgische beleid met betrekking tot Congo en de regio. De voorzitter van een commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen is zonder twijfel een belangrijk figuur voor het buitenlands beleid en kan als politieke en morele autoriteit een grote rol spelen tegenover de partners met wie België onderhandelt.

Een tweede persoon die vrij weinig is genoemd tijdens de commissiewerkzaamheden maar die de CD&V-fractie wel wil vermelden, is de heer Jean-Claude Marcourt. Hij is ondervoorzitter van GFI en ook kabinetschef Algemeen Beleid en Algemene Coördinatie van vice-premier Onkelinx. Voordien werkte hij, al sinds 1988, op verschillende PS-kabinetten. Hij kan al die verschillende functies blijkbaar zonder probleem combineren. In 1998 werd hij ook kabinetschef van vice-premier en minister van Telecommunicatie Di Rupo. Later, precies in de periode dat de firma STL haar aanvraag reeds had ingediend bij de Delcrederedienst, kreeg hij ook een functie in de dienst Buitenlandse Handel. Ik hoef hier niet uit te leggen wat voor belangrijke rol een kabinetschef van een vice-premier speelt. Hier gaat het opnieuw over een man die over belangrijke informatie over de Belgische politiek en het Congobeleid beschikt en die zelfs een stempel kan drukken op bepaalde politieke beslissingen en die aan de andere kant vice-voorzitter is van een groep die een belangrijke rol speelt in de handel met de regio van de Grote Meren en mogelijk in de plunderingen. Dezelfde man was via zijn advocatenkantoor Marcourt-Collins ooit raadsman van de groep Forrest. Zijn advocatenkantoor neemt de zakelijke dossiers van de groep voor zijn rekening en advocaat Bruno Collins, die eveneens bestuurder is bij GTL, was een van de raadsmannen die de heer Forrest bijstond bij zijn ondervraging door de onderzoekscommissie. Dat bewijst dat hij, of minstens zijn kantoor, heel nauw betrokken is bij de werkzaamheden van de groep Forrest.

De heer Frans Lozie (AGALEV). - Mevrouw de Bethune, u mag uw historische analyse niet beperken tot de voorbije twee jaar. Ik zou u kunnen volgen als u veel verder zou teruggaan.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Ik werk met de informatie waarover ik beschik. Als u me andere elementen aanbrengt, dan zal ik die zonder probleem evengoed onderzoeken.

M. Jacky Morael (ECOLO). - Pourquoi ce qui est légitime et respectable au CD&V et au CDH ne le serait-il pas dans un autre parti ? Le parti dont je parle n'est pas celui auquel j'appartiens et pour lequel j'ai le plus de sympathie.

Mme Sabine de Bethune (CD&V). - Parlez-vous de notre parti ?

M. Jacky Morael (ECOLO). - Non. Honnêtement, je dois dire que je partage assez bien votre point de vue à propos du conflit d'intérêt. Cela me paraît également poser problème sur le plan éthique. Mais il faut alors parler de tous les conflits d'intérêt.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Ik heb geen enkel probleem om alle zaken grondig te onderzoeken. De onderzoekscommissie had dat trouwens kunnen doen...

De heer Frans Lozie (AGALEV). - (Roepend) U had daar wel een probleem mee!

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Ik heb daar geen probleem mee. Ik stel alleen vast dat al de vragen die ikzelf en mevrouw Thijs in de onderzoekscommissie hebben gesteld over een mogelijke, nog niet bewezen, belangenvermenging in hoofde van de heer Chevalier, door hem systematisch werden beantwoord met aanvallen op ons. Hij beweerde bijvoorbeeld dat wij in meer raden van bestuur zaten en dat we meer belangen te verdedigen hadden dan hij. De enige raden van bestuur waar ik deel van uitmaak zijn de Nederlandstalige Vrouwenraad, het Vrouwenhuis Amazone en een vzw voor ontwikkelingssamenwerking.

M. Jacky Morael (ECOLO). - Il aurait fallu faire venir M. Dehaene en commission !

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Als u mijnheer Dehaene iets te verwijten had, dan had u hem moeten uitnodigen. De CD&V-fractie heeft zich daar nooit tegen verzet. Hij is gewoon nooit gevraagd.

De heer Frans Lozie (AGALEV). - U was gewoon niet aanwezig.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Dat hoef ik niet te nemen, mijnheer Lozie. Mevrouw Thijs en ik hebben samen tachtig procent van de vergaderingen bijgewoond.

De heer Frans Lozie (AGALEV). - U wilde vooral een onderzoek blokkeren naar de zakelijke belangen die de CVP in Centraal-Afrika in het verleden altijd heeft verdedigd!

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Hoe zouden wij met z'n tweeën ooit een onderzoek hebben kunnen blokkeren? Spijtig genoeg hadden wij als minderheid heel weinig te zeggen in de commissie.

De heer Frans Lozie (AGALEV). - CD&V was lang genoeg in de meerderheid en draagt een zware verantwoordelijkheid voor wat er toen in Centraal-Afrika is gebeurd.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Mijnheer Lozie, over welke periode en over welke feiten spreekt u nu?

De heer Frans Lozie (AGALEV). - Over de periode van de plundering in Centraal-Afrika.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Waarover hebt u het? De burgeroorlog? De val van Mobutu? Spreekt u over een periode van veertig jaar, van honderd jaar, van tweehonderd jaar?

U kunt vragen dat er een nieuwe onderzoekscommissie wordt opgericht. Maar dan werken we wél op een andere manier! Ik hoop dat we dan wel op de besluitvorming kunnen wegen en dat er niet zoals nu...

De heer Frans Lozie (AGALEV). - Jullie hebben de onderzoekscommissie geblokkeerd.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - U doet ons te veel eer aan. Hoe zouden wij met twee of drie de werking van een commissie met vijftien leden kunnen blokkeren? Had men ons echter gevolgd, dan hadden we op een andere manier gewerkt en dan was er een beter verslag geweest. De leden van de meerderheid zijn nooit op onze voorstellen willen ingaan.

Mijnheer Lozie, ik geloof dat u nooit aanwezig was in de commissievergadering. Was u overigens lid van de commissie?

De heer Frans Lozie (AGALEV). - Ondanks CD&V zijn wij altijd doorgegaan.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Zo kunnen we bezig blijven.

De heer Frans Lozie (AGALEV). - Jullie willen niet doorgaan op dit dossier. Wij wensen dat wel. Namens mijn collega's van Ecolo, van de VLD en van Agalev die lid zijn van de onderzoekscommissie, zeg ik dat wij op dit dossier wensten door te gaan. Wij kregen echter geen steun van CD&V.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Dan hebben we op dat punt dezelfde doelstelling. De vraag blijft natuurlijk hoe CD&V met twee senatoren in staat was heel die fantastische commissie te blokkeren. De commissie heeft zichzelf vastgereden door een gebrek aan politieke wil, door een gebrek aan methodologie en door een gebrek aan collegialiteit.

Vice-eerste minister Michel ontkent alle banden met de groep Forrest International, hoewel hij meteen bij zijn eerste bezoek aan Congo samen met George Forrest de site heeft bezocht. Het is ook door zijn toedoen dat de omstreden waarborg voor het STL-dossier door de Delcrederedienst werd goedgekeurd en dat een commercieel risico voor een investering van de groep Forrest SA werd gedekt. Dat behoort niet tot de opdracht van de Delcrederedienst. De juridische expert wijst in zijn verslag meermaals op beïnvloeding door het kabinet van Buitenlandse Zaken om het niet-verzekerbare commerciële risico toch te dekken, omwille van politieke belangen.

Ten slotte is er de gewezen directeur-generaal van Buitenlandse Zaken en voormalig lid van de Raad van bestuur van Delcredere, de heer Guillot-Pingue, die ook een voormalig bestuurder is van de groep Forrest International en die opgevolgd werd door de heer Chevalier.

Deze objectieve informatie toont aan dat er duidelijke banden zijn tussen de meerderheid en mensen die een belangrijke rol spelen binnen de groep Forrest. Dit is op zijn minst in contradictie met de rol die de meerderheid in de regio van de Grote Meren wil spelen. Langs de ene kant onderhandelt de regering met Afrikaanse leiders om vrede te bereiken, om good governance door te drukken en om principes te doen naleven, maar aan de andere kant worden mensen uit kringen van de meerderheid afgevaardigd in groepen die in die regio economisch - en vaak in de schaduwzijde - werkzaam zijn.

