2-269

2-269

Belgische Senaat

Handelingen

DONDERDAG 13 FEBRUARI 2003 - OCHTENDVERGADERING

(Vervolg)

Wetsontwerp tot uitvoering en aanvulling van de wet van 2 mei 1995 betreffende de verplichting om een lijst van mandaten, ambten en beroepen, alsmede een vermogensaangifte in te dienen (Stuk 2-289)

Ontwerp van bijzondere wet tot uitvoering en aanvulling van de bijzondere wet van 2 mei 1995 betreffende de verplichting om een lijst van mandaten, ambten en beroepen, alsmede een vermogensaangifte in te dienen (Stuk 2-290)

Algemene bespreking

De voorzitter. - Ik stel voor deze wetsontwerpen samen te bespreken. (Instemming)

De heer Guy Moens (SP.A), corapporteur. - Wij hoeven niet meer uitvoerig in te gaan op deze ontwerpen, aangezien de problematiek sinds 1995, dus bijna acht jaar geleden, al herhaaldelijk werd besproken. De ontwerpen hebben bij manier van spreken dan ook bloed en tranen gekost.

Sta me toe mijn respect te tonen voor de wijze waarop onze diensten deze moeilijke discussie, die als het ware in golven werd gevoerd, in een prachtig geheel hebben gegoten. Wat later werd besproken, maar logischerwijze behoorde bij onderwerpen die eerder al werden behandeld, werd samengebracht. Ik raad iedereen dan ook de lectuur van het verslag aan. Ik beperk me nu tot de laatst aangebrachte wijzigingen.

Mevrouw Taelman en anderen hebben er bij herhaling op gewezen dat de bevoegdheden met betrekking tot intercommunale verenigingen bij bijzondere wet moeten worden geregeld. Met deze opmerking werd dan ook rekening gehouden.

De verwijzing naar een aantal ambtenaren vormde een andere veeleer technische kwestie. Ze moest immers worden aangepast aan de Copernicushervorming, die de terminologie, de graden en dergelijke van de openbare diensten wezenlijk verandert. Door deze aanpassing wordt de verwijzing naar die ambtenaren dan ook ondubbelzinnig.

Mevrouw Taelman maakte ons er ook attent op dat de interprovinciale verenigingen niet waren opgenomen in de lijst met mandaten, wat evenwel begrijpelijk was, aangezien die verenigingen van recente datum zijn. Ook dat euvel werd verholpen.

Ook de federale regeringscommissarissen en de commissarissen van de federale regering die de titel van gouverneur en vice-gouverneur voeren in het administratieve arrondissement Brussel-Hoofdstad, waren niet in de wet opgenomen. We hebben ze nu toegevoegd, zodat ook deze ambten aan de wetgeving onderworpen zijn.

Een heikel punt was de toepassing van de wetgeving op de leden van de koninklijke familie die een dotatie, een vergoeding of een tegemoetkoming uit openbare middelen ontvangen, en op de grootmaarschalk van het Hof. De senatoren zijn gehouden een aangifte van vermogen en mandaten te doen. Sommigen gingen ervan uit dat deze regel ook geldt voor de drie senatoren van koninklijke bloede.

Sommige senatoren argumenteerden dat de Koning volgens de Grondwet onschendbaar is en dus niet kan worden onderworpen aan verplichtingen die aan het gemeen van de mensen worden opgelegd. Uit uitvoerige nota's van de juridische dienst van de Senaat bleek inderdaad dat noch de Koning, noch zijn kabinetschef, noch degenen die rechtstreeks met zijn huis verbonden zijn, kunnen worden gedwongen mandaten en vermogen bekend te maken. De amendementen dienaangaande, die onder andere door mij werden ingediend, werden ingetrokken. We moeten immers nooit het onmogelijke proberen te doen.

Bleef natuurlijk nog de vraag of de drie koninklijke prinsen die senator zijn en die als senator aan de algemene termen van de wet onderworpen zijn, aan deze verplichtingen moesten voldoen. Ook daarover liepen de meningen uiteen. Volgens sommigen was dat niet het geval, omdat ze als senator van rechtswege geen gewoon senator zijn. De terminologie van de wet van 1995 is echter veel ruimer en laat geen marge voor uitzonderingen. Uiteindelijk is er dan een akkoord bereikt. Ik heb mijn amendementen om hen uitdrukkelijk in de wet te vermelden, ingetrokken op voorwaarde dat de minister een verklaring opstelde dat ze inderdaad op precies dezelfde wijze als de andere senatoren hun vermogen en mandaten moeten aangeven. Zo gebeurde het en werd er in dat dossier klaarheid gebracht.

