2-257

2-257

Belgische Senaat

Handelingen

MAANDAG 23 DECEMBER 2002 - OCHTENDVERGADERING

(Vervolg)

Ontwerp van programmawet 1 (Stuk 2-1390) (Evocatieprocedure)

Artikelsgewijze bespreking

(De tekst aangenomen door de commissies is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 50-2124/38.)

(De tekst van de amendementen wordt uitzonderlijk in de bijlage opgenomen.)

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Amendement 31 van de heer Steverlynck en mevrouw Thijs op artikel 11 stelt voor de formulering van het in te voegen artikel 7bis §3 te vervangen.

Collega Steverlynck heeft in verschillende goed onderbouwde uiteenzettingen zijn kritieken op de programmawet toegelicht en het te verbrokkelde statuut van de medewerkende echtgenoot voor zelfstandigen aan de kaak gesteld. Inderdaad, door het ontwerp wordt de medewerkende echtgenote vanaf 2006 in principe verplicht onderworpen aan het volledige sociaal statuut der zelfstandigen. Het merendeel van de betrokkenen zal daar evenwel geen pensioenvoordeel uit halen. Om daarmee rekening te houden heeft de regering een uitzondering toegelaten voor die medewerkende echtgenoten die op het moment dat de aansluiting verplicht wordt, minstens 50 jaar oud zijn. Deze uitzondering gaat evenwel voor de CD&V-fractie niet ver genoeg. Ook wie nog geen 50 jaar is en onvoldoende eigen loopbaanjaren heeft gepresteerd in het verleden, heeft geen voordeel bij een verplicht stelsel. Derhalve stellen wij voor de uitzonderingsregeling uit te breiden tot alle medewerkende echtgenoten die op het moment dat de aansluitingsplicht ingaat minstens 40 jaar oud zijn.

Ook de bepaling dat de Koning de mogelijkheid heeft situaties te bepalen waarin de medewerkende echtgenoot wiens geboortedatum gelegen is voor 1 januari 1956 toch onderworpen is aan de bepalingen van §1, wordt geschrapt.

De heer Steverlynck en mevrouw Thijs hebben op artikel 12 amendement 32 ingediend. Dit artikel vervangt het vierde en vijfde lid van artikel 11 §2 van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen. Ze stellen voor het genoemde vijfde lid te vervangen door de tekst van hun amendement.

De regeling van het regeringsontwerp is immers veel te ingewikkeld. De medewerkende echtgenoot betaalt voorlopige bijdragen, die later worden geregulariseerd. De hoofdzelfstandige betaalt in principe zijn gewone bijdragen, berekend op het inkomen van drie jaar tevoren, maar die bijdragen worden verminderd met het inkomen waarop de medewerkende echtgenoot voorlopige bijdragen betaalt. Dat houdt in dat op het ogenblik dat de voorlopige bijdragen voor de medewerkende echtgenoot worden geregulariseerd ook op de bijdragen van de hoofdzelfstandige een regularisatie moet worden toegepast. Deze regeling zal dan ook aanleiding geven tot een heleboel nodeloze herzieningen, hetgeen de transparantie geenszins ten goede komt.

Het CD&V-voorstel komt erop neer de bijdragen van de medewerkende echtgenoot die onderworpen is aan het volledige sociaal statuut te berekenen op het referte-inkomen van de hoofdzelfstandige en dat inkomen dan te verdelen over de twee echtgenoten, zoals vastgelegd in artikel 33 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen.

Amendement 33 op artikel 14 strekt ertoe ook de medewerkende echtgenoten die enkel onderworpen zijn aan de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector der uitkeringen, te kunnen laten deelnemen aan het vrij aanvullend pensioen voor zelfstandigen.

Amendement 34 op artikel 16 heeft de volgende verantwoording: in de meeste familiale zelfstandige ondernemingen leveren man een vrouw een gelijkaardige bijdrage tot het resultaat van de onderneming. In het kader van de gelijkberechtiging van mannen en vrouwen lijkt het dan ook aangewezen het inkomen uit de onderneming op gelijke wijze over de twee huwelijkspartners te verdelen. Dat moet het uitgangspunt zijn van de nieuwe regeling.

Amendement 35 op artikel 6 wordt als volgt verantwoord: de oorspronkelijke tekst bepaalde dat de artikelen 9 tot 14 op 1 januari 2003 in werking traden. Daardoor was voor artikel 14 geen datum van inwerkingtreding bepaald.

Amendement 36 op artikel 7 sluit aan bij amendement 31 op artikel 11, waarbij wordt voorgesteld om in een uitzondering voor de medewerkende echtgenote te voorzien vanaf de leeftijd van 40 jaar in plaats van vanaf 50 jaar.

Amendement 37 op artikel 38 wordt verantwoord als volgt: het ontwerp van programmawet voorziet in een opheffing van de vermindering van het pensioen van zelfstandigen wegens vervroeging - 5% per jaar vervroeging - voor wie op de ingangsdatum van het pensioen al een volledige pensioenloopbaan heeft.

Bij de werknemerspensioenen is deze vermindering reeds afgeschaft in 1991. Bij de zelfstandigen is ze nog altijd van toepassing. Ook deze maatregel houdt de bestaande discriminatie bijna volledig in stand. Er zijn immers maar heel weinig zelfstandigen die op het ogenblik van de vervroegde pensionering een volledige pensioenloopbaan hebben. Ook de regering weet dat, vermits ze maar in 420.000 euro in de begroting heeft voorzien voor deze maatregel.

Met ons voorstel willen we eindelijk een billijke regeling voorstellen waarvan alle zelfstandigen kunnen genieten.

Toen wij deel uitmaakten van de regering hebben de liberale parlementsleden twaalf jaar lang geëist om deze maatregel door te voeren. Ik stel voor om eindelijk de eis van de toenmalige liberale oppositie uit te voeren.

Het liefst willen wij een volledige afschaffing van de vermindering wegens vervroeging in de pensioenregeling voor de zelfstandigen. We zijn er ons wel van bewust dat dit nogal wat geld kost, en dat de huidige budgettaire context een meerjarenplan vereist. Daarom vragen we met ons amendement niet het maximum, maar een eerste stap tot het wegwerken van de aanstootgevende discriminatie.

Ons voorstel behoudt de bestaande vermindering wegens vervroeging, maar heft ze opnieuw op vanaf het ogenblik dat de pensioengerechtigde de wettelijke pensioenleeftijd heeft bereikt.

Amendement 38 is een subamendement op amendement 37 en strekt ertoe het laatste lid van het voorgestelde artikel 38 te doen vervallen. We willen de bepaling "voor de toepassing van lid 2 worden de jaren gelijktijdig gepresteerd in verschillende stelsels slechts één maal gerekend", schrappen.

Amendement 39 en subamendement 40 op artikel 39 strekken ertoe het voorgestelde artikel 39 te doen vervallen.

De amendementen hebben de opheffing van de vermindering van het pensioen van zelfstandigen wegens vervroeging met 5% per jaar, voor wie op de ingangsdatum van het pensioen al een volledige pensioenloopbaan heeft, tot doel.

Bij de werknemerspensioenen is deze vermindering al afgeschaft in 1999. Het ontwerp schaft deze discriminatie niet af.

Wij willen het effect van die vervroeging in de toekomst matigen, maar met toepassing van een meerjarenplan.

Amendement 41 op artikel 44 strekt ertoe paragraaf 1 van het voorgestelde artikel 44 aan te vullen met een derde lid, het derde lid van paragraaf 2 te vervangen en diezelfde paragraaf 2 aan te vullen met een vijfde lid.

Net zoals voor het bestaande systeem van de aanvullende pensioenen voor zelfstandigen is het nuttig wettelijk slechts in een beperkt aantal formules te voorzien zowel wat betreft de gewone als de sociale aanvullende pensioenen. Het nadeel dat de keuzevrijheid van de klant hierdoor wordt beperkt, weegt niet op tegen de veiligheid en de transparantie die een dergelijke regeling biedt. Enerzijds wordt immers door de reeds vooropgestelde formules de controle van de controlediensten vergemakkelijkt, waardoor deze effectiever kan plaatsvinden. Anderzijds kan de klant een veel betere keuze maken tussen de verschillende verzekeringsinstellingen omdat zij dezelfde vergelijkbare producten aanbieden.

Zelfs met de verhoging van de maximale jaarlijkse bijdragen voor het vrij aanvullend pensioen met 15% wordt niet voldaan aan de huidige noden van de zelfstandigen. Meer zelfs, indien voor de aanvullende pensioenopbouw voor de zelfstandigen een algemene regeling wordt uitgewerkt naar analogie met de wet op de Aanvullende Pensioenen voor Werknemers, dan moeten ook op fiscaal vlak de inspanningen doorgetrokken worden teneinde een rechtvaardige harmonisering te bewerkstelligen tussen de statuten van werknemers en zelfstandigen. Om de zelfstandige dus volgens zijn eigen behoeften en middelen zelf aan aanvullende pensioenopbouw te laten doen en op die wijze een pensioen te kunnen laten opbouwen dat gelijkwaardig is aan dat wat een werknemer kan opbouwen, dient de wettelijk vastgestelde jaarlijkse maximumpremie opgetrokken te worden van 7% naar 15%.

Het is echter eigen aan een zelfstandige activiteit dat het inkomen van de zelfstandige sterk kan fluctueren. Daarom moet het voor de zelfstandige mogelijk zijn premies te betalen voor het verleden en zodoende een volledig aanvullend pensioen uit te bouwen.

Amendement 42 op artikel 45 strekt ertoe artikel 45 aan te vullen. De bijdragen bedoeld in deze wet hebben inzake de belastingen op de inkomsten het karakter van bijdragen verschuldigd in uitvoering van de sociale wetgeving, voor zover de aangeslotene tijdens het desbetreffende jaar effectief en volledig de bijdragen heeft betaald die hij verschuldigd is krachtens het sociaal statuut der zelfstandigen. Dit geldt eveneens indien de zelfstandige deelneemt aan een aanvullende pensioenvoorziening voor het personeel van het bedrijf waarin hij zijn beroepsbezigheid als zelfstandige uitoefent.

Hoewel in de memorie van toelichting van het voorontwerp bij artikel 89 impliciet wordt gesteld dat de cumul tussen een vrij aanvullend pensioen voor zelfstandigen en een vennootschapsbijdrage in een groepsverzekering/individuele pensioentoezegging mogelijk is, bevat het eigenlijke ontwerp geen enkele bepaling waarin de cumul expliciet wordt toegestaan. Dat is de reden van ons amendement.

Amendement 43 op artikel 48 strekt ertoe paragraaf 1, 2º, van dat artikel te vervangen als volgt: "2º. de variabele elementen, inclusief de gegarandeerde intrestvoet, waarmee bij de berekening van de bedragen onder 1º rekening wordt gehouden".

In de algemene memorie van toelichting bij het ontwerp wordt duidelijk gesteld dat de zelfstandige voor zijn pensioen de keuze heeft tussen een product met of een zonder tariefgarantie. Voor producten met tariefgarantie wordt tegen bepaalde vastgestelde stortingen een toekomstige vaste prestatie vooropgesteld. Artikel 61, §1, 2º, stelt dat de variabele elementen, eigen aan de pensioenformule, jaarlijks aan de klant worden meegedeeld, waarbij impliciet wordt verondersteld dat bij de berekening van de toekomstige vaste prestaties daarmee rekening moet worden gehouden. Omdat op elk tijdstip de gegarandeerde intrestvoet voor dergelijke pensioenformules met een koninklijk besluit kan worden gewijzigd, is het noodzakelijk dat artikel 61, §1, 2º, met zo een bepaling wordt aangevuld om misverstanden daaromtrent in de toekomst te vermijden.

Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - Amendement 44 op artikel 51 vult het eerste lid van dit artikel aan met de volgende woorden: "voor zover hij minstens vijf jaar heeft deelgenomen aan de pensioenovereenkomst"

Zonder het recht van de mogelijke overdracht van reserves aan te tasten, is het toch noodzakelijk om een bijkomende voorwaarde bij deze overdrachten op te leggen. Wanneer klanten jaarlijks hun pensioenovereenkomst kunnen stopzetten om hun reserves over te dragen naar een andere instelling, heeft dat onvermijdelijk implicaties voor de beleggingspolitiek van de verzekeringsondernemingen.

Amendement 45 op artikel 63 vult het artikel aan met een tweede lid. Het betreft ook hier de verzekeringsondernemingen en de beleggingsstrategie die ze kunnen ontwikkelen. Wij willen dat mogelijk maken, maar wel uitsluitend ten voordele van de aangeslotenen.