Ik verwijs naar de hoorzitting met de heer Forrest en ook naar de uitspraken van tal van collega's. Zij lachten mevrouw Thijs en mezelf uit. Ze bestempelden ons als naïevelingen en vroegen ons of we nog steeds niet wisten dat het onmogelijk is om in Congo zaken te doen als men niet met steekpenningen over de brug komt of als men niet toegeeft aan politieke druk. Wij werden uitgelachen omdat we vonden dat men zich daartoe niet kan lenen. Tegelijkertijd oordeelt de meerderheid dat er geen probleem is wanneer iemand die de landen in die regio moet aanzetten tot vrede en goed bestuur, een rol waarneemt in een groep die economische belangen heeft in dat land.

Voor ons is het duidelijk: de meerderheid ziet die verbanden wel, maar heeft er geen ethisch probleem mee; dus heeft ze er een belang bij.

De heer Frans Lozie (AGALEV). - Jullie hadden daar belang bij!

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Ik zou niet weten hoe, maar u kunt ons dat natuurlijk leren.

Ik vind het wel vreemd dat u daarmee pas vandaag naar buiten treedt. Wij hebben daarover nog nooit iets gehoord...

De heer Frans Lozie (AGALEV). - U weet blijkbaar niet welke rol de Belgische overheid in Congo en in Centraal-Afrika in het verleden heeft gespeeld? Kent u die geschiedenis dan niet? Jullie hebben daarin nochtans altijd een centrale rol gespeeld! Kom nou, u kunt naïef zijn, maar u moet niet het kind uithangen!

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Ik ben vragende partij ...

De heer Frans Lozie (AGALEV). - CD&V was geen vragende partij voor een grondig onderzoek. Dat bleek duidelijk in de onderzoekscommissie. CD&V was alleen maar vragende partij voor een onderzoek naar de rol van de huidige regering. U hebt dat recht en u kunt daarvoor redenen hebben. Ik betwist het recht van de oppositie niet om de huidige regering te bevragen over de rol die ze speelt in Centraal-Afrika. Maar CD&V heeft de onderzoekscommissie, die ook het verleden in ogenschouw moest nemen, geboycot en komt hier dan de witte ridder uithangen. Naïevelingen nemen dat misschien, maar ik ben die fase lang voorbij...

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Mijnheer Lozie, hebt u aan één vergadering deelgenomen?

De heer Frans Lozie (AGALEV). - Neen, maar een fractiegenoot volgde het dossier in de commissie en ik had dagelijks contact met hem.

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Met die collega van u hebben wij maanden samengewerkt!

Mijnheer Maertens heeft in de loop van de werkzaamheden ook veel uitspraken gedaan!

De heer Frans Lozie (AGALEV). - Ik ken die en ik steun hem ten volle!

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Wij zijn in elk geval vragende partij om de verantwoordelijkheid van ons land - niet die van personen, maar die van ons land - in het koloniale en het postkoloniale tijdperk te onderzoeken. Er moet immers nog veel worden goedgemaakt.

De heer Frans Lozie (AGALEV). - Dat wil ik nog wel eens zien. CD&V zou bereid zijn om in het koloniale verleden te graven en om de rol die de christen-democraten in Congo hebben gespeeld tussen 1960 en vandaag, te onderzoeken! Dat is stof voor een nieuwe onderzoekscommissie. Ik zal heel luid applaudisseren als die wordt opgericht!

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Dat is stof voor de toekomst en wij zullen zien wie dat onderzoek het verst zal doordrijven. U of wij? Nadien kunnen wij daarvan dan een balans opmaken. Als wij de zaken mogen organiseren, dan zal er alleszins anders en efficiënter worden gewerkt.

De heer Frans Lozie (AGALEV). - En u bent bereid de jaren '60 en '70 te onderzoeken? Dat wil ik graag zien gebeuren...

Plundering en roofbouw, daarin hebt u uitgemunt!

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Mijnheer Lozie, u voert een intentieproces en dat neem ik niet. Ik draag geen verantwoordelijkheid voor wat er in de jaren '60 en '70 is gebeurd!

De voorzitter. - U hebt twee jaar tijd gekregen in de onderzoekscommissie. Laat mevrouw de Bethune nu uitspreken.

De heer Frans Lozie (AGALEV). - Mensen waar u voor staat, hebben zich schuldig gemaakt aan plunderingen, mevrouw de Bethune.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Wij geplunderd?

Ik ben geboren in 1958. Mijn generatie draagt daarvoor geen verantwoordelijkheid.

Ik wil nu verder gaan met mijn betoog.

Ik geef voorbeelden van omstreden beslissingen of gebeurtenissen met een link naar genoemde politici. Het kan ons beeld verduidelijken.

Een eerste voorbeeld is telexgate.

Via een lek kwam een e-mail met een vertrouwelijk en kritisch rapport van het kabinet van Buitenlandse Zaken over de Entreprise Générale Malta Forrest in handen van de heer George Forrest. Deze laatste wilde in de commissie niet vertellen hoe en via wie dat document bij hem terechtkwam.

Ik ben ervan overtuigd dat hij wel wist van wie dat document kwam. Zijn body language en de manier waarop hij zijn advocaten raadpleegde, spraken voor zich, maar dat is natuurlijk subjectief. Ik kan dat niet bewijzen. Sommige collega's delen mijn mening, maar de persoon in kwestie wou niets zeggen.

Toch maakte de commissie geen gebruik van haar bevoegdheden als onderzoeksrechter om dat verder uit te zoeken. Meer nog, zowel het ministerie van Buitenlandse Zaken als de heer Forrest zelf dienden klacht in tegen onbekenden. Een handige zet om te vermijden dat de onderzoekscommissie te diep zou graven.

Waar zat uiteindelijk het lek? Verschillende namen werden genoemd en toch heeft de commissie daaraan geen gevolg gegeven. Ze heeft geen confrontaties georganiseerd om de waarheid te achterhalen.

Tweede voorbeeld: STL en de rol van de Delcrederedienst.

De toekenning van een risicodekking ter waarde van 20 miljoen dollar plus 2 miljoen dollar intresten door de Delcrederedienst aan STL, ondanks eerdere negatieve adviezen, roept heel wat vragen op. Alle risico-indicatoren voor Congo waren negatief wegens de oorlog. Dit impliceert dat in principe geen enkele risicodekking voor dat land mocht worden toegekend. Ondanks dit feit en ondanks eerdere negatieve adviezen, waaronder dat van de minister van Financiën, wordt uiteindelijk de waarborg toch toegekend, en dit na een tussenkomt van vice-eerste minister Michel. De brief is opgenomen in het dossier. Deze brief dringt aan op een positieve benadering van het dossier, maar bevat ook een paragraaf waarin de vice-eerste minister zegt dat hij niet bevoegd is om druk uit te oefenen op de onderzoekscommissie. Een handig gedraaide brief die staat voor de oude politieke cultuur en de periode van het politiek dienstbetoon. Oudere collega's kennen de methode waarin eerst voor iets gepleit wordt, maar vervolgens een zinsnede wordt opgenomen die moet zorgen voor juridische dekking. Zo ook is deze brief van vice-eerste minister Michel opgesteld.

Dat is de teneur van de brief.

Ik zie dat mevrouw Neyts wil reageren...

Mevrouw Annemie Neyts-Uyttebroeck, minister, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, en belast met Landbouw. - Ik zal daar straks op antwoorden, maar u zou zich moeten schamen over de argumenten die u gebruikt, mevrouw de Bethune. Uw laatste stelling is beneden alles.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Ik hoop dat u de brief gelezen hebt.

Mevrouw Annemie Neyts-Uyttebroeck, minister, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, en belast met Landbouw. - Ik heb die brief natuurlijk gelezen. Wat dacht u wel!

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Dan zult u vastgesteld hebben dat wat ik zeg juist is.

Vice-eerste minister Michel heeft in dit dossier een brief geschreven. Dat is vreemd, omdat het kabinet van de eerste minister, na een onderhoud tussen Luc Coene, kabinetschef van de eerste minister, en de heer Rautenbach, toenmalig directeur van Gécamines, een negatief advies over het STL-dossier had geformuleerd.

Het is ook vreemd dat de onderzoekscommissie in haar vaststellingen en aanbevelingen stelt dat geen enkele vertegenwoordiger van de ministers een veto heeft gesteld, dat er geen enkele politieke druk op de beslissing van de Delcrederedienst is vastgesteld en dat het toekennen van een kredietverzekering voor dat project door de Delcrederedienst volledig overeenstemt met het beleid dat België in de DRC en de betrokken regio ontwikkelt.

Die vaststellingen zijn alleszins manifest in strijd met de vaststellingen van de juridische expert van de commissie. Uit het verslag dat de juridische expert in opdracht van de onderzoekscommissie heeft opgesteld, blijkt duidelijk dat de regering in 1999 beslissingen van de Delcrederedienst heeft gestuurd in het voordeel van GFI. De expert wees op twee problemen.

