2-1566/5

2-1566/5

Belgische Senaat

ZITTING 2002-2003

1 APRIL 2003


Ontwerp van programmawet (art. 132, 139-146)


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE JUSTITIE UITGEBRACHT DOOR DE HEER ISTASSE


I. PROCEDURE

Dit wetsontwerp, dat onderworpen is aan de facultatief bicamerale procedure, werd door de Kamer van volksvertegenwoordigers aangenomen op 28 maart 2003, met 82 tegen 30 stemmen bij 1 onthouding, en op 31 maart 2003 overgezonden naar de Senaat.

Met toepassing van artikel 27, 1, eerste lid, van het Reglement van de Senaat, heeft de commissie voor de Justitie, waaraan de artikelen 132 en 139 tot 146 voorgelegd werden, de bespreking van dit wetsontwerp aangevat vóór de eindstemming in de Kamer van volksvertegenwoordigers.

Dit ontwerp is op 31 maart 2003 geëvoceerd door 21 senatoren.

De vergaderingen vonden plaats op 25 maart en 1 april 2003 in aanwezigheid van de minister van Justitie.

II. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE MINISTER VAN JUSTITIE

De minister verklaart dat in titel VII van het ontwerp van programmawet, drie hoofdstukken over de Justitie handelen.

A. HOOFDSTUK I

Schadeloosstelling van de leden van de joodse gemeenschap van België (artikel 132)

De wet van 20 december 2001 betreffende de schadeloosstelling van de leden van de joodse gemeenschap van België is in werking getreden op 19 maart 2002. Krachtens artikel 7 vervalt de termijn voor de indiening van de aanvragen tot schadeloosstelling één jaar na de inwerkingtreding van de wet, dus op 19 maart 2003.

De Commissie voor de schadeloosstelling die door de wet is ingesteld heeft haar mandaat slechts op 9 september 2002 kunnen opnemen, de datum van de inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 2 augustus 2002 dat de protocollen goedkeurt tussen de Staat, de Nationale Bank en de verzekeringssector en de bedragen vaststelt die de banksector moet teruggeven.

Zij heeft dus slechts eind 2002-begin 2003 een informatiecampagne kunnen opstarten in het buitenland via onze diplomatieke posten.

Vaak werd de vraag tot verlenging van de termijn voor de indiening van aanvragen tot schadeloosstelling gesteld, met name op internationaal vlak. Er wordt bijgevolg voorgesteld de termijn te verlengen.

Er werd geopteerd voor de datum van 9 september 2003, met name één jaar na de datum waarop de commissie haar mandaat heeft opgenomen.

Een dergelijke verlenging zal noch het lopend onderzoek vertragen van de dossiers van de nog in leven zijnde slachtoffers die de commissie bij voorrang behandelt, noch de beslissingen die zij in deze reeds kan nemen. Het is slechts voor de door rechthebbenden ingediende dossiers dat de commissie moet wachten tot het einde van de termijn voor de indiening van aanvragen.

B. HOOFDSTUK IV

Wijziging van de artikelen 578 en 581 van het Gerechtelijk Wetboek (artikelen 139 tot 141)

De wijzigingen voorgesteld in de artikelen 137 en 138 zijn van een technische aard.

Ze hebben tot doel artikel 581, 3º, van het Gerechtelijk Wetboek te wijzigen opdat er rekening wordt gehouden met de grondwettelijke voorschriften van de bevoegdheidsverdeling tussen de federale wetgever en de decreetgevers.

Door het decreet van de Vlaamse Raad van 8 mei 2002 houdende evenredige participatie op de arbeidsmarkt (Belgisch Staatsblad van 26 juli 2002) werd titel V van de wet van 4 augustus 1978 opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaams Gewest.

Dat decreet wijzigt bovendien artikel 581 van het Gerechtelijk Wetboek, dat handelt over de bevoegdheden van de arbeidsrechtbank. Het ten derde in artikel 581 werd als volgt vervangen :

« 3º de geschillen met betrekking tot de toepassing van het decreet houdende evenredige participatie op de arbeidsmarkt en zijn uitvoeringsbesluiten ».

Bij lezing van de tekst kan men zich afvragen door wie de decreterende macht wordt uitgeoefend en welke rechter bevoegd is voor de geschillen die voortvloeien uit de toepassing van de wet van 4 augustus 1978, die enkel nog van kracht is voor de materies waarvoor de Vlaamse Raad niet bevoegd is.