Amendement 46 op artikel 65 vervangt de woorden "één jaar" door "drie jaar". In de memorie van toelichting bij het ontwerp van programmawet wordt gesteld dat de formele aanpassing van de bestaande pensioenovereenkomsten uiterlijk drie jaar na de datum van inwerkingtreding van dit artikel beëindigd moet zijn. In de wettekst zelf wordt nochtans gesteld dat dit uiterlijk één jaar na de datum van inwerkingtreding moet beëindigd zijn. Wij wensen de tekst aan te passen aan de memorie van toelichting.

Amendement 47 wil artikel 70 wijzigen. De sociale verzekeringsfondsen zijn het best geplaatst om de bijdragen voor het vrij aanvullend pensioen te ontvangen. Ze kennen het inkomen en kunnen de inning op de meest efficiënte manier organiseren.

Amendement 48 voegt een nieuw artikel 71bis in. Tot op heden zijn uitsluitend de uitkeringen in het kader van aanvullende pensioenen van werknemers vrijgesteld van successierechten. Er moeten dus geen successierechten worden betaald op de uitgekeerde kapitalen of renten wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan: de uitbetaling van de rente of het kapitaal moet gebeuren in uitvoering van een bindend reglement, de verzekering tegen het risico op overlijden wordt onderschreven door de werkgever ten behoeve van de werknemer en de uitkering moet gebeuren aan de overlevende echtgenoot of aan de kinderen tot 21 jaar.

Deze vrijstelling geldt vandaag evenwel niet wanneer de uitkeringen afkomstig zijn van stortingen die hoger zijn dan die door het reglement voorgeschreven, wanneer de uitkeringen afkomstig zijn van stortingen vrijwillig betaald door de werknemer in het kader van een individuele pensioenovereenkomst of in het kader van een individuele voortzetting van een groepsverzekering en wanneer de uitkeringen afkomstig zijn van individuele pensioentoezeggingen. Het gaat om uitkeringen in het kader van groepsverzekeringen voor bedrijfsleiders met een zelfstandigenstatuut. We willen deze uitkeringen aan dezelfde regeling onderwerpen als die voor de aanvullende pensioenen.

Amendement 49 op artikel 75 voegt een bepaling toe. Om de individuele voortzetting van bijdragen voor gewezen zelfstandigen mogelijk te maken, is het noodzakelijk dat het Wetboek van inkomstenbelastingen wordt aangepast zodat ook deze bijdragen als beroepskost kunnen worden afgetrokken.

Amendement 50 op artikel 80 vervangt het artikel door volgende tekst: "De Koning neemt op gezamenlijke voordracht van de minister van Pensioenen en de minister belast met Middenstand en de minister van Economie, en na advies van de commissie voor het vrij aanvullend pensioen voor zelfstandigen en de controledienst voor de verzekeringen de besluiten die voor de uitvoering van deze wet nodig zijn." Er wordt uitdrukkelijk gezegd dat de commissie voor het vrij aanvullend pensioen voor zelfstandigen wordt opgericht als een adviesorgaan met als opdracht advies te verstrekken over de besluiten die in uitvoering van deze wet worden genomen. Die bepaling moet in de wettekst worden opgenomen.

Amendement 51 voegt de artikelen 82bis (nieuw) en 82ter (nieuw) in. Om moederschapsrust voor een vrouwelijke zelfstandige of meewerkende echtgenote effectief haalbaar te maken, moet er een vervangingsregeling komen voor de vrouwelijke zelfstandige en de meewerkende echtgenote tijdens de periode van zwangerschap en na de bevalling. De voorgestelde regeling houdt in dat zij bij de aanwerving van een arbeidskracht of een stagiair om haar te vervangen, op steun van de overheid kan rekenen.

Amendement 233 op artikel 83 heeft tot doel tot een billijke verdeling van de middelen tussen de gemeenschappen te komen. De meest objectieve verdeling is deze gebaseerd op het aantal kinderen tussen 0 en 12 jaar, respectievelijk behorend tot de taalgemeenschap en rechtgevend op kinderbijslag in het stelsel van werknemers en ambtenaren.

Amendement 234 op artikel 84 wil de datum van inwerkingtreding uitdrukkelijk bepalen en de opmaak van de uitvoeringsbesluiten daarop afstemmen.

Amendement 235, dat de artikelen 84bis, 1, tot en met 84bis, 66, wil invoegen, geeft onze visie op het stelsel van kinderbijslagen weer. Wij willen komen tot een stelsel waarin elk kind gelijk is en dus evenveel krijgt. De visie gaat uit van het recht van het kind en niet van het beroep van één van de ouders. Er zijn ook geen onderbrekingen meer mogelijk ingevolge, bijvoorbeeld, wijziging van gezinssituatie of van beroep. Dit impliceert ook een andere behandeling inzake fiscaliteit en sociale zekerheid.

Amendement 236 op artikel 86 wil het onderscheid tussen kinderen geboren vóór en na 1 januari 1996 schrappen. Kinderen ouder dan zes jaar worden uitgesloten van de in het ontwerp voorgestelde maatregel inzake extra hulpmiddelen voor kinderen met een handicap. Ook de oudere kinderen moeten in aanmerking komen voor die nieuwe maatregel.

Amendement 237 op artikel 86 wil ook de leeftijdsgrens schrappen voor de verhoogde kinderbijslag voor kinderen met een bepaalde aandoening. Die grens is arbitrair. Wij willen een uitbreiding van de maatregel voor kinderen tot 21 jaar.

Amendement 238 op artikel 87 betreft de verhoogde kinderbijslag toegekend aan kinderen met een ongeschiktheid van ten minste 66%. Die wijze van vaststelling was oorspronkelijk bedoeld om de gevolgen van oorlogsdrama's op soldaten te meten. Die methode is verouderd en moet worden gewijzigd. Ze houdt bijvoorbeeld weinig rekening met de invloed van de handicap op het gezinsmilieu. Wij willen de nieuwe regeling niet alleen invoeren voor kinderen die geboren zijn na 1 januari 1997. Budgettaire redenen mogen geen alibi vormen om bepaalde kinderen te discrimineren.

Amendement 239 op artikel 87 wil eveneens de leeftijdsgrens schrappen.

Amendement 240 op artikel 88 wil de datum van inwerkingtreding vastleggen op 1 april 2003. Volgens het ontwerp zal de Koning die datum bepalen voor het hele hoofdstuk. Wij willen er zeker van zijn dat de uitvoeringsbesluiten niet te lang op zich laten wachten.

Amendement 241, dat een artikel 95bis wil invoegen, wil een aanpassing van het bedrag van de gewaarborgde gezinsbijslag die rekening houdt met de ontwikkeling van de conventionele lonen.

Amendement 242, dat een nieuw artikel 95ter invoegt, wil de bedragen van de kinderbijslag, van de verhoogde kinderbijslag, en de bedragen zoals bepaald in artikel 47 in verband met de gehandicapte kinderen, de wezenbijslag, de verhoogde kinderbijslag voor kinderen van een arbeidsongeschikte werknemer, het kraamgeld en de adoptiepremie, jaarlijks aanpassen aan de evolutie van de conventionele lonen.

Amendement 243 voegt een nieuw artikel 106bis dat betrekking heeft op de gewaarborgde gezinsbijslag. De toekenning van het bestaansminimum bedoeld in de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op het bestaansminimum aan een kind dat tot het gezin behoort van de in artikel 1, eerste lid van de bedoelde natuurlijke persoon, kan het vermoeden dat die persoon dat kind hoofdzakelijk ten laste heeft, niet omkeren.

De heer Paul Wille (VLD). - Heeft de CD&V-fractie ook een globale berekening gemaakt van de meerkost die dat op één jaar zou meebrengen? Is dat cijfer in de commissie besproken en goedgekeurd?

Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - Het is zeker niet goedgekeurd. We hebben wel een aantal globale berekeningen gemaakt, toen we bijvoorbeeld de hervorming van het stelsel van de kinderbijslag hebben uitgewerkt in een wetsvoorstel, dat nu als amendement wordt ingediend. Het betekent een gelijk recht voor alle kinderen in onze samenleving op een kostendekkende kinderbijslag. We zouden het systeem van de inkomsten waaruit die kinderbijslag wordt opgebouwd, fiscaliseren. De kinderbijslag zou dan niet meer behoren tot het klassieke systeem van sociale zekerheid, maar een vergoeding zou zijn ten laste van de Vlaamse Gemeenschap, die wordt gehaald uit de algemene fiscale inkomsten.

De heer Paul Wille (VLD). - Het zou revolutionair zijn mocht men in de toekomst bij dergelijke reeksen vergaande maatregelen ook telkens de manier aanduiden volgens welke men de financiering ervan zou verzekeren. Dat zou pas echt oppositiewerk zijn.

Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - Amendement 244 op artikel 117 heeft betrekking op de integratietegemoetkoming die wordt toegekend aan de gehandicapte van meer dan 65 jaar bij wie voor de leeftijd van 65 jaar een gebrek of vermindering van de zelfredzaamheid is vastgesteld met toepassing van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen. We beogen met dit amendement te bepalen dat een handicap inzake het verlies van zelfredzaamheid ook na de leeftijd van 65 jaar kan worden bewezen via een zelfredzaamheidsevaluatie in de ziekteverzekering.

Amendement 245 betreft het als inkomen in aanmerking nemen van gezinsbijslagen. Op dit moment worden de gezinsbijslagen als inkomen in aanmerking genomen, wat indruist tegen de filosofie van de inkomenvervangende tegemoetkoming. Deze laatste wordt immers toegekend aan de gehandicapte van wie is vastgesteld dat zijn lichamelijke of psychische toestand zijn verdienvermogen heeft verminderd tot een derde of minder van wat een valide persoon door een beroep op de algemene arbeidsmarkt kan verdienen. Gezinsbijslagen mogen in het kader van de inkomensvervangende tegemoetkoming niet beschouwd worden als een inkomen, daar er geen verband bestaat met het verdienvermogen van de gehandicapte. Gezinsbijslagen, ook de verhoogde bijslagen, zijn een kostenvergoeding, ze zijn duidelijk bedoeld als compensatie van een meeruitgave die voortspruit uit het hebben en opvoeden van kinderen.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Ik wil eerst reageren op de opmerking van de heer Wille. De individuele kostprijs van een maatregel, moet gezien worden binnen het algemene begrotingsbeleid. De begroting 2003 beantwoordt niet aan de werkelijkheid. Wij beschikken echter over geen verweermiddel, in tegenstelling tot Frankrijk bijvoorbeeld. Zo stapt de Franse socialistische partij naar het grondwettelijk hof in Parijs omdat de begroting 2003 niet met de werkelijkheid overeenstemt. Wij zouden de sociale maatregelen willen financieren met de miljarden die men besteed heeft aan de Copernicushervorming en die volgens ons weggegooid geld waren.

Amendement 247 op artikel 121 gaat ervan uit dat de integratietegemoetkoming in wezen een vergoeding is voor de meerkosten die een gehandicapte heeft om zich te integreren in de samenleving. In feite gaat het om een kostenvergoeding die niet afhankelijk mag zijn van de inkomenstoestand van de gehandicapte of zijn gezin.

Amendement 246 op artikel 121 stelt voor paragraaf 2 van artikel 7, aan te vullen met een tweede lid omdat voor de berekening van een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden het niet vrijgestelde kadastrale inkomen voor onbebouwde goederen nog steeds met 9 vermenigvuldigd wordt. Artikel 11 van het KB van 5 maart 1990 betreffende de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden bepaalt dat het bedrag van het niet vrijgestelde kadastrale inkomen wordt vermenigvuldigd met 3 in het geval van bebouwde onroerende goederen. In het kader van de gelijke behandeling van bebouwde en onbebouwde onroerende goederen in de nieuwe regeling van de inkomensgarantie voor ouderen, dient deze ongelijke behandeling te worden weggewerkt.

In amendement 289 stellen we voor in titel II, een nieuw hoofdstuk 6bis in te voegen luidende "Behandeling en bestrijding van acute en chronische pijnen", met in het eerste hoofdstuk het recht op pijnbehandeling, in het tweede hoofdstuk de algologische functie, in het derde hoofdstuk de algologische centra, in het vierde hoofdstuk het epidemiologisch onderzoek inzake algologie en in het vijfde hoofstuk de inwerkingtreding.

De enorme vooruitgang in de medische wetenschappen en technologie heeft niet alleen hoge verwachtingen geschapen op het vlak van persoonlijke gezondheid van eenieder, maar gaf tevens aanleiding tot een aantal complexe ethische vraagstukken. Dit geldt zeker als het gaat over het levenseinde.