Discussie was er ook over de instellingen van openbaar nut waarover de Duitstalige Gemeenschap toezicht uitoefent. Die waren niet expliciet in de wet opgenomen. Dat werd rechtgezet met een amendement dat eenparig door de commissie werd goedgekeurd.

Het belangrijkste amendement dat werd verworpen, is dat over de toepassing van de wet op de bestuurders van de economische overheidsbedrijven, de grote patroons van bedrijven waarvan de Staat voor 50% aandeelhouder is. In ons land bekleden deze mensen toch een bijzondere machtspositie. Oorspronkelijk waren ze in het ontwerp opgenomen, in de Kamer werden ze eruit gehaald, in de Senaat werd gepoogd ze er opnieuw in te brengen. De discussie was zeer lang. De personen in deze functies vertoeven toch in een bijzonder delicate positie wanneer ze bestellingen moeten plaatsen, akkoorden moeten sluiten, contracten moeten tekenen die eventueel tot eigen voordeel kunnen leiden. Het zou ook goed zijn te weten welke andere posities personen met zo'n economische machtspositie bekleden in andere en vergelijkbare instellingen van privé- of openbare aard.

De commissie vond de redenering die toenmalig premier Jean-Luc Dehaene in 1996 verdedigde nog altijd verdedigbaar. Ze heeft daarom geoordeeld dat ze, om voor onze grote en belangrijke economische overheidsbedrijven goede bestuurders te kunnen aantrekken, de mogelijke kandidaten niet mocht onderwerpen aan de voor hen zo lastige en weinig aantrekkelijke verplichting om hun vermogen en mandaten kenbaar te maken. De discussie hierover heeft vrij lang aangesleept en is pas tot een conclusie gekomen bij de stemming over de amendementen, die helaas met een erg nipte meerderheid van vier stemmen tegen drie bij vier onthoudingen werden verworpen.

In het ontwerp van bijzondere wet zijn dezelfde wijzigingen aangebracht. Daar zijn ook de intercommunale en interprovinciale verenigingen en de regeringscommissarissen van de gemeenschaps- en gewestregeringen, voor zover die al bestaan, toegevoegd. Sommige leden wensten het ontwerp van bijzondere wet ook toepasselijk te maken op de bestuurders van economische overheidsbedrijven, maar ook dat voorstel werd door de meerderheid verworpen.

Een belangrijke wijziging die wel werd aanvaard, was dat ook de kabinetschefs en de adjunct-kabinetschefs van de regeringscommissarissen van de gemeenschappen en gewesten aan dezelfde verplichtingen moeten voldoen als hun commissarissen.

Ten slotte vond er in de commissie nog een discussie plaats over de inwerkingtreding van de wet. De eerder ingeschreven data waren natuurlijk allemaal achterhaald. Zelf had ik een amendement ingediend om de wet nog dit jaar van kracht te laten worden, wat vereist dat we nog vóór de verkiezingen een regeling uitwerken. De meerderheid vond dat echter niet nuttig. De commissie stemde uiteindelijk eenparig in met het wijze voorstel van de voorzitter dat de wet in werking doet treden de eerste dag van de zevende maand na de publicatie in het Belgisch Staatsblad.

Op die manier is de tekst die we vandaag in de plenaire vergadering bespreken, tot stand gekomen. Ik hoop dat we er deze keer in slagen om een eindstemming af te dwingen en een einde te maken aan de lange lijdensweg die nu al acht jaar aansleept.

M. René Thissen (CDH). - Mon intervention sera inversement proportionnelle à la longueur des débats qui ont amené à la conclusion que nous allons tirer aujourd'hui.

Dans les discours politiques, la transparence est à la mode depuis bien des années, ce qui n'apparaît pas forcément dans les actes. L'enlisement progressif de la Commission du renouveau politique, depuis des mois, en a témoigné à suffisance. Depuis son installation, elle n'a jamais été considérée par le gouvernement arc-en-ciel ni par les partis qui le soutiennent comme une priorité politique, en dépit des innombrables déclarations qui annonçaient une nouvelle culture politique, mais souvent pour demain...

C'est pourtant à l'initiative de l'un des nôtres, Raymond Langendries, alors président de la Chambre, que des assises de la démocratie ont été convoquées. Il a eu le grand mérite d'y croire davantage que d'autres, au point qu'un accord politique dit de Gesves a été conclu à l'issue des travaux.

En contradiction avec l'impossibilité de progresser significativement durant cette législature finissante, ce résultat doit être rappelé aujourd'hui, tant il constitue une avancée à caractère exceptionnel.