Ten eerste werden er niet-verzekerbare politieke risico's geaccepteerd na actieve bemiddeling van de regering. De regering vond de realisering van de projecten `gepast'. Er is onvoldoende gemotiveerd waarom de Delcrederedienst dergelijke grote politieke risico's voor rekening en namens de staat op zich nam. Normaal waren deze politieke risico's off cover of niet te verzekeren. Ik verwijs naar het voorbereidend verslag van de raad van bestuur van 30 augustus 1999.

Ten tweede werden er commerciële risico's op investeringen gedekt die normaal nooit worden gedekt. Voor investeringsoperaties dekt de NDD enkel de politieke risico's. Bij investeringen moet het economische risico immers door de investeerder zelf worden gedragen. De expert wees er terecht op dat de investeerder vaak betrokken is bij de effectieve werking van het investeringsproject, zodat hij zelf in staat is om het economische risico te beïnvloeden. In casu was dit voor GFI duidelijk het geval.

Om dit te bereiken, werd er een artificiële constructie opgezet en werd er geveinsd dat de NDD eigenlijk de herfinanciering van een exportkrediet verzekerde en niet een investering. In de synthesenota van de expert staat: "Deze laatste stap lijkt artificieel en kan aanleiding geven tot de beoordeling dat de Nationale Delcrederedienst uiteindelijk toch is tussengekomen in de dekking van een commercieel risico in een investeringsdossier, hetgeen in principe niet haar roeping is."

Er werd met andere woorden een commercieel risico op investeringen gedekt om politieke redenen, waar normaal uitsluitend politieke risico's op investeringen kunnen worden gedekt om gerechtvaardigde Belgische economische belangen.

Het ongeoorloofde aanwenden van het instrument van de Delcrederedienst om politieke doeleinden te realiseren en het duidelijke optreden van diverse ministers, kan tot politieke verantwoordelijkheden leiden. De commissie kon onmogelijk grondig ingaan op dit soort van cruciale problemen en formuleert in dit verband zelfs vaststellingen die helemaal niet stroken met de vaststellingen van de onafhankelijke expert.

Een derde voorbeeld heeft betrekking op de plunderingen in Congo door roofbouw op Gécamines. Uit de bevindingen van de juridische expert blijkt overduidelijk dat OMG en GGF hun machtspositie ten aanzien van de zwakkere Afrikaanse vertegenwoordigers van Gécamines juridisch ten volle hebben uitgebuit. De harde economische logica werd volledig uitgespeeld in het nadeel van Gécamines en met Belgische staatswaarborg op de commerciële risico's voor het Forrestnetwerk. Een evidente politieke vraag is of dit gerijmd kan worden met de sociaal-economische heropbouw van Congo in het kader van het nieuwe Congobeleid van de huidige regering.

De commissie zwijgt in alle talen over de politieke verantwoordelijkheid van de Belgische regering voor het meewerken aan de exploitatie van een economische machtspositie ten aanzien van een zwakkere Congolese partner. In haar vaststellingen en aanbevelingen durft ze zelfs te zeggen: "We moeten niettemin vaststellen dat het een bijzonder dossier is (land van categorie 7), maar dat het toekennen van een kredietverzekering voor dat project door de Delcrederedienst volledig overeenstemt met het beleid dat België in de DRC en in de regio ontwikkelt." Wij zijn het daarmee niet eens.

Had STL, met inbegrip van EGMF, weet van de aanwezigheid van germanium, waardoor het project uiteindelijk meer dan rendabel was? In theorie kan STL 500 ton germanium aan ongeveer 800 dollar per kilo winnen. Die prijs ligt hoger dan elders in de wereld wegens de zuiverheid van het eindproduct. Dat levert ongeveer 400 miljoen dollar extra op. Volgens het jaarverslag van OMG bedraagt de uiteindelijke investering van het STL- project 120 miljoen dollar, terwijl de heer Forrest beweert dat het om ongeveer 145 miljoen dollar gaat.

Umicore had weet van de aanwezigheid van germanium. De getuige van Umicore verklaarde tijdens de hoorzittingen dat hij gedurende zijn werkzaamheden bij Gécamines op de hoogte werd gebracht van de aanwezigheid van ongeveer 3000 ton germanium in de slakkenberg. Dat is eigenaardig aangezien de heer Forrest verklaarde: "... maar niemand wist om welke hoeveelheden het ging en op welke wijze ze moesten worden behandeld." Ik verwijs uitdrukkelijk naar het verslag van de openbare vergadering.

Het jaarverslag 2001 van OMG vermeldt uitdrukkelijk dat in de vestiging van Kokkola in Finland kobalt, koper en germanium worden verwerkt uit de grondstoffen van de slakkenberg van Lubumbashi. Volgens de heer Forrest was dat evenwel onmogelijk aangezien de fabriek pas werkzaam was in april 2002. De heer Forrest stond niet alleen tijdens de ondervraging. Hij werd bijgestaan door drie advocaten, wat hem niet heeft belet feiten aan te halen die in contradictie staan tot feiten die we via officiële bronnen hebben nagegaan.

Thans wil ik het hebben over de plundering onder het mom van wederopbouw. De hoorzittingen hebben geen opheldering gebracht over de omstreden rol van de heer Forrest in Congo en zijn relaties met de Congolese machthebbers. Een illustratie hiervan zijn de openbare werken voor de Congolese staat. De openbare werken in opdracht van de Congolese staat, zoals de bouw van een mausoleum voor president Kabila senior door EGMF, doen heel wat stof opwaaien. De inkomsten van Gécamines vloeien rechtstreeks naar de Congolese staat, die ze meteen doorstort naar EGMF voor de geleverde prestaties. Op die wijze wordt Gécamines onrechtstreeks leeggeplunderd. In de eerste plaats is er geen geld om het personeel te betalen en bovendien ontbreekt het aan voldoende financiële middelen om te investeren. Dat was een doelbewuste strategie van EGMF om de interessantste brokken van Gécamines tegen spotprijzen op te kopen en een monopoliepositie te verwerven. Ik verwijs in dit verband naar de kritiek ter zake van de Wereldbank.

Ook de logistieke ondersteuning van de oorlogsinspanningen door het leveren van Toyota-jeeps door de groep Forrest is zeer omstreden.

Ik citeer een artikel uit De Standaard waarin de journalist van dienst, de heer Bart Beirlant, onomwonden verklaart dat onze onderzoekscommissie een `commissie van de Grote Illusies' is geweest. Ik wens u dit artikel niet te onthouden. Het toont, door de ogen van een buitenstaander, wat de opiniemakers en de publieke opinie van de werkzaamheden van onze onderzoekscommissie dachten.

"Dit was eigenlijk niets voor een onderzoekscommissie, lieten enkele senatoren zich donderdag ontvallen bij de voorstelling van hun eindrapport van de commissie-Grote Meren. Die was sinds juni 2001 aan de slag om de betrokkenheid te onderzoeken van Belgische bedrijven en individuen bij de plundering van de Congolese rijkdommen. Toegegeven, de opdracht was moeilijk, maar niets voor een onderzoekscommissie. Een van de senatoren die dit opmerkte was Alain Destexhe, PRL, die een zeer actieve rol speelde tijdens de Rwanda-commissie, die de moord op de tien Belgische para's bij de genocide in 1994 onderzocht. Deze keer blonk Destexhe vooral uit door zijn afwezigheid, en hij was niet de enige.

Voorzitter Geens had af te rekenen met een zeer onwillige ploeg. De inzet was nochtans niet gering. Een kritisch VN-rapport had kort voor de oprichting duidelijk gemaakt dat de illegale exploitaties en plunderingen leiden tot een voortzetting van de oorlog in Congo. Sinds 1998 zijn er daar direct en indirect honderdduizenden doden gevallen. Door de rol van de eigen commissie in twijfel te trekken, gaf men indirect toe dat de hoge verwachtingen niet werden ingelost en dat wie op meer had gehoopt, zich illusies had gemaakt. De lectuur van het eindverslag laat dan ook een wrang gevoel na. Elke studie die een beetje aanspraak maakt op sérieux begint met een uiteenzetting van de definities die men hanteert bij het onderzoek. `Vanaf het begin van haar werkzaamheden werd de commissie geconfronteerd met het gebrek in de VN-rapporten aan juridisch sluitende en hanteerbare definities van de begrippen "legaal" en "illegaal' en "plundering"', merken de senatoren op. Een juiste opmerking. Maar ofwel hield de commissie er op dat moment mee op, ofwel werkte ze zelf eerst een duidelijke werkdefinitie uit. Wie het verslag leest, krijgt niet de indruk dat dit gebeurd is. `De begrippen "legaal" en "illegaal" zijn moeilijk hanteerbaar in een land als Congo, waar nog nauwelijks sprake is van een Staat', staat er. De commissie verwijst in die hele paragraaf 5 slechts heel indirect naar de buitenlandse bezetting van Oost-Congo door Rwanda en Oeganda. Zoiets bepaalt toch mee of een activiteit legaal of illegaal is?