Daarom moet de tekst worden verbeterd en vervangen door een bepaling die overeenstemt met de regels die door en krachtens de Grondwet zijn ingesteld met betrekking tot de afzonderlijke bevoegdheden van de federale Staat, de gemeenschappen en de gewesten.

Tevens wordt artikel 578, 8º, van het Gerechtelijk Wetboek gewijzigd teneinde rekening te houden met de architectuur van het Gerechtelijk Wetboek. De Vlaamse decreetgever was immers uit het oog verloren dat ook dat artikel moet worden gewijzigd.

Ten slotte wordt voorgesteld om de nieuwe bepaling met ingang van 1 oktober 2002 uitwerking te laten hebben. Dat is de datum van inwerkingtreding van het decreet van 8 mei 2002.

C. HOOFDSTUK V

Bijdrage in de kosten van de Kansspelcommissie (artikelen 142 tot 146)

De voorliggende bepalingen zijn in eerste instantie van technische aard. Er wordt namelijk overeenkomstig artikel 19 van de wet van 7 mei 1999 de bekrachtiging gevraagd van 2 koninklijke besluiten, daterend van respectievelijk 27 december 2001 en van 20 december 2002.

Het betreft hier de bijdrage, voor de kalenderjaren 2002 en 2003, in de werkings-, personeels- en oprichtingskosten van de Kansspelcommissie verschuldigd door de houders van de vergunningen van klasse A, B, C en E. Artikel 19 van de wet bepaalt terzake inderdaad enerzijds « de Koning bepaalt bij een in Ministerraad overlegd besluit de bijdrage van de houders van een vergunning inzake deze kosten » en anderzijds « de Koning legt aan de Wetgevende Kamers een ontwerp van wet voor », ontwerp gericht op de bekrachtiging van dit besluit.

Daarnaast wordt voorzien in de wijziging van enkele bepalingen van de kansspelwet.

Na drie jaar toepassing van deze wetgeving is inderdaad gebleken dat, vanwege de discrepantie tussen de letter van de wet en de realiteit in de praktijk, geen normale uitbating kan worden gewaarborgd en dat, wil de overheid waken over de leefbaarheid van de sector en talrijke ontslagen voorkomen, een aantal aanpassingen nodig zijn om een correct kansspelbeleid verder te waarborgen.

De minister wijst op de moeilijke maar noodzakelijke evenwichtsoefening inzake het spanningsveld tussen rendabele uitbating en bescherming van de speler, waarbij er over gewaakt moet worden dat enerzijds het illegaal circuit binnen de perken blijft en dat het sociale deficit van probleemspelers tot een minimum worden herleid, maar anderzijds ook dat de rendabiliteit en de tewerkstelling van de uitbatingen behouden blijven.

In het kader van dat spanningsveld zijn de voornaamste pijnpunten qua rendabiliteit enerzijds in de casino's het absoluut verbod van gebruik van kredietkaarten, evenals het verbod van kosteloze verplaatsingen, maaltijden, dranken, en anderzijds in de speelhallen het gemiddeld uurverlies verbonden aan de automatische kansspelen van 12,50 euro.

Betreffende remediëring van de precaire situatie in de sector worden in de programmawet vier maatregelen vooropgesteld :

1. In artikel 8 van de kansspelwet wordt voor de kansspelinrichtingen klasse Il het gemiddeld maximaal verlies per uur en per speler opgetrokken. Het uurverlies is het resultaat van een berekeningswijze met als elementen het herverdelingsgehalte, de duur van het spel en het winst- en verlies-plan. Ter vergelijking kan verwezen worden naar Nederland, waar dit gemiddeld uurverlies gesteld werd op 40 euro, na aanbevelingen van de Commissie-Nijpels, ertoe strekkend de risico's van het problematisch speelgedrag terug te dringen, zoals het vaststellen van de inzet op 0,20 euro, een herverdelingsgehalte van minimum 60 % en een minimum speelduur van 3,5 seconden. Eenzelfde strategie werd in België gevolgd.

2. In artikel 19 van de kansspelwet wordt een fonds van de Kansspelcommissie, in te schrijven op het budget van Justitie, ingericht. Dit werd reeds opgemerkt in de parlementaire discussies met betrekking tot de huidige kansspelwet; beoogd wordt de geloofwaardigheid en de doorzichtigheid te versterken, waarbij kan verwezen worden naar de werking, in Binnenlandse Zaken, van het fonds opgericht ingevolge de wet van 10 april 1990 op de bewakingsdiensten, veiligheidsdiensten en de interne bewakingsdiensten.