Que comportaient ces accords ? Des mesures relatives au cumul des mandats qui, pour une part, ont été traduites dans les statuts de certains politiques. C'est ainsi que le PSC puis le CDH ont adopté une charte de déontologie qui s'applique à tous nos candidats aux élections européennes, fédérales, régionales, provinciales et communales et qui prévoit explicitement une limitation du nombre de mandats, qu'ils soient publics ou privés.

Sans doute d'autres formations politiques ont-elles vraisemblablement adopté des dispositifs semblables et veillent tant bien que mal à son respect, à en juger par le cumul de fonctions de certains camarades wallons, à la fois ministres et à la tête d'intercommunales - ils ignorent ainsi les conflits d'intérêts - ou par les nombreuses candidatures des ministres régionaux ou communautaires aux prochaines élections fédérales.

Malheureusement, comme je l'ai dit, la commission du renouveau politique n'a pas pu ou pas su avancer dans la voie d'une harmonisation, d'une normalisation des exigences en cette matière.

L'autre volet de l'accord de Gesves, directement issu des assises de la démocratie, comportait des mesures relatives à la transparence des mandats : obligation de déclaration des mandats, définition des charges et fonctions et déclaration du patrimoine. Les lois du 2 mai 1995 qui définissent les principes généraux de cette nouvelle réglementation résultent directement de ces travaux.

Aujourd'hui, comme initialement convenu, le moment est venu de préciser les modalités d'exécution de cette loi - M. Moens, notre excellent rapporteur y a fait référence - à travers une loi ordinaire et une loi spéciale modificative.

Notre collègue Michel Barbeaux, rapporteur de ces projets avec M. Moens et participant très actif à la commission a pu le dire : le groupe CDH ne peut que se réjouir de l'aboutissement de ces travaux. Le champ d'application ratione personæ notamment est mieux délimité et la conformité avec la funeste réforme Copernic de l'administration fédérale est assurée. Une distinction claire est opérée entre les princes royaux, sénateurs de droit auxquels s'applique une législation et la personne du Roi. Les commissaires du gouvernement et les dirigeants d'entreprises publiques sont également visés et le rôle essentiel de la Cour des comptes est bien circonscrit.

Pour toutes ces raisons, le groupe CDH du Sénat soutient sans équivoque les deux projets de loi qui sont examinés ce jeudi.

M. Philippe Mahoux (PS). - Je voudrais simplement me réjouir, au nom de mon groupe, de l'adoption très prochaine de ces projets de loi. Comme M. Thissen, je constate que ces projets ont mis un certain temps à suivre leur cheminement parlementaire. Il a été compliqué de les inscrire à l'ordre du jour, mais après plusieurs reports, les voici enfin examinés en séance plénière.

Arrêtons-nous aux motifs de satisfaction et oublions le délai qu'il a fallu pour les obtenir. C'est donc avec enthousiasme que nous voterons en faveur de ces textes cet après-midi.

Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - Reeds sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw hebben politieke wetenschappers en sociologen erop gewezen dat onze democratie fundamentele wijzigingen heeft ondergaan. De Atheense of de Zwitserse volksvergadering is niet langer het prototype van de democratische besluitvorming, maar wel een kluwen van personen, groepen en belangen die zichzelf presenteren als de vertegenwoordiging van de bevolking. Net als transparantie een belangrijke waarborg is voor het vertrouwen in de besluitvorming als dusdanig, is het ook nodig maatregelen te nemen die de positie van de groepen meer zichtbaar maakt.

De wetgever heeft in 1995 bij de redactie van de beide wetten over de vermogensaangifte een bijzonder moeilijke taak op zich genomen. In een gevoelig klimaat, waarin het voor sommigen maar al te aantrekkelijk leek om het tous pourris van Pierre Poujade opnieuw tot de eer van de politieke altaren te verheffen, ging het erom respect voor het privé-leven en democratische transparantie in evenwicht te brengen, in de hoop een klimaat van meer vertrouwen te scheppen. We mogen zeker niet vergeten dat de wetgeving betreffende de vermogensaangifte geen instrument van wantrouwen is, maar er expliciet op gericht is de sfeer van vertrouwen te creëren die noodzakelijk is om democratisch samenleven mogelijk te maken.

Wanneer er vandaag wordt gepleit om bepaalde categorieën van personen toe te voegen aan de lijst van openbare mandatarissen die onderworpen dienen te worden aan een vermogensaangifte, moet dat meer te maken hebben met een vernieuwde inschatting van de corridors of power dan met een impliciete in verdenkingstelling wegens actieve of passieve, private of publieke corruptie. Met enige overdrijving kunnen we zeggen dat het in een gezonde democratie een eer is onderworpen te zijn aan de vermogensaangifte, enigszins vergelijkbaar met de opname in een eerbare instelling als het aloude Who's who.