Wellicht verklaart dit mee waarom de commissie `geen feiten vaststelde die strijdig zijn met de wet' tegen de Belgische bedrijven die in de diverse VN-rapporten genoemd werden. Tegen geen enkel. Wat een stelletje juridische amateurs moeten die VN-onderzoekers niet geweest zijn!

Neen, ik ben niet uit op bloed. Het kan niet de bedoeling zijn om bedrijven en individuen zomaar tegen de muur te spijkeren. En inderdaad, men is onschuldig tot bewijs van het tegendeel. Maar ik herinner me dat de Belgische diplomatie verklaarde dat Belgische bedrijven zo talrijk vernoemd worden in de VN-rapporten omdat de Belgische overheid zo actief en transparant had meegewerkt met de VN-panels en hen informatie en documenten had doorgespeeld. Was die informatie dan niets waard? En het was een grote illusie te denken dat men er zou komen met verhoren, zittingen achter gesloten deuren en een enkele reis naar Congo. Een onderzoekscommissie heeft de bevoegdheden van een onderzoeksrechter en kan dus onderzoeksdaden gelasten. Alain Destexhe merkte zelf op de afsluitende persconferentie op dat de commissie dat nooit heeft gedaan. Waarom niet? De commissie van de Kamer die de moord op Patrice Lumumba in januari 1961 onderzocht, deed het wel. In dit dossier gebeurde het niet, hoewel de betrokkenen nog in leven zijn.

De commissie stelde vast dat de bedrijven de hen ten laste gelegde feiten ontkenden. Stel je voor dat ze onmiddellijk hadden bekend. Een onderzoekscommissie moet, zoals de onderzoeksrechter, handelen à décharge, maar ook à charge. Door de hele affaire rond de Belgische zakenman George Forrest kreeg je als buitenstaander de vervelende indruk dat het bedrijfsleven het vooral niet te moeilijk mocht krijgen. Ook hier: het kan niet de bedoeling zijn de figuur Forrest zomaar te beschadigen omdat de man een sterke positie in Congo heeft uitgebouwd of omdat er Belgische politici in de raad van bestuur van de groep zitten, ook al zou het volgens de commissie beter zijn dat ze die relaties beëindigen `om zelfs het risico op een indruk (sic) van belangenvermenging te vermijden.' Forrest is nog één van de weinigen die mensen werk geeft en wil investeren in Congo. Een reeks reportages moest er iedereen nog eens aan herinneren. Maar hoe gaat Forrest er te werk? Die vraag verdiende enig onderzoek. Het jongste VN-rapport stelde bijvoorbeeld dat er de zakenman veel aan gelegen is om concurrenten buiten de deur te houden. We lezen er niets over in het rapport. Er zijn opvallende dingen gebeurd in het dossier-Forrest. Een kritisch rapport van de Belgische consul van Lubumbashi over Forrest keerde vanuit Brussel de dag zelf terug naar Katanga en belandde op het bureau van de zakenman, het fameuze telexgate. Forrest mocht de senatoren tijdens zijn verhoor voor de gek houden door te weigeren te antwoorden op de vraag wie het rapport gelekt had. `Plots lag het daar'. André Geens heeft nochtans zelf een zeer uitgesproken idee waar het lek vandaan kwam, maar kan niets bewijzen. De commissie had het gerecht kunnen inschakelen, maar Buitenlandse Zaken was zelf al naar het gerecht gestapt. Heel handig.

De commissie moest vaststellen dat Forrest als voorzitter van Gécamines een protocol afsloot waarbij een nieuw bedrijf werd opgericht met als meerderheidsaandeelhouder zijn eigen bedrijf. Ook daarnaar verwees het jongste, zo zwaar bekritiseerde, VN-rapport. `De commissie is van oordeel dat zulks niet aangewezen was omdat zulks het vermoeden van belangenvermenging oproept', aldus het eindverslag. Kon het nog omfloerster?

En dan is er de Delcredereverzekering die Forrest in 1999 kreeg voor het STL-project in Katanga. `Een verdedigbaar dossier', aldus de commissie. `Geen enkele vertegenwoordiger van de ministers (in de raad van bestuur, nvdr) stelde zijn veto en we hebben geen politieke druk kunnen vaststellen'. Uit een reeks gesprekken, (jammer genoeg `off the record') en interne documenten van Delcredere komt nochtans een ander beeld naar voren. De ambtenaren van Delcredere waren zeer kritisch, op 8 oktober 1999 stelde Financiën wel degelijk zijn veto, maar het dossier moest en zou passeren. En er was wel degelijk politieke druk. Niet zo dus volgens de commissie. Geen toeval dat ook de aanbevelingen teleurstellen. Eenzijdige embargo's of moratoria op de import van bijvoorbeeld coltan of diamant kunnen niet. Maar een dossier indienen bij de EU en bij de Wereldhandelsorganisatie (WTO) kan wel. En oproepen tot een sector om bijvoorbeeld geen coltan uit Oost-Congo meer te verhandelen of geen diamant meer in te voeren uit landen die er geen produceren, konden ook. Verslaggever Marcel Colla (SP.A) merkte zelf op dat de Hoge Raad voor Diamant iets dergelijks doet voor de import van diamant uit Kisangani, dat in handen is van de rebellen van het RCD-Goma. Colla was zelf voorstander geweest van zulke voluntaristische maatregelen, die perfect kunnen werken.

Op de vraag waarom dat dan niet gebeurd is, kwam het antwoord dat dat behoorde tot de interne keuken van de commissie.

De laatste dagen van de commissie waren symptomatisch voor de werking ervan. Marc-Olivier Herman van Broederlijk Delen, de integriteit in persoon, werd tweemaal op de rooster gelegd omdat hij enkele dagen vóór het slot van de werkzaamheden een kritische mededeling had verspreid. De commissie ging op zoek naar `het lek', met een energie die bij telexgate goed van pas zou zijn gekomen. Jean-Marie Dedecker (VLD) beschuldigde hem zelfs van maffiose praktijken: een mens gelooft zijn oren niet!

En op de allerlaatste avond vond de commissie nog de tijd om een motie aan te nemen om het indiscrete gedrag van de CD&V-senatrices te bestraffen: perslekken! `Hun werkwijze schaadt ongetwijfeld het vertrouwen dat de Congolese commissie in ons heeft gesteld.' Alleen de commissie zelf maakte zich op het allerlaatste moment nog illusies."

Dit artikel - ook de andere kranten hebben overigens op gelijkaardige wijze hun ontgoocheling over het magere resultaat geventileerd - toont duidelijk aan dat deze onderzoekscommissie op alle fronten heeft gefaald. Deze commissie diende enkel om de harde waarheid toe te dekken, ten koste van de miljoenen Congolezen die elke dag het slachtoffer zijn van de plunderingen. De verantwoordelijkheid van de collega's van de meerderheid is wat ons betreft dan ook verpletterend. Het werk moet eigenlijk nog beginnen, zowel wat het onderzoek als de verantwoordelijkheden en het beleid betreft. Ik hoop dat men na de verkiezingen op veel punten het beleid een beetje zal versterken. Er zijn nog veel sporen, en het debat zal over twee of drie maanden kunnen worden gevoerd. In ieder geval is onze fractie voorstander van een veel sterker vredes- en preventiebeleid, dat concreter moet worden gemaakt en beter moet worden onderbouwd. Over een paar weken is er nood aan een federale beleidsnota die de prioriteiten en de speerpunten van dat vredesbeleid opneemt en waarover een open debat moet worden gevoerd met het parlement.

Ik verwijs nog naar een belangrijk dossier dat deze regering niet heeft voortgezet, namelijk de actie tegen de lichte wapens, die in de vorige legislatuur was ingezet. Ik weet niet waarom, want het was een dossier waarmee we in de wereld een speerpuntfunctie hadden verworven en waaraan we ernstig hadden kunnen voortwerken. Dat is alleen maar een illustratie. Ik zeg niet dat er niets gedaan werd op het vlak van vredesbeleid en conflictpreventie. In de toekomst moeten we echter werken in een veel coherenter kader, met meer middelen en op basis van een beleidsnota, zodat we stap voor stap kunnen meten in welke richting we vooruitgaan.

