2-1378/2 | 2-1378/2 |
28 JANUARI 2003
Evocatieprocedure
Het wetsontwerp tot wijziging van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet werd op 11 april 2002 ingediend in de Kamer van volksvertegenwoordigers. De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 5 december 2002 en overgezonden aan de Senaat op 6 december 2002.
De Senaat heeft het wetsontwerp geëvoceerd op 6 januari 2003. De onderzoekstermijn voor de Senaat verstreek op 7 maart 2003.
De commissie heeft één vergadering gewijd aan het onderzoek van dit wetsontwerp, te weten op 21 januari 2003.
Dit wetsontwerp ligt in de lijn van de wet van 1991 op het consumentenkrediet : het wil de transparantie van de markt waarborgen en de overmatige schuldenlast van particulieren bestrijden. Waar nodig brengt het verbeteringen aan, bijvoorbeeld op het vlak van de reclame, de kredietopening, de aansprakelijkheid van de bemiddelaars.
De minister is verantwoordelijk voor de regulering en heeft er steeds willen op toezien dat het aanbod van financiële diensten van goede kwaliteit blijft. Voor hem is dat het enige doel van de regelgeving. De beste manier om dat te bereiken is via permanent overleg met de betrokkenen. De toekomstige wet is daar een toonbeeld van : er werd steeds getracht overeenstemming te bereiken met kredietgevers en consumenten.
De voorgestelde wijzigingen zijn talrijk; de minister somt de voornaamste ervan op :
de reclame
Sommige vormen van reclame moeten verboden worden, zelfs bij afwezigheid van bedrieglijk karakter. Dat is het geval met reclame die personen die hun schulden niet kunnen aflossen, ertoe aanzet om nogmaals van krediet gebruik te maken. Sommige vormen van reclame voor krediet zetten immers daadwerkelijk aan tot het opbouwen van een schuldenoverlast.
Een van de essentiële bijdragen van het ontwerp bestaat in de bestraffing van de inbreuk op de reclameregels. Hierdoor zal de controle op de reclame aanzienlijk kunnen verbeterd worden.
de hervorming van de kredietaanbiedingen
De huidige wet voorziet dat de kredietgever ertoe gehouden is, voorafgaand aan het sluiten van een kredietovereenkomst, aan de consument een schriftelijk aanbod te bezorgen dat vijftien dagen geldig is. Dat kredietaanbod zal dé overeenkomst worden, zodra de consument het ondertekent.
Nu blijkt dat het systeem niet werkt zoals de wetgever het wenste.
Het wetsontwerp voorziet daarom dat het systeem van het voorafgaand aanbod wordt afgeschaft en vervangen door het ter beschikking stellen van een prospectus. Hierdoor worden fundamentele doelstellingen van de wet, zoals de doorzichtigheid én het informatieve karakter, gewaarborgd.
een veralgemeende bedenktermijn
Een logisch gevolg van de afschaffing van het systeem van het voorafgaand kredietaanbod is de quasi veralgemening van de bedenktermijn die bedoeld is om de gevolgen van ondoordachte of impulsieve beslissingen van de consumenten zo veel mogelijk in te perken. Inzake krediet past het inderdaad om een hoge graad van instemming te waarborgen in hoofde van de kredietnemers.
een grotere responsabilisering van de kredietbemiddelaars
Het is aangewezen de kredietbemiddelaar te verplichten de kredietwaardigheid van de consument te onderzoeken op basis van inlichtingen waarover hij beschikt of zou moeten beschikken. Voortaan zal de kredietbemiddelaar nog slechts een kredietaanvraag bij een kredietverlener kunnen indienen, indien hij redelijkerwijs kan aannemen dat de kandidaat-kredietnemer in staat zal zijn om zijn aflossingsverplichtingen na te komen.
het probleem van de schuldsaldoverzekeringen
De wet verbiedt de kredietgever om het toekennen van een krediet afhankelijk te maken van het sluiten van een verzekeringsovereenkomst (schuldsaldoverzekering, inkomstendervingverzekering ...) behalve als de prijs ervan in de rentevoet begrepen is. In de praktijk raden vele kredietgevers en kredietmakelaars het sluiten van een verzekeringsovereenkomst « ten zeerste » aan (zij zeggen eigenlijk : « wij verlenen het krediet als u de verzekering erbij neemt »). Voor een achtentwintigjarige is het sluiten van een schuldsaldoverzekering voor een krediettermijn van twee jaar echter zelden een goede oplossing. Bovendien waren de premies buitensporig. Ingevolge inspectiecontroles zijn die premies wat gedaald, maar de praktijk blijft bestaan.