3. In artikel 58 van de kansspelwet wordt het gebruik van kredietkaarten en debetkaarten mogelijk gemaakt en in sommige gevallen zelfs verplicht. Gebruik van giraal geld is de moderne wijze van betalen ­ tal van toeristen die onze speelinstellingen aandoen werken enkel met kredietkaarten ­ en een belangrijke garantie tegen hold-ups (binnen en buiten de zaal) en valsmunterij.

Bovendien zal het gebruik van giraal geld in het kader van witwaspraktijken de identificatie en de opvolging van het geldspoor vergemakkelijken, waarbij er voor geopteerd wordt om bij transacties boven een bepaald bedrag gebruik van giraal geld verplicht te maken.

4. In artikel 60 van de kansspelwet wordt de mogelijkheid ingevoerd tot het toekennen van bepaalde voordelen in casino's, waarbij kan worden verwezen naar het mondiaal gebruik dat bij gelegenheden een glas wordt aangeboden of een klein geschenk.

Het doel dat met het huidige verbod op enig geschenk werd beoogd is vooral het « player tracking » (overdreven aantrekken van de speler) te beperken, maar het is gebleken dat de strikte toepassing van dit verbod een overdreven maatregel is, die een belangrijk concurrentieel voordeel oplevert voor de casino's in de onmiddellijke nabijheid van de Belgische grenzen. In de wet is betreffende deze geschenken in een bedrag van 50 euro voorzien, maar de voorwaarden waaronder die voordelen kunnen geboden worden, alsook de hoegrootheid van het bedrag, zullen door de Koning bepaald kunnen worden.

De minister wijst ten slotte op het feit dat de Kansspelcommissie een gunstig advies uitgebracht heeft over de voorgestelde maatregelen.

III. ALGEMENE BESPREKING

Vragen van de leden

A. Wijzigingen van de artikelen 578 en 581 van het Gerechtelijk Wetboek

Mevrouw Nyssens begrijpt niet waarom het nodig is om in artikel 578 van het Gerechtelijk Wetboek, dat de bevoegdheid ratione materiae bepaalt van de arbeidsrechtbank, een bepaling in te voegen die verwijst naar het decreet van 8 mei 2002 van de Vlaamse Raad houdende evenredige participatie op de arbeidsmarkt en zijn uitvoeringsbesluiten.

Dat decreet heeft de arbeidsrechtbank haar bevoegdheid niet kunnen ontnemen, zodat de geschillen die met dit decreet verband houden nu reeds door de arbeidsrechtbank worden beslecht. Wat is dan het nut van de voorgestelde wijziging ?

B. Kansspelen

Mevrouw Nyssens stelt vast dat het wetsontwerp voorstelt om een aantal verbodsbepalingen opgelegd door de wet van 7 mei 1999 op de kansspelen, de kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers, op te heffen ten voordele van de casino's alleen. Het ontwerp wil het gebruik van kredietkaarten in de casino's mogelijk maken, alsook het aanbieden van kleine voordelen aan de spelers.

Spreekster herinnert eraan dat het Arbitragehof geoordeeld heeft dat de beperkingen die de wetgever van 1999 heeft opgelegd aan casino's en andere kansspelinrichtingen niet onredelijk waren, in het licht van de strijd tegen de kansspelverslaving.

In zijn advies van 27 februari 2003 (stuk Kamer, nr. 50-2343/001), zegt de Raad van State : « In het licht van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet staat het aan de wetgever om objectief en redelijkerwijs de redenen te kunnen wettigen waarom hij beslist bepaalde verbodsbepalingen voor de casino's op te heffen en ze voor de overige kansspelinrichtingen te handhaven. »

Mevrouw Nyssens vraagt hoe de regering het verschil verantwoordt dat gemaakt wordt tussen de casino's en de andere kansspelinrichtingen. Wat is de economische situatie van de casino's ?

Wat de versoepeling van de kansspelwet betreft ten voordele van de casino's, pleit de heer Istasse voor een realistischere benadering van het probleem, rekening houdend met de werkgelegenheid in de sector.

Spreker pleit er ook voor om voorzichtig te zijn bij het opstellen van het koninklijk besluit waarin de voorwaarden worden vastgesteld waaronder de casino's voordelen mogen toekennen met een maximumwaarde van 50 euro per week en per speler. Dit bedrag kan erg laag lijken maar spreker vindt dat dergelijke voordelen voor mensen met beperkte middelen een overtuigingskracht hebben waardoor ze dingen gaan doen die ze anders niet zouden doen.