Ontwikkelingen binnen de geneeskunde dragen bij tot de verlenging van het leven, maar de kwaliteit van het leven kan daarbij in het gedrang komen. Levensverlengende behandelingen als vaatconstructies, transplantaties en tumoroperaties voegen jaren aan het leven toe, maar veroorzaken vaak een pijnlijker bestaan. Een toereikende goed toegankelijke pijnbestrijding is nodig.

Pijn wordt nog steeds beschouwd als het stiefkind van de geneeskunde. De grondbeginselen waarop de hedendaagse geneeskunde is gebaseerd, bieden geen houvast voor het begrijpen van en omgaan met pijn. De geneeskunde gaat ervan uit dat haar verantwoordelijkheid ligt in de behandeling van een fysieke kwaal en heeft getracht de verantwoordelijkheid voor pijnbestrijding en - behandeling door te schuiven naar klinische psychologen, sociale werkers of pastorale begeleiders.

Bovendien bestaat in onze samenleving een zekere argwaan tegenover pijnlijders. Stereotiepen onderstrepen dit: echte mannen lijden geen pijn, vrouwen die pijn lijden worden beschouwd als hysterisch. Mensen die medicatie wensen om hun pijn te behandelen, worden beschouwd als op zoek naar drugs.

Pijn wordt omschreven als "een onplezierige sensorische en emotionele ervaring, die gepaard gaat met feitelijke of mogelijke weefselbeschadiging of die beschreven wordt in termen van een dergelijke beschadiging."

Het pijnonderzoek in ons land moet nog een grote vooruitgang kennen. Daarvoor is een institutionele basis nodig. Ik ben ervan overtuigd dat paarsgroen dit amendement zal verwerpen, want het is een goed amendement.

Mme Clotilde Nyssens (CDH). - L'amendement nº 7 de M. Barbeaux tend à insérer un article 134bis, libellé comme suit : « L'article 6§2, alinéa 2, de la loi du 22 mars 2001 instituant la garantie de revenus aux personnes âgées, est complété par la disposition suivante : 4º les membres de la même communauté religieuse que le demandeur. «

Je renvoie à la justification écrite.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Amendement 248 strekt ertoe een nieuw artikel 134bis in te voegen waarbij artikel 23bis van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 wordt aangevuld. We wensen dat de vergoedingen bedoeld in de artikelen 22 - volledige arbeidsongeschiktheid - en 23 - gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid - van de arbeidsongevallenwet worden aangepast aan de evolutie van de conventionele lonen. Dat is een noodzakelijke sociale maatregel waarop alle betrokkenen wachten.

Mme Clotilde Nyssens (CDH). - Je renvoie à la justification écrite pour l'amendement nº 8 de M. Barbeaux qui vise à insérer un article 134ter libellé comme suit : « A. À l'article 7, §1er de la loi du 22 mars 2001, instituant la garantie de revenus aux personnes âgées, remplacer la deuxième phrase par ce qui suit : Toutes les ressources et les pensions, quelle qu'en soit la nature ou l'origine, dont disposent l'intéressé et/ou la personne avec laquelle il forme un ménage. B. Supprimer le §2 du même article. »

Je renvoie de même à la justification écrite pour l'amendement nº 9 de M. Barbeaux, libellé comme suit : « Au titre II, insérer un chapitre 6bis intitulé Fonds de vieillissement et comprenant un article 134bis, libellé comme suit : À l'article 24 du projet de loi portant garantie d'une réduction continue de la dette publique et création d'un Fonds de vieillissement, il est inséré l'alinéa suivant : À défaut de surplus budgétaire ou en cas de surplus budgétaire insuffisant, il est inscrit chaque année au budget général des dépenses un montant minimum de 600 millions d'euros, déduction faite des surplus budgétaires déjà versés. Ce montant évolue, chaque année, sur base de la moyenne des coûts supplémentaires tels qu'établis à l'article 3,1º pour les dix années ultérieures à l'année en cours. »

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Amendement 249 strekt ertoe een nieuw artikel 136bis in te voegen waardoor de jaarlijkse vergoedingen en de rente in geval van dodelijke arbeidsongevallen jaarlijks worden aangepast aan de evolutie van de conventionele lonen.

Dan is er nog amendement 250. Volgens het ontwerp van programmawet zullen de artikelen 137 tot en met 140 in werking treden op een datum bepaald door de Koning. Zulke algemene delegatie kan de wetgever niet geven. Hij moet zelf de einddatum bepalen waarop de wet in werking moet treden. Met ons amendement stellen we dan ook voor dat het betrokken hoofdstuk in werking treedt op 1 april 2003.

Amendement 251 strekt ertoe een nieuw artikel 168bis in te voegen. Dat amendement beoogt dat de uitkeringen wegens beroepsziekten jaarlijks worden aangepast aan de evolutie van de conventionele lonen. Die tegemoetkoming bestaat al voor alleenstaanden en samenwoonden. Voor een beperkte groep echter heeft de forfaitaire uitkering een onbedoeld neveneffect. Met het amendement willen we voorkomen dat een gehandicapte die een uitkering krijgt voor hulp aan derden, het voordeel daarvan verliest als zijn uitkering stijgt.

Amendementen 252a en 252b op artikel 170 strekken ertoe in het voorgestelde artikel 1bis een paragraaf 4 en een paragraaf 5 in te voegen. Paragraaf 4 luidt als volgt: "Paragraaf 1 is ook van toepassing op alle medewerkers van de audiovisuele media of de schrijvende pers die tijdelijke en wisselende opdrachten verrichten in freelance verband". Dit statuut is geschikt voor meerdere atypische beroepsgroepen die werken met kortere en wisselende opdrachten.

Paragraaf 5 luidt: "De Koning kan bij een in ministerraad overlegd besluit de onderwerping en het toepassingsgebied bedoeld in artikel 1bis uitbreiden tot andere categorieën van kunstenaars of gelijkaardige beroepsgroepen". Dankzij dit amendement kan de Koning de beroepscategorieën uitbreiden waardoor dus beter de evolutie in de tijd wordt gevolgd.

Amendement 253 strekt ertoe paragraaf 4 van artikel 172 te doen vervallen. In het oorspronkelijk artikel 39, paragraaf 4, van het ontwerp van programmawet was sprake van een evaluatie van de werkzaamheden van de Commissie Kunstenaars, weliswaar in het kader van een algemene evaluatie. Het is evenwel aangewezen het nieuwe statuut van de kunstenaar in zijn geheel te evalueren en dat als dusdanig ook in de wet in te schrijven. Daarom stellen we voor artikel 39 te schrappen en achteraan deze afdeling een nieuw artikel 183bis in te lassen, dat bepaalt dat er een algemene evaluatie van het nieuwe sociaal statuut van de kunstenaar komt.

Amendement 254 strekt ertoe een nieuw artikel 183bis in te voegen luidende: "Ten laatste twee jaar na de inwerkingtreding van de wet moet het nieuwe statuut van de kunstenaar in al zijn facetten worden geëvalueerd via een verslag dat bij het Parlement moet worden ingediend".

Amendement 255 stelt voor een nieuw artikel 187bis in te voegen. Wanneer een werknemer die vergoed wordt als werkloze, gebruik maakt van de mogelijkheid om gedurende enige tijd een activiteit als zelfstandige uit te oefenen, maar die zelfstandige activiteit na enige tijd moet staken, heeft hij of zij aansluitend opnieuw recht op werkloosheidsuitkering en de daaruit voortvloeiende gelijkstelling inzake latere pensioenrechten in de werknemersregeling. Het in aanmerking te nemen fictief loon is dan het lage fictief loon van 1967. Dat heeft voor de betrokkene schadelijke gevolgen in de pensioenberekening. Ons amendement wil die schadelijke gevolgen voorkomen.

Amendement 256 strekt ertoe een nieuw artikel 188bis in te voegen. Dit artikel wijzigt de bepaling in artikel 7 van het pensioenbesluit betreffende de loongrens die in aanmerking wordt genomen voor de pensioenberekening. Momenteel is in de wet ingeschreven dat die grens elke twee jaar en op basis van de beslissing inzake de maximale marge voor de loonkostenontwikkeling wordt bepaald. De voorgestelde bepaling wil die loongrens jaarlijks opnieuw vastleggen op basis van de ontwikkeling van de conventionele lonen.

Amendement 257 strekt ertoe een nieuw artikel 188ter in te voegen. Daarmee wordt de mogelijkheid van de Koning om het pensioenbedrag voor bepaalde pensioenen of categorieën van gepensioneerden te herwaarderen vervangen door een jaarlijkse aanpassing van de bedragen aan de evolutie van de conventionele lonen.

Amendement 258 wijzigt de inwerkingtreding van de artikelen 187 en 188. Het ontwerp van programmawet bepaalt dat de inwerkingtreding bij koninklijk besluit zal worden vastgesteld. Door deze delegatie kan op willekeurige wijze worden beslist wanneer een wetsbepaling van kracht wordt. We vinden dat niet verantwoord en daarom stellen we voor genoemde artikelen in werking te laten treden op 1 januari 2003.

Mme Clotilde Nyssens (CDH). - Pour l'amendement nº 10 de M. Barbeaux, je renvoie à la justification écrite.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Amendement 259 op artikel 190 kunnen we als volgt verantwoorden. De sociale bijdrage dient te worden geïntegreerd in de basisdotatie en er dient te worden gezocht naar een genuanceerd verdeelsysteem waarbij rekening wordt gehouden met de financiële draagkracht van de verschillende gemeenten. Gelet op het principe dat de politiehervorming voor de gemeenten financieel neutraal moet zijn, kan het immers niet dat de gemeenten de sociale bijdragen van de overgeplaatste rijkswachters moeten dragen door afhouding op de totale dotatie.

Op voorstel van Antoine Duquesne, minister van Binnenlandse Zaken, keurde de ministerraad een ontwerp van koninklijk besluit goed over de dotatie "sociale bijdragen" in het kader van de politiehervorming. Het besluit kent voor het werkjaar 2002 aan de politiezones een sociale dotatie toe, ter gedeeltelijke compensatie van de sociale patronale bijdragen die deze zones voor hun operationeel politiepersoneel aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de Provinciale en Plaatselijke Overheidsdiensten (RSZPPO) moeten betalen. De toelage wordt voor elke zone berekend en toegekend, maar wordt door de federale overheid rechtstreeks aan de RSZPPO betaald voor rekening van de politiezones. Hieruit blijkt dat de politiezones weliswaar ontlast worden van hun administratieve verplichtingen op dat gebied, maar dat de toelage wordt aangerekend op de totale dotatie van de zones. Wij vinden dat de toelage ten laste moet vallen van de federale overheid.

Ons amendement 260 op artikel 191 handelt eveneens over de politiehervorming die al onze gemeentebesturen permanent met kopzorgen opzadelt. Vanochtend nog vernam ik dat de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten nogmaals de vraag stelt of de 40 miljoen euro die de kabinetsraad vorige week vrijdag bijkomend ter beschikking stelde van de politiezones, wel vers geld is, dan wel een recapitulatie van de vorige toelagen. De vereniging betreurt dat er nog altijd geen aanwijzing is van een wettelijke basis waaruit blijkt dat de politiehervorming een nuloperatie is. Daarom willen we dat artikel 191 zekerheid geeft.

Tal van senatoren zijn ook op gemeentelijk vlak actief en vallen tijdens begrotingsdiscussies in hun gemeente geregeld de minister van Binnenlandse Zaken of de regering aan, omdat die de gemeenten te weinig middelen geeft voor de politiezones. Ik hoor dat op radio en tv en ik lees dat in de krant, maar hier in de Senaat horen we die eminente communalisten niet. Met ons amendement nemen we de gelegenheid te baat om hen op hun woord te nemen.

De heer Jacques Devolder (VLD). - Daartegenover staat dat heel wat burgemeesters - trouwens allen van eenzelfde strekking - die de gemeentebelastingen hadden verhoogd omdat ze zogezegd te weinig middelen kregen van de minister van Binnenlandse Zaken, de belastingen nooit terugschroefden, toen de regering heel wat geld aan de gemeenten overmaakte en nog meer middelen toezegde.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Het zou interessant zijn de samenstelling van het schepencollege te kennen van de gemeenten die een belastingverhoging hebben doorgevoerd. Collega Devolder zal me niet tegenspreken dat we na ruim een jaar toch een wettelijke basis mogen verwachten voor de belofte van de regering dat de politiehervorming een neutrale operatie zou worden.

