2-1440/2

2-1440/2

Belgische Senaat

ZITTING 2002-2003

18 FEBRUARI 2003


Wetsontwerp houdende wijziging van de artikelen 628 en 1395 van het Gerechteijk Wetboek naar aanleiding van de wet van ... tot oprichting van een Dienst voor alimentatievorderingen bij de FOD Financiën


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE FINANCIËN EN VOOR DE ECONOMISCHE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR DE HEER de CLIPPELE


Het wetsvoorstel tot oprichting bij het ministerie van Financiën van een begrotingsfonds voor alimentatievorderingen (stuk Kamer, nr. 50-1627/1) werd op 23 januari 2003, na amendering, door de Kamer van volksvertegenwoordigers aangenomen.

De Kamer besliste daarbij dit wetsvoorstel te splitsen in twee afzonderlijke wetsontwerpen. Het eerste wetsontwerp, het wetsontwerp tot oprichting van een Dienst voor alimentatievorderingen bij de FOD Financiën (stuk Kamer, nr. 50-1627/21), bevat alleen bepalingen die een aangelegenheid regelen als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet, terwijl het tweede wetsontwerp, het wetsontwerp houdende wijziging van de artikelen 628 en 1395 van het Gerechtelijk Wetboek naar aanleiding van de wet van ... tot oprichting van een Dienst voor alimentatievorderingen bij de FOD Financiën (stuk Kamer, nr. 50-2242/1), alleen bepalingen bevat die een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet regelen.

Deze wetsontwerpen werden op 23 januari 2003 overgezonden door de Kamer van volksvertegenwoordigers. Voor het eerste wetsontwerp, het wetsontwerp tot oprichting van een Dienst voor alimentatievorderingen bij de FOD Financiën, heeft de Senaat geen gebruik gemaakt van haar evocatierecht. Het tweede wetsontwerp, het wetsontwerp houdende wijziging van de artikelen 628 en 1395 van het Gerechtelijk Wetboek naar aanleiding van de wet van ... tot oprichting van een Dienst voor alimentatievorderingen bij de FOD Financiën, werd op 18 februari 2003 in de commissie besproken.

I. INLEIDENDE UITEENZETTING VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Het optioneel bicamerale gedeelte van dit wetsontwerp (zie doc. Kamer, nr. 50-1627/21) bepaalt dat in plaats van zich tot het OCMW te wenden, men zich voortaan tot het ministerie van Financiën kan wenden (Dienst voor alimentatievorderingen) om voorschotten te krijgen op alimentatievorderingen.

Eens de aanvraag bij de Dienst voor alimentatievorderingen is ingediend, heeft de administratie een maand om na te gaan of de aanvraag volledig is en geldig. Ze moet beslissen of ze het gevraagde voorschot op alimentatievordering toekent of niet.

Bij het onderzoek van het wetsvoorstel in de Kamer is men erachter gekomen dat wanneer men geen limiet of niet een bepaalde sanctie instelt voor de behandeling van de aanvraag, het mogelijk was dat de administratie ofwel ze voor onbepaalde tijd niet beantwoordde, terwijl ze daar normaal één maand de tijd voor heeft, ofwel ze negatief beantwoordde. In dat laatste geval moet tegen die negatieve beslissing een mogelijkheid van beroep openstaan. Er was echter alleen natuurlijk beroep mogelijk voor de Raad van State, aangezien het om een administrative bepaling betreffend een particulier belang gaat.

Aangezien de hele problematiek van de alimentatievordering tot het gemeen recht behoort, leek het normaal dat men het debat over het beroep van de schuldeiser ofwel wegens het uitblijven van een beslissing van de administratie, ofwel bij een negatieve of gedeeltelijk negatieve beslissing van haar kant overdraagt aan een rechter van gemeen recht. En de gewone rechter inzake uitvoerbare titels is de beslagrechter.

Dat probleem werd geregeld door artikel 9, § 3, van het wetsontwerp tot oprichting van een Dienst voor alimentatievorderingen bij de FOD Financiën. Het gevolg ervan was dat er wijzigingen moesten worden aangebracht aan het Gerechtelijk Wetboek. Dat wil het voorliggend wetsontwerp doen.

Aangezien er een voor de beslagrechter een nieuwe materiële bevoegdheid bijkwam en omdat die bijzondere bevoegdheid inzake beroep tegen een administratieve beslissing niet in artikel 1395 van het Gerechtelijk Wetboek staat, was het dus belangrijk dat artikel te wijzigen. Tevens moest de territoriale bevoegdheid van de beslagrechter worden geregeld, aangezien het logischerwijze de plaats van beslag is die in het vijfde deel van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt welke beslagrechter bevoegd is. In de voorliggende aangelegenheid gaat het nog niet om een beslag, maar om een beroep tegen een administratieve beslissing. Daarom heeft men aan artikel 628 van het Gerechtelijk Wetboek, dat alle bijzondere bevoegdheden van de rechters opsomt, een bijzondere territoriale bevoegdheid van de beslagrechter toegevoegd.

II. BESPREKING

Dit ontwerp geeft geen aanleiding tot opmerkingen of vragen.

III. STEMMINGEN

De artikelen 1 tot 4 worden aangenomen bij eenparigheid van de 10 aanwezige leden.

Het wetsontwerp in zijn geheel wordt ongewijzigd en eveneens eenparig aangenomen.

Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit rapport.

De rapporteur, De voorzitter,
Olivier de CLIPPELE. Paul DE GRAUWE.

De door de commissie aangenomen tekst
is dezelfde als de tekst van het
door de Kamer van volksvertegenwoordigers
overgezonden ontwerp
(zie stuk Kamer, nr. 50-1627/19)