Antwoorden van de minister

A. Wijzigingen van de artikelen 578 en 581 van het Gerechtelijk Wetboek

De minister herinnert aan de bevoegdheidsverdeling tussen de federale wetgever en de decreetgevers. De evenredige participatie op de arbeidsmarkt valt duidelijk onder de bevoegdheid van de overheden van de deelgebieden. De organisatie van de hoven en rechtbanken is dan weer een federale verantwoordelijkheid. In zijn arrest van 13 mei 2001 heeft het Arbitragehof verduidelijkt dat de impliciete bevoegdheid van de decreetgever hem niet toestaat het Gerechtelijk Wetboek te wijzigen.

Artikel 18 van het decreet van de Vlaamse Raad van 8 mei 2002 strekt er echter toe artikel 581, 3º, van het Gerechtelijk Wetboek te wijzigen. Dit probleem is in het overlegcomité besproken en er is besloten dat de federale wetgever het Gerechtelijk Wetboek zou aanpassen.

Overigens dient men, indien men overgaat tot wijziging van artikel 581 van het Gerechtelijk Wetboek, dat de bevoegdheid van de arbeidsrechtbank inzake het zelfstandigenstatuut regelt, ook artikel 578 van datzelfde wetboek te wijzigen, dat de bevoegdheid van de arbeidsrechtbank inzake de loontrekkenden betreft.

B. Kansspelen

Wat de economische situatie van de sector betreft, beschikt de minister over statistieken waaruit blijkt dat de bezoekcijfers van de casino's de voorbije twee jaar met ongeveer 25 % gedaald zijn. Indien er niet wordt ingegrepen zal zowat 40 % van de banen in die sector op de helling komen te staan. Spreker wijst er nog op dat de maatregelen die in het wetsontwerp worden voorgesteld, goedgekeurd zijn door de kansspelcommissie, die een onafhankelijk orgaan is en die gevoelig is gebleken voor de argumenten die door de sector naar voren zijn gebracht.

Op de vraag inzake de objectieve verantwoording van de verschillende behandeling die is voorbehouden aan de casino's (inrichtingen van klasse I) en de andere inrichtingen van klassen II en II, antwoordt de minister met een verwijzing naar de memorie van toelichting, die ingaat op de opmerkingen die de Raad van State in dit verband had gemaakt (stuk Kamer, nr. 50-2343/001, blz. 74). Spreker vindt dat er om te beginnen een objectief verschil is tussen de inrichtingen van klasse I en de inrichtingen van klassen II en III en dat men dus vanuit dit uitgangspunt onderscheiden maatregelen kan opleggen.

Wat ten slotte de waarde betreft van de voordelen die de casino's aan hun klanten mogen voorstellen, wijst de minister erop dat het, om redenen van duidelijkheid, wenselijk leek om het bedrag van 50 euro in de wet te vermelden. Spreker voegt hieraan toe dat het om een indicatief bedrag gaat, dat door de Koning kan worden aangepast en verhoogd of verlaagd, naargelang van de situatie in de praktijk.

IV. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING

Artikel 139

Mevrouw de Bethune dient amendement nr. 82 (stuk Senaat, nr. 2-1566/2) in, dat ertoe strekt artikel 139 te doen vervallen.

Uit het advies van de Raad van State blijkt dat dit artikel een aangelegenheid regelt als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Amendement nr. 83 (stuk Senaat, nr. 2-1566/2) van mevrouw de Bethune is subsidiair ten opzichte van het vorige amendement en heeft dezelfde strekking. De verantwoording is echter verschillend. De bepaling is institutioneel perfide en gaat in tegen de evolutie in de praktijk waardoor de deelstaten de mogelijkheid hebben gekregen, op grond van hun impliciete bevoegdheden, beperkte vingerwijzingen te geven met betrekking tot de gerechtelijke afdwinging van hun normen. Voor het overige verwijst de indienster naar de verantwoording van het amendement.

Is het de bedoeling de bevoegdheid van de deelstaten gedeeltelijk af te blokken ?