We menen dat ons beleid, ook inzake ontwikkelingssamenwerking, voor Centraal-Afrika en het gebied van de Grote Meren, moet worden versterkt. We moeten kunnen rekenen op een sterke ploeg die echt beleidsmatig werkt. Alles moet passen in een federale beleidsnota, die er in deze legislatuur niet was. Minister Michel heeft in een gemengde commissie Kamer-Senaat ooit een urgentienota toegelicht, die in een paar uur tijd geschreven was door één of twee diplomaten. Dat was een aanvaardbare vertrekbasis, maar de nota werd nooit uitgewerkt tot een coherente beleidsnota. In die commissie werd ook nooit een debat gevoerd waarvan een verslag mocht worden gemaakt. Voorzitters De Croo en Chevalier van die commissie hebben zich altijd verzet tegen een verslaggeving van die gemengde parlementaire werkgroep. Het was dus onmogelijk een gestoffeerd debat te voeren in die werkgroep waarin Kamer en Senaat samen rond het Afrika-beleid debatteerden. In de toekomst wensen wij dus een coherente beleidsnota die ook rekening houdt met het Europese beleid en de werking van het ACP-EU-parlement.

We wensen dat prioriteit wordt gegeven aan de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit waarbij wordt rekening gehouden met de conclusies van de parlementaire commissies die nooit werden uitgevoerd. Ook een ethisch buitenlands beleid is nodig. De criteria aan de hand waarvan dossiers worden getoetst en daarna goedgekeurd, moeten worden bijgestuurd. Het dossier dat wij hier hebben geciteerd, wijst duidelijk op misbruiken.

De heer Marcel Colla (SP.A). - De cruciale vraag in het debat is of de Congolese bevolking en Congo als gemeenschap geplunderd werden. Vloeide de opbrengst van hun natuurlijke rijkdommen niet of in onvoldoende mate naar hen terug?

Uit de vaststellingen en aanbevelingen van de commissie blijkt dat het antwoord op die vraag volmondig `ja' moet zijn. Het antwoord is `ja' op grond van een aantal indicaties, deducties, de samenloop van een aantal elementen; helaas niet of slechts in geringe mate op basis van wat men `juridische bewijzen' noemt. Dat is het grote probleem van een onderzoekscommissie als de onze, waarvan sommigen zeggen dat ze tot niets heeft geleid en anderen dat ze goed werk heeft geleverd.

Op de vraag of er plundering geweest is ten nadele van de Congolese bevolking en of de plundering nog steeds voortgaat, antwoord ik nog steeds `ja'.

Wat is daarvan de oorzaak en wie zijn de schuldigen? Zoeken naar de oorzaak is voor een stuk een open deur intrappen. Sommigen zullen zeggen dat daarvoor geen onderzoekscommissie nodig is. De oorzaken van de plundering zijn het ontbreken van een staat in de democratische republiek Congo, de gewapende conflictsituatie, de buitenlandse inmenging. Achter die eenvoudige diagnose schuilt een heel complexe situatie, die aanleiding heeft gegeven tot een overlevings- en informele economie en tot een catastrofale humanitaire situatie.

Door wie werd de Congolese bevolking geplunderd?

Allereerst door de autoriteiten. Ik denk daarbij aan de autoriteit die de macht heeft genomen in Kinshasa, aan RCD-Goma en andere rebellenbewegingen.

Sta me toe daar even dieper op in te gaan, me daarbij inspirerend op de conclusies van de commissie.

Laat ik het eerst hebben over de autoriteiten in Kinshasa, ten tijde uiteraard van de periode waarop ons onderzoek betrekking heeft. De situatie van Gécamines is een typevoorbeeld. De besluitvorming werd niet door de leiding van dat bedrijf genomen, maar door het politieke gezag in Kinshasa, ook als dat ten nadele van het bedrijf was. Die vorm van plundering leidde tot de verarming van Gécamines waarvan de productie cruciaal is voor het land en zijn bevolking. Op een bepaald ogenblik werd het bedrijf verplicht royalty's af te staan voor een zogenaamd infrastructuurfonds. Hoewel de middelen in Congo bleven, heeft dat toch tot de verarming van het bedrijf geleid. Omdat de staat geen geld meer had voor essentiële infrastructuurwerken moest Gécamines worden verarmd.

Een tweede voorbeeld is het bedrijf MIBA. Omdat de Congolese autoriteiten beslag legden op de reserves, kon het bedrijf niet meer investeren.

Ander voorbeeld. Het Israëlisch bedrijf IDI kreeg een monopolie van de Congolese autoriteiten, volgens onze informatie voor transacties die niet helemaal koosjer zijn, om niet te spreken over wapentrafieken.

Ik zei het al, uit deductie konden we van alles veronderstellen, de stukken van de puzzel samen leggen, maar het bleef moeilijk dat juridisch sluitend te bewijzen. Dat was het dilemma van onze onderzoekscommissie.

Een tweede reeks plunderaars zijn de landen die troepen hebben geleverd, Congo mee hebben bezet en de interne conflictsituatie hebben misbruikt.

Denk maar aan wat er is gebeurd rond de diamantmijn Sengamines, met als aandeelhouders MIBA en Comiex. Denk maar aan het Zimbabwaanse bedrijf Osleg. Vraag me niet om juridische bewijzen van plundering, maar er speelt daar duidelijk een mechanisme van transfers van rijkdommen van Congo naar Zimbabwe, om troepen te betalen en dergelijke meer. Ook het diamantbedrijf MBC is een vehikel voor het organiseren van financiële stromen naar Zimbabwe.

Behalve om Zimbabwe, gaat het ook nog om Rwanda. Hoe vaak hebben we bij ons bezoek aan Rwanda niet gevraagd naar de zogenaamde Congodesk van Rwanda? Hebben we die gevonden? Hebben we die materieel kunnen aantonen? Helaas niet. Is iedereen die de documenten heeft gelezen en ter plaatse met mensen heeft gepraat ervan overtuigd dat er op een gestructureerde wijze economische transfers zijn ten bate van Rwanda en ten nadele van Congo? Ja, maar we kunnen het juridisch niet hard maken.

Mevrouw de Bethune vond het niet kunnen dat ons zomaar werd gezegd dat we niet naïef mogen zijn en dat wie daar aan de bak wil komen, niet anders kan dan steekpenningen uitdelen. Het meest verhelderende en meest choquerende voor mij op dat vlak waren onze contacten in Lubumbashi. Een wereldwijd gekende NGO, waarvan ik de naam niet zal noemen, schrijft in haar boekhouding de commissies in die betaald moeten worden om essentiële zaken te kunnen invoeren, bewegingsvrijheid te krijgen en papieren te laten ondertekenen door een ambtenaar, omdat die ambtenaar niet meer wordt betaald en dus voor zijn eigen inkomen moet zorgen. Als een zo bekende NGO dat moet doen, dan is het evident dat ook een `economisch bedrijf' in dat spel moet en zal meespelen. Hebben we daar materiële bewijzen van gevonden? Nee. Is dat onze overtuiging? Ja.

Het grote probleem is dan: wat is er legaal en wat is illegaal? En blijf je als bedrijf of blijf je niet? Een Belgisch bedrijf in de coltansector heeft op een bepaald ogenblik zijn activiteiten stopgezet, een ander bedrijf in dezelfde sector is blijven werken. Kunnen we van dat laatste bedrijf zeggen dat het illegale praktijken heeft uitgeoefend? Niet in de zin dat het gebeurde met goedkeuring en ondersteuning van de lokale autoriteit. Bekijken we echter de morele kant van de zaak, dan krijgen we een ander debat. Het is moeilijk, zoniet onmogelijk, daarover een ethisch oordeel te vellen. Natuurlijk ben ik tegen het geven van steekpenningen. Natuurlijk ben ik tegen lobbyen.

Feit is dat, als die bedrijven dat soort van activiteiten niet op zich nemen, er niets of bijna niets meer gebeurt. Dat maakt het zo moeilijk om daar een oordeel over te vellen, zeker een juridisch oordeel. Dat durven journalisten nogal eens te vergeten. Nu is een onderzoekscommissie uiteraard gerechtigd om een moreel oordeel uit te spreken, maar als ze iets op papier zet, moet dat wel voldoende juridische bewijskracht hebben. Dat is ons grote probleem.