Mijn amendement 261 wil in de aanhef van artikel 192 de woorden "13bis" vervangen door de woorden "5bis". Indien men een artikel 13bis invoert, dan komt dat te staan onder het hoofdstuk III van de wet, dat handelt over sociale zekerheid in de nauwe zin, terwijl de voorgestelde wijziging handelt over stortingen gedaan aan het pensioenfonds. Het is dus verkeerd artikel 13bis op die plaats te laten staan.

Ik weet wel dat zo een argument voor de paarsgroene meerderheid niet telt. Integendeel, om dat soort flaters in de wetgeving aan het oog van de burger te onttrekken, heeft de regering de papieren versie van het Belgisch Staatsblad afgeschaft.

Mijn amendement 262 stelt voor na de laatste zin van artikel 193 volgende zin toe te voegen: "In elk voorkomend geval wordt de voor het personeelslid meest voordelige regeling behouden". In het geval van ontbrekende SZ-aangiften voor 2002 moet in ieder geval worden vastgelegd dat de meest voordelige regeling wordt gekozen. Vandaar ons amendement.

Het hoofdamendement en de subamendementen 263 strekken ertoe een wettelijke basis te geven aan een financieel neutrale politiehervorming. Vorig jaar in december heb ik bij de bespreking van de programmawet hetzelfde probleem naar voren gebracht. We hebben toen het advies gevraagd aan de Raad van State over een cruciale bepaling in verband met de financiering. De minister van Binnenlandse Zaken zei dat het probleem zou worden geregeld. Een jaar later is dat nog altijd niet het geval. Er heerst grote ongerustheid bij de desbetreffende gemeenten die geconfronteerd worden met een meerkost ten gevolge van de politiehervorming.

Ik heb dit bij de algemene bespreking voldoende duidelijk gemaakt.

Amendement 69 om in Titel II een nieuw hoofdstuk 14bis in te voegen strekt ertoe het borstvoedingsverlof en de borstvoedingspauze te regelen voor het personeel van de Krijgsmacht. Collega de Bethune heeft dit probleem meermaals met verve toegelicht. Ik verwijs naar haar schriftelijke verantwoording.

Amendement 70 om in Titel II in hoofdstuk 14 een afdeling 3 in te voegen houdt verband met hetzelfde probleem, maar dan voor het personeel van de politiediensten.

Met amendement 264 stellen wij voor artikel 195 te schrappen omdat dit artikel niet thuis hoort in een programmawet, die uitvoering moet geven aan een daadwerkelijk sociaal-economisch beleid van een regering.

De bepaling is een louter cosmetische bepaling, die niet thuishoort in een programmawet die pretendeert een ambitieuze zuurstofwet te zijn. Amendement 265 om artikel 196 te doen vervallen wordt op dezelfde manier verantwoord.

Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - Met amendement 266 op artikel 197 willen we een vergetelheid toevoegen. Er moet in dit artikel ook worden verwezen naar paragraaf 2, omdat we van mening zijn dat de gegevens van de Kruispuntbank moeten kunnen worden gebruikt voor het bepalen van de doelgroepen van onderzoeken.

Terloops wijs ik erop dat artikel 197 een legistieke correctie is van een bepaling uit een vorige programmawet. Er wordt blijkbaar geen zorg besteed aan de kwaliteit van de wetgeving bij het opstellen van de programmawet.

Amendement 267 op artikel 199, waarin we voorstellen "winstoogmerk" te vervangen door "winstgevend doel" is nodig om consequent eenzelfde term te hanteren in de hele wetgeving.

Amendement 268 op artikel 200 is eveneens een legistieke verbetering.

Amendement 269 op artikel 201 strekt ertoe dit artikel te doen vervallen. De bepaling in dit artikel hoort niet thuis in een programmawet.

Amendement 271 strekt ertoe het voorgestelde artikel 202 te wijzigen.

Het Toezichtcomité dient ons inziens ook ten aanzien van nieuw op te richten verenigingen voor informatiebeheer en informatieveiligheid, de taken van toezicht uit te oefenen.

Amendement 272 strekt ertoe in het voorgestelde artikel 209 na de woorden "op een door de minister van sociale zaken," de woorden "en na advies van de Technische raad voor Implantaten en de Nationale Ziekenhuisraad," in te voegen.

Amendement 273 strekt ertoe het voorgestelde artikel 211 te doen vervallen. Het is zeer merkwaardig dat de programmawet die onder andere tot doel heeft de door de Kamer artikel per artikel goedgekeurde begroting te ondersteunen, een artikel bevat dat een niet in de tijd beperkte bevoegdheidsdelegatie aan de Koning geeft om verschuivingen te doen in diezelfde begroting. Deze bevoegdheidsdelegatie doet afbreuk aan een prerogatief van de wetgevende macht.

Amendement 274 strekt ertoe het voorgestelde artikel 212 te doen vervallen.

Amendement 275 strekt ertoe een artikel 212bis (nieuw) in te voegen. Het is de bedoeling een fonds op te richten om de bestrijding aan te moedigen van kankers die het gevolg zijn van roken.

Amendement 270 strekt ertoe de artikelen 213bis1 en 213bis2 (nieuw) in te voegen. Ik verwijs naar de schriftelijke verantwoording.

Amendement 276 strekt ertoe een artikel 213bis (nieuw) in te voegen, waardoor het mogelijk wordt de ziekte- en de invaliditeitsuitkeringen als ook de minimum- en maximumuitkeringen jaarlijks aan te passen aan de evolutie van de conventionele lonen.

Amendement 279 strekt ertoe het voorgestelde artikel 214 te doen vervallen.

Amendement 280 strekt ertoe artikel 216 te doen vervallen.

Amendement 277 strekt ertoe een artikel 219bis (nieuw) in te voegen. Wij willen een wijziging aanbrengen aan de ZIV-wet met als doel het loon dat in aanmerking wordt genomen om de ziekte- en invaliditeitsuitkeringen te berekenen jaarlijks aan te passen.

Amendement 278 strekt ertoe een artikel 219ter in te voegen waarin onze visie wordt weergegeven op de terugbetaling van medische verstrekkingen in het kader van medisch begeleide voortplanting.

Amendement 281 op artikel 221 strekt ertoe het woord "tewerkstelling" aan te vullen met de woorden "in de non-profit sector".

Uit de huidige tekst blijkt immers niet duidelijk of het begrip "één welbepaalde tewerkstelling" verwijst naar één welbepaalde tewerkstelling in de non-profit sector dan wel naar één welbepaalde tewerkstelling in gelijk welke sector.

Mme Clotilde Nyssens (CDH). - L'amendement nº 232 vise à remplacer, au 1º de l'article 191, les mots « et 2% » par les mots « et 3% ».

Je renvoie à la justification.

Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - Deel A van amendement 283 op artikel 230 trekt de leeftijdsgrens op van 16 jaar tot 21 jaar zodat alle chronisch zieke jongeren tot 21 jaar een extra tegemoetkoming in de medische kosten kunnen genieten.

Met deel B van het amendement willen wij de arbitraire grens van 650 euro afschaffen.

Met deel C streven wij naar de invoering van een verplicht advies van de Commissie tegemoetkoming geneesmiddelen.

Deel D bepaalt dat op basis van een jaarlijks rapport en op een systematische en grondige wijze nagegaan moet worden welke prestaties en farmaceutische specialiteiten voor een opname in aanmerking komen in het kader van de verzekering voor geneeskundige verzorging. Er zullen voorstellen dienaangaande worden geformuleerd.

Amendement 282 op artikel 231 vervangt het cijfer "10" door het cijfer "50". Door een symbolische terugbetaling van 10% en een remgeld van 90% worden de problemen inzake de onvoldoende dekking van de medische materialen niet opgelost. Ons voorstel kan dat verhelpen.

Amendement 284 voegt een artikel 244bis (nieuw) in. Wij wensen de leeftijdsgrens van 18 naar 21 jaar te brengen voor elk gehandicapt kind dat recht heeft op verhoogde gezinsbijslag, zodat de maatregel uit artikel 244bis kindvriendelijker wordt.

Amendement 285 voegt een artikel 252bis (nieuw) in. De gehandicapten hebben het op dit ogenblik financieel bijzonder moeilijk en komen daardoor vaak in de groep van de kansarmen terecht. De welvaartsvastheid van hun uitkeringen is daarom bijzonder belangrijk.

Amendement 286 voegt een artikel 257bis (nieuw) in. Het heeft betrekking op de toegelaten beroepsactiviteit voor personen die recht hebben op een overlevingspensioen. Gezinnen bouwen hun leven uit naargelang hun financiële mogelijkheden. In de meeste gevallen gaan man en vrouw beiden werken en hebben ze beiden een beroepsinkomen. Ze baseren zich voor het nemen van belangrijke beslissingen en engagementen dan ook op die beroepsinkomsten. Bij het overlijden van één van de partners wordt de langstlevende echtgenoot, naast het menselijke verlies, ook nog geconfronteerd met een belangrijk financieel verlies. De langstlevende echtgenoot zou bijgevolg het recht moeten hebben op een cumulatie van het overlevingspensioen met het eigen beroepsinkomen.

Amendement 52 voegt een titel IIbis (nieuw) in, dat de artikelen 257bis tot quinquies bevat. Het heeft betrekking op de instelling van het ouderschapsverlof. Wij wensen dat de vergoeding voor het ouderschapsverlof opgetrokken wordt tot het gewaarborgd minimum maandinkomen, dat de duur wordt opgetrokken tot één jaar per kind voor beide ouders samen, dat een extra stimulans wordt ingebouwd voor zorgende vaders, dat de vervangingsplicht wordt afgeschaft, dat het ouderschapsverlof ook in delen kan worden opgenomen en dat het ouderschapsverlof kan worden opgenomen tot het kind maximum acht jaar is.

Amendement 54 voegt een titel IIter (nieuw) in. Het streeft naar een wijziging in het Gerechtelijk Wetboek met als doel meer vrouwelijke rechters in handelszaken te kunnen benoemen. Dat kan door de meewerkende echtgenoten als kandidaten voor die functie voor te dragen.

Amendement 55 voegt een titel IIquater (nieuw) in. Het betreft het gebruik van de naam van de echtgenoot. Na echtscheiding moeten beide echtgenoten het recht hebben de naam van de andere echtgenoot te blijven gebruiken wanneer er een handelszaak onder die naam werd opgericht.

Amendement 56 voegt een titel IIquinquies(nieuw) in. Het bevat onze visie op het emancipatie-effectrapport. Alle belangrijke beleidsbeslissingen moeten gepaard gaan met zo een rapport.

In amendement 65, dat een titel IIsexies (nieuw) invoegt, zijn alle voorstellen opgenomen die we de voorbije drie jaar hebben ingediend, maar die helaas nooit op de agenda van de betrokken commissies zijn geplaatst. Thans stellen we vast dat de regering de programmawet niet gebruikt om de begroting te begeleiden, maar om alle sedert jaren aangekondigde maatregelen op de valreep uit te werken. We hadden graag gezien dat al onze interessante voorstellen ook in dat kader worden besproken. Om onze visie over het toedienen van zuurstof aan de samenleving uit te werken, hadden we echter een paar weken langer de tijd moeten hebben.

Dit amendement is door de vrouwelijke leden van de CD&V fractie opgesteld en betreft de wijze waarop de gezinnen, die vaak met heel wat stress te kampen hebben, steun kunnen krijgen bij de uitoefening van de gezinstaken. Wij stellen een nieuw beroep met een volwaardig statuut voor: de thuisassistent. Op dit ogenblik bestaat er weliswaar reeds een statuut voor dienstbodes of huisbedienden, maar er is nog geen sprake van een echte maatschappelijke erkenning. De kosten voor de betaling van de thuisassistent moeten fiscaal aftrekbaar worden gemaakt. Voorts is er een fiscale compensatie wanneer de gezinnen de gezinstaken volledig zelf vervullen. De betrokken werknemer kan rekenen op een - weliswaar beperkt - sociaal statuut.

Amendement 66, dat een titel IIsepties (nieuw) invoegt, wil het Burgerlijk Wetboek aanvullen met bepalingen inzake het zorgouderschap. Onze samenleving telt steeds meer nieuw samengestelde gezinnen, waarbij er een affectieve band groeit met de nieuwe partner van de ouder. Het is niet onze bedoeling het juridisch ouderschap in het gedrang te brengen, maar we willen het zorgouderschap een wettelijke erkenning verlenen.

Amendement 72 voegt een titel IIocties (nieuw) in. Het wil zowel voor werknemers als voor zelfstandigen adoptieverlof mogelijk maken.

