2-1510/1 | 2-1510/1 |
28 FEBRUARI 2003
De pensioenleeftijd is vastgesteld op 65 jaar, zowel voor mannen als voor vrouwen. Voor vrouwen geldt momenteel evenwel een overgangsregeling waarbij de pensioenleeftijd stapsgewijs verhoogd wordt en uiteindelijk op 1 januari 2009 op 65 jaar gebracht wordt (in 1997 werd de pensioenleeftijd voor vrouwen op 61 jaar gebracht, in 2000 werd dat 62 jaar, in 2003 is het 63 jaar, in 2006 64 jaar en uiteindelijk in 2009 is de pensioenleeftijd gelijk voor mannen en vrouwen).
Vervroegd pensioen is mogelijk vanaf 60 jaar. Oorspronkelijk werd dit vervroegd pensioen door de overheid ontmoedigd. Zowel in de pensioenregeling van de werknemers als in die van de zelfstandigen werd het pensioenbedrag verminderd met 5 % per jaar vervroeging. Op die manier zag iemand die op 60 jaar vervroegd met pensioen ging zijn pensioenbedrag gereduceerd tot 75 % (vermindering van 25 %).
In 1991 werd die vermindering wegens vervroeging in de werknemersregeling afgeschaft (wet van 20 juli 1990 tot instelling van een flexibele pensioenleeftijd voor werknemers en tot aanpassing van de werknemerspensioenen aan de evolutie van het algemeen welzijn). Werknemers worden sindsdien niet meer bestraft wanneer zij vervroegd met pensioen gaan.
Voor zelfstandigen werd de vermindering wegens vervroeging onverkort behouden. Een zelfstandige die met vervroegd pensioen wil gaan (vaak uit noodzaak als het economisch of op het vlak van gezondheid niet meer gaat) moet dus nog altijd inleveren op zijn vaak al karige wettelijk pensioen. Een (mannelijke) zelfstandige die beslist om op 60 jaar te stoppen verliest dus nog altijd 25 % of een kwart van zijn pensioen. En dat gedurende de rest van zijn leven. Die financiële bestraffing komt bovenop het feit dat wie vervroegd met pensioen gaat, meestal geen volledige loopbaan heeft opgebouwd en dus geen pensioen voor een volledige loopbaan ontvangt. Op dat verminderd pensioen wordt dan de financiële bestraffing berekend.
Een voorbeeld : een man die op 60 jaar met vervroegd pensioen gaat en vanaf zijn twintigste jaar bijdragen heeft betaald, heeft een loopbaan van 40 jaar, dat is 5 jaar minder dan een volledige loopbaan (45 jaar). Daardoor wordt zijn pensioen met 11 % verminderd en vervolgens met 25 % (zijnde 5 % per jaar vervroegde pensionering).
Als we dat toepassen op het bedrag van het gewaarborgd minimumpensioen voor zelfstandigen (gezinspensioen), komt dat neer op volgende bedragen :
pensioen op 65 jaar na een volledige loopbaan (45/45) : 783,46 euro;
pensioen op 60 jaar na een loopbaan van 40 jaar (40/45) : 522,31 euro.
In dat geval wordt het pensioen dus met een derde verminderd !
Zelfstandigen voelen die verschillende behandeling als een discriminatie aan.
Met dit wetsvoorstel willen wij een reële aanzet geven om die aanstootgevende discriminatie weg te werken.
Het liefst willen wij onmiddellijk een volledige afschaffing van de vermindering wegens vervroeging in de pensioenregeling voor de zelfstandigen. Als verantwoordelijke partij begrijpen wij evenwel dat zulks veel geld zal kosten en dat in de budgettaire context van vandaag een meerjarenplan nodig is om dat te realiseren.
Ons voorstel behoudt de bestaande vermindering wegens vervroeging, maar heft ze op wanneer de pensioengerechtigde de wettelijke pensioenleeftijd bereikt heeft. Een mannelijke zelfstandige die op 60 jaar met vervroegd pensioen gaat, zal dus tussen zijn zestigste en vijfenzestigste jaar een verminderd pensioen genieten (verminderd met 5 % per jaar vervroegde pensionering), maar die vermindering wordt opgeheven zodra hij de wettelijke pensioenleeftijd (65) bereikt heeft.
Jan STEVERLYNCK. |
WETSVOORSTEL
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
Artikel 3, § 2, tweede lid, van het koninklijk besluit van 30 januari 1997 betreffende het pensioenstelsel der zelfstandigen met toepassing van de artikelen 15 en 27 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels en van artikel 3, § 1, 4º, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese en Monetaire Unie, wordt aangevuld als volgt :
« De verminderingscoëfficiënt wordt opgeheven vanaf de maand die volgt op die waarin de belanghebbende de pensioenleeftijd bereikt. »
4 november 2002.
Jan STEVERLYNCK. |