Ik wil het ook kort hebben over de diamantsector, waarover we het ook in de onderzoekscommissie vrij uitvoerig hebben gehad. Ook daar zijn we gestoten op de problematiek van legaal en illegaal handelen. Ik denk dan bijvoorbeeld aan wat in het verslag van het VN-panel staat over een Antwerps bedrijf dat op een bepaald ogenblik diamanten heeft ingevoerd uit het gebied onder controle van RCD-Goma. De experts en onze onderzoekscommissie werpen dan onmiddellijk de vraag op of de Hoge Raad voor Diamant daar toestemming voor heeft gegeven. Uiteraard niet, want volgens de wet mocht de Hoge Raad zich daar niet over uitspreken. Het is namelijk alleen op basis van beslissingen van de UNO dat een definitie is uitgewerkt voor conflictdiamant. Diamant uit Angola of Sierra Leone mag niet worden uitgevoerd. Maar vandaag kan iemand die zegt dat uit het RCD-gebied geen diamant mag worden ingevoerd, veroordeeld worden.

Een ander probleem is het controlesysteem op de invoer van diamant. Het systeem dat we in België kennen, is het meest stringente ter wereld. Maar perfect is het zeker niet, zoals bijna geen enkele menselijke constructie perfect is. Zijn er nog ontsnappingsmogelijkheden? Waarschijnlijk wel. We zouden geen Belgen zijn als we bij elke nieuwe reglementering niet onmiddellijk zouden nagaan hoe we ze kunnen omzeilen! Heeft de Belgische diamantsector op een bepaald ogenblik niet aan landen als Angola en Sierra Leone aangeboden om hun systeem te verbeteren door hulp en samenwerking? Bestaat er een diamantcentrum in de wereld dat ons controlesysteem benadert?

Moet er op wereldvlak dan nog iets gebeuren? Ja. Kimberley is maar ten dele de oplossing, onder meer omdat het ons systeem maar voor een stuk heeft overgenomen. Ook de Europese Unie heeft onze strenge controle ongelukkig genoeg niet helemaal overgenomen.

Desondanks vraagt onze onderzoekscommissie de regering en de sector om ons strenge systeem, dat we zelf instandhouden, hoewel niemand ons daartoe verplicht, nog te perfectioneren en alle mogelijke inspanningen te doen om Kimberley zo goed mogelijk te laten werken en er op internationaal vlak op aan te dringen om dat op lange termijn nog te versterken. Ik geloof dat ze in het Frans zeggen: `Entre les deux mon coeur balance.'

Heeft de diamant in Afrika een rol gespeeld in de financiering van de oorlog en in malafide praktijken? Ongetwijfeld wel. Waarom richten internationale experts iedere keer hun pijlen uitsluitend op Antwerpen? Dat kan ik enkel verklaren door het feit dat sommige krachten andere centra willen beschermen en dus de aandacht willen afleiden.

Heeft de onderzoekscommissie de bedrijven die in het derde rapport van het VN-panel werden genoemd, ernstig onderzocht? Ik denk van wel. In ons verslag stellen we dat een viertal bedrijven ten onrechte in het verslag van het VN-panel worden vermeld. Hierbij merk ik op dat we enkel kunnen oordelen op basis van de informatie waarover we op een bepaald ogenblik beschikken. Als er morgen iets anders aan het licht komt, moeten we ons oordeel misschien herzien. De vermelding van die vier kleinere bedrijven in het verslag van het VN-panel heeft een bijzonder nadelige effecten gehad op hun handel. We moeten dus voorzichtig zijn.

Voor een viertal andere bedrijven die in het rapport van het VN-panel worden beschuldigd, hebben wij geen bezwarende elementen gevonden en vragen we dat de regering zo vlug mogelijk de gegevens opvraagt die hun schuld bewijzen, en de nodige stappen doet, indien blijkt dat de beschuldiging terecht is. Het gaat om beschuldiging van collaboratie met Hezbollah of met Libanese criminele organisaties.

In het verslag van de commissie wordt ook een bedrijf vermeld dat in het eerste rapport van het VN-panel met de vinger werd gewezen. Dat bedrijf heeft zich verdedigd en is in het tweede rapport witgewassen. We moeten dus opletten, zowel voor bedrijven die worden beschuldigd als voor de andere.

Ik heb op een persconferentie gezegd dat, wat mij betreft, in de huidige politieke context een embargo voor diamant uit het gebied onder controle van RCD-Goma mag worden ingevoerd. En niet alleen omdat we daar onheus werden behandeld. We hebben dat niet gedaan, maar de Antwerpse diamantsector handhaaft de facto wel zo'n embargo, en dat is een goede zaak.

De oplossingen zijn evident én aartsmoeilijk. Ze zijn evident omdat de enige manier om uit het moeras te raken erin bestaat de conflictsituatie te beëindigen en een legitieme autoriteit en de staat te herstellen. Maar de mensen in Congo zijn ook bang voor een nieuwe `legitieme' regering met dezelfde marionetten.

Zoals altijd is voor de enen het glas halfvol en voor de anderen het glas halfleeg. Sommigen vragen zich af of we zoveel maanden nodig hadden om dit resultaat te bereiken. Als we situaties zoals in het gebied van de Grote Meren willen voorkomen, moeten er internationaal afdwingbare regels komen voor conflictgebieden.

Ook voor bedrijven moeten zulke gedragsregels gelden. De OESO-richtlijnen worden er nu met de haren bijgesleept, want ze zijn alleen van toepassing op multinationals en ze zijn niet afdwingbaar.

Collega's, ongeveer vierentwintig jaar geleden hield ik mijn eerste betoog in de Kamer van volksvertegenwoordigers. Het ging toen over geneesmiddelen. Het was juist de dag nadat de toenmalige premier Tindemans op de tribune van de Kamer de gevleugelde woorden sprak: "De Grondwet is geen vodje papier." De legende wil dat ik toen maar één dag in de Kamer heb gezeten, maar dat is niet juist. De regering-Tindemans werd opgevolgd door een overgangsregering onder leiding van premier Vanden Boeynants. Die overgangsregering heeft drie maanden stand gehouden, totdat er een nieuwe verklaring tot herziening van de Grondwet werd goedgekeurd. In die periode kon ik mij als jong volksvertegenwoordiger niet intomen en heb ik toch nog een toespraak over de geneesmiddelen gehouden.

Vierentwintig jaar later beëindig ik mijn politiek mandaat met een toespraak over de onderzoekscommissie Grote Meren voor een `volle' Senaat, en nog altijd met wild enthousiasme. Sta mij toe om bij wijze van afscheidstoespraak nog iets te zeggen over de zin en onzin van onderzoekscommissies.

Op een bepaald ogenblik, nauwelijks vier jaar geleden, was ik zelf het voorwerp van een onderzoekscommissie. Ik heb nu aan een onderzoekscommissie deelgenomen. Ik heb er de jongste jaren ook een aantal gevolgd. Ik wil vandaag niet op de meerderheid of op de oppositie schieten, maar ik moet wel vaststellen dat wij, in tegenstelling tot Nederland, in dergelijke situaties toch zo moeilijk de tegenstelling meerderheid-oppositie kunnen overwinnen. Zo lang we daarin niet slagen of er zelfs niet in slagen om de partijgebondenheid te overstijgen, moeten we eens nadenken over de zin van onderzoekscommissies. Dat is mijn eerste vastelling.

Ik richt mij vandaag ook tot de buitenwereld en tot de media, die hier weer `zeer talrijk' aanwezig zijn. Als er op het einde van een onderzoekscommissie geen bloed heeft gevloeid, dan is de onderzoekscommissie volgens de media mislukt! Ook over dat fenomeen moeten wij ons eens bezinnen.

Ik wil hieraan nog een bedenking toevoegen over de internationale politiek in het algemeen. Als men begint een internationaal beleid te voeren met de binnenlandse politiek in het achterhoofd, on est parti pour la gloire! Ongeacht de juistheid van de betwistingen over de eventuele rol van de heer Forrest, leefde de interesse van de pers maar op van het ogenblik dat de zaak consequenties had voor de binnenlandse politiek. Ik zal het nog eens op een grove manier duidelijk maken: On s'en fout du sort van miljoenen Congolezen. Er is alleen nieuws als we iemand van bij ons aan het kruis hebben kunnen nagelen, als er maar bloed heeft gevloeid...

Neem nu, bijvoorbeeld, de discussie over de betrokkenheid van een kabinetschef van PS-signatuur en van de heer Chevalier. De conclusies van onze commissie ter zake zijn een beetje weggewuifd. Kan er mij eens iemand vertellen wat we meer konden zeggen dan wat we hebben gezegd, namelijk dat in ons huidige wettelijke bestel we niet kunnen zeggen dat de betrokken personen iets onwettelijks hebben gedaan. Persoonlijk vind ik dat de betrokkenen in de gegeven omstandigheden beter hadden afgezien van dat mandaat, al was het maar om een vermoeden weg te nemen van collusie tussen ons politiek bestel en onze politieke autoriteit en de gebeurtenissen in die regio.