Na ruim overleg wordt de volgende oplossing voorgesteld. De verzekeringspremies moeten in de rentevoet van het krediet begrepen zijn, behalve :
voor de kredietovereenkomsten die betrekking hebben op kredietbedragen hoger dan 5 000 euro. In die gevallen kan het sluiten van dergelijke verzekeringsovereenkomsten immers getuigen van gezond beheer en van voorzichtigheid om de naaste familieleden te vrijwaren voor het risico om in te staan voor ononmogelijk na te leven financiële verbintenissen;
indien de verzekeringsovereenkomst wordt gesloten na het sluiten van de kredietovereenkomst, op uitdrukkelijk verzoek van de consument en door een van de verzekeringsovereenkomst onderscheiden geschrift en na de kredietovereenkomst. Deze bepaling wil de consument de kans bieden om in alle vrijheid beter te beoordelen over de opportuniteit om een verzekering te onderschrijven, niettegenstaande het kredietbedrag gelijk of lager dan 5 000 euro is.
Bovendien moet de kredietovereenkomst expliciet vermelden dat de verzekering niet verplicht is en dat de verzekeringnemer volgens de verzekeringswet het recht heeft de overeenkomst op te zeggen binnen een termijn van dertig dagen (ontwerpartikel 12).
De minister voegt eraan toe dat de Koning gedifferentieerde maximumtarieven kan vastleggen naargelang een verzekeringsovereenkomst al dan niet gesloten wordt.
versterking van de maatregelen inzake kredietopening
Voor de overeenkomsten van onbepaalde duur of van een bepaalde duur van meer dan vijf jaar die geen periodieke afbetaling in kapitaal voorzien, wordt de nulstelling voorzien.
Deze overeenkomsten worden unaniem beschouwd als overeenkomsten die een permanente schuldenlast in de hand werken, vermits de schuld in kapitaal niet wordt afgelost en dus integraal blijft bestaan. Bovendien geven de consumenten die minder prijsbewust zijn, zich daar maar weinig rekenschap van, vermits zij elke maand een betaling uitvoeren. In werkelijkheid vertegenwoordigt dit maandelijks bedrag slechts de debetintresten, berekend op het opgenomen krediet.
De statistieken van de Centrale voor krediet aan particulieren voor 2001, ingesteld overeenkomstig de wet, wijzen op een belangrijke verhoging van het ongedaan maken van gesloten leningen.
Het is noodzakelijk de kredietgever te verplichten een termijn vast te stellen waarbinnen de consument verplicht wordt de totaliteit van zijn schuld af te lossen, vooraleer opnieuw krediet te mogen opnemen.
voorstel van richtlijn betreffende het krediet
De Europese Commissie heeft een nieuwe richtlijn inzake consumentenkrediet voorgesteld. Binnen de Unie is er nood aan een geharmoniseerd kader inzake krediet. De voornaamste voorstellen van de Commissie zijn reeds vervat in de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet.
Het betreft een maximale richtlijn. De bevoegdheden van de lidstaten terzake zullen dus beperkt zijn. Een dergelijke beperking is alleen te verantwoorden indien een degelijk kader voor het krediet tot stand komt. Volgens waarnemers kunnen de besprekingen daarover echter nog jaren aanslepen. Het leek dan ook nuttig werk te maken van het Belgische wetsontwerp.
Het voorliggend ontwerp draagt bij tot een coherent beleid. Door de positieve centrale, de verbetering van de informatieverstrekking aan de consument over financiële diensten en de collectieve schuldregeling worden zowel de preventieve als de herstellende aspecten van de problematiek behandeld.
De ontworpen regeling is tot stand gekomen in samenspraak met de sociaal-economische actoren, die er thans belangstellend naar uitkijken.
De heer Steverlynck wijst erop dat het eerste voorontwerp reeds in 1997 werd ingediend. Waarom is er zo veel tijd verstreken tussen het uitbrengen van het advies door de Raad van State (in 1999) en het indienen van het wetsontwerp (april 2002).
Volgens de minister is de vertraging te wijten, enerzijds, aan het feit dat de regering moest antwoorden op de opmerkingen van de Raad van State en, anderzijds, omdat het om een zeer technische materie gaat.
De heer Steverlynck verwijst naar de statistieken van de Nationale Bank van België met betrekking tot de Centrale van Kredieten aan particulieren, gepubliceerd in december 2002. Wat betreft de positieve centrale voor krediet aan particulieren, blijkt uit het verslag een grote stijging van consumptieve kredieten. Het is opvallend dat 26 % van kredietopeningen bij niet-bancaire instellingen gebeurt. Bovendien is de betalingsachterstand (8 %) bij deze instellingen tweemaal zo hoog als bij de banken (4 %). Om de consument beter te beschermen, is het dus noodzakelijk om deze vorm van kredietverlening minstens te beperken.
Het lid vraagt of de wet van 10 augustus 2001 betreffende de Centrale voor Kredieten aan particulieren reeds van toepassing is. De VZW « Zelfhulpgroep overmatige schuldenlast » heeft in dit verband voorgesteld om kredietopeningen te verbieden bovenop een ander reeds toegekend krediet.
Spreker wijst erop dat de dossiers in verband met de collectieve schuldenregeling slechts in 35 % van de gevallen ofwel gerechtelijk of in der minne worden opgelost. Bovendien is er een groot verschil in oplossingsgraad naargelang de gerechtelijke griffie.
De minister stipt aan dat de geciteerde gegevens inzake de collectieve schuldenregeling van de Nationale Bank, niet volledig zijn.