Amendement 164 voegt onder titel III een hoofdstuk 1bis in. Het wil bij de dienst voor Geneeskundige Verzorging een Wetenschappelijke Raad oprichten.

Amendement 186 voegt een artikel 258bis (nieuw) in. Het bevat ons voorstel over de voorwaarden waarin medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen is toegestaan. De projectaanvraag moet worden beoordeeld door een plaatselijk ethisch comité, maar ook door een centrale commissie voor medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen. Voorts bevat het voorstel de waarborgen, de rechten van de proefpersonen en een aantal bijzondere verbodsbepalingen in dat verband.

Ook mijn amendement 187 om een artikel 258ter in te voegen, betreft onze visie op medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen.

Amendement 165 wil artikel 259 vervangen. Voor het op te richten kenniscentrum is een openbare instelling categorie B niet het meest geschikte instrument om aan gegevensverwerking te doen. Er zijn immers heel wat belemmeringen in het personeelsstatuut. Informaticapersoneel is momenteel erg duur. Er zou ook een te groot personeelsverloop kunnen zijn, wanneer dit wordt georganiseerd in een openbare instelling.

Mijn subsidiair amendement 166 op artikel 259 wil voor het kenniscentrum een vzw-structuur invoeren.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Amendement 167 wil artikel 260 doen vervallen. Een openbare instelling categorie B is niet het meest geschikte instrument om aan gegevensverwerking te doen.

Amendement 168 wil artikel 262 doen vervallen. Men moet zich inderdaad afvragen of de federale overheid wel bevoegd is om een dergelijk kenniscentrum op te richten. Conform de Grondwet en artikel 5 van de bijzondere wet tot hervorming der instellingen ligt de bevoegdheid voor gezondheidszorg in hoofdzaak bij de gemeenschappen. De bijzondere wet bepaalt weliswaar dat de financiering en de organieke wetten tot de federale bevoegdheden behoren, maar de opdrachten en de onderwerpen van de rapporten en studies die het kenniscentrum kan uitvoeren, overschrijden die domeinen. Ze hebben inzonderheid betrekking op de kwaliteit van de gezondheidszorg, het opnamebeleid, de evaluatie van de sociale effecten en van de effecten op het vlak van de volksgezondheid. Deze keuze is ook strijdig met het beleid van de Vlaamse Gemeenschap. Die bereidt een decreet voor dat het inwinnen van informatie in de sector van gezondheidszorg mogelijk moet maken.

In de Kamercommissie antwoordde de minister dat er geen bevoegdheidsprobleem is, omdat het kenniscentrum enkel spreekt over zorgtrajecten en niet over zorgcircuits, die inderdaad tot de bevoegdheid van de gemeenschappen behoren. Deze argumentatie overtuigt niet. Het kenniscentrum zal zich hoe dan ook bezighouden met het verbeteren van de kwaliteit van de zorgverlening en dus ook bijvoorbeeld van het opnamebeleid extra muros, wat geen exclusieve federale bevoegdheid is.

Mijn subsidiair amendement 169 wil de verwarrende tekst van artikel 262 verduidelijken. Er is een verwarring tussen "doel" en "middel".

Amendement 170 bevat drie delen. Amendement A wil in paragraaf 1 van artikel 263 een 8º toevoegen. Het rapport-Jadot stierf een stille dood. Daarom moet er een ander informatie-instrument komen. De opmerking van de minister in de Kamercommissie dat deze opdracht impliciet deel uitmaakt van de opsomming in paragraaf 1, overtuigt niet.

Amendement B wil voor de zoveelste maal een nummertje "Senaat pesten" aanklagen. In artikel 263, paragraaf 2 wordt bepaald dat het jaarlijkse activiteitenverslag enkel aan de Kamer wordt meegedeeld. Het is evident dat dit ook aan de Senaat moet worden meegedeeld. Gezien de minachtende verklaringen van de ministers van deze regering hebben we niet veel illusies dat zij deze discriminerende behandeling van de Senaat zullen beëindigen door de aanvaarding van ons amendement.

Amendement C wil verduidelijken dat de rapporten niet enkel moeten worden meegedeeld, maar ook moeten worden besproken.

Amendement 171 strekt ertoe artikel 264 te doen vervallen. De verantwoording steunt op een in een vorig amendement aangegeven motivering, met name de juridische onbevoegdheid ter zake van de federale overheid.

Amendementen 172 A, B, C, D, E en F hebben tot doel artikel 264 te wijzigen of gedeelten daaruit te schrappen om redenen die onder meer tot doel hebben de privacy van de betrokkenen beter te beschermen.

Amendement 173 strekt ertoe tussen de woorden `Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid' en de woorden `met inbegrip van hun', de woorden `en van de overheidsdiensten Volksgezondheid van de Gemeenschappen' in te voegen. Minstens is een samenwerking met de Gemeenschappen wenselijk en noodzakelijk.

Ik vervolg met amendement 174 A. Artikel 270, §1, eerste lid, bepaalt dat één lid van de Kamer van Volksvertegenwoordigers deel uitmaakt van het bestuur van het Kenniscentrum. Dat is vanzelfsprekend opnieuw een nummertje `pesten van de Senaat'. Het is onaanvaardbaar dat een Kamerlid daarvan deel uitmaakt en geen enkele senator, omdat de senatoren die rechtstreeks verkozen zijn in de gemeenschap, het meest gelegitimeerd zijn om daarin zitting te hebben.

Amendement 174 B wil belangenvermenging tegengaan in hoofde van de voorzitter van de raad van bestuur.

Amendement 174 C verdedigt de stelling dat niet enkel de federale ministerraad dient te worden vertegenwoordigd in het bestuur van het Kenniscentrum, maar ook de deelstaatregeringen.

In amendement 174 D wordt voorgesteld, gezien er meerdere belangrijke ziekenhuisorganisaties zijn en gezien er naast de algemene ziekenhuizen ook de psychiatrische ziekenhuizen aan bod moeten komen, het aantal leden dat de ziekenhuisorganisaties vertegenwoordigen te verhogen van twee tot drie.

Amendement 174 E stelt voor, gezien de maatschappelijke betekenis van de zorgkeuzes, dat het noodzakelijk is dat niet louter een vertegenwoordiger van de respectievelijke parlementaire assemblees zetelt in de Raad van Bestuur, maar dat een ruime parlementaire vertegenwoordiging hierbij dient te worden betrokken.

Amendement 174 F stelt voor dat in elk geval voor de fundamentele zorgkeuzes zowel meerderheid als minderheid van de parlementaire assemblees vertegenwoordigd dienen te zijn in de raad van bestuur.

In amendement 174 G stellen we vast dat internationaal patiëntenrechtenorganisaties betrokken zijn bij het beleid en dat moet ook hier het geval zijn.

Amendement 174 H is subsidiair op het amendement van de indieners waarin wordt voorgesteld om twee leden, voorgedragen door de patiëntenorganisaties in de raad van bestuur van het Kenniscentrum, op te nemen.

Amendement 174 I wil twee vertegenwoordigers van de apothekersorganisaties mede betrekken in het beleid.

Amendement 174 J stelt voor dat de vergoedingen van de voorzitter en de vergoedingen en het presentiegeld van de leden van de raad van bestuur en van de experts die zijn welke van toepassing zijn binnen het RIZIV.

Amendement 175 strekt ertoe artikel 272 te doen vervallen. Volgens dit artikel kunnen personeelsleden worden aangeworven in een hogere weddenschaal dan die welke aan de rijksambtenaar bij zijn aanwerving wordt toegekend. Daarvoor bestaat geen verantwoording.

Amendement 176 stelt voor de tekst van artikel 272 te vervangen. Er bestaat geen objectieve grond om een onderscheid te maken met het RIZIV.

Amendement 177 strekt ertoe artikel 273 te doen vervallen. Er is geen objectieve grond om af te wijken van de gewone mobiliteitsregeling voor de overdracht van personeel tussen verschillende overheidsdiensten.

Amendement 179 op artikel 278 werd ingediend omdat het ontworpen artikel bepaalt dat de regering via het Kenniscentrum inzage heeft in de resultaten van de uitgevoerde werkzaamheden. De Raad van State zegde hieromtrent: "Indien het de bedoeling is het betrokken inzagerecht in concreto te verlenen aan een of meer ministers, wordt daarvan bij voorkeur door middel van een omschrijving van de bevoegdheden van de desbetreffende minister of ministers melding gemaakt, in de plaats van in algemene zin te verwijzen naar de `regering'."

Amendement 178 stelt voor artikel 278 aan te vullen om te verduidelijken dat de Koning ook de nadere regels voor de overzending van het door het Kenniscentrum verzamelde gegevens vaststelt.

Amendement 180 stelt voor een nieuw artikel 289bis in te voegen waarin we voorstellen het oorspronkelijke artikel 89 van het voorontwerp van de wet dat aan de Raad van State werd voorgelegd, te hernemen. De Raad van State schreef hieromtrent dat de wijziging van artikel 154 van de wet van 29 april 1996 zinledig was nu datzelfde voorontwerp dit artikel 154 ophief. In het ontwerp dat nu voorligt, wordt niet langer voorzien in de opheffing van dit artikel 154. Gezien geen voldoende verantwoording gegeven wordt hieromtrent, is het wenselijk de oorspronkelijke bepalingen van artikel 89 van het voorontwerp tot aanpassing van artikel 154 opnieuw in te voeren.

Amendement 181 stelt voor artikel 301 te doen vervallen omdat een veel te grote macht gegeven wordt aan de Koning om de hoogte van de retributie en de regels van de inning te bepalen.

Amendement 182 is subsidiair op amendement 181.

Amendement 183 strekt ertoe een nieuw hoofdstuk 3BIS met een artikel 301bis in te voegen. De bedragen die in het koninklijk besluit staan, werden gedurende twintig jaar ongewijzigd gelaten. Het is daarom aangewezen deze bedragen aan te passen en te verhogen met 10 procent.

Amendement 184 strekt ertoe artikel 203 te doen vervallen. Het is beter de bestaande bepaling te behouden waarbij de Koning, bij een in de ministerraad overlegd besluit, de personeelsformatie, het administratief en geldelijk statuut van het personeel bepaalt.

In amendement 185 stellen we een nieuwe tekst voor van artikel 303. Het is vanuit wetgevend oogpunt beter de bevoegdheid van de minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu in dit artikel duidelijk te omschrijven.

Amendement 340 voegt een artikel 308bis (nieuw) in dat tot doel heeft de opsporing van baarmoederhalskanker te verbeteren. Minister Aelvoet had dit destijds beloofd voor 2002, maar die belofte is nog altijd niet ingelost.

Amendement 68 voegt titel IIIbis (nieuw) in. Het betreft de actualisering en de humanisering van de wettelijke regeling rondom het levensloos geboren kind. Ik verwijs naar de schriftelijke verantwoording.

Amendement 58 op artikel 309 vervangt de woorden `1.425.000 EUR' door de woorden `3.000.000 EUR'. UNIZO stelde onlangs een actieplan voor een meer doeltreffende financiering van de kleine en middelgrote ondernemingen voor. De organisatie baseerde haar actieplan op de resultaten van een enquête bij 343 KMO's, zowel starters als groeiers, over hun relatie met hun bank en hun eventuele problemen bij het vinden van kredieten. 76% van de ondervraagde KMO's zegt geen grote problemen te ondervinden in hun relatie met de bank, maar 37% zegt nu meer moeilijkheden te ondervinden voor het verkrijgen van een krediet. Uit de enquête blijkt dat 67% van de ondernemers de versterking van het Participatiefonds belangrijk vindt. Deze kredietinstelling van de federale overheid kent voordelige achtergestelde leningen toe, maar is beperkt in haar activiteiten omdat ze van de overheid maar een beperkte dotatie krijgt. Derhalve vragen we meer financiële middelen voor dit fonds zodat het voluit zijn rol kan spelen als risicofinancier voor startende en jonge bedrijven en bij groeiende KMO's. Deze maatregel werkt het scheppen van werkgelegenheid in de hand

Amendement 59 op artikel 312 strekt ertoe dit artikel te doen vervallen. De bijzondere machtiging die aan de Koning wordt verleend, voldoet niet aan de voorwaarden die ter zake door onze rechtscolleges worden opgelegd. Met name de bevoegdheid tot het bepalen van nadere regels en voorwaarden voor de terugvordering van verschuldigde bedragen is te verregaand. Ze moet nader worden omschreven, worden beperkt in de tijd en worden gekoppeld aan de bekrachtiging door de wetgever.