De onderzoekscommissie treedt mijn standpunt bij. Ik ben bovendien van oordeel dat er voor die situaties een wettelijke regeling moet worden uitgewerkt.

Zoals bij de meeste onderzoekscommissies het geval is, werden ook de resultaten van deze onderzoekscommissie al negatief beoordeeld vooraleer er een document ter tafel werd gelegd. Ik stel een enorme vooringenomenheid van de buitenwereld vast. Er is een onderscheid tussen een politiek pamflet - of een journalistiek stuk - en een verslag van een parlementaire onderzoekscommissie, dat zware politieke gevolgen kan hebben. In zo'n verslag kunnen geen gevoelsargumenten gebruikt worden. Nochtans bevat dit verslag heel wat `sentimenten'.

Ik wil het ook hebben over de experts. We hebben kunnen werken met uitstekende experts, die een pluim verdienen, en mijn volgende uitspraak mag dus zeker niet veralgemeend worden. Zogezegde `experts' van de diamantsector wisten echter nog altijd niet dat het fiscaal stelsel van die sector jaren geleden gewijzigd werd. Sommige experts schreven gewoon elkaars verklaringen over. We moeten dus voorzichtig zijn.

Ik heb er even over nagedacht, maar ik vind dat ik in mijn laatste speech toch eens boud mag spreken. Ik ben van oordeel dat de toekomstige minister van Landsverdediging iets duidelijk moet worden gemaakt. Als een onderzoekscommissie vaststelt dat de verklaringen die de militaire inlichtingendienst voor de onderzoekscommissie aflegt, lijnrecht indruisen tegen de verklaringen van een militaire attaché ter plaatse, dan is er duidelijk een probleem.

Ik moet nu weer opletten met wat ik zeg, maar ik vond ons bezoek aan Rwanda en Congo, voor mij helaas beperkt tot Lubumbashi, een echte verrijking. We hadden de gelegenheid om met de société civile te praten. Het is niet gemakkelijk het onderscheid te maken tussen gefundeerde beweringen en de roddelpraat die elke dag op de hoek van de straat wordt verteld. Spijtig genoeg vinden we die roddelpraat achteraf terug in ernstige publicaties. Dat doet vragen rijzen.

Mocht de Senaat in de toekomst nog onderzoekscommissies oprichten die met internationale thema's te maken hebben, moeten er lessen uit het verleden worden getrokken. Spring niet verder dan uw stok lang is! België is maar een klein land, dat maar beperkte mogelijkheden heeft om de waarheid te achterhalen. In het geval van de onderzoekscommissie Grote Meren was de verleiding groot om af te wijken van het onderwerp en heel de koloniale geschiedenis van Congo te herschrijven en opnieuw te evalueren.

Hoewel ik begrip heb voor wat de heer Dallemagne heeft gezegd, heb ik toch bedenkingen bij de werkzaamheden van het VN-panel. De gevolgen van wat het panel publiceert, zijn immens. Het werk van het VN-panel is enorm belangrijk omdat het bepaalde mechanismen heeft blootgelegd en wereldwijd de aandacht op het probleem heeft gevestigd. Het is niet altijd gemakkelijk om op internationaal vlak aandacht te krijgen voor Centraal-Afrika.

Wie A zegt, moet ook B zeggen. Wie een bedrijf ervan beschuldigt banden te hebben met criminele Libanese organisaties, moet zijn informatie onmiddellijk bezorgen aan de overheid van het land waar het bedrijf is gevestigd. In de resolutie die door de VN-veiligheidsraad werd goedgekeurd, werd daarop overigens ook gewezen. We hebben te weinig medewerking gekregen van het VN-panel. Ik heb de hoorzitting bijgewoond waarop het Belgische lid werd ondervraagd. We hebben nog een poging ondernomen om in New York met hen te gaan praten, maar we waren eigenlijk niet welkom. Dat heeft zo zijn gevolgen voor de geloofwaardigheid van onze commissie en voor de mogelijkheden om een aantal problemen aan het licht te brengen. In Rwanda en Lubumbashi was het niet veel beter, al hadden we daar nog het gevoel over een zekere bewegingsvrijheid te beschikken, een illusie die we helemaal niet hadden in het gebied van RCD-Goma.

Tijdens de volgende legislatuur kan over de partijgrenzen heen best eens grondig worden nagedacht over het instrument van de onderzoekscommissie. Persoonlijk blijf ik ervan overtuigd dat het instrument tot het arsenaal van een parlement moet behoren. De aanpak moeten evenwel worden herbekeken. Zelfs buiten het parlement, blijf ik bereid daar mee over na te denken. (Applaus)

M. Georges Dallemagne (CDH). - Je voudrais remercier M. Colla ainsi que le président. Ensemble, nous avons pu mener des discussions de très bonne qualité et qui m'ont beaucoup appris. Chacun a pu exprimer librement son opinion, de manière extrêmement courtoise, même si nous n'étions pas toujours d'accord. Je remercie le président et M. Colla de ces heures passées à aborder des sujets graves, difficiles et pour lesquels chacun a tenté de trouver des solutions selon ses responsabilités politiques.

Je remercie également M. Colla de ces quelques instants de philosophie politique, à l'heure où il quitte le parlement. Il est important, pour les parlementaires moins expérimentés, de pouvoir s'inspirer de certaines de ses remarques. Il faudra bien entendu mener une réflexion sur les commissions d'enquête parlementaire. J'espère simplement que nous conserverons quand même ces prérogatives et que nous continuerons à veiller à ce que, dans certains cas qui méritent une attention particulière de la part du parlement, nous puissions trouver les moyens d'assurer un travail sérieux. Vous avez raison : on n'évite jamais tout à fait les considérations partisanes. Mais, comme vous l'avez souligné, cela permet quand même de mener un véritable débat politique. Je ne voudrais pas d'une commission d'enquête parlementaire complètement aseptisée politiquement. Il s'agirait alors d'un débat d'experts ou de juristes qui risquerait de manquer d'intérêt politique.

Plusieurs de mes collègues ont parlé du rapport des Nations unies. Il faut veiller à ne pas fragiliser l'ONU par certaines remarques. Je peux les comprendre mais on voit bien l'importance que pourraient avoir les Nations unies si elles avaient été respectées lors de la crise en Irak. Nous devons faire en sorte que le système de l'ONU fonctionne le plus efficacement possible. Son action doit être déterminante. Elle est trop souvent faible et marginale. Le rapport des Nations unies me semble être le résultat d'une action importante. Dans certains cas, nous n'avons pas su déterminer, sur la base des informations dont nous disposions, les éléments permettant d'incriminer certaines personnes ou certaines entreprises. C'est pour cette raison que la décision du Conseil de Sécurité visant à prolonger le mandat du panel des experts et à permettre à chacun de pouvoir s'exprimer est essentielle, mais il est trop tôt pour affirmer que le rapport des experts des Nations unies contient certaines contrevérités. Nous n'en savons pas grand-chose. Nous sommes dans une sorte de procédure judiciaire. Des accusations ont été portées. Il existe certes une présomption d'innocence. Je voudrais cependant m'assurer que les problèmes qui ont été soulignés seront traités sérieusement. La Belgique devra continuer à analyser ces problèmes. J'espère qu'à l'avenir, nous pourrons continuer à soutenir l'effort des Nations unies dans la région du Congo.

Mme Annemie Neyts-Uyttebroeck, ministre, adjointe au ministre des Affaires étrangères, et chargée de l'Agriculture. - Si vous le permettez, je voudrais répliquer ou du moins exprimer la réaction du gouvernement à propos de l'important rapport duquel nous sommes saisis.

Ce gouvernement-ci, plus que beaucoup de ses prédécesseurs, s'est préoccupé de très près et de façon constante de la situation qui règne dans la région des Grands Lacs et, particulièrement, au Congo, au Rwanda et au Burundi.

Vous connaissez les efforts consentis par le ministre des Affaires étrangères, le premier ministre, par le secrétaire d'État à la Coopération au développement et par moi-même, et par bien d'autres encore, pour essayer de mettre fin au cycle de la violence qui cause tant de détresse humaine en Afrique centrale et qui, en outre, et c'est tout aussi grave dans la longue durée, empêche le développement durable en Afrique pour employer un qualificatif à la mode.

Tant que dure l'instabilité au coeur de ce grand continent, il n'y aura pas de véritable développement. En novembre 2000, à la fin de la période de leadership du président Laurent-Désiré Kabila, j'ai effectué la tournée de toutes les capitales centrafricaines afin de mesurer à ce moment-là où en était le processus de paix dit de Lusaka.

