2-1426/3

2-1426/3

Belgische Senaat

ZITTING 2002-2003

13 FEBRUARI 2003


Wetsontwerp tot wijziging van sommige aspecten van de wetgeving met betrekking tot de inrichting en de werkwijze van de afdeling wetgeving van de Raad van State


AMENDEMENTEN

ingediend na de goedkeuring van het verslag


Nr. 1 VAN DE HEREN VANDENBERGHE EN D'HOOGHE

Art. 13bis (nieuw)

Een artikel 13bis (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 13bis. ­ Artikel 569 van het Gerechtelijk Wetboek wordt aangevuld met een 34º, luidende :

« 34º van de vorderingen tot nietigverklaring wegens overtreding van hetzij substantiële, hetzij op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, overschrijding of afwending van macht, ingesteld tegen de akten en reglementen van de onderscheiden administratieve overheden alsook tegen de administratieve handelingen van wetgevende vergaderingen of van hun organen, daarbij inbegrepen de ombudsmannen ingesteld bij deze assemblees, van het Rekenhof en van het Arbitragehof, evenals van organen van de rechterlijke macht en van de Hoge Raad voor de Justitie met betrekking tot overheidsopdrachten en leden van hun personeel, evenals van de eraan verbonden vorderingen tot schorsing.

Overgangsbepaling

Deze bepaling treedt in werking één jaar nadat de wijziging van artikel 159 van de Grondwet van kracht is geworden. »

Verantwoording

Het Belgische stelsel van administratieve rechtsbescherming wordt ontsierd door het zinloze onderscheid tussen het objectief en het subjectief contentieux, dat ertoe leidt dat eenzelfde geschil aanhangig kan worden gemaakt bij twee verschillende rechtscolleges (een administratief en een jurisdictioneel), al naargelang het perspectief dat wordt gehanteerd bij de omschrijving ervan. Tengevolge van dit onderscheid is het eveneens onmogelijk dat de Raad van State in eenzelfde arrest uitspraak zou doen over de nietigverklaring van een overheidshandeling en de schadevergoeding die logisch voortvloeit uit dit foutieve overheidshandelen.

Het spreekt voor zich dat een dergelijk dualisme niet bevorderlijk is voor de doorzichtigheid van de rechtsbescherming. Het dwingt rechtzoekenden vaak twee procedures in te stellen ter bescherming van een enkel rechtsgoed en leidt ertoe dat onzorgvuldig geformuleerde, maar perfect zinvolle vorderingen, op grond van louter theoretische bespiegelingen, onontvankelijk worden bevonden.

Reeds jaren wordt aangekondigd dat werk moet worden gemaakt van een integratie van de administratieve rechtsbescherming in de gewone rechtbanken, maar tot nog toe bleven deze aankondigingen zonder gevolg. Inderdaad lijkt een strikte interpretatie van artikel 159 van de Grondwet ertoe te leiden dat het de hoven en rechtbanken ontzegd blijft zich uit te spreken over de geldigheid van de algemene, provinciale en plaatselijke besluiten en verordeningen, die zij enkel buiten toepassing kunnen laten.

Bijgevolg past dit amendement in een dubbele demarche : enerzijds verduidelijkt het de wil van de wetgever om op middellange termijn écht werk te maken van een integratie van het administratieve contentieux in de gewone rechtspraak, anderzijds verbindt het deze ambitie aan een wijziging van artikel 159 van de Grondwet, die alle constitutionele bezwaren moet uitschakelen.

Hierbij moet worden opgemerkt dat bewust niet wordt gekozen voor de oprichting van een afzonderlijke administratieve rechtbank; die zou immers soortgelijke problemen met betrekking tot de rechtsingang creëren als dit amendement de wereld wil uithelpen.

Ook in de rechtsleer wordt de voorkeur gegeven aan deze optie. In haar gezaghebbende proefschrift schrijft professor doctor Sabien Lust (Rechtsherstel door de Raad van State, Brugge, Die Keure, 2000, blz. 430 en volgende) :

« Uiteindelijk lijkt de integratie van de administratieve geschillenbeslechting in de rechterlijke macht door het oprichten van administratieve rechtbanken binnen deze rechterlijke macht en het ontnemen aan de Raad van State en aan de bestaande administratieve rechtscolleges van hun jurisdictionele bevoegdheden, de beste oplossing voor het probleem van de efficiëntie ervan. Als men de leemten van de administratieve rechtspraak enkel bekijkt vanuit het oogpunt van het rechtsherstel, zijn alle voorgestelde oplossingen weliswaar bevredigend.

De integratie komt echter ook tegemoet aan de andere gesignaleerde problemen, die dan meer betrekking hebben op de bestaande administratieve rechtscolleges met bijzondere bevoegdheden. Een dergelijk systeem is duidelijk en doorzichtig door zijn eenvoud, de eerbiediging van de beginselen van behoorlijke rechtsbedeling wordt er gewaarborgd en aan de top van het stelsel staat enkel het Hof van Cassatie, wat de rechtseenheid zeker ten goede komt. Dergelijk monistisch systeem is bovendien juridisch-technisch gemakkelijk te realiseren. [ ...]

Tegen dergelijke monistisch systeem worden nochtans ook bezwaren geuit. Doorgaans wijst men op het gebrek aan specialisatie van de gewone rechter. Een systeem van administratieve rechtbanken laat nochtans toe om ook binnen de rechterlijke macht een zeker specialisatie tot stand te brengen. De praktijk toont trouwens aan dat dit bezwaar eigenlijk niet terecht is. Een groot deel van het administratief contentieux wordt nu immers reeds voor de gewone rechter gevoerd. Deze schrikt er vaak niet voor terug en slaagt erin het bestuur tot naleving van het recht te dwingen.

Ook wordt de onaangepastheid van de procedure aangevoerd als argument tegen het monisme. Het administratieve contentieux zou een meer actieve rol van de rechter vereisen ­ een inquisitoire procedure dus ­ alleen al om de procesongelijkheid tussen de partijen te verzachten. Niets belet echter dat een aangepaste procedureregeling wordt ingevoerd voor het administratieve contentieux. Dat gebeurt trouwens reeds voor de arbeidsgerechten, die een belangrijk deel van het administratief contentieux voor hun rekening nemen, in het bijzonder het socialezekerheidscontentieux. Bovendien slaagt ook de burgerlijke rechter erin om via de gemeenrechtelijke, accusatoire procedure een adequate rechtsbescherming te bieden tegen de overheid.

Andere bezwaren zoals te hoge belasting van de rechtbanken, kosten van de procedure, traagheid van de rechtspraak enzovoort, zijn evenmin relevant. Het betreffen immers problemen die verbonden zijn aan de onvolmaaktheid van de organisatie van en de procedure voor de gewone rechtbanken. Zij mogen geen reden zijn om het administratief contentieux buiten de rechterlijke macht te houden, maar moeten integendeel een stimulans vormen om ook de gemeenrechtelijke procedure en de organisatie van de rechterlijke macht te verbeteren. »

Ten slotte heeft dit amendement tot doel de aandacht te vestigen op wat voor de meeste betrokkenen van veel fundamenteler belang is binnen de werking en organisatie van de Raad van State, met name de curatieve rechtsbescherming.

Hugo VANDENBERGHE.
Jacques D'HOOGHE.