De minister wijst er verder op dat het ontwerp de versterking van de bepalingen inzake kredietopening voorziet om te vermijden dat met deze nieuwe techniek de wetgeving zou omzeild worden. Ten einde de consument beter in te lichten over de werkelijke kostprijs en de werking van de overeenkomsten voor kredietopening, worden de vermeldingen die op het maandelijks rekeninguittreksel moeten voorkomen duidelijker omschreven.
Het ontwerp legt daarenboven de vermelding op van de verplichtingen van de kredietgever. Daarnaast wordt de nulstelling ingevoerd, waarbij een bepaalde termijn wordt opgelegd waarbinnen de consument verplicht is om zijn schuld af te lossen alvorens nieuw krediet op nemen. In sommige gevallen werd immers vastgesteld dat intresten werden terugbetaald zonder enige kapitaalsaflossingen, waardoor een blijvende schuldenlast ontstaat.
De positieve kredietcentrale zal een doorslaggevende rol spelen om de kredietopening af te remmen en zal vanaf 1 juni 2003 operationeel zijn. Daarenboven voert de Economische Inspectie controles om het verschijnsel van de kredietopening te bestrijden.
De minister vermeldt dat het voorontwerp van wet inzake de schuldenregeling in het begin van de maand februari 2003 door de regering zal worden besproken.
De heer Thissen stelt met genoegen vast dat het onderwerp een grote stap in voorwaartse richting betekent op het vlak van de rechten van de consumenten inzake krediet.
Het lid vraagt of men de reclame voor onrechtmatige groepering van schulden wil verbieden. Een eenvoudige folder die bij de kredietaanvraag ter beschikking wordt gesteld, lijkt onvoldoende omdat het onmogelijk is daarin een gedetailleerd aanbod op te nemen. Het lid vraagt zich af of er zal worden toegezien op de objectiviteit van de informatie in de folder.
De minister antwoordt dat de folders niet op voorhand gecontroleerd worden maar dat eventueel bedrog bestraft zal worden. Artikel 6 van het wetsontwerp verbiedt kredietovereenkomsten die op een onrechtmatige manier aansporen tot groepering of centralisatie van lopende kredieten.
Wat de persoonlijke zekerheden betreft, meent de heer Thissen dat het aangewezen is een borgtocht voor vijf jaar in te stellen voor de overeenkomsten van bepaalde duur, om te voorkomen dat borgtochten nooit afgehaald worden. Dat zou immers de toekenning van latere kredieten kunnen belemmeren. De borgtocht moet beperkt blijven tot het kapitaal plus de intresten, met uitsluiting van de vergoedingen en bijkomende intresten in geval van eenzijdige opzegging van de overeenkomst.
De minister wijst erop dat artikel 34 van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet bepaalt dat de borgtocht, en eventueel andere vormen van persoonlijke zekerheid voor de verbintenissen die voortvloeien uit een kredietovereenkomst, het gewaarborgde bedrag nauwkeurig moeten vermelden. De borgtocht en de eventuele persoonlijke zekerheid gelden slechts voor dat bedrag verhoogd met nalatigheidsintresten. Artikel 30 van het wetsontwerp vult dat artikel aan door eraan toe te voegen dat boetes of kosten van niet-uitvoering niet in dat bedrag begrepen zijn.
De heer Thissen brengt het probleem van de opmaak van de overeenkomsten te berde. De overeenkomst zelf geeft weliswaar nauwkeurig de voorwaarden weer die met de klant besproken zijn, maar de bijlagen in kleine lettertjes zouden onopgemerkt kunnen blijven. Nochtans bevatten ook zij belangrijke financiële bepalingen. Volgens spreker moet men ervoor zorgen dat de consument beseft dat de bijlagen deel uitmaken van de overeenkomst zelf.
De minister onderstreept dat artikel 14 van de wet van 12 juni 1991 reeds voorziet dat de Koning het gebruik van standaardbedingen verplicht kan maken ten aanzien van de categorieën van overeenkomsten die Hij aanwijst.
De heer Ramoudt is van oordeel dat het reclameverbod het zwakke punt van dit wetsontwerp is. Dit kan evenwel weggewerkt worden door een uitvoeringsbesluit.
Volgens dit lid ontstaat er een paradoxale situatie omdat, enerzijds, het toekennen van kredieten aan particulieren strikt wordt gereglementeerd maar, anderzijds, het bedrijfsleven een acuut tekort aan krediet heeft.
De minister merkt op dat krediet niet wordt verboden omwille van het grote belang van krediet voor de ondernemingen. De reclame moet echter wel bij wet gecontroleerd worden.
Er zijn geen amendementen ingediend bij dit wetsontwerp.
Het wetsontwerp wordt in zijn geheel aangenomen met 9 stemmen bij 1 onthouding.
Vertrouwen wordt geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.
De rapporteur, Mimi KESTELIJN-SIERENS. |
De voorzitter, Paul DE GRAUWE. |
De door de commissie aangenomen tekst
is dezelfde als de tekst van het
door de Senaat geëvoceerde ontwerp
(zie stuk Kamer, nr. 50-1730/8)