J'ai pu, à cette occasion, développer une certaine familiarité personnelle avec la région. En plus, depuis l'été dernier, je suis chargée du suivi du dossier de la lutte contre le commerce des diamants, important au niveau des conflits et de la mise en place du processus de Kimberley, mais aussi du suivi de toute la question de l'exploitation légale ou illégale des ressources de la région des Grands Lacs.

Er bestaat nu een belangrijk werkstuk. Het is niet volledig afgerond, maar het biedt voldoende aanknopingspunten om verder vruchtbaar werk te leveren, indien dat de bedoeling is. Ik denk dat zulks inderdaad de bedoeling is van een aantal commissieleden. Ik heb vandaag wel een aantal andere leden het welles-nietes-spelletje, dat al maanden aan de gang is, nog eens horen overdoen. Elkeen moet maar zijn keuze maken. In elk geval draagt het rapport voldoende elementen aan om een verder uitspitten van deze problematiek mogelijk te maken. Ik wil dus hulde brengen aan de voorzitter en de leden van de commissie en aan degenen die hen hebben bijgestaan voor het geleverde werk. Ik wil in het bijzonder collega Marcel Colla bedanken en feliciteren met zijn laatste toespraak. De eerste toespraak van een parlementslid noemt men een maidenspeech. We zullen er eens over moeten nadenken hoe we een laatste toespraak noemen. Zijn bijdrage tot dit debat was in elk geval de moeite waard en ik wil hem daarvoor bedanken.

Wat heeft de regering concreet gedaan in verband met deze problematiek, behalve ervoor gezorgd dat het dossier Subsaharaans Afrika en Centraal-Afrika in het algemeen, en de dossiers Congo, Rwanda en Burundi in het bijzonder, op de Europese en mondiale agenda's zouden komen? Zij heeft eerst en vooral twee task forces opgericht, één over de uitbating van de rijkdommen van de regio van de Grote Meren en één over de diamant.

De regering heeft ook de werkzaamheden van de verschillende sanctiecomités van de VN zorgvuldig opgevolgd. Ik ben daarvoor onder meer in november 2002 naar New York geweest om daar gesprekken te hebben met de voorzitters van al die comités, namelijk de comités Liberia, Sierra Leone, UNITA en het comité tegen de illegale uitbuiting van de natuurlijke rijkdommen van Congo.

Er is tijdens dit debat meermaals op gewezen dat er in de opeenvolgende interim-rapporten en het eindrapport van het laatste VN-panel, het Kassem-panel, meer dan eens personen en bedrijven worden genoemd, ofwel in de tekst ofwel in de bijlagen, die in latere versies niet meer terugkomen, omdat men tot de bevinding was gekomen dat de aantijgingen niet hard konden worden gemaakt of onjuist waren.

Ik ben naar New York gegaan met een dubbele doelstelling. Ten eerste wilde ik aan de verschillende panels uitleggen, en in het bijzonder aan het `Congo-panel', wat de Belgische regering terzake reeds heeft gedaan. Ten tweede wilde ik hen wijzen op het belang van het respect voor de rechten van de verdediging. Het is onthutsend dat in een rechtssysteem als het onze de verdediging van de verdachten van de allerergste misdaden terecht wordt gewaarborgd, terwijl men blijkbaar niet hetzelfde wil doen voor bedrijven. Dat is merkwaardig.

Mevrouw de Bethune stelde tot slot vast dat er grote misbruiken zijn in Congo en bracht sommige bedrijven daarmee in verband. Dat houdt een veroordeling in.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Neen, dat is niet waar.

Mevrouw Annemie Neyts-Uyttebroeck, minister, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, en belast met Landbouw. - Toch wel. Ik herhaal dus dat ik in New York twee zaken ben gaan doen. Ik ben de actie van de Belgische regering gaan toelichten waarbij ik verwezen heb naar de actie van de Belgische regering, naar onze task forces, naar de inspanningen van de Hoge Raad voor Diamant voor een zo `proper' mogelijke handel en naar onze medewerking aan het Kimberleyproces. Eind november heb ik ook een seminarie later organiseren over de vraag welke economische activiteiten nog kunnen worden toegelaten in conflictgebieden. Fundamenteel gaat het daarover. Buiten Centraal-Afrika zijn er in de wereld helaas nog heel wat conflictgebieden waar miljoenen mensen leven. Hoe kunnen mensen daar overleven als elke economische activiteit die daar wordt ontwikkeld als illegaal wordt bestempeld? Ik mag erop wijzen dat het panel over de exploitatie van de natuurlijke rijkdommen in Congo, nooit gedefinieerd heeft wat illegaal is. Dat is natuurlijk zeer vervelend wanneer daarna om sancties wordt gevraagd tegen personen en dat is ook vervelend voor het verdere debat.

Daarnaast vermeld ik ook de OESO-richtlijnen voor gedragingen van multinationals. De eerste richtlijnen dateren van 1978. Ze werden aangevuld in 1998. De naleving ervan is echter vrijwillig. Dat was overigens de voorwaarde om eensgezindheid te krijgen binnen de OESO. Het is dan ook niet zonder risico dat die richtlijnen in het verslag van het VN-panel Kassem plots tot norm worden verheven. Een aantal OESO-landen zouden wel eens de neiging kunnen hebben ze op te zeggen en dan staan we nog verder af van het doel dan vandaag.

Nadat we de interim-rapporten van het VN-panel hebben gelezen, heb ik onze permanente vertegenwoordiger bij de OESO in Parijs verzocht de OESO-werkgroep die zich bezighoudt met de bestrijding van corruptie, te vragen of ze die richtlijnen zouden willen actualiseren in het licht van de economische activiteiten in conflictzones. Gedeeltelijk als gevolg van de onduidelijkheid over die richtlijnen wil nauwelijks nog iemand in Congo gaan investeren, zelfs in gebieden waar relatieve vrede heerst.

Anderzijds blijf ik bekommerd om de rechten van de verdediging. Ik heb de leden van het panel, die ik allemaal heb gezien, erop gewezen dat die rechten in acht moeten worden genomen. Dat was ook de teneur van het open debat dat volgde op de voorstelling van rapport van het Kassem-panel aan de Veiligheidsraad.

De Veiligheidsraad heeft een nieuwe resolutie aangenomen die daar overigens op ingaat. De termijn van het Kassem-panel werd tot juli verlengd. Ambassadeur Kassem heeft nu al duidelijk gemaakt dat hij nog meer tijd nodig heeft. Het panel schijnt nu de organisatie van hoorzittingen met bedrijven door te schuiven naar de OESO en de genoemde lidstaten. Dat zou kunnen getuigen van onwil om er zelf voor te zorgen dat de rechten van de verdediging in acht worden genomen.

De heer Dallemagne gaf uiting aan zijn ongerustheid over een al te kritische houding tegenover het VN-sanctiesysteem en de VN-panels. De bespreking van het rapport-Kassem in de Veiligheidsraad is niet gemakkelijk verlopen. Een van de vijf permanente leden wilde het rapport begraven. Als de panels niet voorzichtig te werk gaan, zou het wel eens kunnen dat het hele mechanisme buiten werking wordt gesteld of het nog moeilijker wordt dergelijke panels in de toekomst samen te stellen. Als we voorzichtig durven te opperen dat er bij de keuze van de experts wat meer zorgvuldigheid aan de dag moet worden gelegd en ze wellicht beter gescreend moeten worden, dan is dat met hetzelfde doel. Het Kassem-panel staat overigens bloot aan juridische acties op basis van de Amerikaanse wetgeving omdat het de rechten van de verdediging met voeten treedt.

Misschien wek ik hiermee de indruk op de boodschapper te schieten omdat de boodschap me niet bevalt. Dat is zeker niet waar. Ik vind alleen dat men niet goed bezig is. De fundamentele vraag is onder welke voorwaarden economische activiteiten in conflictzones niet alleen ethisch - want dat moet elkeen voor zichzelf uitmaken - maar vooral wettelijk toelaatbaar zijn en met eerbied voor het internationale recht kunnen plaatshebben. Het gaat om een problematiek die nog niet zo gauw uit de wereld zal verdwijnen en waarover we ons dan ook dringend moeten beraden.

Telles sont les réflexions que je voulais émettre à l'issue du débat relatif à cet important rapport.

Ce dernier n'apporte pas toutes les réponses mais il amorce une réflexion extrêmement prometteuse. Il y aura du pain sur la planche lors des négociations gouvernementales - quels que soient les participants - notamment en matière de politique étrangère et de politique africaine.

-De bespreking is gesloten.