De minister verwijst naar het arrest van het Arbitragehof van 13 maart 2001 met betrekking tot de zorgverzekering, dat een soortgelijk probleem betreft. De Vlaamse decreetgever had gemeend een wijziging te moeten aanbrengen in de bevoegdheden van de gerechtelijke overheden en had de arbeidsrechtbanken bevoegd gemaakt voor de geschillen inzake zorgverzekering. Het Arbitragehof meende dat dit niet thuishoorde in het kader van de impliciete bevoegdheden van de decreetgever. Het blijft de bevoegdheid van de federale wetgever te bepalen welke rechtbank bevoegd is. Men zou niet in een juridisch vacuüm zijn terechtgekomen indien de Vlaamse decreetgever niet was opgetreden. In overleg met de gemeenschap, worden de zaken hier geregeld met betrekking tot het decreet van 8 mei 2002 van de Vlaamse Raad inzake evenredige participatie.

De indienster van het amendement verwijst naar het advies van de Raad van State. Deze houdt eerder vast aan een gedateerde benadering van de bevoegdheidsverdeling. De nadruk wordt gelegd op de uitsluitende federale bevoegdheid inzake de bevoegdheden van de rechtscolleges.

De minister stipt aan dat de Raad van State geen opmerkingen heeft gemaakt met betrekking tot de bevoegdheidsproblematiek. Nochtans was hij op de hoogte van het arrest van het Arbitragehof van 13 maart 2001.

De indienster verwijst naar het hoofdamendement, dat stelt dat de voorgelegde bepaling een volledig bicamerale materie betreft.

Noch de minister van de Justitie, noch de commissie voor de Justitie van de Kamer, delen deze mening. Er blijkt een verschil in benadering te zijn tussen de Raad van State en het Parlement met betrekking tot deze discussie. De minister meent dat de afspraak binnen de overlegcommissie luidt dat de organisatie van de hoven en rechtbanken onder de regeling van artikel 77 valt, op voorwaarde dat het een structurele wijziging betreft. Dit is niet het geval voor voorliggende bepaling.

Amendement nr. 82 wordt verworpen met 10 tegen 2 stemmen en amendement nr. 83 met 11 stemmen tegen 1 stem.

Artikel 140

Mevrouw de Bethune dient amendement nr. 84 (stuk Senaat, nr. 2-1566/2) in, dat ertoe strekt artikel 140 te doen vervallen.

Dit amendement vloeit voort uit de vorige amendementen die artikel 139 doen vervallen.

Het amendement wordt verworpen met 11 stemmen tegen 1 stem.

Artikel 141

Mevrouw de Bethune dient amendement nr. 85 (stuk Senaat, nr. 2-1566/2) in, dat ertoe strekt artikel 141 te doen vervallen.

Dit amendement vloeit voort uit de vorige amendementen die de artikelen 139 en 140 doen vervallen.

Het amendement wordt verworpen met 11 stemmen tegen 1 stem.

Artikel 143

Mevrouw de Bethune dient amendement nr. 86 (stuk Senaat, nr. 2-1566/2) in, dat ertoe strekt artikel 143 te doen vervallen, met betrekking tot de kansspelcommissie. De regering opteert blijkbaar eerder voor een economische benadering en acht de strijd tegen de gokverslaving minder belangrijk. Op alle vlakken is er een falen van het paarsgroene beleid inzake preventie (bijvoorbeeld baarmoederhalskankerscreening, roken, enz). Daarenboven worden deze bepalingen door het Parlement gejaagd, zonder dat een debat ten gronde mogelijk is.

Voor het overige verwijst de indienster naar de verantwoording.

Het amendement wordt verworpen met 11 stemmen tegen 1 stem.

Artikel 145

Mevrouw de Bethune dient amendement nr. 87 (stuk Senaat, nr. 2-1566/2) in, dat ertoe strekt de eerste volzin van het voorgestelde artikel 58, eerste lid, te doen vervallen.

Voor de verantwoording kan worden verwezen naar de verantwoording bij het amendement op artikel 143.

Het amendement wordt verworpen met 10 tegen 2 stemmen.

Artikel 146

Mevrouw de Bethune dient amendement nr. 88 (stuk Senaat, nr. 2-1566/2) in, dat ertoe strekt het artikel te doen vervallen.

Voor de verantwoording kan worden verwezen naar het amendement op artikel 143.

Het amendement wordt verworpen met 9 tegen 2 stemmen bij 1 onthouding.

V. EINDSTEMMING

De artikelen verwezen naar de commissie voor de Justitie (132, 139-146) worden in hun geheel aangenomen met 10 tegen 2 stemmen.

Vertrouwen is geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.

De rapporteur,
Jean-François ISTASSE.
De voorzitter,
Josy DUBIÉ.