Amendement 60 op artikel 319 strekt ertoe dit artikel te doen vervallen. Zoals de Raad van State terecht opmerkt, moet worden uitgeklaard of de bijdrage een belasting, een retributie, een sociale zekerheidsbijdrage of een administratieve geldboete is. Tijdens de bespreking in de Kamer had de minister het over een deelname in de administratiekosten en dus over een soort van retributie. Dit is een manifest verkeerde kwalificatie aangezien er geen enkele rechtstreekse band is tussen de bijdrage en de geleverde prestatie en de middelen niet worden aangewend in het voordeel van een individualiseerbare bijdrageplichtige.

Amendement 61 op artikel 319 vult artikel 15, tweede lid, aan met de woorden "na advies van de Nationale Arbeidsraad". De Nationale Arbeidsraad wijst in een brief van 4 december 2002 aan de minister van Werkgelegenheid erop dat de huidige wettelijke bepalingen een onderscheid maken tussen een basisbijdrage, die bij een algemeen bindend te verklaren collectieve arbeidsovereenkomst moet worden vastgesteld, en een aanvullend bedrag, dat bij koninklijk besluit moet worden bepaald op voorstel van de NAR in geval de werkgever zijn wettelijke verplichtingen inzake outplacement niet nakomt. In het ontwerp worden zowel de vaststellingen van de basisbijdragen als die van het aanvullend bedrag aan de Koning toevertrouwd zonder dat de NAR hierover moet worden geraadpleegd. Dit is natuurlijk niet consequent.

Mme Clotilde Nyssens (CDH). - L'amendement nº 1 de M. Barbeaux à l'article 15 propose de remplacer l'alinéa 3 comme suit : « Le montant de cette contribution est fixé par convention collective de travail rendue obligatoire par arrêté royal sans pouvoir être inférieur au coût de la procédure de reclassement professionnel dont le travailleur n'a pas bénéficié, majoré d'un montant fixé par arrêté royal délibéré en Conseil des ministres, sur la proposition du Conseil national du travail. À défaut de proposition, le Roi fixe le montant de cette majoration par arrêté délibéré en Conseil des ministres.

À défaut de convention collective de travail, le montant de cette contribution est fixé par arrêté royal délibéré en Conseil des ministres après avis du Conseil national du travail. » Je renvoie à la justification.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Amendement 62 strekt ertoe artikel 320 te doen vervallen. Hiervoor geldt dezelfde verantwoording als voor ons amendement tot schrapping van artikel 319.

Amendement 63 op artikel 340 kunnen we als volgt verantwoorden. Door met geïndividualiseerde beperkingen van toekenningsduur te werken wordt het systeem onnodig ingewikkeld en weinig transparant. Het was nochtans de bedoeling naar een vereenvoudiging en beperking van het aantal regelingen van vermindering van de socialezekerheidsbijdragen te streven.

Amendement 57 strekt ertoe een nieuwe titel IVter in te voegen die betrekking heeft op het kindeffectenrapport. Ik verwijs naar de zeer uitvoerige schriftelijke verantwoording van dit amendement.

Mme Clotilde Nyssens (CDH). - Mon amendement nº 24 à l'article 375 vise à supprimer cet article. En effet, nous ne considérons pas qu'il soit opportun de rendre obligatoire la tentative de conciliation devant le juge de paix dans les matières de baux.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Amendement 296 strekt ertoe artikel 375 te doen vervallen. De verplichte poging tot minnelijke schikking zal niet het gewenste resultaat opleveren, maar integendeel leiden tot een verlenging van de procedures, een verhoging van de werklast van de vredegerechten, een toename van de gerechtelijke achterstand, een toename van de betalingsmoeilijkheden van de huurders en de benadeling van de eigenaars. Dat er met één artikel zoveel kwalen worden ingevoerd, kunnen we verhinderen door het artikel te schrappen.

Mme Clotilde Nyssens (CDH). - Mon amendement nº 26, toujours en matière de locations et de baux, propose, à l'article 1344septies, premier alinéa, de remplacer les mots « En matière de locations de logement » par les mots « En matière de baux relatifs à la résidence principale du preneur ». Il s'agit de corriger une erreur de texte, l'expression « Location de logements » ne figurant pas dans le Code civil. L'objectif de l'amendement est de viser les baux relatifs à la résidence principale du preneur.

Mon amendement nº 27 propose, à l'article 1344septies, alinéa 2, d'insérer après le mot « n'intervient » les mots « dans un délai de quinze jours à dater de l'introduction de la demande ». Effectivement, si le projet a pour but de rendre obligatoire la tentative de conciliation, cette tentative de conciliation obligatoire n'aura pas d'effet et ne fera que retarder la procédure, s'il n'y a pas un délai pour fixer l'introduction de la demande quant au fond.

Mon amendement nº 30 vise à remplacer l'alinéa 2 de l'article 1344septies proposé par ce qui suit : « Dans la huitaine de la demande, le juge appelle les parties en conciliation. Si aucune conciliation n'intervient dans le mois de la demande et qu'une partie souhaite porter sa demande au fond devant le juge, elle agit conformément aux dispositions du présent chapitre ». Je renvoie à la justification.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - De amendementen 297, A, B en C op artikel 375 zijn subsidiaire amendementen bij amendement 296. Indien het artikel niet vervalt, willen we ten minste de tekst aanpassen zodat hij van toepassing is op alle huurgeschillen of in elk geval een voldoende procedurele brug legt tussen de minnelijke schikking en de behandeling ten gronde.

Amendement 298 strekt ertoe artikel 376 te doen vervallen om dezelfde redenen die we hebben aangehaald voor ons amendement op artikel 375.

Amendement 299 strekt ertoe artikel 377 te doen vervallen. Het voorgestelde artikel voegt in wezen niets toe aan de definitie van "woning" in artikel 1, paragraaf 1, eerste lid, van de Woninghuurwet, zoals ze door de rechtspraak wordt geïnterpreteerd. Hoewel het artikel ogenschijnlijk tot doel heeft deze interpretatie in de wet te verankeren, dreigt het net het omgekeerde effect te hebben, door de interpretatieruimte van de rechters te beperken en hen niet langer de mogelijkheid te bieden geval per geval na te gaan of er sprake is van een woning in de zin van de Woninghuurwet.

Mijn amendement 300 strekt ertoe, paragraaf 2, tweede en derde lid, van artikel 377 te schrappen. De automatische toepassing van de nieuwe regel op lopende overeenkomsten, één jaar na de inwerkingtreding van de bepaling, is in contradictie met artikel 1, paragraaf 1, eerste lid, van de woninghuurwet, dat bepaalt dat toepassing van die wet enkel mogelijk is met uitdrukkelijke of stilzwijgende toestemming van de verhuurder.

Mijn amendement 301 strekt ertoe het derde lid van artikel 377 te herformuleren. Het voorgestelde derde lid is onevenwichtig en strijdig met de wilsautonomie van de partijen vermits het verhuurders dwingt partij te worden in een woninghuurovereenkomst hoewel dat niet hun bedoeling was bij het afsluiten ervan.

Amendement 302 strekt ertoe artikel 378 te schrappen om de redenen die al bij vorige amendementen werden uiteengezet.

Amendement 158 strekt ertoe in paragraaf 7, eerste lid, van artikel 379 de woorden "waar de betrokkene zijn feitelijke verblijfplaats heeft" te vervangen door de woorden "waar de betrokkene zich bevindt." Artikel 379 voegt een specifieke bevoegdheidsbepaling inzake de daklozen toe aan de wet van 2 april 1965. Bedoeling is de voorgestelde formulering te preciseren.

Amendement 158b voegt een zin toe aan het einde van paragraaf 7 van artikel 379. Met de voorgestelde formulering bestaat er slechts in één richting een opdracht tot informatieverstrekking. Voor een correcte toepassing van de wet is een vlotte, correcte en wederzijdse informatie noodzakelijk.

Amendement 159 strekt ertoe artikel 380 te schrappen. In zijn huidige formulering is die bepaling een lege doos. Dat een bewijs moet worden geleverd door middel van "tastbare bewijzen" is het voorbeeld zelf van een pleonastische wetgeving. Moeten we misschien voortaan de bewijzen fysiek betasten? Onze zin voor humor gaat niet zo ver dat we een dergelijke bepaling in de wet kunnen accepteren.

De subsidiaire amendementen 160 A, B, C en D strekken ertoe een aantal woorden van artikel 380 te schrappen of te vervangen. "Tastbare bewijzen" kan beter worden vervangen door "andere draagkrachtige bewijsstukken". In B stellen we voor tussen de woorden "van" en "huisvesting" het woord "een" te schrappen en in C van de Nederlandse tekst het woord "degelijke" te vervangen door "aanvaardbare". Het woord "degelijk" is immers enger dan het Franse "décent" en verwijst al te exclusief naar bouwtechnische geschiktheid. Het woord "aanvaardbaar" is ruimer en omvat alle relevante aspecten inzake de geschiktheid van de woning.

In D stellen we voor tussen de woorden "evenals van de" en "afwijzing" het woord "ongemotiveerde" in te lassen. Ter verduidelijking van het draagkrachtige karakter van het aangebrachte bewijs, verdient het precisering dat de afwijzing van de huisvesting ongemotiveerd dient te zijn, wat de keerzijde is van het aanvaardbare en aangepaste karakter van de huisvesting.

Amendement 161 van mevrouw De Schamphelaere wil artikel 381 schrappen. Het is onaanvaardbaar gemeenten financieel te bestraffen op basis van criteria tot evaluatie van hun zogezegde "onwil" tot opvang van kandidaat-vluchtelingen, zonder de wetgever de kans te geven zich over die criteria uit te spreken. We hebben hier opnieuw te maken met een soort volmachtwet. De regering bestraft de gemeenten bij onwil en het is de Koning die de criteria van die onwil beschrijft, zonder dat de wetgever daar nog enige rol in kan spelen. Dat is onaanvaardbaar, reden waarom we voorstellen het artikel te schrappen.

Amendement 162 - A, B en C - strekt ertoe artikel 381 op drie punten aan te passen.

Amendement 163 -A en B- strekt ertoe het voorgestelde artikel 382 aan te passen op het vlak van het verloop van de procedure.

Amendement 287 strekt ertoe artikel 384 te schrappen. Dit artikel is een schoolvoorbeeld van een Einzelfallgesetz, een wetgeving voor één geval. Voor één concreet probleem dat ontstaan is na een opmerking van het Rekenhof wordt speciaal een wetgevende maatregel genomen. Dat is op zijn zachtst gezegd een ongebruikelijk procédé. De wet moet algemeen zijn en onpersoonlijk. Zo een uitzonderlijk procédé is alleen gerechtvaardigd als er geen alternatief is.

Via amendement 288 stellen we in subsidiaire orde voor de tweede zin van artikel 384 te schrappen.

Voor amendement 53 op artikel 384 tot invoeging van een titel Vbis verwijs ik naar de uitvoerige schriftelijke verantwoording van mevrouw de Bethune.

Amendement 73 op artikel 385 strekt ertoe na de woorden "en hogescholen" de woorden "alsook wetenschappelijke instellingen" in te voegen. Wetenschappelijke instellingen hebben een belangrijke maatschappelijke en economische meerwaarde en verdienen dezelfde fiscale steun.

De ongelijke behandeling die door de huidige tekst wordt ingevoerd, is niet redelijk verantwoord door de regering en derhalve vatbaar voor vernietiging door het Arbitragehof.

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Amendement 74 strekt ertoe via een artikel 385bis een aantal wijzigingen in het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 aan te brengen.

Ter versterking van het economisch draagvlak voor de ondernemingen voorziet het regeerakkoord in bijkomende investeringsinspanningen in de ontwikkeling en de verspreiding van nieuwe kennis via het wetenschappelijk onderzoek en het vergemakkelijken van de toegang tot wetenschappelijke onderzoek voor KMO's. Dit amendement strekt ertoe de voorwaarden voor de fiscale vrijstelling voor de tewerkstelling van het diensthoofd voor de uitvoer of voor de integrale kwaliteitszorg beter te enten op de economische realiteit en noodwendigheden.

Amendement 75 strekt ertoe de laatste volzin van het eerste lid van artikel 387 te doen vervallen. Die zin is gewoon overbodig.

Met amendement nummer 76 op artikel 387 willen we de woorden "fictieve bedrijfsvoorheffing" vervangen door de woorden "fictieve bedrijfsvoorheffing zoals bedoeld in de Europese fiscale wetgeving". Dit ter verduidelijking van hetgeen door de regering wordt bedoeld.