Een absolute voorwaarde is dan wel dat een open debat wordt gevoerd over de criteria waarop de vermogensaangifte als dusdanig moet worden gebaseerd. Een uitbreiding mag immers onder geen enkel beding schatplichtig zijn aan willekeur of aan de waan van de dag, laat staan aan louter ideologische overwegingen.

Het is vanzelfsprekend dat eens de discussie moet worden gevoerd over de onderwerping van beheersfuncties in belangrijke maatschappelijke sectoren, aan eenzelfde of vergelijkbare aangifteplicht. Ik denk hier aan de media, die niet toevallig als de vierde macht worden omschreven. Een dergelijke uitbreiding dient in ieder geval te beantwoorden aan de beginselen van objectiviteit en gelijke behandeling, waarbij wetenschappelijk onderzoek bij voorkeur als basis wordt genomen voor wetgevende maatregelen.

Het valt enigszins te betreuren dat er niet voor werd gekozen om deze oefening tot een goed einde te brengen. Daaruit volgt immers logischerwijs dat deze wetswijziging een nieuwe beweging vormt in de onvoltooide symfonie van de vermogensaangifte. De regeling is voorlopig, want ze is nog onvoldoende sluitend. Wij zullen ze echter goedkeuren onder het uitdrukkelijke voorbehoud dat zij zo spoedig mogelijk wordt geëvalueerd en aangepast. De techniek van doorschuiven naar de volgende regeerperiode bevalt ons niet, maar de werkwijze die in de Senaat sinds 1999 wordt gevolgd, laat ons weinig keuze.

M. Marcel Cheron (ECOLO). - Sauf accident, c'est également avec enthousiasme que nous voterons tout à l'heure ces projets de loi.

Comme l'a rappelé M. Thissen, la réflexion autour de la question que nous débattons aujourd'hui remontre au siècle dernier et comprend deux étapes. Rappelons d'abord les accords dits de Gesves, qui datent de la période 1991-1995. À l'époque, M. Nothomb, président de la Chambre, avait pris l'initiative d'organiser des discussions à Gesves, magnifique commune bien connue de M. Mahoux. Une réflexion avait alors été menée sur la question de la transparence des mandats, des charges et des fonctions et sur la déclaration de patrimoine.

Après ces accords, il a fallu attendre les Assises de la démocratie, réunies par un autre président de la Chambre, M. Langendries, ainsi que les lois de 1995. Ensuite, de très longs mois se sont écoulés, au cours desquels rien ne nous a été épargné : de nombreux incidents, des absences ministérielles, la réforme Copernic, etc. J'espère donc qu'aujourd'hui, le Sénat votera enfin un texte permettant d'exécuter ce qui était prévu par la loi spéciale et la loi ordinaire de 1995.

Les accords de Gesves et les Assises de la démocratie portaient donc sur deux volets. Je rappelle que le premier avait pour objet la transparence des mandats et la déclaration de patrimoine et le deuxième, la question des cumuls. Je ne puis que regretter que la Commission du renouveau politique n'ait pu aboutir et que le travail annoncé par le Gouvernement n'ait pas été réalisé.

Le vote qui interviendra aujourd'hui au Sénat est la conclusion d'un travail important, d'une longue réflexion, et notre excellent rapporteur, M. Moens, a parfaitement résumé les réelles difficultés rencontrées dans la transposition des textes.

Nous avons été confrontés à divers obstacles et la réforme Copernic ne nous a pas simplifié les choses. Il a fallu travailler les textes, notamment au niveau technique, et le résultat est tout à l'honneur du Sénat. Nous avons bénéficié de certains apports du gouvernement en ce qui concerne la réalisation concrète de ces lois. Il ne nous reste qu'à espérer que le travail diligent accompli par le Sénat pour présenter des textes de qualité soit reconnu par la Chambre.

Dans notre système bicaméral, il serait dommageable que ces textes soient votés par le Sénat mais non adoptés par la Chambre. J'invite donc les sénateurs à prendre contact avec leurs collègues de la Chambre, afin de les inciter à voter ces projets de loi sans tarder et, en tout cas, avant la fin de la législature. Je rappelle qu'une fois parues au Moniteur, ces lois n'entreront en vigueur que le premier jour du septième mois suivant leur publication.

-De algemene bespreking is gesloten.