Met amendement nummer 77 A op artikel 388 willen we de volgende woorden toevoegen: "alsook de wijze waarop de fictieve bedrijfsvoorheffing in rekening wordt gebracht." Er moet immers een regeling worden uitgewerkt voor de manier waarop de fictieve voorheffing exact in rekening moet worden gebracht. Het is gemakkelijk allerlei zaken in een programmawet te zetten, maar welke referentiejaren zullen gebruikt worden en welke verrekeningswijze zullen worden gehanteerd, moeten er eveneens in opgenomen worden.

Met amendement nummer 77 B willen we aan artikel 388 een lid toevoegen, luidende: "De zeebrief bepaalt welke personen beschouwd worden als daadwerkelijk aan boord van het bedoelde schip."

Met amendement nummer 78 is het de bedoeling artikel 390 te doen vervallen. De Copernicushervorming in het departement Financiën dreigt verkeerd te lopen en voor heel wat chaos te zorgen. Het is onzeker of de individuele aanstelling moet worden gewijzigd, dan wel of ze kan gedekt worden door de ontworpen bepalingen.

Met het subsidiair amendement nummer 79 willen we aan artikel 390 een derde paragraaf toevoegen, luidende: "Het in besluit zoals bedoeld in paragraaf 2 moet genomen worden binnen het jaar na publicatie van deze wet, en bekrachtigd worden bij wet binnen de zes maanden na publicatie van het besluit". De bijzondere machtiging om wetten te wijzigen moet per definitie beperkt zijn in de tijd en aan wettelijke bekrachtigingen worden onderworpen.

Amendement nummer 80 strekt ertoe artikel 391 te doen vervallen. Het hoort niet thuis in een programmawet.

Amendement nummer 81 strekt ertoe artikel 392 te doen vervallen. Eveneens omdat het niet thuis hoort in de programmawet.

Het subsidiair amendement nummer 82 strekt ertoe in het voorgestelde artikel 14, paragraaf 1, het tweede lid te doen vervallen.

Amendement nummer 83 strekt ertoe een artikel 395bis in te voegen. Op dit ogenblik kunnen overeenkomsten inzake certificatie enkel voor een bepaalde periode worden gesloten, waarna de certificaten opnieuw moeten worden ingewisseld. Deze regel is hinderlijk voor de gevallen waar de certificatie wordt gehanteerd om de familiale opvolging te regelen in bedrijven en kan beter vervallen. De beperking in de tijd van bedingen betreffende niet-inwisselbaarheid wordt via dit amendement opgeheven.

Amendement nummer 84 strekt ertoe een nieuw artikel 395ter in te voegen, luidende: "De regering zal zich onthouden van enige publicatie van wetten welke niet werden gestemd in het parlement." Wijzigingen aan de vzw-wet, meer bepaald aangaande de figuur van de private stichting, zijn in het Belgisch Staatsblad verschenen via errata, die nooit werden goedgekeurd door het parlement. Dit is in strijd met de grondwettelijke bepaling die stelt dat het de wetgever is die de inhoud van de wetten van het land bepaalt.

De voorzitter. - Er bestaan geen wetten die niet door het parlement zijn gestemd.

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Toch wel, aan de vzw-wet zijn wijzigingen aangebracht en in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd zonder dat ze in het parlement werden besproken.

De voorzitter. - Dat is onmogelijk.

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Het is wel mogelijk, hier is alles mogelijk. Dat blijkt uit de opzoekingen die we hebben gedaan.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Ik heb de voorzitter van de Kamer een week geleden een brief gestuurd om te signaleren dat de tekst van de VZW die in het Staatsblad werd gepubliceerd niet conform de tekst was die door de Kamers werd goedgekeurd. Ik heb daarop evenwel geen antwoord gekregen.

Mme Clotilde Nyssens (CDH). - Il est exact que des erreurs ont été commises dans la publication de la loi. L'impression a été faite de telle manière que les textes ne correspondaient pas aux articles. J'ignore si la nouvelle publication qui a dû être faite a entraîné des modifications de fond de la part du ministre.

M. Jean-François Istasse (PS). - Je puis confirmer que le texte qui a été publié dans le Moniteur Belge du 18 octobre l'a été une nouvelle fois le 11 décembre, si ma mémoire est bonne. J'avoue n'avoir pas eu le temps de vérifier la teneur des différences.

De voorzitter. - Men heeft mij daarover gesproken. Er ontbraken een aantal artikelen. Het gaat hier ongetwijfeld om een fout op het vlak van de informatica en ze werd inmiddels rechtgezet. We zullen de dienst Wetsevaluatie vragen om te onderzoeken wat er precies is veranderd.

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Amendement nummer 85 is belangrijk voor de vele verenigingen in ons land. Het gaat over de fiscale zegels die op de aanplakbrieven moeten worden gekleefd. Er werd heel wat controle uitgeoefend op affiches. Voor ons is het belangrijk dat clubs, federaties en instellingen die geen onderneming exploiteren en zich niet bezighouden met verrichtingen van winstgevende aard, ook mee in de lijst worden opgenomen zodat ze vrijgesteld worden van de aanplaktaks die nu ingevoerd wordt.

Amendement nummer 86 strekt ertoe een artikel 395quinquies in te voegen, luidende: "Artikel 12 van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen wordt opgeheven." Het gaat hier om de gasinstallaties in auto's. De auto bepaalt grotendeels de mobiliteit, maar is niet echt milieu- vriendelijk. De Europese Commissie beveelt in het kader van het programma "Auto Oil" het gebruik van LPG aan als alternatieve brandstof omdat die grote voordelen biedt op het vlak van de uitstoot van verontreinigende stoffen. Deze brandstof die een bijproduct is van de olieraffinage, maar ook gewonnen kan worden op vindplaatsen van ruwe olie en aardgas, heeft verschillende voordelen voor het milieu. In België wordt deze brandstof niet aangemoedigd, want er moet een extra aanvullende verkeersbelasting van tussen de 3.600 en de 8.400 BEF worden op betaald.

Het amendement nummer 87 strekt ertoe een artikel 395sexies in te voegen. Ondernemen betekent in de eerste plaats investeren. Jonge starters kunnen vaak alleen krediet vragen aan de bank. We menen dat er een alternatief kan zijn voor het bankkrediet. Particulieren kunnen beginnende ondernemers een rechtstreekse lening verschaffen. De startende ondernemer kan de achtergestelde lening tegen een lage rentevoet aangaan. De geldverstrekker is op geen roerende voorheffing verschuldigd op de ontvangen rente, hetgeen leidt tot een vrijstelling in de personenbelasting.

Amendement 88 strekt ertoe een artikel 395septies (nieuw) in te voegen. Wij stellen vast dat het aantal ramkraken tegen ondernemingen de jongste jaren op onrustwekkende wijze is toegenomen. Dit amendement wil het wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 aanpassen zodat een verhoogde aftrek mogelijk wordt voor investeringen in activa die de veiligheid van de ondernemers en van hun handelswaar ten goede komen.

Amendement 89 strekt ertoe het voorgestelde artikel 396 te vervangen. Het betreft hier initiatieven van permanente vorming die dienen om de digitale kloof te overbruggen. Die maatregel kan ook voor ambtenaren worden toegepast. Ook het stelsel van belastingvermindering bij de aankoop van PC's uit eigen middelen is in dit verband belangrijk.

Amendement 90 strekt ertoe artikel 396, 17º, te wijzigen. Door heel wat contracten met leveranciers van informaticadiensten en PC's wordt de werkgever verplicht om eigenaar te worden bij komende aankopen in het kader van een lopend PC-privé-plan.

Amendement 91 strekt ertoe in het voorgestelde artikel 396, 17º de woorden "alsook de voor de bedrijfsvoering dienstige software" te doen vervallen. Het is immers de opdracht van de werkgever die de goede arbeidsomstandigheden moet in acht nemen om de nodige software ter beschikking te stellen. Deze bepaling is dus volstrekt overbodig.

Amendement 92 strekt ertoe in artikel 396, 17º, het woord "aanbod" te vervangen door het woord "werknemer". We moeten vermijden dat de maatregel niet recurrent wordt toegepast.

Amendement 93 strekt ertoe een artikel 396bis (nieuw) betreffende de oprichting van een Hoge Raad voor de innovatie in te voegen.

Amendement 94 strekt ertoe het voorgestelde artikel 401 te doen vervallen. Deze bepaling hoort niet thuis in de programmawet.

Amendement 95 strekt ertoe het voorgestelde artikel 402 te doen vervallen. Deze bepaling hoort niet thuis in de programmawet.

Amendement 96 strekt ertoe een artikel 402bis (nieuw) in te voegen. De wet van maart 1999 voorziet slechts in de mogelijkheid van een subsidiaire aanslag als de rechter de aanslag nietig verklaart nadat de directeur beroep heeft aangetekend. Wanneer een belastingplichtige beroep aantekent bij de rechter alvorens de directeur een beslissing over het bezwaarschrift heeft genomen - wat in de nieuwe procedure kan - is hertaxatie onmogelijk.

Amendement 97 strekt ertoe een artikel 404bis (nieuw) in te voegen. Dit artikel betreft de wijziging van de stock-optionregeling, waarbij de werknemer de keuze krijgt om de belasting erop ofwel bij de toewijzing van de optie ofwel bij de uitoefening van de optie te vereffenen. Die keuze moet uiteraard bij de aanvang worden gemaakt. Wij dienen dit amendement in omdat de regering geen uitvoering geeft aan prioriteiten die zij zelf heeft gesteld.

Amendement 98 strekt ertoe aan het voorgestelde artikel 408 een tweede lid toe te voegen.

Amendement 290 strekt ertoe in titel VI een hoofdstuk 9 (nieuw) in te voegen. Het gaat om een belangrijk amendement. Er worden in België veel kinderen geadopteerd. Wij wensen, naar het voorbeeld van Nederland, waar die regeling al lang bestaat, de kosten voor de adoptie fiscaal aftrekbaar te maken. Wij hebben daar jaren geleden al een wetsvoorstel voor ingediend, maar het werd nooit besproken.

Amendement 291 strekt ertoe een titel VIbis (nieuw) in te voegen. We vragen dat de regering een gendernota opstelt waarin ze per departement opgeeft hoeveel er uitgegeven wordt ten voordele van acties die bijdragen tot meer gelijke kansen voor mannen en vrouwen en dat ze de uitgaven onderwerpt aan een gendertoets, waarbij een aantal dimensies geanalyseerd worden.

Amendement 188 strekt ertoe artikel 409 te doen vervallen omdat er daarin sprake is van een ongeoorloofde bijzondere macht aan de koning.

Amendement 189 strekt ertoe artikel 410 te doen vervallen. In het artikel wordt verwezen naar de elektronische communicatie tussen de overheid en de ondernemingen. Het kaderontwerp tot oprichting van een kruispuntbank van ondernemingen is nog niet goedgekeurd. Het inschrijven van artikel 410 in de programmawet is dan ook geen voorbeeld van goed wetgevend werk.

Het subsidiair amendement 190 strekt ertoe aan artikel 410 een nieuw lid toe te voegen. Hiervoor geldt dezelfde verantwoording als voor het vorige amendement.

Amendement 191 strekt ertoe artikel 411 te doen vervallen.

Amendement 192 strekt ertoe artikel 412 te doen vervallen. Er wordt immers geen enkele uitleg gegeven over het huidige functioneren van de dienst Administratieve Vereenvoudiging, die blijkbaar in een organiek vacuüm opereert.

Amendement 193 strekt ertoe een artikel 412bis (nieuw) in te voegen. Wij baseren ons daarvoor op de prioriteitennota van de regering, waarin gesproken wordt over de website van de federale overheid. We zijn van oordeel dat er meer moet worden geïnvesteerd in het toegankelijk maken van de site voor de burgers.

Amendement 99 strekt ertoe een artikel 413bis (nieuw) in te voegen. Wij willen in de Nederlandstalige versie van het opschrift van het koninklijk besluit nr. 275 van 31 december 1983 betreffende sommige wetenschappelijke inrichtingen van de Staat, het woord "inrichtingen" vervangen door het woord "instellingen".

Amendement 292 strekt ertoe een titel VIIIbis (nieuw) in. Vele onderzoeken tonen immers aan dat het slecht gesteld is met het evenwicht tussen mannen en vrouwen in de bestuursorganen in de financiële sector. Wij vinden dat dit onevenwicht ook in de Nationale Bank moet worden weggewerkt.

Amendement 100 strekt ertoe artikel 427 te doen vervallen.

(Voorzitter: de heer Jean-Marie Happart, ondervoorzitter.)

Amendement 101 strekt ertoe artikel 428 te doen vervallen ingevolge de opmerkingen van de Raad van State.

Amendement 102 strekt ertoe artikel 429 te doen vervallen wegens de opmerkingen van de Raad van State. Het zou van weinig ernst getuigen het artikel goed te keuren zonder dat de gegronde argumenten van de Raad van State op overtuigende wijze zijn weerlegd.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Amendement 103 strekt ertoe artikel 431 te doen vervallen. Compensatie voor de verminderde inkomsten van gemeenten uit de energiedistributie is een absolute noodzaak. Er worden echter geen objectiveerbare criteria in de wet ingeschreven om de financieringsbehoefte van de gemeenten te bepalen. Er wordt enkel een machtiging gegeven aan de Koning om de bedragen en alle uitvoeringsbepalingen vast te leggen. Sommigen zeggen nu dat de inkomsten van de gemeenten zullen terugvallen tot één derde.

De gemeenten staan onder aan de ladder inzake het heffen van belastingen. De door de gemeenten geheven opcentiemen op de personenbelasting en de onroerende voorheffing komen meestal pas ná de opcentiemen van andere overheden, zoals gewesten en provincies, aan de orde. Indien we weten dat sommige gemeenten evenveel inkomsten halen uit gas en elektriciteit als uit de onroerende voorheffing, dan is het duidelijk dat een zwaar probleem rijst wanneer deze inkomsten terugvallen op één derde.

Bedoeling is dat de prijs van de elektriciteit daalt. Waarschijnlijk zal dat lukken, maar de vrijgekomen marge wordt gulzig aangesproken door de federale en gewestelijke overheden, terwijl de 21% BTW hoe dan ook reeds een belangrijke bron van inkomsten is voor de federale overheid. CD&V is uiteraard voorstander van een compensatiemechanisme, maar wijst op de door de Raad van State gesignaleerde risico's. Daarnaast heeft het overleg met de gewesten pas plaatsgehad op 29 november 2002 en is er nog geen regeling gevonden.

Amendement 104 is een subamendement op amendement 103 en strekt ertoe in artikel 431 de woorden "Bij een besluit vastgesteld na overleg in de ministerraad, na overleg met de Gewesten, bepaalt de Koning de verdeling over de gemeenten" te doen vervallen, aangezien deze bepaling in strijd is met de Grondwet, meer bepaald met de bevoegdheidsverdelende regels. Dat wordt bevestigd door een advies van de Raad van State.

Amendement 105 strekt ertoe artikel 432 te doen vervallen. De artikelen 432 en volgende betreffen de invoering van een toeslag, federale bijdrage genoemd, op de verbruikte elektriciteit ter financiering van de openbare dienstverplichtingen. Hiertoe wordt een paragraaf 5 toegevoegd aan artikel 12 van de wet op de organisatie van de elektriciteitsmarkt. In de huidige wet van 29 april 1999 op de organisatie van de elektriciteitsmarkt is er echter reeds een artikel dat handelt over de openbare dienstverplichtingen, namelijk artikel 21.

Het is opmerkelijk dat de regering nu gekozen heeft om een bepaling toe te voegen aan artikel 12 van de wet. De reden waarom ze deze technische oplossing heeft gekozen, is niet duidelijk. De ontworpen paragraaf 5 bepaalt dat de toeslag dient "tot financiering van sommige openbare dienstverplichtingen en van de kosten verbonden aan de regulering van en controle op de elektriciteitsmarkt." Artikel 25, paragraaf 3, geeft nu al de mogelijkheid aan de Koning om een bijdrage op te leggen ter financiering van de CREG. In zekere zin is dit artikel bijgevolg overbodig.

Luidens de memorie van toelichting is het nuttig de verschillende bijdragen te harmoniseren en samen te voegen in één bijdrage. Samenlezing van de artikelen 432 en 433 leert dat het blijkbaar de bedoeling is dat het Fonds waarvan sprake in artikel 25, paragraaf 3, gefinancierd wordt door een gedeelte van de federale bijdrage. Ook dit is niet duidelijk.

Het betreft hier bovendien een belasting waarbij de heffingsgrondslag, tarief en vrijstellingen in de wet moeten worden opgenomen. Een delegatie met wettelijke bekrachtiging is enkel mogelijk op voorwaarde dat er dwingende redenen bestaan. Deze bijzondere redenen worden niet omschreven.

De heffingen van een bijdrage ten laste van de Belgische gebruikers van gas en elektriciteit beantwoordt min of meer aan de verwachtingen. Er is hier echter geen sprake van een algemene koolstofheffing om het verbruik van dergelijke producten te ontmoedigen.

Voor het overige verwijs ik naar de verantwoording.

Amendement 106 strekt ertoe artikel 433 te doen vervallen. De artikelen 432 en 433 betreffen de invoering van een toeslag, federale bijdrage genoemd. Ik verwijs naar de toelichting bij amendement 105.

Amendement 107 strekt ertoe artikel 434 te doen vervallen. Ik verwijs naar de verantwoording bij de amendementen tot schrapping van de artikelen 432 en 433.

Amendement 108 wil artikel 435 schrappen. Als er niet verstandig wordt omgesprongen met de beperkingen die de Vlaamse industrie aangaande de uitstoot van CO2 opgelegd krijgt, krijgen we binnenkort in de chemiesector een bloedbad dat nog vele keren groter is dan wat er zich vandaag bijvoorbeeld bij Philips in Hasselt afspeelt. Er kan worden verwezen naar de beslissing van BASF in Antwerpen om een investering van 150 miljoen euro uit te stellen omdat er vandaag geen duidelijkheid bestaat over de manier waarop België de milieuafspraken van Kyoto zal invullen. Zou ons land niet beter de Europese ontwerprichtlijn tegenhouden, omdat deze de bedrijven ertoe verplicht emissierechten voor hun CO2-uitstoot te kopen. België heeft er zich bovendien in het kader van het Kyoto-protocol toe verplicht zijn totale CO2-uitstoot tegen 2010 met 7,5 procent te verminderen in vergelijking met 1990. Maar de ondoordacht lineaire manier waarop de beslissing in de praktijk wordt gebracht, zet het voortbestaan van een aantal bedrijven in België op de helling. Agalev en Ecolo hebben wellicht de bedoeling van België één groot bos te maken waar de jacht kan worden georganiseerd en wordt teruggekeerd naar de Eburonen en de Nerviërs.

Amendement 109 wil artikel 436 schrappen op basis van dezelfde motivering.

Amendement 194 wil artikel 437 schrappen. Volgens de Raad van State hoort deze bepaling niet thuis in een wet, maar in een koninklijk besluit dat het geldelijk statuut van de ambtenaren bepaalt op grond van de artikelen 37 en 107 van de Grondwet.

Het subsidiair amendement 195 wil in artikel 437 het cijfer "2002" vervangen door "2003". Het getuigt van weinig fatsoen om in een wet van december 2002 een inhouding op een premie goed te keuren met ingang van 1 januari 2002.

Amendement 196 wil artikel 438 schrappen. Door het plafond van de jaarlijkse bezoldiging, die bepalend is voor de rente wegens blijvende arbeidsongeschiktheid te bepalen op het moment waarop de arbeidsongeschiktheid een karakter van bestendigheid vertoont, terwijl de jaarlijkse bezoldiging wordt bepaald aan de hand van de bezoldiging op het moment waarop het ongeval zich heeft voorgedaan of de beroepsziekte is vastgesteld, verdwijnt iedere coherentie uit deze berekeningswijze. Het verdient dan ook aanbeveling beide bedragen op eenzelfde basis te berekenen.

Het subsidiair amendement 212 wil op zijn minst artikel 438 aanpassen.

Amendement 213 wil artikel 440 schrappen. De uitbreiding van het toepassingsgebied van de Copernicusregeling staat haaks op vroegere verklaringen van de regering als zouden de nieuwe toegevoegde overheidsdiensten en -instellingen reeds functioneren volgens de beginselen van de Copernicushervorming en bijgevolg geen behoefte hebben aan een identieke regeling. Zolang er geen daadkrachtige argumenten worden gegeven voor deze bocht van 180 graden, is er geen reden om deze bepaling goed te keuren.

Amendement 214 op artikel 440 strekt ertoe in het voorgestelde artikel 1, 3º een aantal bepalingen te schrappen. Volgens de verklaringen van de regering zou de redenering die aan de basis ligt van het amendement, met name gelden voor instellingen in het veld van de sociale zekerheid, zodat het minstens aanbeveling verdient deze instellingen op zelfstandige wijze de moderniseringsdoelstellingen van de openbare dienst te laten bereiken.

Amendement 215 strekt ertoe artikel 443 te doen vervallen. Deze bepaling verleent een veel te ruime machtiging aan de Koning, nu zelfs de contouren inzake de criteria tot indienstneming van contractuele ambtenaren niet worden aangegeven. Deze werkwijze betekent een totale uitholling van het voorgestelde artikel 442, dat net het principe verkondigt dat personeelsleden worden aangeworven in de hoedanigheid van statutair ambtenaar.

Amendement 216 strekt ertoe het tweede en derde lid van artikel 443 te doen vervallen. Er is geen enkele reden om bij de vaststelling van de criteria tot aanwerving van personeelsleden via arbeidsovereenkomst drie onderscheiden procedures te hanteren, waarbij sommige ministers wel en anderen niet betrokken worden bij de vastlegging van deze criteria.

Amendement 217 strekt ertoe artikel 447 te doen vervallen. Het is niet verantwoord de cumulatieregeling voor de openbare diensten op te heffen, zonder dat er duidelijkheid bestaat over de regeling die de bestaande zou vervangen.

Amendement 218 strekt ertoe artikel 449 te doen vervallen. Het is een basisregel van onze rechtstaat dat machtigingen aan de Koning in de tijd beperkt blijven en niet onbeperkt kunnen worden verlengd. Dat is nochtans net wat door deze bepaling gebeurt. Deze werkwijze stoot nog meer tegen de borst, vermits het hier grotendeels gaat over een retroactieve machtiging, die met name negatieve gevolgen heeft voor de mogelijkheid van de directe belanghebbenden om in rechte op te komen tegen maatregelen die hun belangen zouden schaden.

Amendement 219 strekt ertoe in artikel 449 de woorden `tot en met 31 december 2002' en `uitsluitend' weg te laten. Zoals uiteengezet in de verantwoording van een vorig amendement is een retroactieve machtiging in ieder geval onaanvaardbaar.

De amendementen 220 A, B en C betreffen artikel 450. Amendement A strekt ertoe §1 te schrappen aangezien een nieuwe berekeningswijze geen retroactieve uitwerking zou hebben. Amendement B strekt ertoe in §1, tweede lid de woorden `de artikelen 443, 444, 4º, en 447' te vervangen door de woorden `artikel 444, 4º'. Vermits de schrapping wordt voorgesteld van de artikelen 443 en 447 is het ook zinloos hun inwerkingtreding te regelen. Amendement C strekt ertoe in §1 het derde lid weg te laten. De retroactieve werking is niet aanvaardbaar.

Amendement 221 strekt ertoe artikel 451 te doen vervallen. Deze bepaling vormt een overbodig duplicaat van artikel 10bis van de Wet op de Arbeidsovereenkomsten. Daarenboven lijkt de hier gevolgde werkwijze niet geschikt om over te gaan tot de massale regularisatie van een scheefgegroeide toestand. Er wordt immers op geen enkele wijze gezorgd voor waarborgen waardoor de nieuw aangeworven ambtenaren zullen voldoen aan de voorwaarden om in dienst te worden genomen met een overeenkomst van onbepaalde duur, waardoor een risico op ongelijke behandeling ontstaat.

We hebben amendement 222, A, op artikel 451 ingediend omdat het tegenstrijdig zou zijn met de intenties tot modernisering van het openbaar ambt indien deze bepaling tot gevolg zou hebben dat personen die eigenlijk niet in aanmerking komen voor aanwerving langs deze weg, toch een contract van onbepaalde duur verwerven.

Amendement 222, B, op artikel 451 hebben we ingediend omdat de regering de regularisatieoperatie verantwoordt vanuit het gegeven dat bepaalde ambtenaren al sinds lang "aan het lijntje worden gehouden" met contracten "uitzonderlijke en tijdelijke behoeften". Indien dit zo is, valt niet te verklaren waarom een bijzonder minimale termijn van twee jaar tewerkstelling volstaat om geacht te worden tewerkgesteld te zijn in een contract van onbepaalde duur.

De voorzitter. - We zetten onze werkzaamheden voort vanmiddag om 14.30 uur.

(De vergadering wordt gesloten om 12.45 uur.)